Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

Eindelijk ‘backpay’, zij het slechts voor weinigen

$
0
0

Van Rijn en Indisch Platform doorbreken 70-jarige impasse 

Na 70 jaar strijd lijkt er dan toch een klein succesje te vieren voor de Indische gemeenschap. Na jarenjange strijd tussen deze gemeenschap en de Nederlandse overheid zal dan toch sprake zijn van de zogenaamde ‘backpay’, uitbetaling van salaris aan ambtenaren en KNIL-militairen over de periode dat zij in gevangenschap verbleven tijdens de Japanse bezetting.

Van Rijn licht toe:

Van Rijn licht toe: “Morele verplichting weegt zwaarder dan juridische”

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer M.J. van Rijn, lichtte zijn beslissing als volgt toe aan de Tweede Kamer:  

“Zeventig jaar geleden capituleerde Japan en kwam er ook in Nederlands-Indië een einde aan de Tweede Wereldoorlog.

Regelingen met betrekking tot de erkenning van achterstallige salarissen van militairen en ambtenaren in dienst van Nederlands-Indië en de regelingen met
betrekking tot de geleden oorlogsschade lieten lang op zich wachten. De inhoudelijke keuzes hierbij en de wijze van uitvoering raakten pijnlijk aan oude
wonden en verdrongen herinneringen. Er is in dit proces ook lange tijd veel niet gezegd en niet gedaan, waardoor het verhaal over de omgang met het Indische oorlogsleed inmiddels een moeilijk en pijnlijk verhaal is geworden. Dit verleden kan niet ongedaan worden gemaakt.

Nogmaals erken ik dit. Ik ben me er van bewust dat het moeilijk is de goede woorden te vinden die uiting geven aan wat er in de achterban van het Indisch Platform leeft.

Ik heb u eerder aangegeven dat een integrale oplossing voor de Indische kwestie, die zowel door het kabinet als door het Indisch Platform kon worden geaccepteerd
en vóluit kon en zou worden verdedigd naar zijn gehele achterban, (vooralsnog) niet mogelijk bleek.
In het Algemeen Overleg over de Indische Kwestie op 14 oktober jl. zegde ik toe om voor de VWS-begrotingsbehandeling in overleg te treden met het Indisch
Platform. Dit om te bezien of er draagvlak bij het Indisch Platform is om over te kunnen gaan tot een financiële regeling – op morele gronden – voor de “backpay”.
Het gaat dan om de niet uitbetaalde salarissen aan ambtenaren en militairen die in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement gedurende de Japanse
bezetting en nu zelf nog in leven zijn.

Dit overleg heeft inmiddels plaats gevonden. Het verheugt mij u te kunnen mededelen, dat het Indisch Platform akkoord gaat om het punt van de ‘backpay’
op korte termijn gezamenlijk op deze wijze tot een definitieve oplossing te brengen, waarmee dit dossier kan worden gesloten. Ook vanuit het besef dat de zeer hoge leeftijd van de doelgroep vraagt om een snelle en passende afronding – 70 jaar na de capitulatie van Japan.
Mede gezien die zeer hoge leeftijd van de betrokkenen, veelal ruim 90 jaar, ben ik me ervan bewust dat dit zo spoedig mogelijk afgehandeld dient te worden. Met uw
instemming, zoals tijdens het AO naar voren kwam, neem ik daartoe in overleg met het Indisch Platform de nodige initiatieven.

Over de feitelijke invulling van een regeling zal ik met het Indisch Platform overleg voeren. Hiervoor hebben we over een aantal punten al overeenstemming bereikt.
Allereerst moet het gaan om werkelijke genoegdoening, wat zich onder meer uit in een substantieel bedrag voor betrokkenen. Het IP heeft daarbij aangegeven een
netto bedrag per persoon van 25.000 euro passend te vinden. Ik ondersteun dat.
Het geeft invulling aan de morele erkenning, die ook de NIOD rapporten aan de orde stellen.

Als datum voor het vaststellen van de groep rechthebbenden zoals hiervoor beschreven denk ik aan 15 augustus 2015, exact 70 jaar na het einde van de
Tweede Wereldoorlog. Verder zal naar de individuele rechthebbenden een passende brief worden gestuurd die de erkenning bevestigt. Tot slot zal ik in de
uitvoering maximaal aansluiten op reeds beschikbare informatie over rechthebbenden, zodat deze zo min mogelijk worden belast en de uitvoering snel
ter hand kan worden genomen.

Zodra de vervolggesprekken met het Indisch Platform hebben geleid tot een compleet uitvoeringsreglement zal ik u hierover berichten. Voor de invulling van
het collectieve aspect zal ik de afstemming met het Indisch Platform zoeken.
Tot slot nog het volgende. De algemene doelstelling van het Indisch Platform is ons bekend. Het is vanzelfsprekend aan het Indisch Platform, mede ingericht op
verzoek van de Nederlandse Regering als haar gesprekspartner voor de gehele Indische Gemeenschap, om naast de ‘backpay’ zorg te dragen voor de verdere
doelstellingen die uit haar belangen en achterban voortkomen.”

Het mondelinge commentaar van Van Rijn: “Met deze regeling trachten we tegemoet te komen aan de onvrede in de Indische Gemeenschap door het ontbreken van een oplossing voor de Backpay. De geschiedenis van de afgelopen 70 jaar kunnen we niet ongedaan maken, maar ik hoop dat deze stap de weg vrijmaakt voor een nieuw hoofdstuk van onze gezamenlijke toekomst”.

Voorzitter Silfraire Delhaye van het Indisch Platform: “Deze stap die we samen zetten, stelt ons in de gelegenheid om zo snel mogelijk de mensen te helpen die al meer dan 70 jaar wachten op hun salaris. Onze directe focus op korte termijn is nu hierop gericht. Staatssecretaris Martin van Rijn doorbreekt hierin een 70 jaar durende impasse. Hiermee wordt een van de doelstellingen van het IP op korte termijn ingewilligd. We zijn hier content mee.”

Van Rijn en het Indisch Platform zullen verder overleg voeren over de precieze uitwerking van de regeling. Over een aantal kernpunten is al overeenstemming bereikt. Per rechthebbende zal een bedrag van 25.000 euro netto worden uitgekeerd. In de uitvoering zal maximaal worden aangesloten op reeds beschikbare informatie over de rechthebbenden, omwille van de snelheid en zodat betrokkenen zo min mogelijk worden belast.

Het betreft een zeer beperkte groep van de oorspronkelijk getroffenen, immers slechts diegenen die nu nog – veelal ouder dan 90 jaar – in leven zijn. Naar schatting ruim duizend personen. De beslissing zal ongetwijfeld tot gemor leiden onder een groot gedeelte van de Indische gemeenschap. Toch mag zij ook gezien worden als een overwinning van het Indisch Platform, de instantie die zo lang voor uitbetaling heeft gestreden. Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht, zal het IP gedacht hebben.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Op zoek naar een ereveld

$
0
0

In een eerder artikel in Java Post werd een schatting gemaakt van het aantal Molukse oorlogsslachtoffers. Hoe moeilijk het is om tot betrouwbare cijfers te komen, blijkt uit de registratie van een massamoord op de Kei-eilanden in 1944.

In de archiefdozen van het NIOD ligt een brief van de Nederlandse inlichtingendienst (Nefis), gericht aan luitenant Jongeneel van de afdeling Oorlogsmisdaden in Batavia. Het schrijven, gedateerd 4 juli 1946, is een bijlage bij een boek met vonnissen van de Japanse krijgsraad van het Vierde Zuidelijke Eskader in Ambon over de jaren 1944 en 1945, en bevat een lijst met de gegevens “voor zover betrekking hebbende op Nederlands-Indische onderdanen.”

Kei-eilanden

Kei-eilanden

Het boek is niet bewaard gebleven, de lijst gelukkig wel. Het is een opsomming van ongeveer 200 personen, hun beroep, landaard, en datum en inhoud van hun vonnis. Opmerkelijk is, dat meer dan de helft van de beklaagden de doodstraf heeft gekregen. Ook al wordt het er niet bij vermeld, duidelijk is dat het merendeel, zo niet alle vonnissen, werd uitgesproken in verband met (vermeende) verzetsactiviteiten.

We kijken hier wat nauwkeuriger naar de vonnissen van 22 april 1944, die betrekking hebben op een anti-Japans complot op de Kei-eilanden. Wat was er precies gebeurd?  

Een complot

Nog voor de inval van de Japanners, in mei 1942, kwamen enkele tientallen personen in de Keiese hoofdplaats Toeal bijeen om te beraadslagen over de vraag wat te doen als de Japanners eerder zouden arriveren dan de Geallieerden. Het waren de belangrijkste ambtenaren van het controleurskantoor, politieagenten, postbeambten, dominees, onderwijzers en vrijwel het volledige personeel van het plaatselijke ziekenhuis, kortom: de bestuurlijke en intellectuele elite van deze eilandengroep. Naast christenen namen ook enkele islamieten deel aan de besprekingen.

Er werd besloten een aantal wapens en kisten met handgranaten te verbergen. Bij de verwachte Geallieerde landing zou men dan bij de politiekazerne bijeenkomen, om van daar uit de Japanners in de rug aan te vallen. Als tijdens een mogelijke Japanse bezetting een groepslid zou worden gearresteerd, zou hij geen namen noemen maar zelf de schuld op zich nemen. Aldus werd overeengekomen. De groepsleden werden allen beëdigd door de onderwijzer Julius Talaut.

Een maand later was de Japanse bezetting van de Kei-eilanden een feit, en een Geallieerde landing bleef uit. De groep kwam niet meer bijeen, en was volstrekt inactief. En toch ging het fout.

Verraad

Klein-Kei, met hoofdplaats Toeal

Klein-Kei, met hoofdplaats Toeal

Ergens eind 1943 moet de groep zijn verraden, en werden enkele leden gearresteerd. De eersten waren Johan Julius Pattipeilohy, een klerk van het controleurskantoor, en de arts Raden Goerojo. Het onderzoek, geleid door de Japanner Kataoka Mitsua en gepaard gaande met martelingen, leidde al snel tot meerdere arrestaties.

De vonnissenlijst van de Japanse krijgsraad in Ambon vertelt ons van het gevolg. Op 22 april 1944 werd een vonnis uitgesproken tegen 43 personen, onder wie drie vrouwen. Eenenveertig werden ter dood veroordeeld. Slechts twee personen die mogelijk slechts zijdelings betrokken waren geweest, een koelie en een wasvrouw, ontliepen dit lot. Tegen hen werd 15, respectievelijk 2 jaar gevangenisstraf uitgesproken.

Een maand later, op 24 mei 1944, werd op het onder Toeal gelegen eilandje Kilwik het vonnis voltrokken. De mannen werden onthoofd, en de (twee) vrouwen gefusilleerd. Drie gevangenen die aan dysenterie leden en daarom in het ziekenhuis van Toeal waren achtergebleven, kregen op 10 juni 1944 van een Japanse arts een dodelijke injectie.

Kembang Kuning

Wat weten we van de nasleep van deze gebeurtenis? Helaas weinig. Op Kilwik werden wel meer gevangenen gedood. Waarschijnlijk was het een plaats die de Japanners wel praktisch leek, omdat de gedode lichamen uit het zicht bleven. Misschien werden de lijken door andere gevangenen ter plaatse begraven, misschien werden ze in zee geworpen en er later weer uitgevist door familieleden. Zeker is, dat de lichamen van 11 van de 41 ter dood veroordeelden uiteindelijke terecht zijn gekomen op ereveld Kembang Kuning in Surabaya. We staan hier even bij hen stil:

Raden Goerojo
Nicodemus Notanoeboen
Ohinol
Pieter Hendrik Gerardus Pattiasina
Johan Julius Pattipeiluhu
Nicodemus Renjaan
Willem David Risakotta
Johannes Salampessy
Tahapary
Djoenaid Toekan
Jezekiel Warbal

Waarschijnlijk werden de stoffelijke overblijfselen van deze personen eerst door familieleden begraven op de Kei-eilanden, nadien, na registratie door de Nederlandse autoriteiten, overgebracht naar erebegraafplaats Tantoei op Ambon, en weer later, na sluiting van Tantoei, naar Surabaya. Uiteindelijk vonden zij zo, op een slordige 3000 kilometer van Toeal, hun laatste rustplaats. Enigszins spijtig is het dan wel te constateren dat de betreffende graven op Kembang Kuning niet bij elkaar liggen, maar volledig verspreid zijn.

Tantoei, Ambon, ca. 1950

Tantoei, Ambon, ca. 1950

Buiten erevelden

Een tweede groep van negen personen is wel door de Oorlogsgraven geregistreerd, maar kreeg als aanduiding ‘buiten erevelden’, wat zoveel betekent als begraven ter plaatse, of grafplaats onbekend. Het is niet onmogelijk dat zij wél ooit begraven zijn geweest op Tantoei, maar dat bij de ruiming van deze begraafplaats de familie heeft aangegeven zelf voor de overblijfselen te willen zorgen. Ook bij hen staan we even stil:

Frederikus Alexander Dias
Isaak Frans Parinussa
Aristoteles Salawane
Marcus Singadji
Pieter Hein Kastanja
Michael Josua Maitimu
Frans Dominggoes Pattimukai
David Augustinus Risakotta
Benjamin Tentua

Onbekend

Tenslotte is nog sprake van een derde groep, 21 slachtoffers die bij de Oorlogsgravenstichting onbekend zijn. Omdat zij niet in na-oorlogse tijd door de Nederlandse autoriteiten werden geregistreerd, hebben we zelfs geen duidelijkheid over de exacte namen. Hun namen kennen we slechts van de hierboven genoemde vonnissenlijst, vertaald uit het Japans. We vermelden hier (tussen haakjes) hun meest waarschijnlijke échte naam:

Habiruraru Hariri Arusatto (?)
Habibu Esau Yohanesu  (Esau Johannes Habiboe)
Efuru Harudosu Saponuna (Everardus Sopanuna)
Yohanisu Matorin (Johannes Matolin)
Henderikku Tamaheru (Hendrik Tamaela)
Yohan Kasuteian Shimon Saromena (Johan Bastiaan Simon Salomena)
Adan Uijiya Sasumita (Adam Sasmita)
Arekisandoru Sonyanan (Alexander Sonjanan)
Ihesukeru Taranten (Jezekiel Tarantang)
Yurifusu Taratto (Julius Talaut)
Esutepanusu Tarau (Stefanus Talau)
Hendorikku Yuriyusumairowa Metekohe (Hendrik Julius Metekohy)
Yantei Yokohai (Jantje Jokohai)
Sarankappu Maruapei (?)
Soreiman Sonyanan (Suleiman ?)
Yunusu Korian (Junus Korian)
Benjiyamin Damaruyanan (Benjamin Damarjanan)
Serufuanusu Matoran (Serfanus Matolan)
Esutofuanusu Naruwadaniyanashi (Stefanus ?)
Deina Bateanan (Dina Beatanan)
Doruchi (Doortje?)

En natuurlijk staan we ook bij hen even stil.
Wat opvalt, is dat slechts de helft van de namen van de groep die op 22 april 1944 terechtstond in het register van de Oorlogsgravenstichting terecht is gekomen. Natuurlijk speelt mee dat de gebeurtenissen op de Kei-eilanden wel érg ver buiten het zichtveld van de Nederlandse autoriteiten hebben gelegen. We kunnen onze bevindingen met betrekking tot deze groep dan ook niet extrapoleren. Wat wél duidelijk is, is dat het aantal werkelijke slachtoffers altijd hoger ligt dan tot waar onze studies reiken. En dat we, als we even stil zijn bij herdenkingen, de onbekenden niet moeten vergeten.

x
Bronnen:
Brief met bijlagen, van G.J. Dissevelt (Nefis), gericht aan lt. Jongeneel, Afd. II, Warcrimes, 4 juli 1946. NIOD, IC-12124.
Meertens, Tom, ‘De Kei-eilanden, van God verlaten´, in: B.R. Immerzeel en F. van Esch, Verzet in Nederlands-Indië tegen de Japanse bezetting 1942-1945. Sdu, Den Haag, 1993.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De Indonesische revolutie op Australische bodem

$
0
0

Door Stephen Gapps

Op 24 oktober van dit jaar kwamen meer dan honderd mensen bijeen in Casino, New South Wales, Australië, om daar de 70e verjaardag te herdenken van een gebeurtenis die in Australië weinig bekendheid geniet. In het najaar van 1945 werden de inwoners van het slaperige stadje Casino op dramatische wijze betrokken in de gebeurtenissen rond de strijd voor de Indonesische onafhankelijkheid.

