Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

We kunnen er niet meer omheen

$
0
0

De discussie over het verleden van Nederlands-Indië is nog lang niet geluwd, in tegendeel. Bij de zoektocht naar een meer integrale en inzichtbiedende geschiedschrijving moeten echter meerdere problemen worden overwonnen. Het woord is aan de academici.

Door Bert Immerzeel

De laatste tijd lijkt het steeds onrustiger te worden in de wereld. In de media volgen beelden van angst en woede elkaar in hoog tempo op. We ontkomen er niet meer aan over alles een mening te moeten hebben. Of het nu gaat om de economie, om de immigratie, om de jihad of Oekraïne.

Nederlandse troepen, het Eerste Mitrailleur Bataljon, vertrekken welgemoed vanaf de Sumatrakade in Amsterdam per schip, de Nieuw Holland, naar Nederlands-Indië, 29 oktober 1946.

Nederlandse troepen, het Eerste Mitrailleur Bataljon, vertrekken welgemoed vanaf de Sumatrakade in Amsterdam per schip, de Nieuw Holland, naar Nederlands-Indië, 29 oktober 1946.

x

De geschiedenis komt dichterbij, of we dat nu willen of niet. Voorbij zijn de tijden waarin we alleen maar vooruit keken en trachtten het verleden het verleden te laten. Door de recente politieke en economische ontwikkelingen, breed uitgemeten in de media, worden we iedere dag geconfronteerd met vragen over hoe het zover is gekomen. Ook onze eigen – koloniale – geschiedenis wordt hierbij onder de loep genomen. Denkt u maar aan de recente discussies over de Coentunnel, over Zwarte Piet, over de Nederlandse rol in de slavernij, en over de Politionele Acties in Indië.  Zelfs een film over Michiel de Ruyter ontlokt protesten.

Drie problemen

We zullen de vragen die de komende jaren op ons af komen niet alleen met emotie, maar vooral ook met rust en kennis tegemoet moeten treden. Wat de geschiedenis van Indië en de Indo’s betreft, drie heikele punten lijken in de weg te staan voor een positieve verwerking:  

Ten eerste, de kloof tussen oud en jong, tussen eerste en latere generaties. Het grote ‘Indische zwijgen’ heeft ertoe geleid dat de kennis van de eerste generatie, onlosmakelijk verbonden met Nederlands-Indië zowel in goede als in slechte tijden, nauwelijks is doorgegeven aan de volgende generaties. De vele kampdagboeken ten spijt, trauma’s voortgekomen uit het leed van oorlog, bersiap en repatriëring werden door velen onvoldoende verwerkt om ruimte te kunnen maken voor positief geschiedbeeld bij de kinderen. Deze laatsten hebben nu een kennisachterstand die moeilijk kan worden ingelopen.

Ten tweede, de verschillen tussen ‘Indische’ bloedgroepen. We kunnen enigszins simplificerend stellen dat de eerste generatie bestond uit 100 duizend in Indië woonachtige blanken, 100 duizend Nederlandse militairen en 300 duizend Indo´s. De eersten lijken – althans als groep – geen trauma´s te hebben opgelopen. De twee andere groepen des te meer, zij het dat de verwerking van die trauma´s volledig onafhankelijk van elkaar heeft plaatsgevonden. Terwijl de Indo´s zich op veel meer punten hadden te confirmeren dan de militairen, hadden zij het relatieve voordeel af te kunnen reageren binnen eigen kring. De Nederlandse veteranen hadden herinneringen die bijna per definitie niet konden worden begrepen.
De geschiedschrijving over deze eerste generatie is vrijwel nooit onderling samenhangend; steeds gaat het óf over de ene groep, óf over de andere groep. De verkokering van de officiële historische instituten lijkt hier mede debet aan.

Soevereiniteitsoverdracht, 27 december 1949

Soevereiniteitsoverdracht, 27 december 1949

Ten derde, de kloof tussen geschiedschrijving en geschiedenisbeleving in Nederland en Indonesië. Terwijl wíj hier al decennia bezig zijn om in het reine te komen met ons eigen koloniale verleden, heeft de Indonesische samenleving tot dusverre weinig interesse getoond in breder onderzoek. Misschien omdat dat afbreuk kan doen aan de Serajah Nasional Indonesia, de officiële staatsgeschiedenis. Misschien omdat het aanleiding zou kunnen geven voor nieuwe media-aandacht met betrekking tot de communistenmoorden in 1965. Liever niet, zo heet het. Toch valt niet aan de conclusie te ontkomen, dat het hanteren van twee totaal verschillende benaderingswijzen niet goed houdbaar is. Gelukkig zijn er aanwijzingen, dat de interesse in Indonesië voor de koloniale periode groeiende is, zowel bij historici, als bij de jongeren.

De academici

Een sleutelrol bij dit alles lijkt te zijn weggelegd voor de academici. Of het nu historici zijn of andere wetenschappers: ze hebben het te lang laten liggen. Mogelijk daartoe aangemoedigd door de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, werd door hen steeds minder gepubliceerd in het Nederlands, en werd slechts gedebatteerd onder vakgenoten. Als de laatste jaren al een bijdrage werd geleverd aan de publieke discussie: het kwam vrijwel steeds van de hand van journalisten, schrijvers of gepensioneerde historici. De professionele academici hebben te lang de indruk gewekt dat geschiedenis waardenvrij is, zij sloten zich te lang op in hun ivoren torens. Gelukkig lijkt het tij zich enigszins te keren. Recente activiteiten van, met name, het KITLV in Leiden en het NIOD in Amsterdam, wekken althans de indruk dat de wil aanwezig is datgene te doen wat zo hard nodig is: uitleggen en verklaren hoe het allemaal zo ver is gekomen. Misschien laat, maar nooit té laat.

x

x


Gearchiveerd onder:6. Onderzoek, Aanspraken en Verwerking Tagged: KITLV, Nederlands-Indië, NIOD, wetenschap

Krankzinnigenzorg in Nederlands-Indië

$
0
0

Door Patrick Bek

Op een oktoberdag in 1931 voelden de Sumatraanse broers Amatredjo en Amatardjo zich na het omhakken van een grote oude boom in de jungle plots ‘bingung’ (verward). Nadat hun familie de politie had gewaarschuwd, volgde een medische controle. Een lokale arts achtte de broers krankzinnig, want, zo luidde het rapport, ze schreeuwden, waren wild en maakten hun cel vies.

Gemeenschappelijke maaltijd in arbeidtherapeutische kolonie Lenteng Agung (Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands-Indië 1935)

Gemeenschappelijke maaltijd in arbeidtherapeutische kolonie Lenteng Agung (Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands-Indië 1935)

x

Hoewel de broers zich na twee dagen beter voelden, had de Landraad inmiddels al een machtiging gegeven voor gestichtsopname. Vijf maanden wachtten de broers onder erbarmelijke omstandigheden in voorlopige hechtenis. Eenmaal aangekomen in een gesticht op Java werd vastgesteld dat ze niet krankzinnig waren en dat hun tijdelijke verwardheid waarschijnlijk was veroorzaakt door een infectieziekte die inmiddels alweer was genezen. Ze werden na enkele dagen ontslagen, maar het was de vraag of zij na hun traumatische gevangenisverblijf nog konden terugkeren naar hun kampong.  

Deze casus, aangehaald professor dr. P.M. van Wulfften Palthe in het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands-Indië (1933), was geen zeldzaamheid in Nederlands-Indië en roept verschillende vragen op. Wie bepaalde of je krankzinnig was? Wat betekende dit oordeel voor een inlandse patiënt? En hoe gaf het koloniale bestuur vorm aan de zorg voor deze groep krankzinnigen?

Sociale indicatie

De krankzinnigenzorg in Nederlands-Indië maakte een aanzienlijke groei door in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Formeel begon de koloniale krankzinnigenzorg in 1896 met de opening van het eerste gesticht in Buitenzorg, waar Europeanen, inlanders en ‘Vreemde Oosterlingen’ op verschillende afdelingen werden behandeld. Al snel werden andere inrichtingen en kleinere doorgangshuizen geopend in de archipel.

Het Reglement op het krankzinnigenwezen in Nederlands-Indië schreef voor dat de Landraden gemachtigd waren iemand te laten opnemen. Dit gebeurde op basis van een zogenaamde ‘sociale indicatie’. De persoon in kwestie werd sociaal gevaarlijk geacht, meestal nadat familieleden of dorpsbewoners aan de bel hadden getrokken. Bij gestichtsopname werd de patiënt gediagnosticeerd, ontving hij medicatie en indien nodig psychotherapie, arbeidstherapie en in de jaren dertig soms ook schoktherapie. Althans dit was de richtlijn. Zoals de casus van Amatredjo en Amatardjo laat zien, kon het voor inlanders soms wel maanden duren voordat zij een gesticht bereikten. Dit had twee oorzaken, namelijk: ruimtegebrek in de krankzinnigengestichten en het ontbreken van degelijke diagnostische instrumenten.

Schaalvergroting krankzinnigenzorg

Het aantal opnames groeide aanzienlijk in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw. Statistische gegevens zijn schaars en vaak onvolledig, toch geven ze een idee van de omvang en groei van de krankzinnigenzorg. In een jubileumuitgave (1936) van het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands-Indië schreef dr. R.K. Prins, directeur van het gesticht in Magelang, dat het aantal bedden in de periode 1896-1936 toenam van enkele honderden tot een kleine 10.000 op heel Java. Het aantal bedden nam in de eerste jaren evenredig toe met de vraag naar accommodatie, maar zou spoedig achterblijven.

Opvallend is dat het aantal opgenomen Europeanen en Vreemde Oosterlingen min of meer gelijk bleef, terwijl het aantal opgenomen inlanders met duizendtallen toenam. In een jaarverslag (1934) verklaarde de Dienst der Volksgezondheid deze toename als het gevolg van “het intensiever contact met de afgelegen oorden der buitengewesten, alsmede de meerdere bekendheid en het grotere vertrouwen in de krankzinnigenverpleging [onder inlanders].”

Hoewel deze verklaring aannemelijk is, plaatsten verschillende psychiaters kanttekeningen. Zo meende dr. P.J. van der Schaar dat de toename te wijten was aan het wanbeleid van de Dienst, dat teveel gericht was opsluiting van krankzinnige inlanders in plaats van behandeling. Van Wulfften Palthe onderschreef Van der Schaar’s kijk en drukte de Dienst op het hart dat niet elke krankzinnige inlander een ‘gevaarlijke gek’ was en dus opgesloten moest worden. Bovendien ontbrak het lokale artsen, politiechefs en gevangenisdirecteuren aan kennis over psychische aandoeningen, waardoor inlanders zoals Amatredjo en Amatardjo onnodig lang werden vastgehouden onder erbarmelijke omstandigheden. Als de Dienst echt iets wilde betekenen voor krankzinnige inlanders diende ze haar opnamebeleid bij te stellen, diagnostische instrumenten te ontwikkelen en andere behandelmogelijkheden te verkennen. Dit was echter geen gemakkelijke opgave, want alleen al het diagnosticeren van inlandse patiënten was erg ingewikkeld.

Diagnose

Nederlandse psychiaters namen hun westerse kennis mee naar Indië en worstelden met de vertaalslag naar de inlander. Om te beginnen was er de taalbarrière die communicatie met inlandse patiënten bemoeilijkte. Dan waren er de stoornissen als schizofrenie die zich bij inlanders op andere manieren uitten dan bij Europeanen. Daarbij kwamen de hardnekkige stereotyperingen over inlanders als zijnde kinderlijk en primitief en ‘wetenschappelijke’ studies die stelden dat de inheemse psyche fundamenteel anders was dan de Europese. Dit alles maakte het trekken van een scheidslijn tussen normaal en abnormaal gedrag bij inlandse patiënten erg lastig.

Om inlandse patiënten toch te kunnen helpen experimenteerden psychiaters met diagnostische instrumenten. Zo poogde dr. C.F. Engelhart zijn patiënten in Surakarta te diagnosticeren door middel van prenten. Maar omdat er enige voorkennis over het afgebeelde nodig was, bleek dit geen geschikt instrument voor inlanders uit afgelegen gebieden. Ook andere psychiaters experimenteerden. Van Wulfften Palthe bijvoorbeeld, werkte bij het stellen van diagnoses nauw samen met inheemse artsen. Hij raadpleegde dukuns (sjamanen) om zijn inlandse patiënten te doorgronden en riep de hulp in van de Javaanse dr. M. Amir bij het onderzoeken van inlanders die amok hadden gemaakt. Deze specialisten spraken Maleis en hadden oog voor de culturele bijzonderheden van de inlandse bevolking, wat de diagnose van inlandse patiënten ten goede kwam.

Over de schaal en effecten van dergelijke methoden is weinig bekend. Als men kijkt naar de problemen die ontstonden door de schaalvergroting van de krankzinnigenzorg, is het aannemelijk dat persoonlijke aandacht voor inlandse patiënten op veel plaatsen ontbrak. Inlandse patiënten verdwenen veelal in de marge van de krankzinnigenzorg. In het beste geval werden zij snel behandeld en ontslagen. In het slechtste geval, zoals bij Amatredjo en Amatardjo, wachtten zij gestichtsopname af tussen criminelen en raakten ze na lange, traumatische maanden van gevangenschap volledig ontvreemd van hun familie. Wat dit voor deze groep betekende weten wij alleen uit tweede hand. Hun eigen verhaal is helaas nog niet aan de oppervlakte verschenen in de koloniale archieven.

x


Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: geneeskunde, krankzinnigenzorg, van wulfften palthe

De gouvernements h.b.s. in Bandoeng

$
0
0

Bandoeng was booming. Tijdens de eerste decennia van de vorige eeuw bloeide de stad als nooit tevoren. Niet alleen droegen de nabijgelegen cultures daaraan bij, ook de vestiging van allerlei overheidsdiensten als spoorwegen, posterijen en mijnbouw. De Europese bevolking, aan het begin van de eeuw nog slechts enkele duizenden, groeide tussen 1905 en 1925 van ongeveer 2 tot 20 duizend.

Natuurlijk nam de vraag naar goed onderwijs toe. Al vanaf ongeveer 1910 werd een comité opgericht dat zich beijverde voor de oprichting van ‘eene gouvernements hoogere burgerschool’, zoals deze op dat moment al bestond in Batavia, Semarang en Soerabaja. De overheid sputterde aanvankelijk tegen. Het zou te duur zijn, en – zo had een onderzoek aangetoond – de meeste leerlingen op de h.b.s. haalden de eindstreep van de 5-jarige cursus tóch niet. De Bandoengse bevolking moest zijn zonen en dochteren maar naar Batavia sturen, of naar Nederland.