Camp Victory, ca. 1946.

Camp Victory, ca. 1946.

Na de Japanse invasie in 1942, vluchtten de Nederlanders, die al meer dan 300 jaar de koloniale macht hadden, vanuit Nederlands-Indië naar Australië. De Nederlandse regering in ballingschap werd begeleid door inheemse soldaten, matrozen, en ambtenaren.

Vanaf december 1943 arriveerden ook een paar honderd inheemse militairen in Casino, deel uitmakend van een technisch bataljon van het KNIL. Ze oefenden en werkten er ter voorbereiding van de Nederlandse terugkeer, voor wanneer de oorlog voorbij zou zijn. Alhoewel in Australië nog steeds de inreisbeperkingen golden van het blanke immigratiebeleid, werden deze soldaten toch toegelaten. Het was oorlogstijd, en ze maakten deel uit van de Nederlandse krijgsmacht. 

De soldaten kregen ook soldij, en na afloop van hun dagelijkse werkzaamheden brachten ze vaak een bezoek aan het centrum van het stadje Casino. Blijkbaar werden ze in de plaatselijke winkels gezien als goede klanten. De oudere Casino-inwoners herinneren zich nog dat ze fietsen kochten, en een voorliefde hadden voor reukwater. Ze herinneren zich ook dat de soldaten hen leerden vliegers te maken en daarmee te vliegeren.

Aan het einde van de oorlog, in augustus 1945, had het legerkamp in Casino bij de Nederlanders de naam ‘Camp Victory’ gekregen. Tussen 1943 en 1945 arriveerden in het kamp ook een ander soort Indonesiërs die in Australië onder de Nederlandse vlag waren aangekomen. Het waren door de Nederlanders gevangen genomen Indonesische nationalisten, personen waarvan verondersteld werd dat ze een gevaar zouden kunnen opleveren in het door Japan gecontroleerde Indonesië.

De onafhankelijkheid

De spanning groeide in het normaal zo slaperige stadje, bekend door zijn zuivelindustrie. Het eerste bericht van de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring bereikte Camp Victory in september 1945, tegelijkertijd met het verzoek van de Republikeinse leiders om de Nederlanders te bestrijden. Op 12 september verklaarde een aantal soldaten niet langer onder Nederlands bevel te staan. Ze werden gevangengenomen door de Nederlandse bewakers en van de ene dag op de andere werd Camp Victory omringd door schijnwerpers, wachttorens en een hek van prikkeldraad.

Camp Victory, wachttoren, 1946.

Camp Victory, wachttoren, 1946.

Indonesische sympathisanten in Australië – voornamelijk bestaande uit linkse vakbonden van zeevarenden die hun medewerking weigerden aan Nederlandse schepen die terugkeerden naar Indonesië – startten een propaganda-offensief waarin Camp Victory zelfs werd aangeduid als een mini-Bergen-Belsen. De volgende maanden weigerden nog veel meer Indonesische soldaten in Australië aan de Nederlanders te gehoorzamen. Allen werden daarop naar Camp Victory getransporteerd om daar voor de krijgsraad te verschijnen. In oktober 1945 bevonden zich hier ongeveer 400 gevangenen. Op 29 november stuurden ze een brief aan de Australische minister-president om uit te leggen dat ze zich niet langer Nederlands beschouwden, en eisten vrijlating.

Het hielp hen weinig. Ze werden allen veroordeeld door de Nederlandse krijgsraad en kregen een gevangenisstraf opgelegd. Terwijl hun benarde situatie steeds meer onder de aandacht van het publiek kwam, en activisten zoals Molly Warner hierover schriftelijk vragen stelde aan de minister-president, bleven ze bijna geheel 1946 opgesloten.

Na twee sterfgevallen in het kamp – waarvan één mogelijk geval van een zelfdoding – werd op 12 september 1946 door bewakers geschoten op protesterende Indonesiërs. Een ex-soldaat met veel branie, genaamd Soerdo, werd doodgeschoten. Twee anderen werden gewond. Sympathisanten, waaronder inwoners van Casino, de pers en nu ook de Australische regering, waren woedend.

In oktober was de straftijd van de eerste 200 ex-militairen afgelopen. Ze werden vrijgelaten, ontslagen uit de Nederlandse krijgsmacht en naar Brisbane gestuurd voor repatriëring naar Republikeins gebied in Indonesië. Terwijl de Nederlanders de Australische regering nog bozer maakte door in het geheim 13 van de protestleiders het land uit te smokkelen, werden de overgebleven 300 gevangenen in december vrijgelaten.

Een terugblik

Vertegenwoordigers van het Indonesische consulaat waren eregasten tijdens het seminar. (Foto Anthony Liem)

Vertegenwoordigers van het Indonesische consulaat waren eregasten tijdens het seminar. (Foto Anthony Liem)

Het seminar over deze gebeurtenissen van 70 jaar geleden werd op 24 oktober 2015 georganiseerd door de Australia Indonesia Association (AIA), de Casino Historical Society en de gemeenteraad van Richmond River. De bijeenkomst had succes. Ongeveer 100 deelnemers, waaronder enkele oudere inwoners van Casino, deelden herinneringen aan het beruchte Camp Victory en de Indonesische gevangenen.

Een bezoek aan de locatie van het kamp bood sommigen de gelegenheid over hun ervaringen te praten. Velen herinnerden zich de Indonesische soldaten die dienstweigerden. Sommigen hadden goede vrienden aan deze periode overgehouden.

Zoals historicus en kenner van deze periode, Jan Lingard, schreef: de gebeurtenissen in Casino kunnen worden gezien als de komst van de Indonesische revolutie naar ​​Australië. In een vreemde en grotendeels vergeten strijd, was dit stadje in het noorden van New South Wales de plaats waar een deel van het eerste Indonesische bloed werd gemorst in iets wat zou uitmonden in een langdurige onafhankelijkheidsstrijd. Ver van Indonesië, op Australische bodem.

x
Dit artikel verscheen eerder op het blog van het Australian National Maritime Museum, 4 november 2015.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Het geschenk van Otto Djaja aan Vrij Nederland

$
0
0

Door Peter Schumacher

Toen hoofdredacteur Henk van Randwijk van Vrij Nederland in de zomer van 1947 fel  tekeer trok tegen de Eerste Politionele Actie in Indonesia onder de kop “Waarom ik Nederlander ben”, verloor het blad duizenden abonnees. Dat verhaal is redelijk bekend, maar er was ook steun voor Van Randwijks krachtige stellingname in het Indonesië-conflict: de op dat moment in Nederland exposerende Indonesische schilder Otto Djajasoentara schonk uit erkentelijkheid voor diens standpunt Van Randwijk een revolutionair schilderij.

Soemedang, 16 mei 1946

Soemedang, 16 mei 1946

Van deze bijzondere geste was mij tot een jaar of vijf geleden helemaal niets bekend. Op de redactie van Vrij Nederland (toen nog op de Raamgracht in Amsterdam) wilde ik in 2010 in oude jaargangen nog eens precies nalezen wat Van Randwijk over het Indonesië-conflict had geschreven. Ik kreeg toegang tot het archief, dat bestond uit een grote kast met twee planken aan beide zijden. Daar brandde alleen maar licht als iemand die oude klappers kwam raadplegen. Dat licht ging dus aan en onmiddellijk zag ik aan de muur een opvallend schilderij hangen, waarbij een door een massa meegevoerde rood-witte vlag mijn aandacht trok. Rechts bovenaan stond de naam van de schilder met daarbij de plaats en de datum wanneer hij het had gemaakt: Soemedang, 16-5-1946.  

Ik vroeg op de redactie of iemand iets afwist van de herkomst van het schilderij. Nee, maar ik had zelf wel een vermoeden: Henk van Randwijk heeft het gekocht of gekregen van de schilder. Henk, die zeer actief was geweest in het Nederlands verzet, was al jaren dood, maar zijn 98-jarige weduwe Ada leefde nog. Dat wist ik, omdat zij een jaar eerder uitgebreid door VN was geïnterviewd in verband met het 70-jarige bestaan van dit voormalige verzetsblad.  Ik vroeg haar adres en schreef haar een brief, waarin ik mijn vermoeden etaleerde dat haar man het ooit van de schilder had gekocht of gekregen. Ja, schreef ze, Henk heeft het van Otto gekregen als dankbaarheid voor zijn felle standpunt in het Indonesië conflict.

Volgens Ada van Randwijk-Henstra (1912-2013), was Henk getroffen door het beeld van de omhooggestoken, nationale Indonesische rood-witte vlag waar mensen, vervuld van hoop op een nieuwe toekomst, achteraan liepen. Henk had kort na de oorlog in Nederland ooit een dergelijke scene gezien waar joodse kinderen bezwangerd door eenzelfde ideaal achter een Israëlische vlag met Davidsster aanlopen. Het doek heeft vele jaren in het huis van het echtpaar Van Randwijk gehangen tot Ada in 2004 moest verhuizen van haar huis in Ilpendam naar een veel kleiner appartement in een verzorgingsflat in Buitenveldert. Daar ontbrak de ruimte het op te hangen. Ada besloot het werk te schenken aan de redactie van Vrij Nederland.

Wie was Otto Djaja?

Otto Djaja

Otto Djaja

Ik nam enkele foto´s van het schilderij om na te gaan wie die schilder was. Google gaf wat info, en ik haalde ook nog wat uit het boek Beyond the Dutch. Indonesië, Nederland en de beeldende kunsten van 1900 tot nu, dat in 2009 was verschenen ter gelegenheid van een gelijknamige tentoonstelling in het Centraal Museum in Utrecht. Het bleek dat Otto, geboren in 1916 in het Bantamse Rangkasbitung en gestorven in 2004,  zijn lange achternaam had ingekort tot Djaja (soms half modern gespeld als Djaya) en dat zijn oudere broer Agus Djaja eigenlijk nog bekender was geweest.  Beiden waren van adelijke afkomst en mochten daarom de titel ‘raden’ voor hun naam zetten. Dat deden zij zelden. Dit schreef historicus Remco Raben in Beyond the Dutch:

“Agus Djaja bekleedde in de Japanse tijd een centrale functie in het Poesat Keboedajaan. Na de Japanse capitulatie trok Agus naar Sukabumi, waar hij in de chaotische maanden van de beginnende revolutie opnieuw kunstenaars om zich heen verzamelde in een Balai Kesenian Oemoem (Algemene kunstkring), die in november 1945 in Jakarta een congres organiseerde. In 1946 waren hij en zijn broer Otto, die zich in de Japanse tijd ook op de schilderkunst had toegelegd, in Yogyakarta te vinden, maar ze bleven daar maar kort. In februari 1947 hadden Agus en Otto een expositie in Batavia, waar luitenant-gouverneur-generaal H.J. van Mook enkele werken van hen kocht.”

Agus richtte kort daarna ook nog een andere kunstenaarsvereniging op, de Persagi. Hij werd er zelf voorzitter van en Otto bestuurslid. Over de spin off van eerste tentoonstelling in Batavia schreef Raben ook nog:

“Agus en Otto Djaya vertrokken in 1947 naar Nederland om aan de kunst­academie in Amsterdam te studeren . Eind 1947 organiseerde het Gemeente­museum in Den Haag een tentoonstelling van de twee schilderende broers – een novum in de Nederlandse museumgeschiedenis. Het was voor het eerst dat Indonesische kunstenaars een eigen expositie in Nederland kregen. Het was een teken des tijds. Hoewel de dekolonisatieoorlog hoog oplaaide, ontstond er een behoefte om de contacten met Indonesische kunstenaars aan te halen. De tentoonstelling in Den Haag werd geopend door de Haagse burgemeester.”

Expositie in Batavia

Het bekende Bataviase dagblad Nieuwsgier schreef op 20 februari 1947 over hun eerste expositie in Batavia:

“Door de nieuwe schilderijen-tentoonstelling van Agoes en Otto Djaya in het Museum-Koningsplein te houden, heeft het republikeinse ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen een gelukkige greep gedaan.

Agoes Djayasoeminta, die reeds voor den oorlog exposeerde, komt hier voor de dag met zeer uiteenlopen doeken. Zijn belangstelling voor het vrouwelijk gezicht doet hem nog wel eens andere onderdelen van een lichaam verwaarlozen, de zo moeilijke handen en voeten bijvoorbeeld. Hoofdzakelijk esthetisch ingesteld, gaat zijn belangstelling in vele doeken uit naar de Hindoe-Javaanse middeleeuwen, doch wij geloven niet, dat hij het op den duur van deze richting moet hebben. Als mens van onze tijd brengt hij het speciale element tot uiting in zeer geslaagde, caricaturaal-aandoende werken als de ‘roddelaars’ en de ‘zangeres’. Deze kritische zin, die juist de moderne Europese kunst kenmerkt, kan een zeer belangrijk element worden in de samenleving die hier groeiende is. Wij zouden niet gaarne zien dat met de overname van veel westerse invloeden ook onze misverstanden hier verder geïmporteerd werden. Elke kritische visie is in de gegeven omstandigheden goud waard.

Hetzelfde geldt voor Otto Djayasoendara, wiens werk, enkele jaren geleden bij wijze van proef begonnen, meer sociale belangstelling verraadt. Tegenover een grote virtuositeit in de werkwijze met ‘gemakkelijk’ materiaal als pastel, houtskool, staat een strijd met de olieverf, waarin Agoes reeds successen boekte. Maar ook Otto maakt het zich niet gemakkelijk en geeft de strijd met olieverf niet op. Hij heeft bovendien een scherpe tekenstift en maakt een geslaagde ‘cartoon’, die soms verre boven de gemiddelde soldatenhumor uitkomt. Zolang hij de kleur beheerst, en niet de kleur hem parten speelt, hopen wij meer werk van hem te zien in de geest van de ‘biljarttafel’, het ‘wiegje’ en enkele interieurs.

Er is sprake van een gemengd Nederlands-Republikeins initiatief, ten einde ook kunstenaars in de gelegenheid te stellen, zichzelf in Holland aan Europese maatstaven te toetsen. Wij juichen dit van harte toe, te meer daar Agoes en Otto Djaya niet de enige zijn die ons in dit opzicht de moeite waard  voorkomen.”

Vreemd: de krant geeft beide broers verschillende achternamen. Helaas weten we niet waar de schilderijen die Van Mook op de tentoonstelling kocht zijn gebleven, noch wat zijn keus heeft bepaald.

‘Het schilderij is op te halen’

Net als Henk van Randwijk vond ik het ook een mooi schilderij. Ik besloot het  te gebruiken als voorplaat van de nieuwe versie van mijn drastisch  herschreven boek Ogenblikken van Genezing (1996/2011).

Omslag ´Ogenblikken van genezing´

Omslag ´Ogenblikken van genezing´

Zo’n kleine vier jaar later, begin 2015, kreeg ik via mijn web site een email van een mij onbekende heer Hans Peter Holst uit Kuala Lumpur. Hij en zijn vrouw, beiden Denen, bleken materiaal te verzamelen voor een biografie die zij wilden schrijven over Otto Djaja. De cover van mijn boek, dat ook op mijn site staat, was hen opgevallen. Ze wisten van het bestaan van dit schilderij niet af en vroegen mij naar de herkomst. Ze wilde vooral weten of het vrij te bezichtigen was. Ik beloofde navraag te doen, ook al i.v.m. de recente verhuizing van Vrij Nederland van de Raamgracht naar een modern kantoorgebouw aan de Wibautstraat. Toen ik daar kwam bleek het nog ingepakt tegen de muur te staan. Daags daarna mailde de redactiesecretaresse Monika Keyzer: “Beste Peter, in overleg met mijn hoofdredactie mag ik het schilderij weggeven. We hebben te weinig muren in ons glazen kantoor. Het is hier op te halen. Groet, Monica Keyzer.” De volgende dag was het  van mij. Ik heb het laten restaureren en  van een passe-partout en een nieuwe bamboelijst laten voorzien.

Sporen van Agus en Otto

In april van dit jaar kwam Inge-Marie Lorenzen, de vrouw van de  eerdergenoemde Deen Jan Peter Holst, naar Nederland om hier onderzoek te verrichten naar de sporen van Agus en Otto, die hier tussen 1947 en 1950 met een Nederlandse beurs hadden gestudeerd aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunst in Amsterdam. Ook zocht zij naar materiaal over hun exposities in Den Haag en Amsterdam. Agus, die ook zijn vrouw en kind had meegenomen, en Otto verbleven die Nederlandse jaren in de nabijheid van het Stedelijk Museum, respectievelijk in de Honthorststraat en schuin tegenover het Stedelijk in de Paulus Potterstraat.

Otto Djaja aan het werk in zijn woning in Amsterdam (Vizier)

Otto Djaja aan het werk in zijn woning in Amsterdam (Vizier)

Wat zij die drie jaar precies hebben gedaan en met wie zij omgingen is niet goed meer te achterhalen. Ze maakten veel reizen door Europa, waar zij soms ook deelnamen aan exposities. Uit een Indonesisch boek over Agus Djaja geschreven door de historicus Solichin Salam blijkt dat hij en zijn broer Otto tijdens hun verblijf in Europa zo veel mogelijk relevante inlichtingen hebben verzameld ter ondersteuning van de Indonesische vrijheidsstrijd. Daar werden zij, zoals tevoren was afgesproken, door Soekarno goed voor betaald, verklaarde Otto in 1999 (hij was toen 83)  in een  gesprek met de Australische cultureel onderzoekster Jennifer Lindsay. Otto noemt het ‘spioneren’, dat kan, maar uit de maandverslagen van de BVD over 1947 t/m 1949, die tegenwoordig on line zijn te raadplegen, blijkt nergens dat de Djaja’s door de dienst in  de gaten werden gehouden.

Wat we wél weten is dat Otto en zijn broer Agus tijdens de Ronde Tafel Conferentie (RTC,) die in 1949 in Den Haag werd gehouden en later dat jaar tot de soevereiniteitsoverdracht leidde, als ‘mede-gastheren’ optraden voor de Indonesische delegatie. Althans dat meldt in september 1949 het geïllustreerde blad Vizier in een reportage over de RTC .

Otto vertelde Jennifer Lindsay ook nog dat hij tijdens de oorlog van de Japanners een korte militaire opleiding kreeg en daarna werd ingedeeld bij de PETA, een Indonesisch vrijwilligerskorps onder Japans commando. Gevochten tegen de geallieerden of tegen de Nederlanders heeft hij nooit, maar hij zegt  zich indertijd wel als een soort ‘culturele guerrillastrijder’ te hebben gevoeld.

Volgend jaar is het 100 jaar geleden dat Otto Djaja werd geboren. De National Gallery, gevestigd aan het Merdekaplein in het voormalige gebouw van de voormalige Nederlandse middelbare school Carpentier Alting Stichting (CAS) in Jakarta, zal dan een expositie aan hem wijden. Het Deense echtpaar Holst komt dan met een boek over hem.

Het zou een goed idee zijn om hem en zijn broer in 2017, 70 jaar na dato, nog eens te laten schitteren in het Stedelijk Museum.

x

Bronnen
Nieuwsgier, 20 februari 1947
Meta Knol, Remco Raben en Kitty Zijlmans, Beyond the Dutch: Indonesië, Nederland en de beeldende kunsten van 1900 tot nu. Amsterdam / Utrecht, 2009
Solichin Salam, Agus Djaya dan Sejarah seni lukis Indonesia. 1994
Vizier,  17 sept./ 1 0ct. 1949
http://www.stichtingargus.nl/bvd/


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Gravers en slachtoffers

$
0
0

Historici doen hun onderzoek in stoffige archieven, waar ze eindeloos boeken, artikelen en andere geschreven bronnen lezen. Het kan ook anders. Schilderijen, sculpturen, films en allerlei andersoortige niet-tekstuele bronnen kunnen juist heel nuttig zijn voor historisch onderzoek. Remco Raben vertelt over een mysterieuze foto die hij op een cd’tje kreeg van een collega uit Indonesië.

Door Remco Raben

Het is wat je noemt een vrolijk portret. Negen mannen en een vrouw poseren voor zo’n gauw geteld honderdtal schedels, uitgestald op een stellage van zwart doek. Er wordt een beetje gedold met de doodshoofden, er wordt wat gerookt, gemelijk gekeken. Ondanks de macabere decorstukken geen ongezellig tafereel. Wat is deze merkwaardige uitstalling? Op de foto staat ‘Penggali2 dengen korban2  jang terdapet’, oftewel: Gravers en gevonden slachtoffers.

"Penggali2 dengen korban2 jang terdapet"

“Penggali2
dengen korban2 jang terdapet”

De herkomst van de foto is weinig spectaculair. Enkele jaren geleden kreeg ik een CD in handen gedrukt van een bevriende Chinees-Indonesische historicus in Jakarta. Op het schijfje staan vijftig foto’s van graafacties in Oost-Java. We zien allerlei groepen mannen met schoppen in de hand en schedels aan hun voeten. Nadere gegevens ontbraken. Niemand kon vertellen waar de foto’s vandaan kwamen en wat er op gebeurt. We weten niet wie de mensen op de foto zijn; zo te zien zijn zij Indonesiërs van Chinese herkomst.  

Iemand had een collectie foto’s gedigitaliseerd en op een schijfje gezet, dat in de Chinese gemeenschap in Indonesië circuleerde. Op de CD staat: Makam Cina Blitar 1951. Chinees graf in Blitar, 1951. Blitar is een plaats in Oost-Java. Het is vlak na het einde van de revolutie en we moeten een verklaring  ongetwijfeld in die richting zoeken.

Een zoektocht

Hoe zijn de Chinezen in en rond Blitar aan hun einde gekomen? Een kleine zoektocht bracht iets meer helderheid. Ik trof een aantekening in het Nationaal Archief aan waarin de situatie in Blitar in 1948 wordt geschetst. De stad is dan nog in handen van de Indonesische Republiek.

In het stuk beschrijft een gevluchte Chinese inwoner uit Blitar hoe weinig lokale machthebbers zich aantrokken van de centrale regering: ‘Zo kwam vóór de politionele actie het bevel van het centrale gezag, dat bij eventuele Nederlandse actie de veiligheid van lijf en goed van de Chinezen moet worden gewaarborgd, in het bijzonder van hen, die in de gevechtszone woonden. Echter bestond het een hooggeplaatst T.N.I.-offcier in een vergadering te Blitar te verkondigen, dat iedere Chinees, die het bevel om te evacueren niet opvolgde en zijn huis niet wilde verlaten, op staande voet mocht worden  neergeschoten.[1]

Zijn de Chinezen wier lijken in 1951 werden opgegraven dan misschien ‘op staande voet’ neergeschoten? Dat is maar de vraag. De CD staat vol foto’s van gravers en slachtoffers; vaak geven de opschriften aan waar de graven werden gevonden – allemaal in kleine dorpen in het achterland van Blitar.

De Chinezen zijn dus op het platteland vermoord. Zeker een tiental van dergelijke plaatsen van misdaad treffen we in de foto’s aan. De Chinezen moeten ernaartoe zijn gebracht voordat ze werden geëxecuteerd, of ze kwamen uit de buurt.

Hoewel er over de gebeurtenissen in Blitar geen details bekend zijn, is er veel circumstantial evidence dat ons dichtbij kan brengen. De moorden rond Blitar passen in een patroon dat we van andere plaatsen op Java kennen. Vooral tijdens de zogenoemde politionele acties, de grote Nederlandse offensieven in juli 1947 en december 1948, zijn veel Chinezen het slachtoffer geworden van plundering en moord.

‘Handlangers van de Nederlanders’

Ook in de omgeving van Blitar woonden veel Chinezen, die in de koloniale tijd een groot deel van de handel voor hun rekening hadden genomen en daarmee het stigma op zich hadden geladen handlangers van de Nederlanders en in elk geval uitbuiters te zijn, en bovendien geen echte Indonesiërs. In de chaos tijdens Nederlandse aanval pasten Indonesische ongeregelde troepen de tactiek van de verschroeide aarde (bumi hangus) toe, waarbij de fabrieken en plantages, maar ook Chinese winkels en huizen werden gesaboteerd, geplunderd en vernield. Vaak werden ook Chinezen van hun bezittingen beroofd en veel van hen werden afgevoerd naar naburige dorpen, soms in lange nachtelijke tochten, totdat ze werden vrijgelaten of vermoord.

De enige andere aanwijzing voor de gebeurtenissen in Blitar is een krantenbericht in het Indonesische dagblad Pelita rakjat. De verslaggever meldt daarin dat hij ‘uit betrouwbare bron’ had vernomen dat in Blitar op de dag dat Nederlandse militairen de stad binnentrokken, op 21 december 1948, een grote plunderpartij plaatsvond, waarbij een groep vrijgelaten gevangenen, samen met strijdgroepen en leden van de Republikeinse mariniers de huizen van Chinezen leegroofden en in brand staken. Enkele Chinezen werden vermoord. In dorpen buiten Blitar – en buiten het gezichtsveld van de Nederlandse troepen – waren honderden mensen gekidnapt en afgevoerd. Het bericht dateert van 26 januari; over het lot van de ontvoerde Chinezen was toen nog niets bekend.[2]

Dat lot weten we nu en was ook toen in kleine kring natuurlijk ook bekend. Wat mij ook treft, is dat er na de revolutie kennelijk acties zijn ondernomen om deze misdaden onder de aandacht van de regering en een groter publiek te brengen. De opgravingen werden systematisch verricht en de locaties werden duidelijk op de foto’s aangegeven. Om alleen een fatsoenlijke herbegrafenis ging het duidelijk niet.

Hier moesten de misdaden tegen de Chinezen in de schijnwerpers worden gezet. Waar diende de macabere opeenstapeling van schedels anders voor dan om te laten zien welke verschrikkingen de Chinezen tijdens de revolutie hadden doorstaan? Dat moet ongetwijfeld de bedoeling van de opgravers op de foto zijn geweest. Tevergeefs: van schadevergoeding of erkenning is nooit sprake geweest. De schedels zullen zijn herbegraven en de aarde moet alsnog over de hele affaire zijn gegooid.

Indonesië had begin jaren vijftig andere zaken aan het hoofd, en Nederland en China trouwens ook. Op deze manier kon deze geschiedenis van geweld in de bijna-vergetelheid raken, de vlam van de herinnering ternauwernood brandend gehouden in een stapeltje foto’s.

x

[1] Stukken betreffende terreurdaden gepleegd jegens de Chinese bevolkingsgroep op Java en Sumatra, met foto’s. 1947-1948, typoschrift ‘Het leven van de Chinezen in het Republikeinse gebied’, z.d.

[2] ‘Blitar. Perampokan, pembakaran dan pembunuhan’, Pelita rakjat, 26 januari 1949.

Dit artikel verscheen eerder in andere vorm in Aanzet 28, 2 (2013) 14-19,
het blad van de Utrechtse Historische Studentenkring.

Nawoord
Dankzij een recente video van de Indonesische kunstenaar FX Hartono weten we dat de restanten van de omgebrachte Chinezen (bijna 200) opnieuw werden begraven in een verzamelgraf in Banban, Kasrangsari, Blitar:

 

 

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De Zwarte Armada

$
0
0

Australische steun aan de Indonesische onafhankelijkheid

Tijdens de oorlogsjaren werd Australië verrast door de komst van duizenden Nederlanders en Indonesiërs, vluchtelingen voor de Japanse invasie. Andere Indonesiërs werden echter gedwongen om deze reis te maken. Stephen Gapps, curator van het maritiem museum in Sydney, vertelt ons van de gevolgen.

Door Stephen Gapps

In augustus 1945 zat een groepje Indonesiërs in Sydney voor een kortegolf radio in het kantoor van de Indonesische zeeliedenvereniging. Ze luisterden aandachtig naar ieder woord van Radio Batavia. Toen het nieuws van de proclamatie van de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgezonden,  waren ze door het dolle heen.

Een scene uit de film Indonesia Calling van Joris Ivens, waarin Indonesische zeelieden naar een kortegolf radio luisteren.

Een scene uit de film Indonesia Calling van Joris Ivens, waarin Indonesische zeelieden naar een kortegolf radio luisteren.

De aankondiging was de climax van een decennialange campagne voor onafhankelijkheid van de Nederlandse koloniale overheersing, maar tegelijkertijd het begin van een vier jaar durende strijd voor erkenning door de Nederlanders en de internationale gemeenschap. Tijdens deze periode was de Australische ondersteuning voor Indonesië overduidelijk aanwezig.

Vanaf eind 1945 werden Nederlandse schepen die zich in de Australische havens voorbereidden voor een terugkeer naar Indonesië gehinderd door een reeks van boycots van de kant van de vakbonden van zeelieden: de zogenaamde ‘black bans’. Steun aan de Indonesische onafhankelijkheid groeide daarna ook buiten de arbeidersbeweging. Australië liep hiermee voorop in de internationale politieke erkenning van Indonesië. Dit belangrijke element in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd is inmiddels in beide landen grotendeels vergeten.  

Gezien tegen de achtergrond van het einde van de Tweede Wereldoorlog maakte de onafhankelijkheidsverklaring in het wereldnieuws weinig indruk, dus de uitzending van Radio Batavia  was van cruciaal belang. De twintigjarige Tukliwon was zeeman op een van de Nederlandse schepen die tijdens de Japanse invasie in 1942 naar Australië waren uitgeweken. Tijdens de oorlog had hij op veerboten gewerkt in de haven van Sydney. De dag nadat hij de uitzending van de proclamatie had gehoord liep hij door de stad om de Australische vakbond van zeelieden daarover te informeren, Deze beloofde zijn steun.

Enkele dagen later  kregen Tukliwon en zijn collega´s te horen dat de Nederlanders hun Indonesische bemanningen opdracht gaven de schepen terug te varen naar naar Java. Als steunbetuiging aan hun nieuwe onafhankelijke thuisland, weigerden ze te varen. De Australische Zeeliedenbond riep vervolgens de leden op voor “een boycot van alle schepen met munitie of andere materialen, te gebruiken tegen de Indonesische regering.”

SS Moreton Bay, één van de door de Nederlanders gecharterde schepen die gehinderd werden door de boycot.

SS Moreton Bay, één van de door de Nederlanders gecharterde schepen die gehinderd werden door de boycot.

Vanaf 24 september 1945 was sprake van een boycot van Nederlandse scheepvaart in Brisbane en Sydney, en korte tijd later in Melbourne en Fremantle. De boycot breidde snel uit naar andere maritieme vakbonden – die van lassers, ingenieurs, scheepsschilders en havenarbeiders, timmerlieden, loodspersoneel, klerken en sleepbootbemanningen.

Zo was in Brisbane aanvankelijk het Nederlandse schip ‘Van Heutz’, met aan boord regeringsfunctionarissen, troepen en wapens, niet in staat om de haven te verlaten. Uiteindelijk, zonder sleepboten en met weinig kolen en voorraden, sputterde het schip vanuit Brisbane richting Java. De ‘Karsik’ – geladen met Nederlands geld voor de terugkerende administratie – en de ‘Merak’ in Melbourne waren evenmin in staat om kolen te vinden in de Australische havens.

Foto uit de Daily Telegraph van Indonesische zeelieden die toespraken hielden tijdens de pro-Indonesische betogingen, 28 september, 1945

Foto uit de Daily Telegraph van Indonesische zeelieden die toespraken hielden tijdens de pro-Indonesische betogingen, 28 september, 1945

Op 28 september organiseerden havenwerkers in Sydney  een demonstratie voor de Nederlandse rederijen en diplomatieke kantoren. Banners werden meegevoerd met leuzen als “Handen af van Indonesia.” In oktober escaleerden de acties. De Raad van Handel en Arbeid verspreidde een folder met instructies voor vakbondsleden:

“Nederlandse soldaten en officieren wordt geen transport geboden. Nederlandse munitie blijft onaangeroerd. Geen reparaties aan Nederlandse schepen. Nederlandse schepen worden niet bevoorraad met kolen. Er worden geen sleepdiensten verricht voor Nederlandse schepen. Nederlandse schepen, kantoren, kantines of personeel wordt geen voedsel of andere voorraden verstrekt. Nederlandse officieren en matrozen worden niet vervoerd. Alles wat Nederlands is, is besmet.”