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng

Toestemming

Toen ook de plaatselijke Jezuïtenorde met plannen kwam voor een h.b.s., kon de druk niet langer worden weerstaan. In 1914 werd van hogerhand toestemming gegeven, en konden de lokale notabelen op zoek naar een een bouwmeester en een geschikt terrein. Uiteindelijk werd gekozen voor een stuk grond tegenover het nieuw te bouwen Departement van Oorlog, aan de Billitonstraat. 

Wie de architect van het gebouw is geweest? We weten het niet. Op enkele Indonesische websites wordt vermeld dat het de bekende architect C.P. Wolff Schoemaker (1882-1949) zou zijn geweest. Deze was echter op dat moment werkzaam als directeur bij de Dienst Gemeente werken in Batavia. Ook Jan van Dullemen, de schrijver van Tropical Modernity, het standaardwerk over Wolff Schoemaker, is niet zeker op dit punt. In Tropical Modernity wordt van het gebouw slechts vermeld dat het wordt ‘toegeschreven aan’ Wolff Schoemaker.

Terwijl de bouw inmiddels gestaag vorderde, beijverden ouders zich voor huisvesting van leerlingen die van verre kwamen, getuige een bericht in Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië:

‘Nu de Hogere Burgerschool te dezer stede eerlang geopend wordt, zijn er uit den aard der zaak vele families buitenaf op Java en in de buitenbezittingen, die deze gelegenheid willen aangrijpen om hun kinderen in Indië zelf in een koel klimaat de cursus voor middelbaar onderwijs te doen volgen in stede van ze daarvoor reeds op jeugdigen leeftijd naar Nederland te moeten zenden. Een groot bezwaar voor hen blijft echter het vinden van een goed onderkomen voor hun kinderen. Om daaraan tegemoet te komen, hebben ondergetekenden zich verenigd tot een comité dat zich beschikbaar stelt tot het geven van inlichtingen aan families, hierboven genoemd, omtrent de hun aangeboden gelegenheden tot huisvesting hunner kinderen en tot het zo veel mogelijk verlenen van tussenkomst tot plaatsing in gezinnen, die zich daartoe aan het comité hebben aangemeld en die daarvoor naar het oordeel van het comité in aanmerking komen. Tevens wil het comité enig toezicht blijven houden op de aldus hier gehuisveste kinderen.’

De h.b.s. was niet per definitie bedoeld voor (Indo-)Europese ingezetenen. Ook Inlanders en Chinezen zouden van de school gebruik kunnen maken. Onnodig te zeggen dat het welstandsvereiste (de school was niet goedkoop) een natuurlijke schifting aanbracht. Voor de Chinezen was het een bijkomend probleem, dat  voor toelating enige kennis van het Frans werd gevraagd, een taal die in Chinese kring niet werd gebezigd. Na protesten hiertegen in de pers, is dit vereiste waarschijnlijk losgelaten.

Een feestelijke opening

Op 2 juli 1915 werd de school geopend. De krant berichtte de volgende dag:

‘Gisteren opende de Directeur van Onderwijs en Eeredienst met ene schitterende rede de nieuwe Hogere Burgerschool. Na hem voerden het woord de heer Coops, als voorzitter van de Bandoengse gemeenteraad, en de directeur der h.b.s.. Nadat de erewijn was rond gediend, stelde de Resident een dronk in op de bloei van de school. De heer Van Dalfsen, die de eerste stoot aan de oprichting der h.b.s. heeft gegeven, hield ook een redevoering. Er waren talrijke genodigden en er heerste een feestelijke stemming. De leerlingen werden onthaald op de nodige versnaperingen en bleven nog lange tijd na-dansen.’

Gelukkig, het was zo ver. De deuren konden worden geopend en de lessen konden beginnen. De komende jaren zou de h.b.s. voorzien in een grote behoefte. Dat de twijfel over de noodzaak van een dergelijke opleiding onnodig was geweest, blijkt wel uit het feit dat ook de katholieken enige tijd later hun eigen h.b.s. mochten bouwen, en dat de h.b.s. aan de Billitonstraat zó groot werd dat zelfs een filiaal moest worden betrokken in de buurt van het Juliana Ziekenhuis.

Overpeinzingen

In 1935 werd aldus teruggekeken:

‘De Bandoengse Hogere Burgerschool bestond de 1ste Juli j.l. 20 jaar. In verband met de vakanties werd eerst gisterenmorgen, de eerste schooldag, toen om 12 uur de lessen waren beëindigd, een min of meer intieme receptie gehouden, waarbij o.a. Generaal Wesseling namens den Legercommandant, Prof. Vreedenburgh namens de Faculteit der Technische Hoogeschool, de Directeur van het Lyceum en de Commissie van Toezicht aanwezig waren, alsmede een groot aantal leerlingen.
De directeur der h.b.s., Dr. W. F. Gisolf, hield een rede, waarin hij de geschiedenis dezer Bandoengse inrichting de revue liet passeren. Aangevangen werd met 90 leerlingen. Bij het eerste lustrum waren er reeds 550 en thans zijn er 860 leerlingen en 46 leerkrachten, met bovendien nog in Bandoeng het Lyceum en de R. K. zusterinstelling.
De heer Gisolf deed uitkomen, dat Muloklassen op Europese grondslag de h.b.s.-en zouden kunnen ontlasten. Hij wees op de noodzaak van tucht, orde en regelmaat op een zo grote inrichting en besloot met de hoop uit te spreken, dat over 20 jaar een andere directeur een ander geluid zou laten horen, namelijk zou kunnen spreken over de eensgezindheid van het Nederlandse Volk in waarheid en liefde.’

Wéér 20 jaar later, in 1955, was in het gebouw een nieuwe school gevestigd, de SMA Negeri 5 Bandung. De onderwijsbestemming van het gebouw was daarmee – tot de dag van vandaag – gegarandeerd. In weerwil van de woorden van Gisolf werd echter niet meer gesproken van de eensgezindheid van het Nederlandse volk in waarheid en liefde. Dát was geweest.

x

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng, meisjesspeelplaats

Openbare HBS, Bandoeng, achterzijde, meisjesspeelplaats

Openbare HBS, Bandoeng

Openbare HBS, Bandoeng, achterzijde

Openbare HBS, Bandoeng, jongens

Openbare HBS, Bandoeng, achterzijde, jongens

Tekenlokaal, ca. 1927

Tekenlokaal, ca. 1927

Scheikundeles, ca. 1927

Scheikundeles, ca. 1927

Lokatie HBS Bandoeng, aan de Billitonstraat

Lokatie HBS Bandoeng, aan de Billitonstraat, nummer 35

Lokatie HBS Bandoeng, aan de Billitonstraat

Lokatie HBS Bandoeng, aan de Billitonstraat, ‘High Class School’

Bandung, SMAN 3 & 5

Bandung, SMAN 3 & 5

Bandung SMAN 5, voorgevel, thans

Bandung SMAN 5, voorgevel, thans

Bandung, SMAN 5, interieur

Bandung, SMAN 5, interieur

x

Verder lezen:
Jan van Dullemen, ‘Tropical Modernity. Life and Work of C.P. Wolff Schoemaker’. SUN, 2012. ISBN 978 90 85068 79 2
Huib Akihary, Architectuur en stedenbouw in Indonesië, 1870-1970. De Walburg Pers, Zutphen, 1990.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Veel dwangarbeiders Birmalijn ontvingen nooit uitkering

$
0
0

Veel KNIL-militairen die tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië als dwangarbeider werkten aan de Birmaspoorweg, hebben nooit de uitkering ontvangen waarop ze recht hadden.

Door Lidy Nicolasen en Griselda Molemans

De Nederlandse staat incasseerde bijna 1,5 miljoen gulden (4,9 miljoen euro), geld dat was bedoeld voor de krijgsgevangenen die het werk aan de ‘dodenspoorlijn’ hadden overleefd.

De onlangs opgerichte stichting Task Force Indisch Rechtsherstel onderzoekt in samenwerking met advocaat Liesbeth Zegveld of er namens de ex-dwangarbeiders een groepsclaim (op basis van indexatie en rente over 60 jaar) bij de staat kan worden ingediend. Morgen maakt de stichting haar plannen in Den Haag bekend.

Gevangenen in krijgsgevangenenkamp Tamuan, Birma, herstellend van malaria. Datum onbekend.

Gevangenen in krijgsgevangenenkamp Tamuan, Birma, herstellend van malaria. Datum onbekend.

Inmiddels hebben zich 211 voormalige dwangarbeiders aangemeld, onder wie 22 overlevenden en 189 erfgenamen. Velen van hen hoorden dezer dagen voor het eerst dat ze recht hadden op een uitkering. Ze hebben de advertentie gemist die de Nederlandse staat in 1954 in enkele kranten had laten zetten. De voormalige krijgsgevangenen dan wel dwangarbeiders werden daarin opgeroepen een briefkaart te sturen naar het ministerie van Buitenlandse Zaken om zich te melden voor de uitkering. Ze zouden recht hebben op eenmalig 61,75 gulden.  

Namenlijst

Ten minste 6.424 voormalige dwangarbeiders hebben de oproep nooit gezien. Ze lazen de betreffende kranten niet, waren als Moluks KNIL-militair het Nederlands onvoldoende machtig, woonden in Indonesië, Nederlands Nieuw-Guinea of Engeland. Sommige rechthebbenden waren al overleden. Hun nabestaanden wisten van niets.

De meeste militairen die in dienst waren van het Koninklijke Nederlands-Indische Leger (KNIL) stapten in 1950 over naar de Koninklijke Landmacht in Nederland. Het KNIL werd met de overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië opgeheven. Een veel kleiner aantal militairen sloot zich aan bij het leger van de onafhankelijke Republiek Indonesië.

De Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP) neemt nog altijd aanvragen in behandeling van ex-militairen die menen recht te hebben op een uitkering. Volgens woordvoerder Ad Beijk was het na de onafhankelijkheid van Indonesië onmogelijk alle namen en adressen te achterhalen. ‘Het was niet exact te controleren wie wel of niet aan de spoorweg hebben gewerkt’, zegt hij.

Pas nu is gebleken dat er wel degelijk een complete namenlijst bestaat van de voormalige dwangarbeiders. De lijst bevindt zich in de besloten archieven van het instituut voor oorlogsdocumentatie NIOD in Amsterdam. De namenlijst is tijdelijk niet te raadplegen vanwege digitalisering van de Indische collectie. Er is zeker een jaar gemoeid met het overzetten van alle informatie.

In tegenstelling tot de landmacht slaagde de Koninklijke Marine er wel in de adressen van al haar 1.450 marinemannen te achterhalen, waar ook ter wereld. Zij kregen hun uitkering uitbetaald, blijkt uit niet-openbare documenten van het Nationaal Archief in Den Haag.

17.391 Nederlandse krijgsgevangenen (marine en KNIL) hebben gedwongen aan de spoorlijn gewerkt, naast vele burgers. Na de capitulatie van Japan werd de spoorlijn aan Thailand verkocht.

x
Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 9 februari 2015.

x

Nawoord Java Post:
Bij het lezen van dit artikel is enige voorzichtigheid geboden:

‘De Nederlandse staat incasseerde bijna 1,5 miljoen gulden (4,9 miljoen euro), geld dat was bedoeld voor de krijgsgevangenen die het werk aan de ‘dodenspoorlijn’ hadden overleefd.’
Volgens de Handelingen van de Tweede Kamer betrof het 100 duizend Engelse ponden, oftewel 700 duizend gulden. De hier genoemde 4,9 miljoen euro moet waarschijnlijk de geïndexeerde waarde anno nu inhouden. Met deze redactie wordt echter gesuggereerd dat de overheid het equivalent kreeg van 4,9 miljoen euro.

‘Velen van hen hoorden dezer dagen voor het eerst dat ze recht hadden op een uitkering.’
Het recht op de uitkering wordt vastgesteld door de Stichting Administratie Indische Pensioenen. Voldaan moet worden aan de voorwaarden, vastgelegd in de uitvoeringsregeling. Van wie hebben deze personen gehoord dat ze recht hebben op een uitkering? Van het SAIP? Blijft voor hen slechts de mogelijkheid open een indexering te claimen?

‘Ten minste 6.424 voormalige dwangarbeiders hebben de oproep nooit gezien.’
Onduidelijk is waarop dit getal is gebaseerd. Omdat we nooit zullen weten hoeveel personen destijds de kranten niet hebben gelezen of op andere wijze zijn geïnformeerd, kunnen we nooit aangeven hoeveel van de dwangarbeiders niet wisten van de regeling.

‘Pas nu is gebleken dat er wel degelijk een complete namenlijst bestaat van de voormalige dwangarbeiders.’
Hier wordt ten onrechte gesuggereerd dat iemand ‘opeens’ een lijst heeft ontdekt. De lijst van alle bekende Japanse krijgsgevangenen bestaat al sinds de jaren ’50. Deze werd opgesteld in het kader van de regeling herstelbetalingen aan krijgsgevangenen, ex artikel 16 van het vredesverdrag met Japan. Deze lijst, die niet alleen bewaard wordt door het NIOD maar ook in andere archieven, is echter niet een lijst van alleen krijgsgevangenen uit Birma en Thailand, maar van álle krijgsgevangenen.
De woorden van de hier aangehaalde Ad Beijk (SAIP) kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd, als zouden aanvragen zijn afgewezen omdat niet kon worden geverifieerd of aanvragers wel in Thailand of Birma waren geweest. Juist omdat het criterium ‘werken aan de spoorlijn’ niet kon worden gebruikt, werd bij de uitvoering van de regeling het ruimere criterium gebruikt ‘krijgsgevangenschap in Thailand of Birma’.

Voor het overige moeten we nog even wachten tot de aangekondigde persconferentie. Mogelijk dat dan een betere uitleg wordt gegeven.


Gearchiveerd onder:6. Onderzoek, Aanspraken en Verwerking Tagged: Birma, compensatie, Molemans, Task Force Indisch Rechtsherstel

Parels uit de gordel van Smaragd

$
0
0

Veel interesse was er niet voor, maar opeens brengen ze tonnen op. Oude schilderijen uit Nederlands-Indië blijken een onverwachte erfenis van het koloniaal verleden. Het Zeeuws Veilinghuis brengt ze onder de hamer.

Door Karolien Knols

En toen ging de Balinese danseres van Willem Dooyewaard, getaxeerd op 15- tot 20 duizend euro, weg voor een recordbedrag van 220 duizend euro. De vrouw die het had ingebracht bij het Zeeuws Veilinghuis kon het niet geloven: het olieverfschilderij dat van haar vader was geweest, dat ze vroeger zo beangstigend vond en dat jaren zonder lijst in een kast had gelegen – zo veel geld. Dat was nadat de veilingmeester een schilderij van de Belgische kunstenaar Adrien-Jean Le Mayeur de Merprès (1880-1958) had afgeslagen op 470 duizend euro. En een Willem Hofker (1902-1981) op 6 ton.

Willem Gerard Hofker: Bali, 1939.

Willem Gerard Hofker: Bali, 1939.