Indonesia Calling

Maar niet álles wat Nederlands was, was besmet. Een eenzame maar belangrijke Nederlander werkte met Indonesiërs samen om de wereld kond te doen van hun strijd, en van de steun van Australische, Indiase en Chinese zeelieden. De Nederlandse filmmaker Joris Ivens diende zijn ontslag in als film commissaris voor de Nederland-Indische regering, uit protest tegen het Nederlandse beleid van de rekolonisatie van Indonesië. In november 1945 verzochten Indonesiërs en Australische sympathisanten hem een ​​film te maken over de Australische solidariteitsmeetings.

Zijn film ‘Indonesia Calling’ was gebaseerd op een re-enactment van de muiterij door Indiase zeelieden aan boord van de ‘Patras’, een schip volgeladen met wapens vanuit Sydney onderweg naar Indonesië. De dappere Indiase matrozen, onder bewaking van de Nederlanders, legden de motoren stil, en de Patras werd gedwongen om terug te keren naar de haven van Sydney. Het enkele motief voor hun handelen was solidariteit en steun voor een ander Aziatisch land dat ook op zoek was naar onafhankelijkheid van koloniale overheersing.

Becommentarieerd door de Australische acteur Peter Finch, ging de film voor een Indonesisch publiek in première, in Sydney, op 9 augustus 1946. Hij werd een week lang, drie keer per dag, vertoond voor volle zalen. Vervolgens werd de film naar Indonesië gesmokkeld door Ted Roach van de havenwerkersbond, en daar, in de openluchtbioscopen, afgespeeld voor vrijheidsstrijders. Zij waren verheugd over de Australische support.

Protestmars in Sydney

Protestmars in Sydney

De onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië was al lange tijd het doel van een kleine groep Australische sympathisanten. In juli 1945, dus al vóór de 17 augustus verklaring, werd de eerste publieke organisatie van Australiërs ter ondersteuning van een anti-koloniale strijd van een Aziatisch land gevormd. De Australia-Indonesia Association was geïnspireerd door het in 1941 door de geallieerde landen, waaronder de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, ondertekende Atlantic Charter, een manifest dat de rechten van volkeren om zichzelf na afloop van de Tweede Wereldoorlog te besturen, erkende. Doelstelling van de vereniging was het bevorderen van vriendschappelijke culturele, sportieve, educatieve en handelsrelaties met Indonesië. De Australiërs begonnen zo langzamerhand in te zien dat hun noordelijke buur niet altijd een Nederlandse kolonie zou zijn.

In feite waren het ongeveer 10.000 Indonesiërs die met de in 1942 uitgeweken Nederlandse regering naar Australië waren meegekomen. De meesten ambtenaren, koopvaardijpersoneel of militair. Sommigen echter waren politieke gevangenen. De meeste Australiërs had nooit eerder Indonesiërs ontmoet, en velen van hen werden aangenaam verrast door deze mensen en hun culturele tradities. Vriendschappen en relaties werden gevormd terwijl de Indonesiërs ​​Australië bijstonden in de oorlog.

Een Australische gamelan

Eén van die Nederlandse politieke gevangenen was de in het hof van Soerakarta geboren muzikant en politiek activist Bapak Pontjopangrawit. Indonesiërs hadden al gestreden voor hun onafhankelijkheid sinds de jaren ´20. De Nederlanders vestigden daarop een aantal strafkampen voor politieke gevangenen in Nieuw-Guinea. De Digoel Rivier werd gekozen vanwege de afgelegen en geïsoleerde ligging diep in de jungle, honderden kilometers van de dichtstbijzijnde nederzetting.

In 1927 werd Bapak Pontjopangrawit naar Boven-Digoel gestuurd. Om zijn medegevangenen te vermaken bouwde hij een gamelan orkest uit voorwerpen uit het kamp, ​​waaronder melk- en sardine blikken, dierenhuiden en gietijzeren rantangs of kookpotten. Toen de Nederlanders in 1942 naar Australië vluchtten, werden de instrumenten samen met de politieke gevangenen meegenomen.

Links een deel van de Gamelan Digul

Links een deel van de Gamelan Digul

De Nederlandse vreesden dat als zij de gevangenen zouden achtergelaten, deze tot een guerrillastrijd zouden overgaan en de Nederlandse terugkeer na de oorlog zouden bemoeilijken. Nadat zij de gevangenen hadden geïnterneerd in Australië, werden ze echter geconfronteerd met een toenemende druk van Australische kant om deze vrij te laten. Zo probeerden Australiërs in Casino in december 1945 kerstcadeaus aan de Indonesiërs te geven. Dit werd echter geweigerd door de Nederlandse bewakers. Sommige inwoners van Casino vormden hierop een steuncomité voor de gevangenen en eisten de sluiting van het kamp.

Onder toenemende druk van de federale regering onder leiding van premier Ben Chifley besloot de Nederlandse regering in ballingschap uiteindelijk de Indonesische politieke gevangenen vrij te laten. Bapak Pontjopangrawit’s gamelan werd daarop bespeeld voor een waarderend publiek in Melbourne, en is waarschijnlijk ook te zien in de film Indonesia Calling. Toen de Indonesiërs naar huis terugkeerden, werd deze gamelan – genaamd Gamelan Digoel naar het strafkamp – door hen in 1946 als teken van dank aan de Australiërs aan het Museum van Victoria geschonken, en later, in 1976, aan de Monash Universiteit.

Onafhankelijkheid erkend

Australië’s relatie met de Nederlanders en de nieuwe Indonesische republiek was complex. Aanvankelijk hielpen Australische en Britse troepen de Nederlanders om terug te keren naar hun ex-kolonie. Ofschoon zij geen deel uitmaakten van de strijd met de wanhopige en onderbewapende Indonesische strijdkrachten, waren Australische soldaten toch betrokken bij de eerste militaire push – ook al waren velen van hen het niet eens met de terugkeer van de Nederlanders.

De Slag om Surabaya van 27 oktober tot 20 november 1945 was de bloedigste slag om de onafhankelijkheid, waarbij ongeveer 10.000 Indonesiërs werden gedood door Britse troepen. Hoewel de Indonesiërs deze slag verloren, moet hun felle weerstand bij de Nederlanders iedere twijfel over hun vastberadendheid hebben weggenomen. Zowel Groot-Brittannië als Australië werden steeds terughoudender in hun betrokkenheid. In Indonesië wordt thans 10 november nog herdacht als heldendag, zoals Anzac Day in Australië. Misschien een eerbetoon aan een verschrikkelijke nederlaag, maar wel een nederlaag met een verhardend effect.

In december 1948 was er weinig Australische weerstand tegen een volledige boycot van Nederlandse goederen en handel. De Chifley regering zette het conflict op de agenda van de Verenigde Naties en voerde de hulp aan de Indonesische Republiek op. Terwijl de Nederlandse strijdkrachten ten koste van tienduizenden Indonesische levens de controle over een groot deel van Indonesië hadden bereikt, dwong een internationale veroordeling hen tot onderhandelen. Op 27 december 1949 erkenden de Nederlanders formeel de Indonesische soevereiniteit.

De Indonesische dankbaarheid voor de Australische steun was groot. President Soekarno bracht hulde aan de vrijheidslievende houding van de Australische arbeidersbeweging. Het in Brisbane gevestigde Centraal Comité van de Indonesische Onafhankelijkheid schreef:

“Het begrip en de steun van het Australische volk zal nooit worden vergeten. We zullen we deze geschiedenis van onze strijd in uw land overbrengen aan onze landgenoten thuis. We hopen dat de vriendschap tussen onze twee volkeren sterker zal worden en blijvend zal zijn in het belang van de democratie. ”

De periode van brede Australische steun aan de Indonesische republiek, die begon bij het protest van de zeelieden en de radicale arbeidersbeweging en die eindigde bij de overheid, is een bijzondere doch vergeten periode van transnationale geschiedenis.

 

Dit artikel verscheen eerder, op 17 augustus 2015, op de website van het Australische Nationale Maritieme Museum.

 

Nawoord
De relatie tussen Australië en de Indonesische Republiek is onderwerp van de tentoonstelling  Black Armada:  Australian support in upholding Indonesian independence. De tentoonstelling vindt plaats in het Australian National Maritime Museum van 20 Augustus 2015 tot 24 Februari 2016. Hij is ook te bezichtigen in het Benteng Museum Vredeburg, in Yogyakarta, Indonesia, van 31 Augustus tot november 2015.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Indonesisch erfgoed keert terug

$
0
0

De kogel is bijna door de kerk. De collectie van het voormalige Museum Nusantara gaat voor het grootste deel terug naar Indonesië. Om hoeveel objecten het precies gaat, is nog niet duidelijk. Het Delftse museum was het enige in Nederland met een volledig Indonesische collectie.

Door Yannick Verberckmoes

‘Een Nederlandse museumcollectie naar een ander land overbrengen, is zeker niet gebruikelijk’, zegt Patrick van Mil, directeur van het Museum Prinsenhof in Delft. Hij is verantwoordelijk voor de herbestemming van de collectie. Van Mil ziet een aantal goede redenen om de verzameling van het Nusantara aan Indonesië over te dragen. ‘Op die manier blijft de collectie voor het publiek toegankelijk en blijft ze in haar geheel behouden. En het gaat natuurlijk om gemeenschappelijk erfgoed.’

Museum Nusantara in Delft

Museum Nusantara in Delft

Nusantara sloot in 2012 de deuren, omdat de bezoekersaantallen sterk afnamen. Het museum had zo’n 18,5 duizend objecten in zijn bezit, schat Van Mil. Een klein aantal, dat belangrijk is voor de ‘collectie Nederland’ – een verzamelnaam voor Nederlands erfgoed – wordt ondergebracht bij het Museum Volkenkunde, het Tropenmuseum of het Rijksmuseum. Het Delftse Museum Prinsenhof adopteert ook een aantal stukken.  

14 duizend objecten

Volgens de Indonesische krant The Jakarta Post zouden zo’n 14 duizend objecten naar hun land van herkomst gaan. Van Mil kan dat aantal niet bevestigen. ‘We zijn dat momenteel nog aan het bekijken. Over enkele weken komen er ook experts uit Indonesië een kijkje nemen.’

Het museum Nusantara kwam voort uit het Volkenkundig Museum van de voormalige Indische Instelling in Delft. Tijdens het Nederlandse koloniale bewind in Indonesië konden studenten daar een opleiding volgen tot bestuursambtenaar. Oud-studenten van de opleiding, die naar Indonesië waren uitgezonden, stuurden lokale objecten naar Nederland zodat de bestuursambtenaren in spe zich beter konden inleven in de Indonesische cultuur.

Ook de voorwerpen die ooit de Nederlandse paviljoens sierden op wereldtentoonstellingen – zoals die van 1883 in Amsterdam – zijn later bij Nusantara beland. De collectie bestond daardoor vooral uit gebruiksvoorwerpen, die inzicht geven in het dagelijks leven in koloniaal Indonesië.

40 tot 50 duizend euro

Nog voor de overdracht rond is (vermoedelijk ergens in 2016), moet een openbare inventaris van de verzameling online staan. ‘De kostprijs van die digitale databank bedraagt 40 tot 50 duizend euro’, zegt Van Mil.

In Indonesië is al zeer enthousiast gereageerd op de komst van de erfgoedstukken. Momenteel zoekt het Museum Nasional in Jakarta nog extra fondsen om de Nusantara-collectie goed te kunnen conserveren. De Indonesische minister van Cultuur, Kacung Marijan, liet aan The Jakarta Post weten dat er speciaal voor de verzameling ‘een warenhuis ter grootte van een vierkante hectare wordt gebouwd in Jakarta’.

Directeur Van Mil is ook opgetogen over de toekomstige bestemming. ‘Het Museum Nasional in Jakarta heeft een erg goede reputatie. Nederlandse experts van het Tropenmuseum en het Museum Volkenkunde hebben al samengewerkt met Jakarta om tentoonstellingen te organiseren. Zij zijn ook zeer te spreken over het Indonesische museum.’

x

Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 27 november 2015


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een daad van liefde

$
0
0

In de KITLV-collectie, thans beheerd door de Universiteit Leiden, bevindt zich een bijzondere foto van een monument in Benkoelen. Niet alleen bijzonder omdat het mogelijk de enige foto is die van dit monument bewaard is gebleven, maar ook omdat we helemaal niets weten van de ontstaansgeschiedenis en het doel van het monument.

'Een monument te Benkoelen'

‘Een monument te Benkoelen’

De foto komt uit een in 1999 door het KITLV aangekocht album. Het bijschrift luidt: “Een monument te Benkoelen, onthuld door mevrouw S.L. Zieck – van Hengel, de echtgenote van de resident, 1931.” We zien een vrij grote menigte, Inlands, die rondom een soort herdenkingszuil en een grasperkje slentert. Aan de voet van het monument bevindt zich een bankje waarop enkele kinderen en volwassenen. Het lijkt erop alsof deze laatsten (Indo-)Europees zijn. Nu ontbreekt het ons helaas aan bijzondere software om veel verder in te zoomen op de personen en – bijvoorbeeld – de tekst op het monument goed te kunnen lezen, maar met een beetje goede wil lijken we op de zuil (bijna) hetzelfde te zien als in het onderschrift in het album: ‘Dit monument is onthuld door mevrouw S.L. Zieck-van Hengel.’  

'Dit monument is onthuld door mevrouw S.L. Zieck-van Hengel'

‘Dit monument is onthuld door mevrouw S.L. Zieck-van Hengel’

Van resident Wouter Jacob Reichard Zieck (geboren 1882 te Pasoeroean) weten we dat hij in 1913 te ´s-Gravenhage huwde met Simonette Louise Van Hengel (1892, Tandjong Pinang). In 1927 werd hij bevorderd tot resident met als standplaats Benkoelen (West-Sumatra). Hij was op dat moment dus 44 jaar oud, zijn vrouw 35. Het echtpaar had vier jonge kinderen, drie jongens en een meisje.

Van zijn werkzaamheden werd sporadisch verslag gedaan in de Indische dagbladpers. Zo lezen we in de Sumatra Post van 8 oktober 1929 van Ziecks’ initiatieven voor een landbouwkolonisatie in de residentie. Bijna een jaar later, medio 1930, arriveert een eerste transport met Javaanse kolonisten. Tegen de achtergrond van de kort tevoren ontstane wereldcrisis een slecht moment, want de instortende markten veroorzaken een enorme werkloosheid. Ziecks´ hulp aan Chinese contractarbeiders om hun een gratis verblijfsvergunning te schenken, leidt tot kritiek in de pers. In Het Nieuws van den dag voor Nederlands-Indië van 31 maart 1932 weerklonk het ‘eigen-volk-eerst-beginsel’:

“De kapitein der Chinezen en de Siang Hwee van Bengkoelen rapporteerde zijn bijzonder hulpbetoon aan den consul te Palembang, die dit rapport weer doorstuurde naar Nanking. Onlangs moet het antwoord uit Nanking zijn ontvangen, waarbij het de Chinese regering heeft behaagd, de heer Zieck, Resident van Bengkoelen, een onderscheiding toe te kennen. De consul van Palembang zal binnenkort deze onderscheiding persoonlijk aan de Resident aanbieden. Wij willen niet onderdoen in bewondering voor de menslievendheid van de heer Zieck, doch vragen ons toch af of hij In deze zaak, gegeven de tijdsomstandigheden wel juist handelde door de werking van bepalingen, welke op de Nederlanders met volle strengheid worden toegepast, voor vreemdelingen op te heffen.”

Toen dit artikel werd gepubliceerd, 31 maart 1932, zat Zieck op de boot naar Nederland. We weten dan ook niet of hij de Chinese onderscheiding ooit heeft gekregen. Een andere onderscheiding heeft hij – naar we veronderstellen – wél in ontvangst genomen. In maart 1931 berichtte persagentschap Aneta dat Zieck ‘Officier in de Orde van de Belgische Kroon’ was geworden – een onderscheiding van verdienste, zoiets als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Misschien had hij ook de Belgische nationaliteit? Of was het slechts omdat hij te Benkoelen ook Belgische (mijnbouw-)belangen behartigde?

Dank van de kant van de bevolking kwam enkele maanden later tot uiting toen ‘op indrukwekkende wijze’ voor hem een fakkeloptocht werd gehouden als dank voor de totstandkoming van de eerste Mulo-school in Benkoelen.

Het bordenrek

Een enkel artikel getuigt ook van minder positief beheer, in dit geval van de echtgenote van de resident.  Wederom uit het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië:

“De heer Zieck is een braaf en zachtzinnig man. Hij is vrij van despotische neigingen, maar het ongeluk wil, dat hij de beschikking heeft over een fungerende controleur, van wie helaas niet hetzelfde kan worden gezegd. Deze controleur, de heer C. J. Sybrandy, deelt in het gewest Benkoelen de lakens uit. Hoe, dat blijkt uit het volgend verhaal, ons geschreven uit Benkoelen.

Op het achtererf van de Residentswoning in Benkoelen stond vroeger een oud en volkomen wrak bordenrek, daar achtergelaten door de vorige bewoner van het Hooge Huis, omdat het zijne diensten had verricht en bezwaarlijk als brandhout kon worden meegenomen.

In de bijgebouwen op datzelfde achtererf woonde vroeger een Javaanse kokkie, die eerzaam en gelukkig getrouwd was met een oppassende agent van de Veldpolitie.

Dit echtpaar huisde er vredig, tot het hoofd van het gezin op een kwade dag het afgedankte bordenrek bekeek, en tot de conclusie kwam, dat het wrakke vod moest worden opgeruimd. Hij verkocht het ding aan een liefhebber voor de kapitale som van één gulden.

Enkele dagen later ontdekte het speurend oog van de vrouw des huizes tijdens een inspectie-tocht de lege plek, die het vod in de inventaris der bijgebouwen had achtergelaten, en na een inquisitief onderzoek viel de snode verkoper van het bordenrek spoedig door de mand.

De consternatie was geweldig! Een schilderijenroof uit het Louvre te Parijs was niets, vergeleken met de verduistering van het bordenrek uit de Benkoelese Residentswoning.

De Resident sendiri was uitstedig, en derhalve moest de fungerende controleur Sybrandy er aan te pas komen. Dit achtbaar Hoofd van Plaatselijk Bestuur werd aanstonds telefonisch van het drama op de hoogte gesteld, en hij kreeg de opdracht, de onverlaat streng te straffen.

Nu, dat was precies een kolfje naar zijn hand. De misdadige agent van de Veldpolitie werd gearresteerd, en door de controleur in kort geding tot een maand hechtenis veroordeeld.

Deze Salomonische rechtspraak was echter nog niet voldoende om de rechtmatige toorn van Mevrouw de Residente te bezweren. Ook de vrouw van de onverlaat, de Javaanse kokkie, moest delen in de straf. Men denkt natuurlijk, dat het vrouwtje met de sterken arm van het Residentiele erf werd verwijderd ?… Wel neen. Het Gezag in Benkoelen houdt niet van halve maatregelen. Kokkie kreeg aanzegging, dat zij het gewest Benkoelen op staande voet moest verlaten.

Kokkie weigerde. Zij wilde haar man niet in de steek laten. Geen nood, op de dag, dat de K.P.M.-boot naar Java vertrok, dirigeerde de controleur Sybrandy een hoofd djaksa, een demang en een half regiment Veldpolitie naar het kamertje van kokkie, en de arme ziel moest zich toen wel door dit gewapend escorte naar de boot laten transporteren.

Tot zover onze geschiedenis van gezag. Men zal ons moeten toegeven, dat de controleur Sybrandy van aanpakken weet. Een steunpilaar van het Bestuur, die het Gezag handhaaft en het Recht hoog houdt. Een man met een grote toekomst!”

Stél nu, dat dit verhaal op waarheid berust. Dan kan de rol van mevrouw Zieck-van Hengel toch niet erg positief worden genoemd. Hoe dit te rijmen met het volgende?

Het monument

Op 9 oktober 1931 schreef hetzelfde Nieuws van den Dag over de situatie in Benkoelen: “De diverse feesten zijn hier achter de rug, zoals Pasar Malam, eerste steenlegging Mulo, en de onthulling monument bij het vertrek van mevr. Zieck, de residents-vrouw, die algemeen bemind was bij de gehele bevolking.”

Het is de enige verwijzing naar het monument van de foto…

De bankzitters. Misschien ook het echtpaar en hun kinderen?

De bankzitters. Misschien ook het echtpaar en hun kinderen?

Maar wat voor soort monument wás dat dan? Ter ere of herdenking van wát? Een raadsel, te meer, daar op dat moment de residentsvrouw naar Nederland vertrekt (zij staat vermeld, samen met één kind, op de passagierslijst van de ‘Pieter Corneliszoon Hooft’ in augustus 1931), terwijl haar man achterblijft in Benkoelen. De resident vertrekt zélf naar Nederland op 16 maart 1932, gebruik makend van zijn recht (en bijbehorende toelage) op een Europees verlof van 7 maanden, overigens wetende dat hij niet terug zal keren. Tijdens zijn verlofperiode wordt hij namelijk 50 jaar oud, en heeft, na 27 dienstjaren, daarmee recht op pensioen. ‘Benkoelen’ wordt onder beheer gesteld van de nieuwe resident W. Groeneveldt.

Dus: kort vóór mevrouw Zieck-van Hengel, “bemind bij de gehele bevolking”, naar Nederland vertrekt, onthult zij een monument met het opschrift “Dit monument werd onthuld door mevrouw S.L. Zieck-van Hengel.” Een dergelijke tekst, zo pontificaal bovenin het monument, wekt wel erg de indruk van een geschenk ter glorie van de schenker. Want een tekst aan de andere zijde van het monument, welke dan ook, zou moeten wedijveren met de glorie van degene die het onthult.

Het lijkt er op, maar het is niet meer dan een theorie, dat mevrouw Simonette Louise Zieck – van Hengel, in weerwil van het verhaal over het bordenrek, wel degelijk een – zij het stille – bijdrage heeft geleverd aan het welzijn van de bevolking van Benkoelen, en dat haar liefhebbende, “brave en zachtzinnige”, man Wouter Zieck, mede uit verdriet om haar een bijna een jaar te moeten missen, haar een afscheidscadeau heeft gegeven. Het monument was voor háár, en droeg geen andere tekst dan die genoemd. Eigenlijk een daad van liefde, dus.

 

 

Nawoord
Het paar is, voor zover wij weten, niet teruggekeerd naar Nederlands-Indië. Man en vrouw zijn uiteindelijk in 1974 in de gemeente Ellecom (Gld.) overleden, op 92, resp. 81-jarige leeftijd. Bijna overbodig dit te melden, maar toch: als een nazaat uit de familie Zieck nadere gegevens heeft, dan horen we dit natuurlijk graag!

 

Bronnen:
http://www.vanhengel.net/JanArie/Genealogie/vanHengel/hengelf.htm
Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië, 20 augustus 1927, 30 maart 1931, 6 juli 1931, 9 oktober 1931, 3 februari 1932, 29 februari 1932, 31 maart 1932, 24 september 1932.
Sumatra Post, 8 oktober 1929.

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Het afscheid

$
0
0

Europeanen in Indië, en dan hebben we het hier over de totok-Europeanen, hadden vaak een bijzondere loopbaan. In ruil voor een fysiek zwaardere arbeidsomgeving, ver van huis, kregen ze een relatief hoog salaris en grote carriërekansen. Helaas moet van velen van hen, evenals van politici, worden gezegd dat ze meer oog hadden voor het economische gewin dan voor een verbetering van de leefomstandigheden op langere termijn. De hoge arbeidsmobiliteit was daaraan natuurlijk mede debet. Of het nu de ambtenaren betreft of werknemers in de privé-sector, zelden werkten ze op een post langer dan een jaar of vijf; regelmatig hadden ze recht op een Europees verlof; en bij verkrijging van hun pensioen – vaak al op 50-jarige leeftijd – vertrokken ze weer naar Nederland.

Het afscheid. Coll. TM/FZF 864

Het afscheid (TM/FZF 864)

 

Afscheidsfeesten werden bijna steeds gevierd onder ‘gelijken’: feestgangers die zich afvroegen of de vertrekkenden ‘binnen’ waren, en die zelf misschien ook al aan het aftellen waren voor de dag van hun eigen vertrek. Aan de kade waren de ‘uitwuivers’ ook niet erg treurig, in tegendeel, want ze wisten dat ze een plaatsje zouden opschuiven. Het hoorde er zo bij.  

Zo berichtte Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië op 16 maart 1932:

“De ‘Christiaan Huygens’ is hedenmiddag onder even grote belangstelling naar Nederland vertrokken evenals de Baloeran de vorige week Woensdag.

Onder de talrijke passagiers zagen wij in de eerste plaats de afgetreden Directeur van Financiën, de heer C. van den Bussche, die met zijn echtgenote werd uitgeleid door vele bekende autoriteiten en vrijwel alle hoofdambtenaren van het Departement van Financiën.

Voorts merkten wij op Ir. J.J. G. E. Rückert, de afgetreden burgemeester van Mr. Cornelis, vaarwel gezegd door verscheidene Raadsleden en ambtenaren van de Gemeente Mr. Cornelis. De gewezen onder-directeur van Landbouw, Mr. J. de Riemer, bevond zich mede onder de vertrekkenden en werd uitgeleide gedaan door enige Buitenzorgse hoofdambtenaren.

Verder was een deel der Algemene Rekenkamer aan boord om afscheid te nemen van het vertrekkende lid van het College, de heer J. Breton de Nijs, en van de accountant der Kamer, de heer D. J. Gerritsen, die beiden met verlof naar Europa vertrekken. Het Departement van Binnenlands Bestuur was ten slotte ruimschoots vertegenwoordigd voor het uitgeleide van den vertrekkende Resident van Benkoelen, de heer W.J.R. Zieck. Van de ‘particulieren’ wie een druk afscheid ten deel viel, noemen wij Mr. J. Lubbers, advocaat, en commissaris van de N. V. Handel Mij. Albrecht & Co., die met een jaar verlof naar Europa gaat.”

Enzovoort, enzovoort. En dat iedere week.

Na de oorlog waren er geen uitwuivers, en werden ook geen plaatsjes opgeschoven. De lach was verdwenen.

Ter illustratie hier een kort beeldverslag van vooroorlogse foto´s van vertrekkenden en uitwuivers, gevolgd door enkele foto´s van na-oorlogse ‘repatrianten’, zowel totoks als Indo´s.

x

Het afscheid ( TM/FZF 864)

Het afscheid (TM/FZF 864)

Het afscheid (TM/FZF 864)

Het afscheid (TM/FZF 864)

Het afscheid. (herkomst onbekend)

Het afscheid (herkomst onbekend)

 

Het afscheid (herkomst onbekend)

Het afscheid (herkomst onbekend)

Ná de oorlog:

Het afscheid (herkomst onbekend)

Het afscheid (herkomst onbekend)

Het afscheid. (Willem van de Poll/NA)

Het afscheid. (Willem van de Poll/NA)

Het afscheid (Willem van de Poll/NA)

Het afscheid (Willem van de Poll/NA)

Inscheping a/b van de Bloemfontein (Willem van de Poll/NA)

Inscheping a/b van de Bloemfontein (Willem van de Poll/NA)

Registratie in een goederenloods Tandjoeng Priok (Willem van de Poll/NA)

Registratie in een goederenloods Tandjoeng Priok (Willem van de Poll/NA)

Ambulances op de kade (Willem van de Poll/NA)

Ambulances op de kade (Willem van de Poll/NA)

x

 

 

 

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Oma vertelt

$
0
0

Op 20 mei 1947 stapte de vijfentwintigjarige Jet Prins op de boot naar Indonesië. Daar zou zij een bestaan proberen op te bouwen met haar echtgenoot Jaap, die zeven maanden eerder was vertrokken. Jet verruilde de vertrouwde polders van de Beemster voor de onbekende tropische weelderigheid van Soerabaja, Bandjermasin en Medan. Hier woonde ze in roerige tijden. Meer dan 68 jaar later schrijft haar kleindochter haar levensverhaal, aan de hand van gesprekken die zij voerden. Hieronder een deel uit de serie ‘Oma vertelt’.

Door  Marijn Heemskerk

Toen oma als vijfentwintigjarige op de boot naar Indonesië stapte, was ze nog nooit buiten Nederland geweest. Hoe was het om op die boot te stappen?

Het zelfportret dat Jet Prins in de winter van 1946 aan haar verloofde in Nederlands-Indië stuurde. Niet veel later trouwden ze met de handschoen. Een half jaar daarna zouden zij elkaar in Jakarta weerzien.

Het zelfportret dat Jet Prins in de winter van 1946 aan haar verloofde in Nederlands-Indië stuurde. Niet veel later trouwden ze met de handschoen. Een half jaar daarna zouden zij elkaar in Jakarta weerzien.

Oma’s ogen twinkelen, ze steekt een duim op. “Nou, het was zó op die boot!” Ze lacht. “Leuke kapitein. En leuke eerste stuurman.”

Haar hele familie bracht haar op een lentedag in 1947 weg. “We gingen met de auto van oom Janus. Rotterdam was een mooie grote haven, daar was van alles te zien. M’n familie vond het een leuk uitstapje. En ze vonden het heel interessant wat ik ging doen. Ze waren allemaal wat minder avontuurlijk dan ik. Oom Gert ging met tante Janie in de Purmer wonen. En tante Maak woonde met oom Adri in Schermerhorn. Maar ik wilde op avontuur, weg uit de polder.”  

Als voorbereiding op dat avontuur was ze een paar weken eerder getrouwd. Op afstand, want haar echtgenoot woonde al in Indonesië. Met de handschoen trouwen, heette dat. En ze was niet de enige. “Er zaten bijna alleen maar vrouwen aan boord, onderweg naar hun man. Een paar van die vrouwen waren, net als ik, met de handschoen getrouwd. Maar dan zonder dat ze hun man persoonlijk hadden ontmoet. Dan moet je wel lef hebben, dat zou ik nooit gedurfd hebben. Andere vrouwen gingen voor het Rode Kruis naar Indië toe. Als verpleegster. Of als administratief medewerkster.”

Het Beemster meissie op de boot

Het was een gezellige boel op de boot. Er werd gedanst, gebridged, gesjoeld. En gesjanst. “Ik deelde een kajuit met een andere vrouw. Meestal dan, want er werd wat afgescharreld op die boot. De bemanning had de tijd van z’n leven. Die lui wisten een gesprek aan tafel zó te voeren. Want ze deden niet anders, en ze beleefden wat. Ze hadden natuurlijk ook allemaal van die indrukwekkende uniformen aan, met sterren en strepen. En dan al die vrouwen die alleen naar Indië gingen…”

Ze deden 21 dagen over de reis naar Jakarta. “Ik vond het heel spannend. Onderweg legde je wel eens aan. Soms gingen we van boord. Maar in Port Said, dat ligt vlakbij Caïro, moesten we op het schip blijven van de kapitein. We mopperden allemaal, maar het was zeer verstandig van hem. Want zo’n vrouwenschip, met al die Egyptenaren, dat werd natuurlijk niks. Daar hing ik op de railing, en ik keek naar wat er allemaal gebeurde op de kade. Ik vond het zo boeiend.”

Er waren ook minder positieve indrukken bij. “Van Jakarta gingen we verder naar Soerabaja met de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij. Wat onderweg veel indruk op me maakte, was de armoede van de Indonesische mensen. Vanaf het schip werden er geldstukjes op de kade gegooid. Nou, en als er dan zo’n kluwen mensen op afsprong, dat vond ik verschrikkelijk.”