Aan het einde van die middag, 11 december 2013, knalden de kurken aan de Herengracht in Middelburg: bij de halfjaarlijkse veiling van schilderijen uit voormalig Nederlands-Indië werd in twee uur tijd met honderd schilderijen 2 miljoen euro omgezet.

Een paar maanden later is de euforie bij directeur René de Visser (38) nog steeds niet gezakt. Hij is bezig met de voorbereiding van de volgende ‘Indische’ veiling en hij zegt het maar meteen: er zitten weer een paar parels bij. Er is werk van Dooyewaard, Hofker en Le Mayeur. Van Theo Meier, de Paul Gauguin van Bali, die nog in opdracht van de Indonesische president Soekarno heeft geschilderd.  

Afgelopen week stond er een afstammeling van Abraham Salm op de stoep. Hij had twee schilderijen bij zich van de 19de-eeuwse koopman in Surabaya die als amateurschilder landschappen in Java had vereeuwigd. Kunsthistorisch was het misschien niet het interessantste, maar toch: View on the Solo River, getaxeerd op 20 duizend euro, zou wel eens voor meer geld kunnen weggaan. ’19de-eeuwse Indische schilderijen’, zegt De Visser, ‘kom je bijna niet meer tegen.’

Klein en gespecialiseerd

Willem Dooyewaard (1892-1980): Balinese danseres

Willem Dooyewaard (1892-1980): Balinese danseres

Hoe een klein veilinghuis groot kan worden met kunst die in Nederland slechts in kleine kring wordt gewaardeerd. Het verhaal begint in 2006, als René de Visser uit de boedel van een 90-jarig echtpaar een schilderij van de Chinese kunstenaar Lee Man Fong krijgt aangeboden. Er waren al eens eerder ‘Breitnerachtige’ Indonesische landschappen voorbij gekomen in zijn veiling, maar geen ervan was zo gedurfd als dit werk.

Visser – begonnen op de hogere zeevaartschool, gestudeerd aan de TU in Eindhoven, en bij het Zeeuws Veilinghuis aangenomen ‘om de boel wat efficiënter te managen’ – neemt zich voor zich een half jaar lang te verdiepen in kunst uit voormalig Nederlands-Indië.

Hij leest eens wat, struint het net af, legt contacten met kenners en dan gebeurt het: op de veiling gaat het schilderij weg voor 125 duizend euro. Het is het hoogste bedrag dat in zijn huis tot dan toe voor één kavel is geboden, en hij denkt: ‘Daar moeten we maar eens iets mee gaan doen.’

Hij zet advertenties waarin hij aankondigt op zoek te zijn naar Indische schilderijen, vliegt naar Indonesië om met potentiële klanten te spreken. In 2007 veilt hij vijftien Indische schilderijen en elk jaar worden het er meer. In 2011 voelt hij: nu hebben we het echt in handen.

Bij de recentste veiling, in december, gaan in Middelburg meer dan honderd schilderijen onder de hamer. Concurrenten Sotheby’s en Christie’s hebben het nakijken: steeds vaker kiezen aanbrengers van dit werk voor De Visser. ‘We zijn klein en gespecialiseerd, en bovendien: het nieuws dat een Dooyewaard of een Hofker hier voor zoveel geld worden geveild, verspreidt zich snel.’

Indische kunst

Rijstvelden en dorpstaferelen, vulkanen met sluierbewolking, palmbomen en de zee, badende vrouwen, offerende en dansende vrouwen: vanaf de tweede helft van de 19de eeuw worden ze ontelbaar vaak vastgelegd door Europese en Indonesische kunstenaars.

In de 19de eeuw zijn dat overwegend amateurschilders: Nederlanders in overheidsdienst en tekendocenten. Met Raden Saleh, een Javaanse prins opgeleid aan de Rijksacademie in Nederland, verandert dat. Hij wordt de grondlegger van de romantische Indonesische schilderkunst.

Als in de jaren tien van de vorige eeuw de Duitse arts Gregor Krause documentaire foto’s begint te maken van het leven op het eiland Bali, een boek wordt uitgebracht Bali 1912 en er een bejubelde tentoonstelling van zijn werk in de Amsterdamse kunstenaarssocieteit Arti et Amicitiae wordt georganiseerd, komt een stroom kunstenaars vanuit Europa op gang.

Leo Eland: sawah landschap

Leo Eland: sawah landschap

Isaac Israels, Willem Witsen, Rudolf Bonnet en Walter Spies in de jaren twintig, Auke Sonnega, Willem Gerard Hofker, Le Mayeur in de jaren dertig: allen reizen oostwaarts, nieuwsgierig naar de door Krause vastgelegde ongeschonden natuur en primitieve levensstijl. Hun stijl varieert van impressionisme tot nieuwe zakelijkheid en van Jugendstil tot kubisme.

Gianni Orsini, een kenner, kan er smakelijk over vertellen: hoe de vrije seksuele moraal op Bali veel homoseksuele kunstenaars aantrok, Walter Spies er in de jaren dertig grootheden als Charlie Chaplin in zijn huis ontving, hoe hij met Rudolf Bonnet de kunstenaarsvereniging Pita Maha oprichtte om de inlandse kunst te beschermen en verder te ontwikkelen.

President Soekarno begon eind jaren veertig met het verzamelen van Indische kunst – enige druk op de makers om de werken te schenken werd daarbij niet geschuwd. Honderden tekeningen en schilderijen bevat de collectie. ‘Het meeste bevindt zich nog in de presidentiële paleizen in Jakarta en Bogor, ongeklimatiseerd, de ramen open, het is doodzonde.’

Groot geld

En nu wordt soortgelijk werk verzameld door steenrijke Indonesische Chinezen in Jakarta en Singapore. Het zijn captains of industry die sinds de jaren negentig zijn begonnen met het terugkopen van hun ‘eigen’ kunstgeschiedenis – de verzameling van Soekarno als voorbeeld.

Rudolf Bonnet: Melasti, Bali, 1977

Rudolf Bonnet: Melasti, Bali, 1977

Mooie verhalen heeft René de Visser over hen. De vrouw van 26 die ooit voor 500 euro drie zwartwit foto’s kocht van Adrien-Jean Le Mayeur en zijn vrouw Ni Pollok en het jaar daarna 90 duizend euro bood voor een schilderij van Isaac Israels. De Visser: ‘Belangrijke les: onderschat ogenschijnlijk kleine klanten nooit.’ Of de Indonesische die een vuilniszak vroeg om de door haar gekochte Lee Man Fong in te vervoeren en de man die vorig jaar namens een verzamelaar kwam bieden op een Hofker: ‘Niet in pak, zoals we hier van veilingpubliek gewend zijn. Hij had een lange paardenstaart, droeg een spijkerbroek en witte Nike Airs. Je zag de rest van de zaal denken: wat is dit voor een man?’

Sinds Orsini co-auteur is van boeken over Hofker en tijdgenoot Gerard Pieter Adolfs, gaan de deuren van veel miljardairs voor hem open. In Jakarta bezocht hij onlangs een onroerend goedmagnaat, ‘een kleine, bescheiden man die me een kopje thee aanbood in een van de zalen van zijn paleis: van plafond tot vloer vol gehangen met topwerken uit dit segment. Naast hem woonde een verzamelaar die een van de allermooiste Hofkers bezit die ik ooit heb gezien.’

Of er nooit een Nederlander biedt op het Indische werk? ‘Het gebeurt wel,’ zegt René de Visser, ‘maar bij topstukken hebben Nederlanders geen kans.’ Ook Gianni Orsini weet: 90 procent van wat hier op de markt komt, verdwijnt naar Indonesië. ‘Veel Indische kunst wordt hier zoetsappig gevonden. Kitsch. In de behoudende Nederlands-Indische koloniale samenleving schilderde men nog steeds in romantische stijl toen hier het kubisme in zwang raakte. Er waren wel modernisten, maar die worden minder gewaardeerd door Indonesische verzamelaars.’

De Visser: ‘De aanbrengers van de schilderijen zijn overwegend kinderen of kleinkinderen van de Nederlandse upperclass die Nederlands-Indië heeft verlaten. Directeuren van Shell, planters, hoge KNIL-officieren. In veel families is die koloniale periode een zwarte vlek waaraan ze niet meer herinnerd willen worden. Ouders of grootouders hebben in jappenkampen gezeten in de oorlog, of zijn het land uitgezet na de onafhankelijkheid.’

Een paar weken geleden kreeg De Visser bezoek van iemand die na een televisieuitzending over Hofker dacht: die heb ik volgens mij ook aan de muur hangen. ‘Die man had geen idee dat het werk zo veel waard was. Hij wist alleen dat zijn vader met de kunstenaar in een kamp had gezeten.’

Verliefd

Zelf heeft hij al die jaren één keer gedacht: dit schilderij zou ik willen hebben. ‘Een portret van een Javaans meisje, geschilderd door de Italiaan Romualdo Locatelli.’ Hij weet nog: het kwam op een vrijdagmiddag om vijf uur binnen, zijn medewerkers waren al naar huis. Hij heeft de deur op slot gedaan en zeker vijftien minuten naar het doek gestaard. Verliefd? ‘Ja, een beetje wel. Het is zo virtuoos geschilderd dat het lijkt alsof ze elk moment haar ogen kan opslaan.’

Het schilderij werd niet verkocht, en ging terug naar de eigenaren. Dat was nadat De Visser er voor privégebruik een reproductie van had gemaakt. Het Indische meisje met de parel, zoals hij haar noemt, kijkt hem nu elke dag vanaf de schoorsteen aan.

Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 4 juni 2014


Gearchiveerd onder:9. Java Post

‘Laat het verleden rusten’

$
0
0

De Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel kondigde deze week aan een claim te zullen indienen bij de Nederlandse overheid voor het niet-uitbetalen van uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen in Birma en Thailand. De eerste reacties van het Nederlandse publiek duiden op onbegrip.

‘In het heden ligt het verleden, in het nu wat worden zal’, zei twee eeuwen geleden de Nederlandse schrijver en dichter Willem Bilderdijk. Geschiedenis is niet alleen wat was, bedoelde hij, maar ook wat komen zal. En hij vond, dat we ons daar soms wat meer rekenschap van moesten geven.

Gedachten als deze komen boven terwijl we lezen over een recent initiatief van de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR). Mogelijk heeft u er al over gelezen: de stichting wil de Nederlandse staat aanklagen voor het niet goed afwikkelen van een regeling uit de jaren ’50 die voorzag in een eenmalige uitkering van fl. 61,73 aan krijgsgevangenen die aan de Birma-spoorlijn hadden gewerkt. De regeling zou, aldus de Stichting, onvoldoende bekendheid hebben gekregen, zodat velen die wél recht hadden op de uitkering, geen aanvraag hebben ingediend. Een 200-tal ‘rechthebbenden’, voor het overgrote deel nabestaanden, zouden zich hebben verenigd om de zaak voor de rechter te slepen.

Geallieerde krijgsgevangenen werken aan de spoorweg

Geallieerde krijgsgevangenen werken aan de spoorweg

x

Publiciteit

Een door de Stichting verspreid persbericht werd deze week opgepikt door de landelijke pers. In De Volkskrant verscheen een artikel van initiatiefneemster Griselda Molemans, waarin een en ander in het kort werd toegelicht. Bij omroep MAX kwam het item in het 6 uur-journaal. Ook bij de Java Post kwam een tiental vragen binnen van lezers die wilden weten waar het om ging, en waar ze zich eventueel zouden kunnen aanmelden.

Omdat de aangekondigde persconferentie nog geen doorgang kon vinden, blijft een aantal vragen voorlopig onbeantwoord. In sommige berichten werd gesteld dat de vraag of een claim zou worden ingediend nog werd bestudeerd door de advocaat mevrouw Liesbeth Zegveld, in andere berichten kon worden gelezen dat die beslissing al was genomen. Onduidelijkheid ook het antwoord op de vraag of het doel slechts individuele uitkeringen betreft, of dat de rechtmatigheid van de uitvoering ‘an sich’ aan de orde is, met andere woorden: of getracht zal worden aan te tonen dat de overheid foutief heeft gehandeld. Onduidelijkheid tenslotte ook op welke gronden renteschade zou kunnen worden geclaimd.
Niet onbelangrijk te weten: de regeling is nog steeds open. Een claim via de rechter ter verkrijging van de fl. 61,73 (thans € 28)  is niet noodzakelijk; hiervoor kan gewoon een aanvraag worden ingediend bij de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP).

Deze landelijke publiciteit wordt door de Stichting TFIR natuurlijk gezocht om bij het grote publiek steun te krijgen. De boodschap dat ex-krijgsgevangenen door de Nederlandse overheid groot onrecht is aangedaan, moet overal worden gehoord.
Nu is het zo dat aandacht voor een zaak, in positieve of in negatieve zin, altijd wel iets op kan leveren. Marketingtechnisch gezien is het vaak belangrijker dat je in beeld komt, dan dat er naar je wordt geluisterd. Maar toch, als het de Stichting om de inhoud van de boodschap gaat, is er reden te twijfelen…

Publieke opinie

Om de mening van het publiek te kennen, bestudeerden we de reacties op het bedoelde persbericht op het internet. Eén van de gebruikers van NU.nl, de website die in Nederland de meeste sociale interactie van alle nieuwssites genereert, publiceerde het persbericht van de Stichting op 9 februari, ´s morgens om een uur of vijf. Aan het eind van diezelfde morgen was er al een honderdtal reacties binnengekomen. Het topic sloot een dag later met in totaal 117 reacties.

Om deze reacties te kunnen duiden, beperken we ons reacties van unieke bezoekers. Soms laten bezoekers later op de dag nog één of meerdere reacties achter, veelal in antwoord op opmerkingen van anderen (“@26 Ik geef je helemaal gelijk”, “@67 je vergeet je opa” etc.). Na weglating van deze laatste reacties blijven er nog 88 over: 88 eerste reacties van even zovele lezers van NU.nl.

De reacties (weergegeven in de bijlage) kunnen als volgt worden ingedeeld:

Het gaat vooral om erkenning. Ze hebben er recht op. 5 6%
Laat het verleden rusten! Het is veel te laat! 28 32%
Er valt weer geld te halen. Verschrikkelijke claimcultuur. 22 25%
Oh nee, Liesbeth Zegveld weer! 13 15%
Het zijn bedragen van niks, het gaat om niks. 3 3%
Moeten ze hiervoor niet bij de Japanners zijn? 3 3%
Neutraal/Overige 14 16%
88 100%

Het beeld is bijzonder negatief. Het persbericht vond bij slechts een vijftal personen enige bijval. Niet dat zij zich uitspraken achter het initiatief te staan, zij gaven echter een uitleg over het feit dat onrecht niet verjaart.