“Het was een wonderbaarlijke reis. Ik kwam op plekken waar ik als Beemster meissie anders nooit gekomen zou zijn. Ik zette al mijn poriën open. En wat erin viel, dat verwerkte ik.” Oma kijkt me aan, reflecteert. “Best mooi gezegd, al zeg ik het zelf.”

Dromen versus werkelijkheid

De droom, het fantaseren en denken over, is vaak mooier dan de realiteit. Veiliger ook. Ik kijk oma aan. Gold dat ook voor haar tijd in Indonesië?

“Ik zat op school naast An Slot. Zij had een oom die werkte bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij. In Nederlands-Indië. Op een dag kwam hij naar Holland. An kwam met allerlei spannende verhalen over die oom. Daardoor werd ik mij bewust van Indonesië. En in mijn schoolboek stond een heel mooi silhouetje. Met zwarte figuurtjes uit oostindische inkt. Het waren palmbomen en zo’n vrouwtje in een sarong. Dat vond ik zo mooi. En dan ging ik in het gras liggen, bij ons achter de boerderij. Ik was een meisje van een jaar of tien. Ik keek naar de wolken en dacht: ‘Dat is precies Borneo. En dat is precies… dat zou Java kunnen zijn.’ Ja, ik wilde altijd al naar Indië.”

Het eerste huis van opa en oma stond in Soerabaja. “Het was een paviljoentje dat hoorde bij een groot huis. Het land kwam net onder de Jappen vandaan. Die hadden Indonesië leeggeroofd. Er waren bijna geen huizen te huur. Niks was 100%, alles was in de war.”

Het echtpaar Prins in Soerabaja

Het echtpaar Prins in Soerabaja

“Later verhuisden we naar Bandjermasin. Toen maakte de Amsterdamse directeur van opa’s firma, meneer Bomhoff, een reis rond de Indonesische kantoren. Ik was in verwachting. Het was heel onrustig. Wij woonden op de Herengracht.” Oma rolt met haar ogen, lacht. “Het was helemaal geen Herengracht, natuurlijk. Maar ja, zo noemden ze dat. Ze moesten een naam verzinnen.” Ze vervolgt: “Daar stond een waterreservoir. En daar ketsten de kogels vanaf, van de Nederlandse militairen. En de Indonesiërs. Dat ging tegen elkaar in. Daar zat ik tussen. Ik was helemaal niet bang, maar die Hollandse directeur kon niet in zijn hotel blijven. Want het personeel staakte en hij kon niet eten en niet wassen. Dus toen was het: ‘Ga maar naar de familie Prins.’ Kon ik het oplossen, met m’n dikke trommeltje. Die man wist niet hoe hij het had.”

Een moeilijke tijd

“De eerste maanden in Indië heb ik het moeilijk gehad. Mijn vader in Nederland overleed, hij kreeg een ongeluk met paard en wagen. Mijn familie was zo ver weg. Er waren bijna geen transporten over en weer; brieven deden er heel lang over. We hadden geen telefoon. Ik wilde niets liever dan bij mijn familie zijn, maar dat kon niet. Ik had het gevoel dat ik vast zat.” Oma lacht. “En dat is heel lastig voor iemand met een karakter zoals ik.”

Dan, de ogen treurig: “Ik wilde niet meer opstaan. Ik lag alleen maar op bed te suffen. Te denken aan thuis. Heimwee is het ergste wat er is. Mijn ergste vijand wens ik het niet toe. Dat is ontzettend, je kunt net zo goed dood zijn. En dat zei ik ook. Tegen mijn nieuwbakken echtgenoot. Hij heeft het geduld gehad om met mij om te gaan. Het wonderlijke is, dat ik van het ene op het andere moment geestelijk genezen was, dat ik weer zin had om op te staan. Ik heb nooit kunnen verklaren hoe dat kwam. Ik ging diep ongelukkig naar bed, en werd met een opgeklaard humeur weer wakker. Daarna heb ik nooit meer last van mezelf gehad. En toen ik uiteindelijk met m’n koffers klaar stond om terug te gaan naar Nederland, stond ik te huilen met m’n kokkie.”

“Nee, ik zou mijn periode in Indië voor geen goud hebben willen missen.”

 

Nawoord
De schrijfster van bovenstaand verhaal, Marijn Heemskerk, is journaliste. Zij heeft een grote interesse voor levensverhalen, in Nederlands-Indië of elders. Wilt u ook uw levensverhaal, of dat van één van uw familieleden, vastleggen? Zij helpt u daar graag bij. Voor meer informatie kunt u kijken op: www.marijnheemskerk.nl.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De koloniale kist

$
0
0

Het was me het jaar wél. De emoties in verband met Nederlands-Indië liepen hoog op. Alsof we op zolder nog een oude kist vonden met daarin allerlei dingen waarvan we het bestaan misschien wel kenden, maar die nog lang niet waren verwerkt: brieven, documenten en foto´s, zaken die ons hart raken en die we maar moeilijk los kunnen laten.

De Lesseps_2

De Lesseps, Port Said

In augustus, de maand van de herdenking, werd veel aandacht besteed aan de onafhankelijkheid van Indonesië. Het was zeventig jaar geleden dat Soekarno de ‘proklamasi’ voorlas: een moment van hoop voor de Indonesiërs, maar voor de Indische Nederlanders het begin van veel ellende. Tegelijkertijd was er veel media-aandacht voor nieuwe onderzoeken naar de manier waarop we onze kolonie wilden veiligstellen. ‘Structureel geweld’, heette het in de woorden van verschillende onderzoekers. 

Backpay

De laatste maanden stonden in het teken van de ‘backpay’. Eerst beloofde de regering niets, toen alleen een uitkering aan nog in leven zijnde ambtenaren en militairen, en daarna daarna klonken alweer de eerste geluiden om verder te onderhandelen over een nog beter resultaat. Onrecht verjaart niet. Herman Bussemaker, de onlangs overleden ex-voorzitter van het Platform, had nog graag méér gezien.

De media-aandacht voor Nederlands-Indië was dit jaar nogal negatief gekleurd. Toen in mei de biografie van Jan Pieterszoon Coen verscheen, werd verbaasd gereageerd op het feit dat de schrijver zo ‘neutraal’ was, en zich niet bijzonder negatief uitliet over de misdaden van de man. Het was toch een aartskoloniaal, een moordenaar? Een echo van deze reacties weerklonk enkele maanden later in de berichtgeving over de oorlogsmisdaden van het Nederlandse leger. Indië was een wingewest, een stukje Aarde waar we van af hadden moeten blijven.

Als dat laatste echter ons oordeel is, wat betekent dat voor de backpay? Is het honoreren van de werkzaamheden van onze ambtenaren en militairen destijds, in dat land waar we niets hadden te zoeken, niet in strijd met dit inzicht? Hoe paradoxaal ook, er is geen andere oplossing dan het correct afwikkelen van iets wat op zich zelf misschien níet correct was.

De Lesseps

Graven we wat dieper in de koffer, dan moeten we op zoek naar De Lesseps. ‘De Lesseps?’, zegt u, ‘Was dat niet de ontwerper van het Suezkanaal?’ Jawel, dezelfde. Ferdinand de Lesseps was een Franse ingenieur die in de jaren ’50 van de 19e eeuw werd ingehuurd door een Frans/Egyptisch consortium om het Suez-kanaal te graven. In 1869 werd het kanaal geopend. De wereldhandel kreeg een enorme opsteker. Ook voor Nederland was het kanaal een zegen. De reis naar Indië werd een stuk korter, en dus waagden veel meer Nederlandse ondernemers de tocht om in Indië hun geluk te zoeken. Grondstoffen konden nu op veel rendabelere wijze worden gewonnen en verscheept. Het Cultuurstelsel werd afgeschaft om deze ondernemers de ruimte te geven. De gevolgen voor de lokale bevolking waren minder positief: tani´s werden koelies en kregen slechtere arbeidsomstandigheden. De strategische ligging van Atjeh werd vergroot, en dus moest daar een oorlog worden gevoerd. Enzovoort, enzovoort. Het huidige Indië kan niet worden begrepen zonder aandacht voor de gevolgen van de aanleg van het Suezkanaal.

Onthulling van het standbeeld van De Lesseps

Onthulling van het standbeeld van De Lesseps

En De Lesseps? Die kreeg een standbeeld, bij de monding van zijn eigen kanaal in Port Said. Hij had het verdiend. Maar ook zíjn roem was niet eeuwig. In 1882 verkochten de Egyptenaren hun aandeel aan de Britten. Deze laatsten bezetten de oevers om de zo belangrijke doortocht voor hun schepen te garanderen. Pas in 1956 veranderde dit toen Egypte het kanaal nationaliseerde. De Lesseps, die ooit werkte in opdracht van Egypte, werd nu als koloniaal gezien. Sindsdien siert zijn beeld – uit het zicht van het grote publiek – in een tuintje van de havenautoriteiten. Het kan verkeren. Roem of geen roem: zonder de ‘koloniaal’ De Lesseps zou de Indische gemeenschap in Nederland misschien maar half zo groot zijn geweest, of nog minder.

Coen, De Lesseps, Soekarno: het zijn maar een paar actoren uit het Indische verleden, maar misschien wel de belangrijkste. Onze visie op hun bijdrage aan de geschiedenis verandert steeds. Misschien kan de Indische gemeenschap, zo nauw verbonden met hun daden, juist dáár enige troost uit putten.

Eind van het jaar. Tijd om de koffer – ook al is het voor even – te sluiten. En te hopen op vrede.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

‘Een Indisch mensenkind’

$
0
0

Door Bert Immerzeel

Het Rijksmuseum kwam deze week naar buiten met een opvallend bericht. Het woord ‘neger’ mag niet meer. Ook omschrijvingen als hottentot, indiaan, eskimo, moor, kaffer of nikker komen straks niet meer voor in de omschrijving van de collectie. Het Rijksmuseum wil alle ‘kwetsende etnische aanduidingen’ vervangen door neutrale termen.

Aanleiding is volgens Martine Gosselink, hoofd afdeling geschiedenis, een “groeiend gevoel van ongemak over termen die vaak nog uit de koloniale tijd komen of vanuit een witte achtergrond zijn bedacht.” Dat ongemak heeft ook te maken met de digitalisering van de collectie, waardoor deze via de museumsite toegankelijk is voor de hele wereld. Gosselink: “We krijgen ook veel zwarte bezoekers, die willen we niet kwetsen. Het gaat niet alleen om huidskleur. Ook woorden als ‘wijf’, in de Middeleeuwen heel gebruikelijk, kunnen in deze tijd niet meer, of bijvoorbeeld ‘indisch mensenkind’.”

Baboe met 'Indisch mensenkind'?

Baboe met ‘Indisch mensenkind’?

Tot zover het nieuws uit de landelijke media. De Java Post wil evenmin iemand kwetsen, en dus gaan we ook hier op zoek naar mogelijk politiek incorrect taalgebruik. Om te beginnen natuurlijk meteen al de vraag waarom ‘Indisch mensenkind’ bij het Rijksmuseum niet kan. Ligt hier de pijn bij ‘Indisch’, of bij ‘mensenkind’? Of bij de combinatie van deze twee? We weten het niet. Misschien geven andere in de Java Post gebruikte termen meer reden tot nadenken. Wat bijvoorbeeld te denken van baboe, djongos, koelie, Inlander, Inheems, Indo, Batavia en Buitenzorg?  

Geuzennaam

Het woord baboe (afkomstig van het maleis ‘mbah iboe’, kindermeisje) wordt tegenwoordig niet meer gebruikt. De Indonesiërs geven de voorkeur aan ‘pembantu’, waarschijnlijk vanuit een poging te breken met het koloniale verleden. Het woord pembantu is in het Nederlands taalgebied echter onbekend. Ook het woord ‘djongos’ (huisbediende, loopjongen), afkomstig van het Nederlandse ‘jongen’ is in ongerede geraakt. Woorden als ‘baboe’, ‘djongos’, ‘kokkie’ en ‘mandoer’ zijn echter onlosmakelijk verbonden met de huiselijke samenleving van het vooroorlogse Indië, en kunnen niet met terugwerkende kracht worden vervangen door modernere versies, al was het alleen al om het feit dat de taalgrens in veel gevallen barriëres opwerpt.

Bij het woord koelie (sjouwer, arbeider), tegenwoordig ‘kuli’, moet ik denken aan de woorden van Karel de Berlaymont, gericht aan Margaretha van Parma: ‘N’ayez peur, Madame, ce ne sont que des Gueux,’, ‘Wees niet bang, mevrouw, het zijn slechts bedelaars.’ De zogenaamde bedelaars (het waren edelen) van weleer werden Geuzen, en gebruikten hun scheldnaam met trots. ‘Het zijn slechts koelies’, kan op dezelfde wijze worden gehanteerd. De interpretatie van het woord, hetzij positief, hetzij negatief, ligt in de waarden van de gebruiker. Het woord ‘kuli’ wordt nog steeds gebruikt.

‘Inlander’ evenals ‘Inheems’ komt niet voor – althans het wordt niet genoemd – in de artikelen over het Rijksmuseum. Toch worden deze termen elders soms genoemd als mogelijk conflictief. Het waren echter juridische benamingen, die niets anders aanduidden dan de autochtone bevolking. ‘Inlander’ of ‘Inheems’ wilde niets anders zeggen dan ‘niet van Europese herkomst’. Dat ‘Europees’ destijds een merkwaardig ruime betekenis had, doet daaraan niet af. Met andere woorden: ‘Inlander’ en ‘Inheems’ zijn niet per definitie politiek incorrect.

Het woord ‘Indo’ werd ooit lelijk gevonden, in de periode dat de Amerikaanse donkere bevolking van ‘negros’ (zwart in het Spaans), en ‘niggers’ veranderde in ‘blacks’. ‘Black power’ (weet u nog?) was overigens een geuzennaam. Toen de ‘blacks’ zich realiseerden dat ze niet ‘black’ maar ‘brown’ waren, veranderde de naam in ‘coloured people’. Nu wordt in de USA gesproken van ‘Afro-Americans’. In Nederland wordt minder snel gewisseld van naam. De Indo’s van weleer bleven Indo’s, zij het dat ze thans aan deze naam een zekere trots ontlenen.

En ja, natuurlijk, alles wat op India, Indonesië, Indonesisch, Indisch en Indo rijmt: alles is een variant op aanduidingen die te maken hebben met Zuid-Oost Azië. Niet goed en niet slecht, voor zover op de juiste wijze en in de juiste context gebruikt. Een ‘Indisch mensenkind’, om terug te keren op de keuzes van het Rijksmuseum, klinkt oubollig en zal tegenwoordig misschien ‘Indonesisch kind’ heten, maar is niet per definitie politiek incorrect.

De rede van Batavia

Tenslotte, de geografische aanduidingen. Zelf betrap ik me er af en toe op dat ik het nog steeds heb over Batavia, Borneo en Nieuw-Guinea, ook als ik Jakarta, Kalimantan en Irian Jaya bedoel. Een beroepskwaal, en natuurlijk fout. Ná 1949 spreken we niet meer van Buitenzorg en Hollandia, en da´s maar goed ook, want nóg kolonialer kan bijna niet.

Maar, als we spreken over de Nederlandse periode, mag het dán wel?  Wie geeft ons het recht om onder een schilderij ‘Schepen op de rede van Batavia’ te zetten, terwijl het eigenlijk ‘Schepen op de rede van Jayakarta’ moet zijn? Wie gaf ons, kolonialen, het recht om er drie eeuwen lang andere bordjes bij te hangen? Als het Rijksmuseum vindt dat ‘Indiaan’ of ‘Eskimo’ niet mag, dan mag Batavia toch evenmin?

Hoe dieper je in deze materie duikt, des te ingewikkelder wordt het. Het Rijksmuseum ziet aanleiding om zijn hele collectie van 1,1 miljoen objecten te screenen op politiek incorrecte aanduidingen of omschrijvingen. Het lijkt me wat overdreven. De keuzes van vandaag kunnen immers snel verworden tot de twijfels van morgen. De Java Post begint er voorlopig niet aan. Natuurlijk tót het moment dat de lezers zich gekwetst voelen.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

‘Kindsoldaat in dienst van het KNIL’

$
0
0

“Het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) rekruteerde in de Tweede Wereldoorlog extreem jonge kindsoldaten op Java. De jongste claimt zeven jaar oud te zijn geweest toen hij aan de slag ging op de kazerne.” Aldus De Telegraaf van vandaag, donderdag 17 december 2015.