De klacht van de meesten betreft het feit dat de claim wordt ingediend 60 jaar na dato. Tenminste één op de drie reageerders verzucht dat het verleden eens een keer tot rust moet worden gelaten. Eén van de reacties: “Al 70 jaar zijn er selecte groepen die zich bezighouden met hun leed. Eenmaal op hun sterfbed zullen velen moeten zeggen dat het lange leven dat ze ‘geleden’ hebben, – iets anders kun je het niet noemen -, bestond uit het herdenken van het hen aangedane leed. Wat is dan erger: de ervaringen in de oorlog, of het decennia lang herdenken en herbeleven daarvan…?”

In een kwart van de berichten wordt gevallen over het feit geld wordt geclaimd, en ziet men een verband met een groeiende claimcultuur. Vooral het feit dat het met name nabestaanden zijn, wordt bekritiseerd. De betrokken ex-krijgsgevangenen hebben misschien nog recht van spreken, zo vindt men, hun kinderen en kleinkinderen absoluut niet. Stel nu dat de ouders 60 jaar geleden bewust hebben afgezien van de uitkering (te laat, te weinig etc.), wat voor recht hebben hun nazaten dan nu alsnog te claimen?

Opvallend tenslotte, is het zeer negatieve oordeel over de advocate van de Stichting, Liesbeth Zegveld. Het feit dat zij ook optreedt bij ‘kleine’ claims zoals deze (in vergelijking met Srebrenica, Rawagedeh), wordt gezien als bewijs van het feit dat het haar niet te doen is om het onrecht, maar om de centen.

De les

Is deze groep lezers van NU.nl representatief? We weten het niet, maar het is de enige groep van omvang die we kunnen gebruiken. Er is echter geen reden aan te nemen dat de uitkomsten van een grotere steekproef werkelijk veel anders zouden zijn. NU.nl vertegenwoordigt het middengebied, maar het heeft lezers uit alle lagen van de bevolking. Het beeld van de hier bestudeerde reacties is dan ook een politieke werkelijkheid voor de Stichting TFIR. Als dít de publiek opinie is: windkracht 8, tegen!

Geschiedenis is niet alleen wat was, maar ook wat worden zal. We staan er midden in, en allemaal samen zijn we actoren in het verhaal dat later weer over óns wordt verteld. Al te grote woorden en al te drieste daden zullen ons later weer voor de voeten worden geworpen. De Stichting doet er goed aan nog een keer héél helder uit te leggen waaróm zij wil claimen, daarbij onderscheid makend tussen een claim van € 28 plus rente enerzijds, en de onderliggende agenda, rechtsherstel voor de groep Indische Nederlanders in het algemeen, anderzijds.

x

Bijlage:

Reacties in NU.nl:

  • 200 mensen x €25 = €5000. Ik zeg… megaclaim opkomst.
  • Ben ik nou gek of claimen ze bij de verkeerde overheid???
  • het is niet zoals het door de reactie is geschreven. De Nederlandse staat heeft dat geld al gekregen om te betalen aan al deze mensen. De landmacht heeft er toen ter tijd een advertentie geplaatst in diverse kranten die niet gelezen werden of konden door deze mensen. Zodoende wisten velen van hen niet dat er een vergoeding was te krijgen. Dat ze daar nu recht op hebben is wel zeker. De marine heeft wel alle mensen die onder hun verantwoording vielen een schikking betaald. Het is allemaal na te lezen in de Volkskrant.
  • Moeten ze daarvoor niet bij de Japanners wezen?
  • Omdat Nederland in de winst heeft gedeeld van de verkoop van deze spoorlijn, vinden ze dus dat ze bij Nederland moeten zijn.
  • Er is toch een moment waarop je sommige zaken uit het verleden moet laten rusten….
  • Dat gebeurt op een gegeven moment ook wel als alle mensen die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt er niet meer zijn ……. Of waarschijnlijk ook niet, als je kijkt naar slavernij waar ze nog altijd geld claimen terwijl het al 150 jaar is afgeschaft… Als er mogelijk geld te halen valt ook al is de kans klein, zullen er altijd gierige mensen zijn. Ik geef je groot gelijk in iedere geval, na zoveel tijd moet je het gewoon laten rusten.
  • Ze claimen bij de partij die vrijwel overal wel ja op zegt en nooit tegenwerkt
  • Waar je maar bezig mee kunt zijn. Ik word hier zo moe van. De advocate zal uiteindelijk wel de hoogste claim krijgen.
  • Mijn over over- over- over- enz. grootvader moest voor de Romeinen de Linuswal bouwen, kan ik nu iets zien van Italië ?
  • Mijn over-, over-, over- etc…. grootvader zat in de zelfde situatie. Echter ik stam ook af van de keizer uit die tijd. Ik heb daarom al een schadevergoeding aan mijzelf uitgekeerd.
  • Dit soort dingen verjaren dus nooit.
  • Het is schandalig hoe die mensen vroeger behandeld zijn en verschrikkelijk voor de mensen zelf maar waarom nou weer schadevergoedingen? Gewoon omdat het kan! Ze moeten hier eens mee stoppen, het is echt heel erg maar niet overal kan voor gecompenseerd worden en in naam van overleden familie? Hebben de opa’s, oma’s en ouders van veel Nederlanders geen oorlog meegemaakt waar we nog een slaatje uit kunnen slaan? Eens kijken wat onze zuiderburen hiervan zeggen?
  • Geldwolven!!
  • Mij bekruipt bij het lezen van dit artikel weer zo’n gevoel van ‘ouwe koeien’ en een sloot… Oftewel: daar gaan we weer…
  • Volgens mij leven er niet zoveel meer het is meer dan 70 jaar geleden, mijn vader heeft ook in Japan drie en half jaar geïnterneerd gezeten en was nu 114 jaar geweest. Een beetje laat vind je niet!!!!!
  • Kijk, dat is lekker op tijd!
  • Het zinnetje dat NL financieel geprofiteerd heeft van de verkoop lijkt mij het belangrijkst van het hele artikel. Ik dacht eerst ook dat NL weer geacht werd schuld te hebben aan de wandaden van een ander land. Waarom hier 60 jaar later nog over een klein bedrag geprocedeerd moet worden, snap ik dan weer niet. 60 gulden toen is met alle inflatie, rente en misschien verhoging voor laat betalen zeer ruim gerekend 5000 euro nu?
  • Er is in 1954 een oproep geweest waar maar weinig mensen op gereageerd hebben. De mensen die toen wel gereageerd hebben, hebben toen een vergoeding gekregen. Zij het volgens onze tegenwoordige begrippen een klein bedrag.
  • De herinneringen van de betrokkenen verjaren ook nooit…
  • En daar gaan we weer, er valt weer geld te halen!
  • Vier ingewikkeldheden: 1. Japan heeft de mensen te werk gesteld en niet Nederland. Kan Nederland dan worden aangesproken enkel omdat zij bij de verkoop iets heeft verdiend? 2. Kan nog worden vastgesteld wie daar in die periode hebben gewerkt? M.a.w. Zitten er geen geldzoekers tussen? 3. Veel van de tewerkgestelden zijn overleden. Het gaat vaak om erfgenamen. Is dit een claim die zich leent om over te gaan op erfgenamen? 4. Het is inderdaad erg lang geleden. Is er geen sprake van verjaring? Ik geef de claim dan ook nul kans.
  • En hoeveel procent daarvan is er voor de advocaat??
  • Ze hadden zich in ‘54 kunnen melden. Nu niet meer.
  • Voor de zekerheid artikel nog maar eens nagelezen. Natuurlijk, Liesbeth Zegveld weer. Laat zij maar eens naam maken met échte zaken…
  • En altijd is mevrouw Liesbeth Zegveld betrokken bij dergelijke zaken. Zal wel goed verdienen zijn. Heel vervelende mevrouw aan het worden.
  • En wie gaat dat betalen? Via de belasting de Nederlandse burger dus.
  • Laat het verleden rusten, kijk voorruit. Naar achteren blijven kijken kost meer moeite dan vooruit kijken. Anders zat je hoofd wel andersom op je nek.
  • Houd eens op! Typisch geitenwollensokken gedrag van die stichtingsfiguren! Goh…Er valt nog geld te halen en daarvoor hoef ik alleen maar in mijn 3 dagen niet gewassen batik onderbroek achterover te leunen!
  • Ben er mee eens “Laat het verleden rusten”. Mijn vader heeft daar ook gevangen gezeten en aan de brug gewerkt.
  • Moet ik ook maar kijken of ik ergens van afstam. Misschien krijg ik ook geld zonder dat ik zelf naar Birma moest en dus ook een schade heb geleden. Ze moesten eens een punt zetten achter deze herstelbetalingen. We hebben genoeg vrijheid teruggekregen voor wat toen gegeven is. En daar heeft iedereen maximaal van geprofiteerd.
  • Ben een beetje claim moe. Waarom moet Nederland maar blijven betalen voor alles wat er in de wereld is gebeurd???
  • Als ze maar wel een liedje fluiten voor dat geld..
  • Nederland kreeg wellicht betaald maar het was veel te weinig. Er is dus verlies genomen. Wanneer men zo wil rekenen zullen de medewerkers van toen moeten bijbetalen. Overigens zal Zegveld wel de grootste claim uitoefenen. Wat is er toch mis met dat mens om overal maar staatsonrecht te zien?
  • en als de Indonesiërs een claim indienen wegens het leed dat de Hollanders hen hebben aangedaan zijn we allemaal verontwaardigd. Evenals de Surinamers, de Molukkers, die hebben we ook rotdingen aangedaan, en dan niet te denken aan alle andere rottige dingen die we de rest van de wereld hebben aangedaan, en elkaar natuurlijk..
  • Ik ben van in de hongerwinter
  • :-( het laat wel zien hoe erg alles op geld waardeerbaar is in dit millennium…als nabestaanden geld gaan eisen van Nederland voor de dwangarbeid die mensen tijdens de oorlog van ’40-’45 moesten verrichten voor de Japanners.
  • Beetje overdreven, niet? Verschrikkelijk wat er gebeurd is maar het is al bijna een eeuw geleden … De Duitsers moeten nog steeds onze fietsen terug geven *kuch kuch* …
  • Mijn schoonvader heeft aan die Birma lijn gewerkt en zijn vrouw (mijn schoonmoeder) zat toe in een vrouwenkamp van de Jappen; ook geen pretje. Zij zijn beiden inmiddels overleden. Laat het toch rusten!
  • Ik vraag me af of die mensen die aan die spoorlijn gewerkt hebben ergens geregistreerd staan. Meer dan honderdduizend slachtoffers! Ik geloof niet dat ze daar een erg duidelijke administratie van bij hielden. Dan krijg je nu natuurlijk weer allerlei figuren die geld ruiken en gaan beweren dat hun opa daar ook aan heeft gewerkt. Is zoiets verschrikkelijks wel in geld uit te keren? Wat er nu gaande is in b.v. Syrië is van hetzelfde soort. Laten we ons één maken en daar wat aan gaan doen.
  • Op het moment dat de naam Liesbeth Zegveld naar voren komt kan ik een: “Oh, nee hè, niet wéér!” reactie niet onderdrukken. Heeft dat mens nou echt niets anders te doen dan groepen mensen bij elkaar zoeken die mogelijk een claim zouden kunnen indienen voor iets wat lang geleden gebeurd is? Direct betrokkenen? Nou ja, daar kan ik me iets bij voorstellen. Maar geld eisen omdat je voorouders onrecht is aangedaan? Dan kan iedereen wel om de één of andere reden gaan claimen. Laten we Rusland aanklagen namens al die mensen die hun in dat land geïnvesteerde geld zijn kwijtgeraakt bij de revolutie van 1917. Daar valt pas een bak geld te halen (zeker met rente op rente).
  • Moet die claim niet bij Japan ingediend worden?
  • Een claim voor de overlevenden: prima. Een claim voor de erfgenamen: onzin
  • Zonder iets af te doen aan de verschrikkelijke gebeurtenissen: Die mevrouw Zegveld moet wel heel krap zitten om het voor die paar nog levenden op te nemen.
  • Dus in 1954 werd er , al was het een klein bedrag, een schadevergoeding betaald aan de dwangarbeiders die zich gemeld hadden, maar 70 jaar later gaan we het er toch niet ineens niet mee eens zijn en een hoger bedrag eisen?! nou, das wel een hele lange bedenktijd. Akkoord is toch akkoord? En die Liesbeth Zegveld, heeft die niets beters te doen? Vind zelfs dat zij tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen, ze lijkt wel een stalker, volgens mij googled ze naar stichtingen van slachtoffers uit die periode en biedt ze direct haar diensten aan, hoe onzinnig de claims ook moge zijn !
  • Dus de bezetters werden bezet en nu vinden de bezette bezetters zich zielig? Er zijn dingen die wat je als leerpunt moet nemen, en achter je laten.
  • Voor een ieder die stelt dat de claim bij Japan moet worden ingediend. Japan heeft een vergoeding aan Nederland betaald (4,5 miljoen gulden). Die vergoeding moest de Nederlandse regering aan de slachtoffers uitbetalen. Destijds heeft er in een aantal kranten een oproep gestaan zich te melden voor de schadevergoeding. Weinigen hebben zich gemeld omdat zij of de krant niet lazen, of de taal niet machtig waren.
  • Bah bah. Wat is die Zegveld een lijkenpikker. Om zo je geld te verdienen. Ze zal wel twee soorten klanten hebben, heel weinig slachtoffers en heel veel op geld beluste “nabestaanden” die natuurlijk allemaal, een kleine bijdrage voor al het werk, naar Zegveld overmaken.
  • Wat een criminelen…. maar even serieus, verjaren die claims niet gewoon net als misdaden?
  • Ruim 70 jaar na dato hebben een paar ERFGENAMEN uitgevonden dat ze (o)pa’s/(o)ma’s erfenis misschien wel eens lekker kunnen opschroeven.
  • Advocate Liesbeth Zegveld gaat de claim behandelen!! Waarom verbaast me dat niet wat men al niet doet om in het nieuws te komen. In 1954 was er kennelijk weinig animo dan wel geen behoefte aan een vergoeding . Toch ontdekt Liesbeth na 61 jaar het licht. Wellicht dat deze claim nu verjaard is, Liesbeth? Maar het gaat hier natuurlijk overduidelijk om publiciteit over de rug van (……)
  • De reisbureaus met trips in dat gebied zijn ook mogelijk bron van inkomsten.
  • Nederland is zó schuldig aan slavernij
  • In wat voor claimcultuur zijn we de laatste tijd in ‘s hemelsnaam terechtgekomen. Nu moet die Birma-spoorlijn weer opgerakeld worden? Alsjeblieft zeg. Doe ‘s normaal!
  • Zullen we alvast een claim indienen omdat we binnenkort aan een spoorlijn in Rusland staan te werken voor Poetin? Oftewel laten we ons bezighouden met het nu in plaats van het verleden. De claimspecialisten zullen wel weer geld ruiken. Trouwens een hele slechte uitvinding dat geld gezien het (on)menslijke gedrag van ons soort.
  • Uiteindelijk gaat het niet over het geld. Deze nog hele kleine groep mensen willen graag door de overheid erkend worden in het leed wat zij hebben geleden.
    Dat dragen zij namelijk al hun hele leven met zich mee. Het is jammer dat zij die erkenning middels een claim moeten halen. Als er in het verleden aandacht voor deze groep was geweest had het niet zover hoeven komen.
  • Dus 72 jaar laten moet de huidige generatie geld ophoesten voor een misdaad begaan door Japan. Eeuuhhh… ik word hier zo moe van.
  • ……..inderdaad, ik ook!
  • Vooropgesteld dat het triest is wat daar gebeurde, evenals vele andere zaken tijdens WOII, is dit ook triest te noemen. Niet alleen deze ietwat dubieuze advocaat die weer een kans schoon ziet in alle publiciteit en een honorarium, kan ook de vraag gesteld worden wat wij Nederlanders überhaupt te zoeken hadden in Indonesië. Dat land is door Nederland tot na WOII leeggeroofd, bezet en de bevolking stelselmatig geterroriseerd en tijdens de politionele acties bloedig onderdrukt. Nu gaan een stel nazaten en een nog enkele in leven zijnde dwangarbeider een schadevergoeding eisen. Dat vind ik beneden ieder peil. Hoeveel andere Nederlanders kunnen dan nog een schadeclaim indienen omdat hun oma of opa, of zelfs nog verder terug, voor de Duitsers gedwongen klusjes moesten klaren. Hoeveel vrouwen, destijds mishandeld, vernederd en verkracht door het zogenaamde vaderlandse verzet, kunnen dan alsnog een schadeclaim indienen? Laat die tijd toch een keer rusten en leef je huidige leven, maak er iets van en blijf niet jaar in jaar uit hangen in dat leed. Je schiet er niets mee op. Al 70 jaar zijn er “selecte” groepen die zich bezighouden met hun leed. Eenmaal op hun sterfbed zullen velen moeten zeggen dat het lange leven dat ze geleden hebben, anders kun je het niet noemen, bestond uit het herdenken van het hen aangedane leed. Wat is dan erger zou je achteraf kunnen stellen, de ervaringen in de oorlog of het decennia lang herdenken en herbeleven ervan…
  • Precies, zo denk ik er ook over.
  • In 1954 is er al een claim geweest waar door weinig personen gebruik van is gemaakt. De rest is of overleden of niet komen opdagen. De nabestaanden van toen zijn hier dan echt wel over geïnformeerd en wisten er van af. Toch hebben zij er niets mee gedaan. Met andere woorden, men zag er van af. Waar halen dan nabestaanden van nabestaanden het recht vandaan om alsnog de claim in te dienen. Die nabestaanden van nabestaanden zijn de zoon en of dochters van hun vader en moeder waarvan in de meeste gevallen de moeder de vader is verloren. Zij heeft afgezien van de claim. Het kan dus nooit zijn dat de kinderen dan het recht hebben om er alsnog een claim van te maken terwijl hun moeder daar van heeft afgezien. Vermoedelijk weet moederlief hier niets meer van en of is zij gewoon overleden en gaan zij nu over de rug van hun ouders een paar tientjes proberen te incasseren.
    Hoe lomp kun je zijn. Laat het verleden het verleden. Of zou ik dan ook nog voor mijn overleden grootouders kunnen incasseren omdat mijn grootvader samen met nog velen anderen door de Duitsers is afgevoerd en te werk gesteld in Duitsland. Het was oorlog. Op deze manier houdt het nooit op. Het gaat enkel maar om geld en meer niet. Terzijde: voor degene die denken dat de advocate de winst opstrijkt heeft het mis. Immers mocht de Stichting in zijn gelijk worden gesteld en Nederland mag betalen, betaald Nederland ook de advocaat. Verliest de Stichting dan is de kans groot dat deze de advocaat mag betalen.
  • Je hoeft maar één gek te hebben die een gevolg kan mee krijgen en je krijgt een zielig clubje individuen die geld willen zien.
  • Liesbeth Zegveld, Peter Plasman. Het zegt al weer genoeg. Nabestaanden van de dwangarbeiders. Het zegt al weer genoeg.
  • Er is dus weer een advocaat die geld en roem ruikt.
  • Daar heb je Liesbeth weer, die muts blijft de Nederlandse staat aanklagen met zaken uit het jaar blok! Echt niet te geloven pfff
  • De meesten zijn al overleden. Het zijn dus de kinderen ?
    Eens even zoeken of ik nog niet ergens een familielid heb gehad die in WO I in de loopgraven is gebleven. Want aan die oorlog heeft NL door neutraliteit aan alle partijen flink verdiend.
    Moet er toch ook een schadevergoeding afkunnen ?
  • De vele negatieve reacties schokt mij.
    Zodra er weer een Duitse ‘oorlogsmisdadiger’ is opgespoord (die destijds nog maar net 20 was en niet de ‘volwassenheid’ had van de 20-er van nu!) dan wil heel Nederland zijn recht en gram doen gelden en wordt gemakshalve vergeten welke misdaden Nederland in de toenmalige kolonie heeft begaan.
    Vergeten wordt ook dat de mensen die voor 1945 in Indonesië zaten net zo hard (en misschien nog wel harder) vochten voor dit vaderland, Nederland dus!
  • je hebt gelijk. makkelijk om zo te oordelen. Ik weet zeker dat ze niet zo negatief zouden oordelen, als ze nooit hun opa hadden gekend. Als hun moeder 2 jaar na de oorlog van de Nederlandse staat een briefkaartje had gekregen, dat hun vader in Japanse krijgsgevangenschap is overleden, zeg maar uitgehongerd en gestorven aan beri-beri. En als je dan hoort dat de Nederlandse Staat voor de verkoop geld heeft ontvangen, dan klopt er toch iets niet. Dat geld is niet belangrijk, denk ik, want dat is maar een schijntje. Belangrijker is het leed en gemis dat ze hebben gedragen en velen nu nog, omdat ze hun opa nooit hebben gekend. En degenen die nu zo negatief oordelen, prijs je maar gelukkig dat jullie (toekomstige) kleinkinderen wel kunnen genieten van jullie.
  • als er dan zo’n misdadiger wordt opgepakt…gaat het dan meteen over schadeclaims door nabestaanden of toch meer over recht spreken??
    Vlak de verschillen niet uit a.u.b…
  • Claimen, claimen en nog eens claimen. En dan claimen dat alles zo duur wordt.
  • Lekker vlug, na 70 jaar. Is dat niet verjaard? Deze overheid moet daar vooral niet intrappen.
  • Aan alle reacties is duidelijk te zien. dat Nederland zijn eigen misdaden niet WIL zien noch erkennen. Het liefst stoppen we alles in een doofpot. en laten de mensen verrekken door het goed te praten met de kennis van nu.
    De VOC mentaliteit is er nog steeds blijkbaar en daar zijn de meeste Nederlanders nog trots op. Geen enkel schuldgevoel komt op. Een beetje bankiersmentaliteit. graaimentaliteit herken ik hierin.
    Slavenhandel, WIC, OIC, Nieuw Guinea, Nigeria(Shell), RABO, SBM, de 5 slimst accountancybureaus die belasting ontwijk constructies regelen en ga zo maar door. De ethiek in Nederland is wel heel ver gezakt.
  • Ik heb geprobeerd een claim neer te leggen inzake mijn woekerpolis.
    Nooit gelukt. Hoe recent wil je het hebben.
    En dit, na 70 jaar, aangedaan door een andere overheid en dan moet Nederland er maar weer aan betalen. Nederland is dus de belastingbetaler zoals de voorstanders even vergeten.
    En dan stelt het in dit geval niet zoveel voor maar dat stelt het in alle gevallen niet. Maar alles bij elkaar opgeteld???
  • Zal eens ff spitten in de familie of er nog te claimen valt sjonge jonge
  • Die Mark Rutte deugde toen al niet, volgens deze graaiers.
  • Advocate Liesbeth Zegveld gaat de claim behandelen. Ja hoor, nog voordat ik het artikel had gelezen, wist ik al dat ik de naam van deze advocate zou tegenkomen…….
  • Ik kan nu even niet al te inhoudelijk reageren. Ik ben met een belangrijk onderzoek bezig, gaat niet om geld hoor, maar om het principe. Het vermoeden bestaat namelijk dat een van mijn voorouders tijdens Leidens ontzet in 1574 door een Spanjaard is mishandeld. Volgens een advocaat een routineklus.
  • In 2064 ga ik de NS ook aanklagen. Dan zal ik aangeven dat in 2014 de nieuwe Fyra’s uit dienst werd genomen en ik daar heel erg veel hinder van ondervond.
  • Ik hoorde dat de nabestaanden van in de 80-jarige oorlog gesneuvelde militairen Liesbeth ook in de arm hebben genomen…….
  • Ik zie dat er velen (meeste minst wetende personen) hier de spot mee drijven. Echter als je kijkt hoeveel claims (en ook gekregen) de slachtoffers van de oorlog met Duitsland is geweest (en nu nog starten). Wat als normaal wordt beschouwd en nog steeds ieder jaar landelijk herdacht wordt (in iedere mediavorm). Is het wel erg zuur dat in diezelfde tijd op een andere plek ook Nederlanders werden gemarteld en de dood vonden. Waar toen en nu nog steeds te weinig aandacht is en wordt gegeven.
    Naast dit lachwekkende nieuwsbericht (belachelijke laag bedrag en late claim) kan ik zeker jullie respectloze en spottende opmerkingen niet waarderen.
  • Stop toch eens met die rotzooi uit de geschiedenis, wat er gebeurde was vreselijk maar we moeten vooruit kijken en geen slaatje proberen te slaan uit de ellende van anderen! De meeste mensen die aan die spoorlijn hebben gewerkt zijn allang dood en die nog leven kunnen een eventuele schade vergoeding niet meer opmaken, dus zijn het hun kinderen die ervan profiteren, en die moeten maar zelf werken voor hun geld!
    Kijk naar de toekomst, er komt nog genoeg rotzooi aan, daar kunnen we nog wel iets aan doen!
  • Is dit georganiseerd door de zelfde stichting die geld willen blijven zien voor slavenhandel? Laten ze naar Afrika gaan. Daar is deze folklore nog in volle gang. O ja, maar daar is geen cent op te halen …….. Dan is slavenhandel opeens niet belangrijk. Komen ze over 500 jaar wel terug als er flink vet op de botten zit.
  • Het is weer Zegveld die een claim wil indienen tegen Nederland. Laat deze idiote dame nu eens een claim indienen tegen de landen die de oorlogen begonnen zijn, niet tegen landen die zijn geslachtofferd.
    O, ja, emigreren kan ook, dit telt dan voor Zegveld.
  • Dat mens is of een profiteur van de Nederlandse staat, lees belastingbetalers, of hoort in een psychiatrische inrichting thuis.
    Ziekelijke acties van n.b. een medewerker aan een universiteit (we zullen haar titel maar niet noemen, want die verdient ze niet)
  • Mijn opa heeft tijdens de tweede Wereldoorlog als dwangarbeider gewerkt in Duitsland aan het spoor.
    De goede man is allang dood en begraven en gedane zaken hebben geen keer. Wat voor nut heeft het allemaal om dit allemaal jaren later nog op te rakelen. Alsof geld alles goed maakt…….
  • Als de meeste van jullie enig historisch besef hebben gaat het voornamelijk om KNIL militairen die ten tijde van hun krijgsgevangenschap in dienst waren van de Nederlandse overheid. Deze diensttijd is nooit uitbetaald!
  • On-topic: We kunnen vast nog wel ergens een paar guldens vandaan halen. Ik heb er nog wel een paar liggen… Aangezien het deze mensen om erkenning gaat, zullen ze het symbolische gebaar van zestig gulden toch wel waarderen?
  • Ik ben wel degelijk op de hoogte van m’n eigen familiehistorie wat niet wegneemt dat deze claim best enigszins belachelijk gemaakt mag worden…en dat ze allemaal geen Nederlands konden is echt je reinste onzin en geen reden om zoveel generaties later geld te gaan geven voor wat hun voorouder tijdens WO II is overkomen en ja, m’n opa was KNIL en ja, heb familie die in t kamp zat. Dat neemt niet weg dat toendertijd het geld niet geclaimd is en dit nu te lang geleden is.
    Sowieso moet die claimcultuur eens ophouden. Na 20 jaar is een vordering verjaard, klaar! Bovendien is deze niet overerfbaar. Dus geen gedoe met na 70 jaar met een claim namens je opa aan komen zetten.x

Gearchiveerd onder:9. Java Post

De boodschap van onze ouders

$
0
0

De Stichting Task Forse Indisch Rechtsherstel beschuldigt anno 2015 de overheid van het bewust niet-communiceren van de Birma-regeling in 1954. Het is echter onduidelijk op welke gronden zij tot die beschuldiging komt. De krijgsgevangenen zélf hadden er destijds geen moeite mee, in tegendeel. Ze stonden hun zestig gulden met graagte af aan anderen die het nog slechter hadden.

Door Bert Immerzeel

Daar gaan we weer, dacht ik bij het luisteren, op 13 februari j.l., naar een uitzending op Radio 1 over de plannen van de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR). Wéér die onduidelijkheid, wéér die ongegronde aannames.

Er zullen lezers zijn van de Java Post, Griselda Molemans voorop, die misschien denken dat ik de Nederlandse overheid probeer te verdedigen, en dat ik geen oog heb voor het de Indische Nederlanders aangedane leed. Niets is minder waar. De overheid heeft zich schandelijk gedragen, vooral op het punt van het niet betalen van de ambtenarensalarissen, de zogenaamde backpay. Als er ooit nog een rechter is (van een politicus verwacht ik het niet) die daar iets aan kan doen, ik schrijf hem de hemel in.

Grote Markt, Den Haag, jaren ´50. Aan rechterzijde, met witte gevelornamenten, het pand Grote Markt 22, waar destijds de Dienst Overgangszaken Indonesië was gevestigd. Aanvragen in het kader van de Birma-regeling moesten hier naartoe worden gezonden.

Grote Markt, Den Haag, jaren ´50. Aan rechterzijde, met witte gevelornamenten, het pand Grote Markt 22, waar destijds de Dienst Overgangszaken Indonesië was gevestigd. Aanvragen in het kader van de Birma-regeling moesten hier naartoe worden gezonden.

Waar ik me wél aan stoor, is het feit dat 60 jaar na dato de geschiedenis vanuit een politiek doel wordt herschreven. En dat, wetende dat de overheid nalatig was op een aantal punten, verondersteld wordt dat die overheid dan ook álles fout moet hebben gedaan. De feiten lijken van volledig ondergeschikt belang.  Vandaar hier van mijn kant nóg een keer enkele kanttekeningen.  

De cijfers

De voorzitter van de Stichting, Sylvia Pessireron, antwoordde tijdens het radioprogramma op de vraag hoeveel geld de Nederlandse overheid aan de ex-krijgsgevangenen had moeten uitkeren: ‘een paar miljoen’. Eerder deze week schreef Griselda Molemans echter dat het ging om ‘bijna 1,5 miljoen’. Volgens de Handelingen van de Tweede Kamer ging het echter om 100 duizend Engelse ponden, oftewel om ongeveer 700 duizend gulden, – een bedrag dat ook wordt genoemd in het boek Opgevangen in andijvielucht van Molemans. Het feit dat niet steeds hetzelfde bedrag wordt genoemd, doet vermoeden dat men het niet weet, en dus onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Niet onbelangrijk, want het beïnvloedt de beeldvorming.

Uit een artikel van Molemans in De Volkskrant: “Ten minste 6.424 voormalige dwangarbeiders hebben de oproep nooit gezien”.  Joost mag weten waar een dergelijke wijsheid vandaan komt. Pessireron maakte daar in het interview van: “Wij denken dat 5,5 à 6,5 duizend de oproep niet hebben gelezen”. Dat is gelukkig al een stuk onzorgvuldiger, vooral door het “wij denken”. De Stichtingsleden dénken dus dat een derde van de 17 duizend geen weet had van de oproep. “Waarom wisten ze het niet?” Pessireron: “Omdat heel veel mensen waren verhuisd naar het buitenland, of bijvoorbeeld in contractpensions zaten waar ze geen geld hadden voor een krantenabonnement.” Volgens haar was het heel onzorgvuldig van de overheid dat daar niets mee is gedaan. “Als zich minder mensen melden, had de overheid beter zijn best moeten doen om ze te bereiken.”

Vervolgens suggereert de Stichting dat de overheid een keurige namenlijst met adressen en dergelijke achterhoudt door deze `niet openbaar’ te noemen en om technische redenen niet in te laten zien.  Welnu, een dergelijke lijst bestaat helemaal niet. Er bestaat wél een vrijwel volledige namenlijst met daarop de namen van ruim 42 duizend krijgsgevangenen. Deze lijst is opgesteld in het kader van een regeling voor uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen, ex artikel 16 van het vredesverdrag met Japan. Deze laatste regeling werd van kracht in 1956, dus ongeveer twee jaar na de regeling voor de Birma spoorlijnwerkers. Op de lijst, een compilatie van individuele kamplijsten afkomstig van het Rode Kruis,  staan slechts vermeld gegevens als naam, rang, legeronderdeel en stamboeknummer, en plaats van internering. Apart worden vermeld degenen die in krijgsgevangenschap zijn overleden. De lijst vermeldt geen adressen.

Manipulatie?

De Stichting roept het beeld op van een manipulerende overheid die de krijgsgevangenen onvoldoende heeft geïnformeerd om zo zelf een deel van het fonds achter te houden. Er zijn echter aanwijzingen voor het tegendeel:

Ten eerste, het niet-sluiten van de regeling.  In de eerste publicatie, juli 1954, werd gesteld dat betrokkenen zich dienden te melden vòòr 1 november van dat jaar.  Latere aanvragen zouden niet in behandeling worden genomen.  Mogelijk na klachten over deze vroege datum, werd in de tweede publicatieronde, december 1954, betrokkenen slechts ‘verzocht’ zich aan te melden vòòr 1 maart 1955. Nadien werd de regeling opengehouden, tot op heden.

Ten tweede, in een verslag van de regeling, uit 1967, wordt gewag gemaakt van het feit dat op dat moment nog geld aanwezig was voor slechts een dozijn uitkeringen. “Aanmeldingen komen bijna niet meer binnen.”

Ten derde, de uitvoering van de algemene krijgsgevangenenregeling. Tijdens de uitvoering van de Birma-regeling werd een tweede regeling van kracht, die van een uitkering aan alle krijgsgevangenen. Deze regeling betrof de verdeling van ca. 12 miljoen gulden aan ca. 38 duizend krijgsgevangenen, oftewel fl. 264,- per persoon. In alle opzichten was deze regeling dus veel groter, bijna het tienvoudige van de regeling met betrekking tot de Birma-gelden. In het kader van déze regeling werd tussen de 90 en 95% van de betrokkenen bereikt. Welke logica zegt ons nu dat dáár niet werd gemanipuleerd met het fonds, en in het zeer kleine fonds van de Birma-regeling wél?

Bekendheid met de regeling

Volgens woordvoerders van de Stichting TFIR hebben veel ex-krijgsgevangenen geen beroep op de Birma-regeling gedaan. ‘Naar schatting 5,5 à 6,5 duizend’.  Naar schatting: dit betekent dat we niet weten hoeveel het waren. Dus zouden het ook veel minder geweest kunnen zijn. Dus zou het spreken van ‘onrecht’ ook wel eens iedere grond kunnen missen.

De regeling werd medio 1954 openbaar gemaakt door publicatie van een persbericht in landelijke én regionale kranten, alsmede alle belangrijke Nederlandstalige kranten in Indonesië, waaronder: De Nieuwsgier, Java Bode, De Vrije Pers, Nieuwsblad voor Sumatra, De Locomotief en Preanger Bode. Eind 1954 volgde een tweede publicatieronde. Opvallend zijn reacties uit kringen van de krijgsgevangenen zélf.

Op 19 juli 1954 schreef de Java Bode:

“Naar aanleiding van het bericht, dat aan ex-krijgsgevangenen, die werkzaam zijn geweest aan de dodenspoorweg in Siam en Birma, een vergoeding van enige tientallen guldens zal worden uitgekeerd, zijn er in Surabaja stemmen opgegaan om dit geld een bestemming te geven, welke beter tot haar recht komt dan wanneer het over een 17.000 rechthebbenden wordt versnipperd. Het Nieuw Soerabajasch Handelsblad schrijft, dat, toen het bericht afkwam van de ‘schadevergoeding´, door vele krijgsgevangenen weer herinneringen werden opgehaald over die periode van drie en een half jaar, die aan menigeen het leven heeft gekost. Men vraagt zich in kringen van deze ex-krijgsgevangenen af, of het niet beter zou zijn om dit totaal aan gelden, dat aan de rechthebbenden toekomt, bijeen te houden. Volgens de berekening, dat ieder ongeveer een bedrag van enige tientallen guldens zal ontvangen, betekent dit dat de Nederlandse regering de beschikking heeft gekregen over een bedrag dat naar de half miljoen gulden loopt. Dit is wel niet zoveel, maar goed beheerd zou dit bedrag een basis kunnen zijn om te komen tot activiteit in het belang van juist de groep, die door deze periode van 3, 1/2 jaar het meest het slachtoffer is geworden. Wij noemen hier bijvoorbeeld de ex-krijgsgevangenen die door deze krijgsgevangenschap voor de rest van hun leven invalide zijn geworden of in elk geval niet meer in het normale arbeidsproces kunnen mededingen; dan zijn er de weduwen en bovenal de kinderen van om het leven gekomen krijgsgevangenen. Het ligt natuurlijk niet op de weg van de Nederlandse regering in dit opzicht het initiatief te nemen, maar men zou van particuliere zijde kunnen komen tot de vorming van bijvoorbeeld een Stichting, die dit werk op zich zou kunnen nemen. Dit geld zou dan bijeengehouden kunnen worden en worden belegd. Hieruit zouden dan toelagen en studiebeurzen kunnen worden gegeven, zodat in elk geval de ernstigste gevolgen van de periode van krijgsgevangenschap kunnen worden verlicht, in het bijzonder ten behoeve van de jeugd, die hiervan het meest het slachtoffer is.”

Een half jaar later, op 4 januari 1955, verscheen onder de titel “Doet u mee, ex-p.o.w.?” in Het Nieuwsblad voor Sumatra een ingezonden brief van de directeur van de openbare h.b.s. in Medan, de heer Th. M.H. Diebels:

“Gedreven door een gevoel van plicht en de offervaardigheid van Deli kennend, waarop nog nooit vergeefs een beroep is gedaan, durf ik het te wagen mij te richten tot U, ex-kampgenoten, niet alleen van Birma en Siam, maar ook van Java, Pakanbaru, Flores, Japan of waar ook van Zuid-Oost Azië.
Binnenkort zal de Stichting 1940-45 een grote actie beginnen om een laatste beroep te doen op het Nederlandse volk om het prachtige werk van steun aan de weduwen der oorlogsslachtoffers en de oorlogsinvaliden, voor een 10 à 15 jaren te kunnen voortzetten, waarvoor een bedrag van 5 miljoen guldens nodig is: Nu zal straks de Nederlandse regering een uitkering aan U doen, wat, gezien het totale bedrag, waarschijnlijk zal neerkomen op een uitkering van een paar honderd gulden. Aan U, kameraden, die door Gods voorzienigheid door de ellende heen gekomen zijt, niet aan de weduwen van hen, die gebleven zijn en die, wie weet, in zorgelijke omstandigheden verkeren! En ik vraag U, hebt U ooit wel eens iets gedaan te hunner nagedachtenis? Ik denk aan de vrouwen en de burgergeïnterneerden. Waarom krijgen zij niets? Wij weten toch allemaal, dat zij en zeker de vrouwen, het nog erger gehad hebben dan wij! Hebben wij feitelijk wel recht op deze uitkering? Ik vraag U, is dit nu niet een prachtgelegenheid om de nagedachtenis van de vele vrienden en kennissen, die wij in de diverse kampen hebben moeten achterlaten, te eren door het straks aan ons uit te keren bedrag of tenminste een gedeelte ervan, ter beschikking te laten stellen van de Stichting 1940-45? Deze actie ga ik uitbreiden over heel Indonesië en voor Nederland heb ik de hulp ingeroepen van de ons aller bekende Wim Kan.”

Een brief van Wim Kan

De brief van Diebels werd in meerdere andere Nederlandstalige kranten in Indonesië overgenomen. Wim Kan pakte de hem toegeworpen handschoen op. Medio januari 1955 verscheen van hem in Elseviers Weekblad (en dus in Nederland) het volgende antwoord:

“Beste ex tjawat-drager! Je hartelijke brief deed mij veel goed. In alle opzichten denk ik er net zo over als jij, maar misschien weet jij niet, dat we hier al een soortgelijke actie hebben gevoerd op initiatief van de NIBEG (Nederlands-Indische Bond Ex-Gevangenen). We hebben toen, naar ik aanneem, praktisch allemaal, onze uitkering van ruim zestig gulden per man wegens verkoop van het materiaal van die snert Birma-spoorlijn afgestaan aan gezinnen van ex-werkers aan de Birma-Siamlijn, die in moeilijke omstandigheden moeten leven. (…) Vanzelfsprekend zal ik heel graag, als daar enig nut van wordt verwacht, via de Nederlandse Radio Unie en de P.C.J., een oproep richten tot onze vroegere collega’s van de railroad om — indien ook maar enigszins mogelijk — de gehele uitkering af te staan. (…) Je moet maar zo rekenen: er is nu langzamerhand datgene gebeurd, waarop we tien jaar geleden in kamp 108 en hoe ze verder mochten heten, nooit meer hebben durven hopen: de Jappen roepen ‘eten halen’ en wij zijn voor het grootste deel in de gelukkige omstandigheden gekomen, dat we kunnen antwoorden: ‘ik heb geen honger!´ Met hartelijke groeten aan al mijn oude vrienden uit het kletsnatte Birmabos, als steeds gaarne, w.g. Wim Kan.”

Enkele weken later reageerde Diebels vanuit Medan. Hij had zich vergist: het had in plaats van de Stichting 1940-45 de NIBEG moeten zijn:

”Uit een schrijven van de Nibeg is mij gebleken, dat van deze Vereniging in Nederland (waarom niet in Indonesië?) een oproep is uitgegaan om (ik citeer de betreffende brief) `de bijdrage welke de ex-krijgsgevangenen uit de opbrengst van de verkoop van de Birma-Siam spoorweg ontvangen of uit de bijdrage voor alle ex-krijgsgevangenen buiten Birma en Thailand geheel dan wel gedeeltelijk te bestemmen voor diegenen onder hun vroegere kameraden voor wie deze bijdrage(n) niet voldoende is of zal zijn’.
Ongetwijfeld een sympathiek doel, waarmee velen van U zullen instemmen en naar aanleiding waarvan ik gaarne wil verklaren dat mij van deze actie niets bekend was en, ware dit het geval geweest, de actie voor de Stichting 1940-45 nooit door mij begonnen zou zijn. Spontaan zou ik mijn bijdrage aan de Nibeg hebben afgestaan !
De Nibeg heeft mij thans verzocht haar actie te steunen, maar gezien het verre stadium, waarin mijn actie door mijn oproep in verschillende bladen van Indonesië en Nederland reeds verkeert, meen ik beter te doen door mij nogmaals te richten, niet tot hen die hun bijdrage willen storten op gironummer 354140 voor de Nibeg-actie, niet tot hen die het zullen bestemmen voor de Stichting 1940-45, maar tot hen die evenals Wim Kan en ik kunnen zeggen: ‘Ik heb geen honger meer´ en die straks misschien voor het bedrag een extra mooie winterjas willen kopen!”

In de op 10 februari 1955 verschijnende De Nieuwsgier bevestigde B.A. van Ketel, lid van het hoofdbestuur van de NIBEG, het bestaan van het speciale fonds:

Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, het adres van het Nibeg Steuncomité in 1954. De foto is genomen in 1963, kort voor de sloop.

Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, het adres van het Nibeg Steuncomité in 1954.
De foto is genomen in 1963, kort voor de sloop.

“Door de Stichting 1940-45 in te schakelen schiet de heer Diebels  zijn doel voorbij. Klaarblijkelijk was hem niet bekend, wat deze Stichting zich ten doel stelt. Genoemde stichting is immers uitsluitend bestemd voor de invalide verzetsslachtoffers uit Nederland en hun nagelaten betrekkingen. Door de oorlogsslachtoffers van Japan op te wekken hun bijdragen daarheen te zenden, worden dus de ex-krijgsgevangenen van Japan niet bereikt. Het komt ons gewenst voor hierop de aandacht te vestigen van de ex-POW’s alsmede op het bestaan van het Comité Burma-Siam-Spoorweg hetwelk zich ten doel stelt die ex-krijgsgevangenen van Japan of hun nagelaten betrekkingen, die ondanks regeringssteun nog in behoeftige omstandigheden verkeren, te steunen door een bijdrage uit het door genoemd Comité gestichte Fonds. Het adres van het Comité Burma-Siam Spoorweg is: Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, terwijl dit Comité een rekening heeft geopend bij de NHM te Amsterdam, alwaar eventuele bijdragen kunnen worden gestort.”