De bron van het bericht blijkt het Indisch Platform te zijn. Woordvoerster Peggy Stein van het IP meldt dat drie van de circa 500 mensen die nu in aanmerking komen voor de zogenaamde backpay uitkering tijdens de oorlog zwaar minderjarig waren. “Een was zelfs pas 7 jaar oud, de oudste minderjarige was 15 jaar,” zo concludeert zij. Het platform verwacht dat de lijst minderjarigen nog langer is zodra de circa 1000 nog levende rechthebbenden op de uitkering zich allemaal hebben aangemeld.

Laurens van Akkeren (foto: Jos Schuurman)

Laurens van Akkeren (foto: Jos Schuurman)

Verder in de Telegraaf lezen we een eerste reactie van het NIOD. Woordvoerder Peter Keppy laat weten bekend te zijn met gevallen van jongens van 16 of 17 jaar, maar jonger niet. Tevens een interview met de heer Laurens van Akkeren (80), de man die stelt dat hij als 7-jarige krijgsgevangen werd gemaakt. Enkele citaten:  

‘”Ik woonde in de jaren 1941 en 1942 met mijn vader, moeder en broer op een steenworp afstand van de kazerne. Het KNIL riep alle volwassen mannen op voor mobilisatie. Mijn vader meldde zich aan, en ik volgde hem. Als jochie kwam ik zo terecht op de kazerne in Salatiga op Java. Het KNIL kon me gebruiken.”

De jongeren werden volgens Van Akkeren onder meer ingezet voor de bewaking van de kazerne. Later verrichtte de jonge Laurens ook hand-en-spandiensten bij het beladen van vrachtwagens voor het KNIL. “We kregen een soort kaki uniform aangemeten, waarmee je je wel echt militair waande. Dat vind je als jong knaapje best spannend. Het was hard werken.”‘

Tot zoverre lijkt zijn verhaal niet onwaarschijnlijk. We zien hier een jongetje van 7 jaar klusjes verrichten voor de in Salatiga gelegerde militairen. Let wel: vóór de oorlog.

‘Een klein  bakje rijst met wat prut’

Bij het vervolg van het verhaal heeft Van Akkeren last van zijn geheugen:

‘Van de Japanse invasie op Java kreeg Van Akkeren naar eigen zeggen weinig mee: “Je bent een kind en kunt totaal niet inschatten wat er nou aan de hand is. Ik merkte wel dat er plotseling rollen prikkeldraad werden gelegd om ons legeringsgebouw. En de omstandigheden werden in rap tempo slechter. Ik heb jaren geleefd op een klein bakje rijst met wat prut. Het was een erge tijd, waarvan ik veel details heb verdrongen.”

Van Akkeren herinnert zich nog wel dat zijn vader en oudere broer, die ook op de kazerne werkten, plotseling verdwenen. “Ik zat daar dus moederziel alleen als jonge jongen. Ik ondervond veel steun van medegevangenen, die denk ik niet meer in leven zijn.” Pas jaren na de oorlog werd hij herenigd met zijn vader en broer.’

Tot  zover het verhaal van de ‘kindsoldaat’. Van Akkeren zegt dus dat hij de gehele oorlogsperiode gevangen heeft gezeten omdat hij werkte voor het leger. Vader en oudere broer verdwenen uit het zicht, en medegevangenen zullen zijn overleden.

De feiten

Welke informatie vinden we op het internet? Laurens van Akkeren (1935) was de eerste zoon in het huwelijk van autohandelaar/monteur Johannes van Akkeren en Elvira van Bronckhorst in Salatiga. Hij had nog een jonger broertje, Eduard Rudi (1937). Mogelijk in 1941 scheidden Laurens´ ouders. Zijn vader, opgeroepen ten tijde van de mobilisatie, werd gelegerd in Bandoeng. Het contactadres dat deze bij zijn krijgsgevangenschap aan de Japanners opgaf, was niet dat van zijn ex-vrouw, maar dat van zijn eigen vader, Laurens´ opa.

Keren we terug naar het interview. Zijn vader verdween dus niet tijdens de oorlog, zoals Van Akkeren nu zegt, maar ruim daarvoor, om reden van de scheiding en verblijf in KNIL-kampement in Bandoeng. Laurens had ook geen oudere broer, maar slechts een jonger broertje.

Wat klopt er nog meer niet? In Salatiga waren geen krijgsgevangenkampen, maar slechts burgerkampen. Er kan dus hooguit sprake zijn geweest van burgerinternering, hetzij tijdens de Japanse periode, hetzij – meer waarschijnlijk – in de bersiapperiode. Natuurlijk is dit alles erg genoeg, daar gaat het niet om, maar het Telegraaf-verhaal strookt niet met de feiten.

Van de 500 bij het Indisch Platform bekende namen zouden drie afkomstig zijn van minderjarigen. Het verhaal van de 7-jarige Van Akkeren gaf mede aanleiding tot het bericht dat het KNIL werkte met ‘extreem jonge kindsoldaten’. Voor zover bekend werden jongeren gerekruteerd, ja. Dat gebeurde echter steeds op basis van vrijwilligheid. Sommige jongeren deden zelfs hun best om ouder te lijken dan ze in werkelijkheid waren. We hebben het dan echter steeds over 16 à 17-jarigen, misschien een enkele 15-jarige. Het verhaal van Van Akkeren staat echter mijlenver van deze werkelijkheid, en kan nooit als voorbeeld dienen.

Van Akkeren geeft zelf aan dat hij veel is vergeten. Dát nu is een waarheid waar beter naar had moeten worden geluisterd.

x

Nawoord:
We zagen nog een ander bericht in de Telegraaf over het hoofd. Onder de titel ‘Opheldering’ schreef de parlementaire redactie van het blad:

“Nederland moet een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar de Nederlandse rol in Indonesië vanaf de Tweede Wereldoorlog tot aan de onafhankelijkheid. Daarvoor pleiten SP en D66 naar aanleiding van het nieuws dat het KNIL in het begin van de Tweede Wereldoorlog kindsoldaten heeft geworven. Het  moet een grondig onderzoek worden, vinden de partijen, onafhankelijk van de ministeries. Ook de PVV roept het kabinet op opheldering te verschaffen. “Minderjarigen zijn ingezet als kanonnenvoer”, zegt SP-kamerlid Van Bommel. “Het is eigenaardig dat het kabinet ruiterlijk erkent dat het nog nooit heeft gehoord van kindsoldaten in het KNIL. Hieruit blijkt maar weer dat er veel niet is opgehelderd over de koloniale periode vanaf de Tweede Wereldoorlog. Daarom willen we een onafhankelijk onderzoek.” Het NIOD zou dat onderzoek kunnen doen. Kamerlid Sjoerdsma noemt de aanwijzing voor het ronselen van kindsoldaten door het KNIL ‘onthutsend’.”

Commentaar van Java Post: ‘Onthutsend’ hoe snel meningen worden verkondigd zonder dat men weet heeft van de feiten. En al even onthutsend hoe de verwarde herinneringen van een oude man kunnen leiden tot een parlementaire discussie waarin zonder enige terughoudendheid woorden als ‘ronselpraktijken’ en ‘kanonnenvoer’ worden gebruikt.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Parlement moet Indonesisch verzoek om excuses serieus nemen

$
0
0

Door Tineke Bennema

Wie in Indonesië zoekt, kan vele monumenten aantreffen ter nagedachtenis aan slachtoffers, merendeel burgers, van het Nederlandse leger tijdens de Politionele Acties tussen 1946-1949. Gedenkstenen, borden, graven, ze zijn over het eilandenrijk verspreid en getuigen van executies, van het in brand steken van huizen, van het dumpen van lijken in rivieren. Namen staan erbij vermeld van tientallen, honderden en zelfs duizenden burgers. Herdenkingen vinden er tot op de dag van vandaag plaats.

Nabestaanden van slachtoffers Celebes

Nabestaanden van slachtoffers Celebes

Hoe die oorlogsmisdaden nog steeds het collectieve geheugen van de Indonesiërs bepalen, blijkt uit de korte bescheiden brief van meer dan honderd Indonesische nabestaanden vorige week die excuses vragen aan de staat der Nederlanden. Het moederland daarentegen doet al bijna zeventig jaar lang zijn best om alles te verdringen wat aan deze bloedbaden tijdens de Politionele Acties herinnert. In Indonesië heten ze trouwens Agresi 1 en Agresi 2.  

Ter illustratie is een verklaring toegevoegd van een hoogbejaarde vrouw uit Manjalling, die vertelt hoe in 1947 Nederlandse soldaten alle dorpelingen verzamelden, vervolgens de mannen selecteerden en hen bevalen op hun hurken te gaan zitten met hun gezicht naar hun familieleden. Zij werden vervolgens standrechtelijk geëxecuteerd. Het wierp een schaduw over hun verdere leven zegt ze.

Veelzeggend is dat de stokoude ondertekenaars uit vijftig verschillende dorpen komen verspreid over het hele eilandenrijk. Of we het willen of niet, ons land wordt steeds meer geconfronteerd met de tastbare Indonesische archeologie, die deel is van onze geschiedenis.

De roep om excuses van Indonesische zijde volgt direct op meer onthullingen van historici Remy Limpach en Gert Oostdindie over structureel en buitensporig Nederlands geweld. Oostindie stelt vorige maand op basis van veteranenverklaringen dat er dagelijks oorlogsmisdaden plaatsvonden. En eerder dit jaar verloor de Nederlandse Staat voor de derde keer een proces aangespannen door de Indonesische nabestaanden: de staat werd veroordeeld tot het uitbetalen van schadevergoeding aan kinderen van door Nederland geëxecuteerden. De rechter maakte daarmee duidelijk dat het bijzetten van onze Indonesische oorlogsmisdaden (het parlement verklaarde de zogeheten ‘Excessen’ in 1971 verjaard) onhoudbaar is.

In een parallelle ontwikkeling is terecht in november een andere schuld vereffend, met Nederlandse ambtenaren die geen salaris ontvingen voor de jaren in de Jappenkampen (backpay). Nu deze smet op het blazoen van de Nederlandse staat is verwijderd en het dossier gesloten is, zou de weg (en geld) vrijgemaakt kunnen worden voor collectieve gelijkwaardige schadevergoeding voor zowel Indonesische dorpen als individuele personen. (Het handjevol weduwen uit Rawagede en Zuid-Sulawesi krijgt nu slechts een vergoeding voor het aantal jaren dat ze weduwe was en niet hertrouwd.)

Alle nu aan de oppervlakte gekomen artefacten vragen om identificatie. De naakte feiten over het Nederlandse aandeel in oorlogsmisdaden liggen op het bureau van de politiek te wachten en vragen om actie. De excuses die onze man in Djakarta in 2013 halfhartig aanbood aan de enkele daarheen gereisde weduwen uit Zuid-Sulawesi, golden alleen het leed dat hun is aangedaan. Er is geen verantwoording afgelegd voor een oorlog die tussen de 100.000 en 200.000 Indonesische slachtoffers kostte (en 6000 Nederlandse). En evenmin voor de mensenrechtenschendingen van het ergste soort, zoals massamoorden, verkrachting, marteling. Over de laatste twee zaken lopen nog twee processen tegen de staat.

Het zou het parlement sieren als het nu snel terugkomt op het besluit van verjaring uit 1971, een onderzoek instelt, het verzoek om excuses ondersteunt en een collectieve regeling instelt. Financiële overwegingen mogen daarbij geen rol spelen; de backpay is precedent. Die maakt het Indonesische verzoek juist des te urgenter: geeft Nederland hieraan geen gehoor, dan is de boodschap aan de Indonesiërs dat het Nederlandse kampleed erger was dan de verschrikkingen het Indonesische volk aangedaan. Dat we onze eigen begane wreedheden minder streng beoordelen dan die van andere landen. Indonesiërs zullen met weer negeren geen genoegen nemen, er wordt al nagedacht een gang naar een mensenrechtentribunaal of de VN. Maar relevant is ook of wij onszelf dan met onze waarden die we in onze koloniale tijd al hoog genoeg achtten om anderen op te leggen, nog wel recht in de ogen kunnen kijken.

 

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in dagblad Trouw, 18 december 2015, en op het blog van Tineke Bennema.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Gouden Buffel 2015

$
0
0

Publieksprijs van de Java Post kent vierde jaargang

gouden buffel 2015Sinds 2012 keert de Java Post jaarlijks een virtuele prijs uit aan de persoon die, of het team dat de geschiedenis van Nederlands-Indië op bijzondere wijze onder de aandacht van het publiek heeft gebracht.

De eerste Gouden Buffel ging naar Gert Oostindie, de man die regelmatig in het nieuws was omdat hij namens de onderzoeksinstituten KITLV, NIOD en NIMH bij de overheid aandrong op wetenschappelijk onderzoek naar de na-oorlogse periode.

In 2013 was de prijs voor het duo Boeroeng en Nelly, de krachten achter Indisch4ever, volgens de jury ‘een ware catalogus van Indische feiten en feitjes’. 

Het afgelopen jaar werd de Gouden Buffel toegekend aan Herman Bussemaker, de man die met ‘Indisch Verdriet’ de moeizame verhoudingen tussen de Nederlandse overheid en de Indische gemeenschap haarscherp uiteenzette. We hadden hem nog wel meer prijzen gegund; helaas kwam hij enkele maanden later te overlijden.

Thans is de beurt aan 2015. Wie stond dít jaar op de barricaden om Nederlands-Indië in het nieuws te krijgen? Wie verdient het om door ons, lezers, een schouderklopje te krijgen? Of in Facebook-termen gesproken een mega-like, of in het Indonesisch een jempol?

Denkt u mee? Alle reacties, binnengekomen voor 31 december 24.00 uur, worden meegewogen.

De Java Post neemt ondertussen contact op met de jury.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Soldaat in Indonesië, 1945-1950

$
0
0

Het KITLV bestudeert, voor het eerst, honderden ego-documenten van veteranen die deelnamen aan de strijd in Nederlands-Indië in de jaren 1945-1950. Het resultaat leidt tot een kaleidoscoop van boeiende getuigenissen.

Door Bert Immerzeel

Het is al weer meer dan twee jaar geleden dat de onderzoeksinstituten KITLV, NIOD en NIMH pleitten voor een grootschalig onderzoek naar de gebeurtenissen in de periode 1945-1950, en daarvoor – zonder succes – financiële steun zochten bij de Nederlandse overheid. Het ingediende kostenplaatje was voor een deel bepaald door de post oral history: interviews met nog levende veteranen. De reactie van de regering was negatief. Vooral de gezochte samenwerking met Indonesië zou tot problemen leiden; ‘Indonesië’ was niet geporteerd van een dergelijk onderzoek.

soldaten in trein

Nederlandse militairen bedacht op aanvallen

De genoemde instituten, en met name het KITLV, zaten niet bij de pakken neer, en gingen op zoek naar alternatieven. Gert Oostindie, directeur van het KITLV, doet thans in ‘Soldaat in Indonesië, 1945-1950´ verslag van een eerste zoektocht. 

Oostindie geeft impliciet aan dat het te laat is voor mondelinge geschiedenis. De getuigenissen van nog levende veteranen lopen te zeer uiteen om nog van groot nut te kunnen zijn. Gelukkig  werden de afgelopen decennia bij zowel KITLV als andere onderzoeksinstituten door veteranen en hun nabestaanden honderden ego-documenten achtergelaten, documenten die nu kunnen worden gebruikt om een beter beeld te schetsen van de koloniale oorlog tussen 1945 en 1950. Deze database, ‘corpus’ in de woorden van Oostindie, ligt ten grondslag aan Soldaat in Indonesië. In aansluiting bij de actualiteit ligt het zwaartepunt bij de gepleegde oorlogsmisdaden:

“Wij kwamen niet om te doden. Wij schoten juist opzettelijk over de mensen heen. Totdat op een dag zes makkers van ons in een hinderlaag reden en werden afgeslacht […]. Die dag ben ik soldaat geworden […] Vanaf toen gold: eerst schieten en dan gaan kijken.”