De boodschap van onze ouders

Welk een andere indruk wekken deze artikelen, dan het ‘nieuws’ deze week naar buiten gebracht door de Stichting TFIR! Geen woord destijds over onbekendheid met de regeling, nee, méér nog: zowel in Nederland als in Indonesië ontstonden prijzenswaardige initiatieven om zowel de Birma-tientjes als de uitkering verwacht in het kader van de ‘algemene’ krijgsgevangenenregeling, af te staan aan degenen die het écht nodig hadden. De NIBEG spreekt zelfs van ‘ondanks regeringssteun’. Er werd van de overheid niets gevraagd of geëist. Zelfs geen roep om erkenning. De boodschap van deze ex-POW´s was: weten dat je het slecht hebt gehad, maar ook dat anderen het nóg slechter hadden!

Als dát de boodschap is van de eerste generatie, laten we die ter harte nemen en er trots op zijn. Natuurlijk zijn er geweest, die van de regeling geen weet hebben gehad. Zij kunnen echter nog steeds een aanvraag indienen. De veronderstelling dat de overheid bewust nalatig is geweest, wordt niet onderbouwd door de nu bekende gegevens, en staat ook in schril contrast met de genereuze initiatieven van de NIBEG, de enige vertegenwoordigende vereniging van de ex-krijgsgevangenen zélf.

x

x

Naschrift
Naar aanleiding van bovenstaand artikel en daaruit voortkomende vragen, nog het volgende:
In het eerder genoemde Volkskrant-artikel van Molemans wordt gesteld: “Inmiddels hebben zich 211 voormalige dwangarbeiders aangemeld, onder wie 22 overlevenden en 189 erfgenamen. Velen van hen hoorden dezer dagen voor het eerst dat ze recht hadden op een uitkering.”  Naar aanleiding van de publiciteit de afgelopen week zouden nog enkele honderden andere personen zich bij de Stichting TFIR hebben gemeld.

Door deze aantallen te noemen, wordt natuurlijk de indruk gewekt dat het vreemd is dat de Stichting wél lukt wat de Nederlandse overheid in 60 jaar niet is gelukt.  Om iets meer te weten te komen over deze ‘rechthebbenden’ nam ik daarom contact op met de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP). Wat blijkt? Onafhankelijk van de aanmeldingen bij de TFIR kwam de afgelopen periode ook een honderdtal rechtstreekse aanvragen binnen bij de SAIP.  Deze werden alle gecontroleerd en vergeleken met reeds afgedane aanvragen. Bij nader inzien bleken AL deze aanvragen betrekking te hebben op personen voor wie lang geleden al een betaling was gedaan!!!

We mogen hieruit twee dingen concluderen. Ten eerste, de dekkingsgraad van de regeling was en is (veel) hoger dan door de Stichting TFIR verondersteld. En ten tweede, omdat er geen reden is te veronderstellen dat de groep aanmelders bij de Stichting TFIR qua samenstelling anders zou zijn dan degenen die zich rechtstreeks meldden bij de SAIP: ook deze zogenaamd rechthebbenden van de Stichting TFIR zullen (bijna) allen ooit te horen krijgen dat zij niet twee keer een beroep op de zelfde regeling kunnen doen.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

‘Oorlog! Van Indië tot Indonesië’

$
0
0

Bronbeek opent nieuwe expositie

Het Van Heutsz monument in Jakarta was een topstuk van de Nederlandse beeldhouwkunst door Dudok en Van den Eijnde. In 1953 werd het gesloopt. Behoudsmedewerker Robert Elbersen van het Bronbeekmuseum haalde in Engeland de brokstukken van het monument op. Ze zijn een schenking van mevrouw Koosje van der Peijl-Noltes en Gerard Hoogland. Ze zullen te zien zijn in de expositie ‘Oorlog! Van Indië tot Indonesië 1945/1950’

Van Heutsz monument, Batavia, ca. 1945

Van Heutsz monument, Batavia, ca. 1945

Het monument is vanaf de ideevorming in 1924 tot en met de sloop omstreden geweest. Johannes Benedictus van Heutsz (1851-1924) was de commandant van het KNIL, die hard optrad tegen de guerrilla in Indië. Mede door zijn optreden werden orde, rust en welvaart gebracht. Onder zijn gezag werd Nederlands-Indië een politieke eenheid. De discussie of hij een held of schurk was, wordt tot heden zowel in Indonesië en Nederland gevoerd. 

Brokstukken Van Heutsz monument in tuin

Brokstukken Van Heutsz monument in tuin

Welke reis legde de monumentale brokstukken af? De vader van Koosje van der Peijl-Nolte reed tijdens de Bersiap in Jakarta langs het Van Heutszmonument. Hij zag dat pemoeda’s bezig waren het beeld op te blazen. Hij stapte uit en vroeg om een aantal hoofden van het beeld te behouden. In ruil voor sigaretten nam hij de stukken mee. De beelden lagen daarna een tijd bij Koosjes moeder in de tuin in Indonesië. Toen zij hertrouwde met de heer W.H.Hoogland en en zij naar Nederland verhuisden namen ze de stukken mee. Zij zagen de waarde van het monument in en waren verheugd dat er iets van over was gebleven. Daarna gingen de beelden met Koosje mee naar Engeland omdat ze het mooi in de tuin vond staan. Daar hebben ze 46 jaar in hun tuin in Londen gelegen.

Op de foto’s zie je we het monument in verschillende fases: in volle glorie voor de oorlog, kort na de Proklamasi in 1945 en tot slot de brokstukken zoals ze in Londen in de tuin lagen bij Koosje van der Peijl-Noltes en haar man.

Expositie

Met de expositie ‘Oorlog! Van Indië tot Indonesië’, vandaag geopend,  wil het museum 70 jaar na dato de dekolonisatieperiode vanaf 1945 in perspectief plaatsen. Ook het complexe verhaal en de positie van het KNIL komt ruimschoots aan bod. Voor bezoekers is er een gratis tentoonstellingskrant, met historische achtergronden en praktische hulp bij het vinden van informatie over de eigen familie.

De expositie duurt tot en met 3 januari 2016. In de loop van dit jaar worden verschillende activiteiten rondom dekolonisatie ontplooid.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Apa kabar dari Gerri?

$
0
0

Bij de verovering van Hollandia, april 1944, vonden de Amerikanen een Kenpeitai-rapport over het verzet op Java. In een bijlage wordt de geheime codetaal van verzetsdeelnemers en geinterneerden beschreven: ‘Apa kabar dari Gerri?’ ‘Is er nieuws over Duitsland?’

Naast enkele foto´s van radio-installaties en vermommingen, bevatte de bijlage een lijst met codewoorden en een 20-tal voorbeeldzinnen. Ze zijn met moeite te lezen. De verbastering van enkele woorden heeft waarschijnlijk te maken met de romanisering van het oorspronkelijke Kana (Japans). De vertaling van een deel van de tekst in het Nederlands is ongeveer als volgt:

Briefkaart, verzonden van interneringskamp Moentilan naar interneringskamp Tjimahi

Briefkaart, verzonden van interneringskamp Moentilan naar interneringskamp Tjimahi

Codewoorden en hun betekenis

Gerri, Gerard = Duitsland
Grada , Eilati = Italië
John = England
Eilati = Italy
Minoem bier (bier drinken) = steun van de Geallieerden op komst
Selamat Baik (veilig/goed) = overwinning
Bruno = Birma
Sam = United States
Nawi, Naui = Rusland
Sakit nemagis (pijnlijk ziek) = verslagen
Hoedjan (regen) = luchtaanval, bombardement
Otjemas = Russia
Wimmetje = Stille Zuidzee
Jangtertjinta (geliefde) = nieuws van Geallieerde overwinning op de Balkan  

Enkele andere geheime aanwijzingen

Verwijderde inkt: de Geallieerden hebben een landing gemaakt
Twee maal onderstreept tekstgedeelte: Behalve spoorwegpersoneel NIET per trein reizen!
Met naald aangebracht gaatje in briefkaart daar waar postzegel moet worden geplakt: schip/schepen aangevallen en gezonken.
Geschreven tekst bovenop gedrukte tekst “plaats voor bericht”, zodat de postzegel rechtsonder is geplakt: geheime aanwijzingen in deze briefkaart!

Tekstvoorbeelden

Apa botol mae Saedah di backa oleh Gerard?
Is het van Gerard ontvangen bier al geopend?
Is het Britse leger al geland in Holland?

Apa apa kahabar dari Gerri?
Is er nieuws van Gerri?
Is er nieuws over Duitsland?

Bagaimana saudara Eilati?
Hoe gaat het met de broers van Eilati?
Hoe is de situatie in Italië?

Apa beloem dapat kabar dari Gerri? Apa disana Misih Selamat?
Heb je geen bericht gekregen van Gerri? Gaat alles goed, daar?
Geen bericht over Duitsland? Is Duitsland nog steeds aan de winnende hand?

Minta kabar kalan Gerri dan Wil saedah pindah atan hae keselamalannja.
Laat me weten of Gerri en Wilson al op weg zijn, of dat alles veilig is.
Laat me weten of Duitsland wint of verliest

Baik itoe kabar dari Gerri dan kawan
Het nieuws over Gerri en zijn vrienden is goed.
Duitsland is aan de verliezende hand

Grada djoega maoe bikin beres dengan John
Grada wil het goed maken met John
Italië wil vrede sluiten met Engeland

Tempat Gerri (wemah) hoedjan besar.
Het regent erg hard waar Gerri woont
Duitsland wordt zwaar gebombardeerd

Het moge duidelijk zijn: iedere tekst kon geheime aanwijzingen bevatten. Als de afzender een vreemde tekst gebruikte, zal deze doorgaans alleen door de ontvanger als zodanig zijn begrepen. Maar toch, als de Japanse censuur wat ál te vaak teksten voorbij zag komen over Gerri en John, gaf dat weer aanleiding tot ondervragingen. Het bleef natuurlijk oppassen geblazen.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een gebrekkige onderbouwing

$
0
0

Gisteren, paginagroot, in de Volkskrant een interview met een ex-krijgsgevangene uit Birma. Een verschrikkelijk verhaal dat niet vergeten mag worden. En marge, onder de titel ‘Alsnog uitkeringen aan oud-dwangarbeiders?’, een stukje tekst van de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel, waarin een uitleg van het door de Nederlandse (!) overheid aangedane onrecht. Volgens de Facebook-pagina van de Stichting betreft het hier de ‘cijfermatige onderbouwing van de eerste claim’.

Facebook pagina TFIR

Facebook pagina TFIR

x

Het lijkt wel of niemand er oog voor heeft. De boosheid blijft hetzelfde, maar de onderbouwing verandert bijna met de dag. Schreef Griselda Molemans van de Stichting vorige week in de Volkskrant dat het ging om bijna 1,5 miljoen gulden die de staat van de Thaise overheid had ontvangen voor de dwangarbeiders, nú blijkt het te gaan om 776 duizend gulden. Een ander bedrag, groot 1,5 miljoen, werd overgemaakt aan de Nederlandse overheid om een andere reden, namelijk ter compensatie voor geroofd spoorwegmateriaal op Java.  

Je zou zeggen: als de vorige berekening niet klopte, dan kan dat nogal wat gevolgen hebben voor de onderbouwing van de claim. Maar nee, hoor! Vorige week heette het: ‘De overheid verzuimde fl. 61,73 uit te keren aan tenminste 6.424 dwangarbeiders’, en nú precies hetzelfde. Kan de Stichting nu eindelijk eens een keer duidelijk zijn en een wérkelijke onderbouwing geven voor haar boosheid? Met voetnoten en citaten?

Cijfermatige onderbouwing

De cijfermatige onderbouwing zoals nu gegeven door de Stichting:

 “De Geallieerden besloten alle voormalige dwangarbeiders schadevergoeding te verlenen van 2,6 miljoen gulden die resteerde. Nederland kreeg 776.000 gulden. Onvoldoende om alle 17.391 ex-dwangarbeiders de al toegezegde 61,73 gulden te betalen. Ten minste 6.424 rechthebbenden hebben nooit iets gekregen. De oproep in een paar kranten in juli en december 1954 was hen ontgaan.”

Het wordt een wat technisch verhaal, en daarom excuus aan de lezer, maar het is niet onbelangrijk. Graag stellen we bij deze ‘cijfermatige onderbouwing’ weer enkele vragen.

Verslag van de Tweede Kamer, 1954

Verslag van de Tweede Kamer, 1954

x

De Minister van Buitenlandse Zaken verklaarde in juli 1954 aan de Tweede Kamer dat een bedrag van 100.003 Britse ponden reeds ter beschikking van de Nederlandse regering was gesteld. De daaruit voortkomende verdeelsleutel lijkt logisch: 100.003 Britse ponden, oftewel fl. 1.062.000, gedeeld door 17.200  is fl. 61,73.

Volgens de Stichting was het echter slechts fl. 776.000, een bedrag dat veel lager ligt dan de eerder genoemde bedragen, en ook veel lager dan het bedrag genoemd door de Minister. Op grond van wélke documenten komt de Stichting tot dit nieuwe bedrag? Waarom zou Nederland minder hebben gekregen? Wanneer werd dat bekend?

Gesuggereerd wordt dat de Nederlandse berekening gebaseerd was op een hoger bedrag, en dat later, toen dit bedrag lager uit bleek te vallen (?), verdere publiciteit werd gemeden. `Het bedrag fl. 61,73 was al toegezegd’.  Wanneer werd de beslissing genomen verdere publiciteit te mijden? Hoe valt een dergelijke beslissing te rijmen met het feit dat de regeling open is gebleven, en dat nog steeds – als voldaan wordt aan de criteria – fl. 61,73 wordt uitgekeerd?

Volgens de Stichting waren er 17.391 dwangarbeiders, waarvan tenminste 6.424 nooit iets hebben ontvangen. Dit betekent dus dat mogelijk 17.391 – 6.424 = 10.967 wél een uitkering kregen. Zo zou een totaal zijn uitgekeerd van 10.967 x fl. 61,73 = fl. 676.992,91. Dit bedrag ligt precies een ton lager dan het bedrag dat volgens de Stichting door de overheid zou zijn ontvangen. Toeval? Rekenfout?
Het volgens de Stichting door de overheid ontvangen bedrag van 776 duizend gulden, gedeeld door fl. 61,73, leidt tot 12.570 uitkeringen (72% van het totaal), en niet tot 10.976 uitkeringen. (63%)
Hoe komt de Stichting eigenlijk aan dit getal van 6.424?

Het is maar hoe je het in de krant wilt hebben

Volgens de uitleg van de Stichting was er sprake van een verkeerde verdeelsleutel, en zo zouden duizenden ex-krijgsgevangenen niet hebben gekregen waar zij recht op hadden. Volgen we deze gedachtengang, dan betekent dit echter ook dat veel andere ex-krijgsgevangenen méér hebben gekregen dan waar zij recht op hadden. Hadden alle gevangenen namelijk een uitkering ontvangen, en was de juiste verdeelsleutel gehanteerd, dan was deze uitkering immers slechts 40 à 45 gulden geweest? Ook in dat geval heeft de overheid het door haar voor dit doel verkregen bedrag wel degelijk geheel aan de ex-dwangarbeiders uitgekeerd en niets achtergehouden. Het openhouden van de regeling ten koste van eigen algemene middelen zou dan zelfs kunnen worden gezien als positief gebaar.
Het is maar hoe je het in de krant wilt hebben.