Het resultaat van deze uitgebreide studie (Oostindie werd bijgestaan door een omvangrijk academisch team) is misschien niet onthutsend, want bij velen al bekend, maar levert wel boeiende leeskost op over de motieven van de militairen om over de streep te gaan. Het better safe than sorry schijnt te hebben overheerst.

24.02.15.CMRB-Oostindie-def

Soldaat in Indonesië

Dat de nadruk in het boek (en in de interviews met de schrijver in de media) op de oorlogsmisdaden ligt, is tegen het licht van de actuele discussie mogelijk begrijpelijk, – voor veel veteranen zal deze moeilijk zijn te verteren. Oostindie geeft aan dat de 659 gebruikte ego-documenten niet in alle opzichten representabel zijn, en dat in driekwart van de bestudeerde getuigenissen niet wordt gerept over oorlogsmisdaden. Desalniettemin, het beeld dat uit deze documenten boven komt, is een stuk zwarter dan tot dusverre in de officiële documenten werd toegegegeven en waarschijnlijk in lijn met de binnenkort te verwachten publieksversie van het proefschrift van  Rémy Limpach. Deze kleur wordt nog eens onderstreept door de titel en ondertitel. Dat Nederlandse soldaten zich misdroegen in ‘Indonesië’ zal niet iedereen met de de schrijver eens zijn, evenmin met de wat kromme vermelding dat het hier gaat om ‘Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis’.

Soldaat in Indonesië is echter een welkome aanvulling op, en uitbreiding van, Oorlogsliefdekind van Annegriet Wietsma en Stef Scagliola (2014). Het is een verhelderend boek, en zal zeker bij kinderen en kleinkinderen van veteranen tot meer begrip kunnen leiden. Voor hen is het eigenlijk een must read. Voor de historici blijven de hoofdvragen op de plank liggen. We kijken dan ook halsreikend uit naar vervolgstudies waarin ook gebruik wordt gemaakt van Indonesisch materiaal, of waarin bijvoorbeeld de geschiedenis van legeronderdelen te velde wordt herschreven.

x

Gert Oostindie, Soldaat in Indonesië, 1945-1950. Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis.
Prometheus, Amsterdam, 2015.
ISBN 9789035143494
320 pagina´s
Winkelprijs € 29,95.

 

 


Gearchiveerd onder:8. Recensies Tagged: KITLV, Oostindie

Japan: ‘troostmeisjes’ krijgen pas geld als monument wordt verwijderd

$
0
0

Japan geeft voorlopig geen smartengeld aan Zuid-Koreaanse vrouwen die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog seksueel zijn misbruikt door Japanse militairen. De twee landen bereikten daar enkele dagen geleden een akkoord over, maar Japan wil het geld pas uitkeren als Zuid-Korea een monument verwijdert.

Beeld troostmeisjes in Seoul

Beeld troostmeisjes in Seoul

Het probleem voor Tokio is een standbeeld dat sinds 2011 recht tegenover de Japanse ambassade in Seoul staat. Het bronzen beeld is een monument voor alle zogeheten ‘troostmeisjes’. Het beeld toont een meisje op een stoel, met naast haar een lege stoel, een eerbetoon aan alle slachtoffers die zijn overleden terwijl ze wachtten op Japanse excuses.

Japan wil pas betalen als het beeld is weggehaald, liet een regeringsbron in Tokio donderdag weten aan staatspersbureau Kyodo. 

De ‘troostmeisjes’ waren vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘troost’ konden bieden aan Japanse soldaten. In werkelijkheid waren zij seksslavinnen die tegen hun wil werden vastgehouden in bordelen. Nog 46 van de naar schatting 200 duizend ‘troostmeisjes’ zijn nog in leven. De vrouwen waren grotendeels afkomstig uit Zuid-Korea, maar ook uit Japan zelf, China, Taiwan en Nederlands-Indië. Ze zijn inmiddels gemiddeld 89 jaar oud.

Japan heeft maandag weer spijt betuigd. De troostmeisjes krijgen in totaal 7,5 miljoen euro van het land. Ook bood de Japanse premier Shinzo Abe zijn excuses aan ‘uit de grond van zijn hart’.

Voormalige ‘troostmeisjes’ uit Zuid-Korea zijn ontevreden over de deal die hun regering maandag met Japan sloot. ‘We willen geen geld, maar juridische aansprakelijkheid van Japan voor de misdaden die zijn gepleegd’, zei Lee Yong-soo, één van de laatste overlevenden, in The Korea Times.  ‘Het lijkt alsof beide overheden niet om de slachtoffers geven.’

De Zuid-Koreaanse president Park Geun-hye liet weten: ‘De littekens zitten zo diep, dat elke uitkomst niet in de buurt komt van wat nodig is.’ Ze voegde er aan toe dat de tijd dringt, omdat de slachtoffers niet lang meer te leven hebben.

Ontevreden

Het is begrijpelijk dat de voormalige ‘troostmeisjes’ ontevreden zijn, zegt Remco Breuker, hoogleraar Koreastudies van de Universiteit Leiden. ‘Zuid-Korea heeft altijd gezegd dat het niet zomaar tevreden zou zijn en riep zelfs op tot protest. Met deze deal geeft het toch zomaar toe. Verantwoord dat maar eens aan je inwoners.’

Toch is het volgens Breuker een verstandige zet van Zuid-Korea om in te stemmen met deze deal. ‘Het is heel mager wat Zuid-Korea krijgt, na al het leed dat is aangericht, maar de twee landen zijn belangrijke handelspartners van elkaar. Als je kijkt naar het grotere geheel dan is het een goede keuze.’

x

Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant, 31 december 2015.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

2016

$
0
0

De Java Post wenst zijn lezers een voorspoedig en gezond nieuw jaar!

Slamat taoen baroe!

Leo Eland: sawah landschap

Leo Eland: sawah landschap


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Bantamgewicht

$
0
0

Waar komt het woord bantamgewicht vandaan?

Door Ewoud Sanders

In 1971 nam Sybren Polet in de verzamelbundel Persoon/onpersoon, een gedicht op dat begint met de regels:

Grote woorden zijn voor grote
hoofden. Zijn bantamgewicht-identiteit
echter zoekt de minimum mens, de
halve en 3/4-mens; de -i mens en
40+ mens, de X-mens.

Het zal duidelijk zijn dat Polet hier met ‘bantamgewicht-identiteit’ een ‘lichte’ identiteit bedoelt, of althans, dat is duidelijk voor iedereen die bantamgewicht kent uit de bokssport. Bantamgewicht is namelijk een gewichtsklasse in bokssport. Dit woord gaat, via een hoenderras, terug de stad Bantam op West-Java, in het gebied Bantam, aan de Baai van Bantam. Hier maakten de Nederlanders voor het eerst kennis met de Indische archipel: vier schepen van de Compagnie van Verre gingen er op 22 juni 1596 voor anker.

Cornelis de Houtman arriveert in Bantam, 1596

Cornelis de Houtman arriveert in Bantam, 1596

Voor de komst van de Europeanen was Bantam (toen nog Banten geheten) al een drukbezochte havenstad en de hoofdstad van het sultanaat Bantam. Er werd op grote schaal in peper gehandeld. De Hollanders bouwden er een fort, pakhuizen en een factorij. Maar nadat de handel naar Batavia was verplaatst, raakte Bantam in verval.

Vanuit Bantam werd in de eerste helft van de 18de eeuw een hoenderras naar Europa uitgevoerd. Het is niet duidelijk of dit ras inheems was in Bantam, of dat de hoenderen oorspronkelijk uit Japan kwamen. In het Engels werden ze in ieder geval bantams genoemd. Het ging om kleine hoenderen met veren op hun poten. 

Bantam-hoenderen

Bantam-hoenderen

Ondanks hun kleine formaat waren de bantamhanen zo strijdlustig dat ze veel werden gebruikt bij hanengevechten. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw werd bantam in het Engels dan ook overdrachtelijk gebruikt voor iemand die klein en vechtlustig was – voor een haantje kortom.

De 18de eeuw bracht in Engeland naast de bantams ook de renaissance van de bokssport. De Grieken en Romeinen hadden wat gebokst, maar daarna was deze vechtsport in onbruik geraakt. Vanaf 1700 gingen de Engelsen er echter stevig tegenaan. Ze vochten op kermissen en in zaaltjes, voor geld en met de blote vuist. Alles was toegestaan en het ging er bloederig aan toe.

De eerste beroemde Engelse bokser was een zekere James Figg, die zich in 1719 uitriep tot kampioen van Engeland èn van de wereld. Hij wist deze titel zeker vijftien jaar te behouden. Jack Broughton (1704-1789) was de eerste die de bokssport veredelde. Boksen en worstelen liepen aanvankelijk in elkaar over, maar Broughton gebruikte alleen zijn vuisten. Terecht, zo bleek, want hij was kampioen van 1740 tot 1750.

De huidige WBA-wereldkampioen bantamgewicht Juan Carlos Payano, uit de Dominicaanse Republiek

De huidige WBA-wereldkampioen bantamgewicht Juan Carlos Payano, uit de Dominicaanse Republiek

Pas in de 19de eeuw werd de bokssport echt gereguleerd, vooral door Lord Queensberry (1844-1900). Kopstoten, bijten, trappen en slaan onder de gordel werden officieel verboden en er werden verschillende gewichtsklassen ingesteld (voordien stonden er soms boksers in de ring die 25 kilo in gewicht scheelden). Kleine boksers stonden toen al bekend als bantams, dus de benaming bantam weight lag voor de hand. Boksers in deze klasse mogen tussen de 50,802 en 53,524 kilo wegen. Wegen ze minder, dan behoren ze tot de ‘vlieggewichten’; zijn ze zwaarder, dan komen ze uit bij de ‘vedergewichten’. In totaal bestaan er zeven gewichtsklassen.

Nederland maakte pas aan het eind van de 19de eeuw kennis met boksen. Dit was vooral te danken aan de Britse bokser Henry J.J. Placké, die zich in 1897 in Amsterdam vestigde. In 1900 werd het eerste kampioenschap van Amsterdam uitgeschreven en in 1902 het eerste kampioenschap van Nederland. Zesentwintig jaar later, in 1928, werd de Rotterdamse bokser Bep van Klaveren olympisch kampioen. Kampioen vedergewicht, niet bantamgewicht.

x

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 2 april 2008.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een tragisch ongeval

$
0
0

De religieuze verplichting van een hadji leidt tot tientallen doden

De Islam kent vijf religieuze verplichtingen: de geloofsbelijdenis, de rituele gebeden, het vasten tijdens de ramadan, de pelgrimstocht naar Mekka (hadj), en de ‘zakat’. Deze laatste verplichting, het geven van aalmoezen, is gebonden aan vaste regels. Doorgaans wordt jaarlijks 2,5 % van het privé-kapitaal weggeschonken aan liefdadigheidsdoelen.

De moskee van Cheribon, ca. 1915.

De moskee van Cheribon, ca. 1915.

Dat het bij de zakat (evenals vorig jaar bij de hadj in Mekka – JP) door de drukte wel eens fout kan gaan, toont ons een artikel in de Sumatra Courant van 17 februari 1900. Hier lezen we, onder de titel “Het ongeluk bij de zakat-uitdeling te Kanggraksan (Cheribon)”:

“De zeer gegoede inlander hadji Abdoelgani was gewoon om tegen het einde der vasten een bedeling in geld te houden onder de Mohammedanen, die zich daartoe bij hem kwamen aanmelden. Evenals in vorige jaren kwamen ook deze keer duizenden mensen van de nabij gelegen dessa’s, en enigen zelfs van op 12 en meer palen afstand gelegen plaatsen voor de bedeling, welke in de morgen van de 29e Januari zou worden gehouden. Velen kwamen tegen 12 uur in den nacht aldaar aan om voor het huis te wachten, terwijl verscheidenen er reeds den 28e te voren waren en er bleven overnachten op de pasar. De maatregelen door Abdoelgani en de politie sedert jaren in acht genomen ter voorkoming van ongelukken waren ook thans niet verzuimd. Tegen twee uur in de nacht, toen de mensen zich reeds op straat begonnen te verzamelen voor het huis, vormde de politie aan weerszijden van de op straat uitkomende toegangsdeur, twee rijen met een tussenruimte van plm. 2,5 Meter breed, door welke ruimte de mensen de deur konden bereiken. de bedoeling was hen door die toegangsdeur geleidelijk binnen te laten en hen door een deur op het achtererf zich weder te doen verwijderen na een bedeling te hebben ontvangen. Op die wijze geregeld hadden jaar in en uit ongeveer 5000 mensen een bedeling ontvangen, zonder ooit enig ongeluk. De wedana had evenals in de overige jaren 30 man geconsigneerd om de wacht te houden, van welke vier het achtererf bewaakten. De overige 26 stelden zich in de nacht van de 28e tegen 2 uur op voor de gesloten toegangsdeur en hield de menigte, die een groot deel van de straat gevuld had, in bedwang.  

Toen om 5 uur die deur geopend werd, werden de mensen geleidelijk tot de deur toegelaten. Een kwartier daarna, toen ongeveer 200 mensen waren doorgelaten, ontstond door een onbekende oorzaak in het niet afgezette gedeelte van de weg een verwoed gedrang, waardoor een jongen van plm. 14 jaar viel en onder de voet geraakte. Daar de menigte van achter voortdurend bleef dringen, kreeg hij geen gelegenheid om weder op te staan. Door zijn gegil om hulp ontstond een paniek, en drong de menigte nog sterker op.

Hoewel de politie zo spoedig mogelijk toeschoot om de jongen te helpen, kon zij hem slechts voor dood opnemen. Hij werd in de voorgalerij van een Chinees huis, tegenover de woning van Abdoelgani, neergelegd, waarna de politie naar haar post terugkeerde, hetgeen echter bijna niet mogelijk was, daar de menigte, niet precies wetende wat er gebeurd was en niet meer tegengehouden, zich voor de deur verdrongen had. Het gedrang was zó groot, dat verscheidenen over de schouders en hoofden der menigte liepen.

Toen het eindelijk aan enige politiedienaren gelukt was om de deur te bereiken, trachtte een patrouille-oppasser de menigte tot bedaren te brengen, zelf in de deuropening staande. Doch het gedrang was te groot en hij zelf werd daarbij boven het oog gewond. Met veel moeite slaagde hij er gelukkig in om de deur dicht te werpen en te sluiten. Daarna gelukte het de politie op straat om de menigte terug te dringen en de deur en een gedeelte van de straat weer vrij te krijgen. Toen eerst werd bemerkt, dat door het gedrang vóór de deur 24 mensen onder de voet geraakt waren en geheel vertrapt. Slechts vier van hen bleken nog in leven.

De inmiddels gearriveerde assistent-wedana van Kanggraksan waarschuwde de wedana, die om half zes op de plaats van de ramp aankwam. De deuren werden gesloten gehouden en eerst tegen 8 uur werd het de opgesloten mensen vergund om zich te verwijderen. Er bleken ongeveer 500 mensen te zijn binnengekomen.

Het gehele ongeluk heeft dus plaats gevonden in de tijd, dat zich nog eens 300 mensen door de deur naar binnen hadden verdrongen. Slechts een paar minuten. De civiele geneesheer kon de vier personen, die nog tekenen van leven gaven, weder bijbrengen. Bij de twintig overigen, evenals bij de bovengenoemde jongen, kon slechts de dood worden geconstateerd. Er zijn dus in het geheel 21 personen, allen van mannelijk geslacht, gestorven, en vier verwond.”

Het gebeuren werd gezien als een ongeluk. “Wat een vijfhonderd mensen gelukkig had moeten maken, werd door een allernoodlottigst gedrang een hecatombe van twintig volwassenen en een jongen van een jaar of veertien”, schreef het Algemeen Handelsblad een maand later in patria, om daar fijntjes aan toe te voegen: “Dit soort liefdadigheid op grote schaal, aangekondigd à cors et à cris, en op dagen dat het geld zo gemakkelijk door de vingers dier arme luidjes glijdt, is meer bedoeld om indruk te maken, dan dat deze anderen waarlijk helpt.”

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live