Verder: “De oproep in een paar kranten in juli en december 1954 was hen ontgaan.” De oproep werd geplaatst in vele kranten in Nederland en Nederlands-Indië, niet slechts in ‘een paar’. De Koninklijke Bibliotheek biedt in gedigitaliseerde vorm al een kopie van het bericht aan in: De Waarheid, het Limburgsch Dagblad, de Friese Koerier, de Leeuwarder Courant, het Nieuwsblad van het Noorden, het Vrije Volk en De Tijd in Nederland, en De Nieuwsgier, Java Bode, De Vrije Pers, Nieuwsblad voor Sumatra, De Locomotief en Preanger Bode in Nederlands-Indië. Binnen kringen van de ex-krijgsgevangenen zélf (waaronder de eigen vereniging NIBEG) werd druk gediscussieerd over de Birma-regeling.

De SAIP

Het niet-gebruik van de regeling is nog steeds onbekend. De schattingen en beschuldigingen van de Stichting TFIR op dit punt zijn echter zeer onvoldoende onderbouwd. Kwalijk, omdat het heikele materie betreft die bij betrokkenen veel emoties oproept.
De enige instantie die mogelijk inzicht in het niet-gebruik zou kunnen verschaffen, is de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP), verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling. Naar aanleiding van de media-aandacht ontving de SAIP recent een honderdtal aanvragen rechtstreeks, dat wil zeggen buiten de Stichting TFIR om. In alle gevallen moest worden vastgesteld dat deze aanvragen betrekking hadden op personen aan wie in een ver verleden al een betaling was verricht. Dit wijst erop, dat het niet-gebruik gering moet zijn geweest.

De Stichting TFIR doet er beter aan, alvorens het woord ‘claim’ te gebruiken, aan te dringen op onafhankelijk onderzoek.

Een reactie van de Stichting is bijzonder welkom!

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een blijk van erkenning

$
0
0

Postume uitreiking oorlogsonderscheiding

Heiko Roelf Roelfsema

Heiko Roelf Roelfsema

Ruim 70 jaar na zijn dood zal aan Heiko Roelf Roelfsema (1891-1944) postuum het Mobilisatie-Oorlogskruis worden toegekend. Op initiatief van Luitenant-kolonel b.d. Jacq. Brijl, zal op 24 februari 2015 de Inspecteur Generaal der Krijgsmacht, Luitenant-generaal B.H. Hoitink, deze onderscheiding uitreiken aan zijn oudste zoon, Roelf Roelfsema (93). De plechtigheid vindt plaats in aanwezigheid van familie en genodigden in de Commandantswoning van het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek te Arnhem.

Heiko Roelfsema, al vanaf 1924 werkzaam als hoofd van de Neutrale Europese Lagere School te Djokjakarta, meldde zich in 1941 op vijftigjarige leeftijd bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) om als Stadswacht de Japanse opmars te helpen stoppen. Direct na de invasie van de Japanners in maart 1942 wordt Heiko Roelfsema, met de inmiddels verkregen rang van Sergeant der 1e klasse, krijgsgevangene gemaakt. Op 16 september 1944 wordt hij samen met 1100 Nederlandse, 1100 andere Geallieerde krijgsgevangenen en 4200 Indonesische werksoldaten (romoesha’s) onder erbarmelijke omstandigheden op transport gesteld op het gevangenenschip Junyo Maru om als dwangarbeider te gaan werken aan de Pakan Baroe-spoorlijn.  

Krijgsgevangenregistratiekaart Roelfsema

Krijgsgevangenregistratiekaart Roelfsema

Aangezien de Japanners tegen de conventie van Genève in geen rood kruis op het schip hadden aangebracht, wordt de Junyu Maru door de kapitein van de Britse duikboot HMS Tradewind niet als transportschip van krijgsgevangenen herkend. Hij besluit op 18 september 1944 met vier torpedo’s het schip tot zinken te brengen. In een kwartier tijd zinkt het schip: ruim 5600 opvarenden komen om. Eén van de grootste scheepscatastrofen ooit. Ook Heiko komt bij deze ramp om; vrouw en drie kinderen achterlatend. Slechts ruim 800 mensen overleven ternauwernood. Het merendeel zal later alsnog bij de aanleg van de spoorlijn sterven.

Erkenning

Aangezien er na 1942 nooit meer iets van Heiko is vernomen, is het voor zijn laatste nog in leven zijnde zoon Roelf en de (achter)kleinkinderen een enorme blijk van erkenning dat de minister van Defensie, zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, de vrijwillige indiensttreding én het offer dat Heiko heeft gebracht, met het Mobilisatie-Oorlogskruis wil honoreren.

Het echtpaar Roelfsema-Ellerbroek

Het echtpaar Roelfsema-Ellerbroek

Het Oorlogskruis zal in ontvangst worden genomen door Roelf Roelfsema, nu 93 jaar oud en wonende te Lochem. Roelf was in 1937 uit Indië vertrokken om in Nederland zijn school af te maken en te gaan studeren. In 1943 dook hij in Sneek onder om aan de Duitsers te ontkomen. In 1944 meldde hij zich bij de Binnenlandse Strijdkrachten, waarvoor hij eetbonnen voor mede-onderduikers rondbracht. Na de bevrijding diende hij in Engeland bij de Koninklijke Luchtmacht als Oorlogsvrijwilliger (OVW’er), daarmee in de voetsporen van zijn vader tredend.

Ten slotte is kleinzoon Heiko (60), vernoemd naar zijn grootvader, aanwezig bij deze opmerkelijke en bijzondere postume uitreiking op het Landgoed Bronbeek bij Arnhem. Hij houdt de band met wijlen zijn opa in ere, als voorzitter van de Stichting Herdenking Slachtoffers Japanse Zeetransporten 1942-1945. Deze stichting herdenkt op Bronbeek jaarlijks alle bijna 70.000 mensen – militairen, burgers en Indonesische dwangarbeiders – die op de circa 150 zogenaamde Hell Ships, waaronder de Junyo Maru, verscheept werden en waarvan er circa 22.000 omkwamen als gevolg van ontberingen, wreedheden, torpederingen en bombardementen.

Dankzij de niet-aflatende inspanningen van Lt.-kolonel Brijl zijn er de laatste jaren al meer dan 40 Mobilisatie-Oorlogskruisen namens de minister van Defensie uitgereikt. Jacq Brijl hoopt dat nog veel meer families hem zullen benaderen zodat hij onderzoek kan initiëren waaruit blijkt dat ook hun (groot)vaders deze al dan niet postume eer verdienen.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Op zoek naar een Wolff Schoemaker

$
0
0
C.P. Wolff Schoemaker

C.P. Wolff Schoemaker

In Tropical Modernity, het standaardwerk over Charles Prosper Wolff Schoemaker van Jan van Dullemen, worden 62 ontwerpen aan deze beroemde Bandoengse architect toegeschreven. Enkele prachtige voorbeelden zijn Villa Isola van de familie Berretty, de sociëteit Concordia en het Jaarbeursgebouw. Wat opvalt, is dat de schrijver bij maar liefst 55 andere ontwerpen, waaronder een enkel monument, tot de conclusie komt dat niet met zekerheid is vast komen te staan dat ze van Schoemaker zijn. Harde bewijzen ontbreken. Conclusie: we moeten op zoek naar een Wolff Schoemaker!

Monumentale lamp

Onze eerste zoektocht brengt ons bij het 50-jarig jubileum, op 6 april 1925, van de Staatsspoor en Tramwegen in Bandoeng. Ter gelegenheid van deze viering werd door burgemeester Coops aan het bedrijf een monumentale lamp aangeboden. De lamp, die zou moeten verrijzen op het plein voor het station, was ontworpen door bouwkundig ingenieur De Roo. Helaas was hij  niet tijdig gereedgekomen, “hoe hard de jongelui in de gemeentelijke Ambachtsschool daar ook aan werkten”. Slechts het ontwerp zélf kon op die bewuste 6e april worden overhandigd.  

Bandoeng_lamp_1926

Monumentale lamp, ter herinnering aan 50-jarig jubileum SS, Bandoeng, 1925.

Pas een jaar later, op 6 juni 1926, kon de lamp worden overgedragen. Ten overstaan van een groot publiek hield Coops een rede waarin werd teruggeblikt op het jubileum. Na het gebruikelijke handenschudden met de vertegenwoordiger van de S.S. en Tramwegen, hoofdinspecteur W.F. Staargaard, werd door deze laatste een dankwoord uitgesproken. Hij memoreerde hierbij het feit dat de lamp eigenlijk te mooi was geworden voor deze omgeving. Het station zou ook wel eens een keer een opknapbeurt mogen gebruiken. Zijn wens werd verhoord, in 1928 kreeg Bandoeng een nieuw spoorwegstation.

Een geschenk van het personeel

Naast het geschenk van de lamp, leidde het spoorwegjubileum nog tot een tweede grote gift. Tijdens de feestelijkheden in 1925 was door het personeel toegezegd geld in te zamelen voor een speciaal herdenkingsmonument op het terrein van het hoofdkantoor van de S.S. aan de Kebon Djoekoet.  Op 5 november 1926 schreef de Indische Courant:

“Een commissie, bestaande uit vooraanstaande personen van de S. S., zette zich aan het werk, de bijdragen vloeiden van alle zijden binnen en een prijsvraag voor het ontwerp van het monument werd uitgeschreven. Van de vele ingekomen ontwerpen, zowel van buiten als van bij de S. S. werkzame inzenders afkomstig, werd dat van de heer B. Frank, inspecteur van vervoer te Soerabaja, door de jury, bestaande uit de heren Y. Janssen, Ch. Brookman, ir. F. Nauta, S.A. Reitsma, prof. C. P. Wolff Schoemaker, Th. W. van der Plas en A.J.D. Dirksen, gedeeltelijk S. S.-ambtenaren, gedeeltelijk technici, met algemene stemmen met de eersten prijs bekroond en ter uitvoering aangewezen. De algemene bouwdienst der S. S. nam de oprichting van het gedenkteken op zich, onder het oppertoezicht van den heer F. J. A. Cousin, hoofdconstructeur bij dien dienst. Met de uitvoering en het dagelijks toezicht werd belast de opzichter 1ste klasse bij de algemene bouwdienst, de heer H. H. Schuurmans.”

Hier komen we C.P. Wolff Schoemaker dus tegen als jurylid. Zijn bemoeienis met het momument reikte echter verder. Omdat het ontwerp van Frank weliswaar het beste was van de ingediende voorstellen, maar klaarblijkelijk onvoldoende om zó te worden uitgevoerd, ging Schoemaker aan de slag om het te verfraaïen met beeldhouwwerk.  De Indische Courant roemde Schoemaker om zijn betrokkenheid.
De bijzondere rol van Schoemaker werd eveneens gememoreerd tijdens de plechtige onthulling van het gedenkteken, op zaterdag 20 november 1926. Uit het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, de maandag daaropvolgend:

“Op zaterdag had alhier om 12 uur op het voorplein van het kantoor complex der S. S., de overdracht plaats van het gedenkteken, welk monument door het personeel van dezen dienst werd toegezegd op 6 April 1925, toen het 50 jarig bestaan der S.S. werd gevierd. Namens het personeel sprak de heer Reitsma, voorzitter der commissie voor het S. S. gedenkteken, de heer Staargaard toe. (…)
Dank werd betuigd aan de jury-leden, in het bijzonder aan prof. Schoemaker, die belangloze medewerking verleende ten opzichte van den vorm van het ontwerpen der beelden. Een woord van dank ook aan de heer Schuurmans, S.S.-opzichter, en aan het personeel der werkplaatsen, dat medewerking verleende. De onthulling had plaats door de heer Staargaard, één enkele ruk en de vier vlaggen schuiven vaneen, aldus het gedenkteken aan aller ogen vertonende.
Het fraaie monument staande in een waterbassin, is gemaakt uit stampbeton en wordt gekroond door het gevleugeld rad, in brons. In metalen letters is in het middengedeelte een inscriptie gegrift, en aan weerszijden hiervan zijn gebeeldhouwde figuren.”

Monument op het terrein van het hoofdkantoor der SS en Tramwegen, 20 november 1926.

Monument op het terrein van het hoofdkantoor der SS en Tramwegen, 20 november 1926.

Uit Indië : geïllustreerd weekblad voor Nederland en koloniën, 26 January 1927, tenslotte:

“In de rustige omgeving van eeuwenoude karetbomen doet het monument wondermooi aan, een zevental sproeiers die het bassin vullen, waarin het betonlichaam is opgetrokken, zorgen er voor, dat het geheel een levendige indruk maakt. Twee bronzen vliegwielen bekronen het monument, terwijl op een voorplaat met bronzen letters het volgende opschrift is geplaatst:
‘Bij gelegenheid van het vijftigjarig bestaan der Staatsspoor- en tramwegen in Nederlandsch-Indië werd op 6 April 1925 dit gedenkteken door het personeel aangeboden aan den Hoofdinspecteur ir. W. F. Staargaard.'”

Hóe belangrijk de rol van Wolff Schoemaker bij de totstandkoming van dit monument is geweest, we zullen het nooit weten. Dát deze rol belangrijk was, moge echter duidelijk zijn. Enkele jaren later zou Wolff Schoemaker verantwoordelijk zijn voor een bekender sculptuur in Bandoeng, het monument ter ere van radioman dr.ir. De Groot op het Tjitaroemplein. In tegenstelling tot dát monument, wordt het hier besproken S.S.-monument niet genoemd in Tropical Modernity. Misschien dat het aan de lijst van Schoemakers oeuvre kan worden toegevoegd?

x

Lamp, ontwerp van De Roo, voor het station, Bandoeng, 1926.

Lamp, ontwerp van De Roo, voor het station, Bandoeng, 1926.

Onthulling van het monument op het terrein van het hoofdkantoor der SS en Tramwegen, 20 november 1926.

Onthulling van het monument op het terrein van het hoofdkantoor der SS en Tramwegen, 20 november 1926.

Bandoeng_monument SS_personeel_1926_publiek

Onthulling van het monument op het terrein van het hoofdkantoor der SS en Tramwegen, 20 november 1926.

x

Bronnen
Jan van Dullemen, ‘Tropical Modernity. Life and Work of C.P. Wolff Schoemaker’. SUN, 2012.
De Indische Courant, 5 november 1926
Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 22 november 1926
Indië : geïllustreerd weekblad voor Nederland en koloniën, Volume 10, Number 12, 1 September 1926
Indië : geïllustreerd weekblad voor Nederland en koloniën, Volume 10, Number 22, 26 January 1927


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Mijn moeders Indië

$
0
0

Ze werd er geboren, zat er als kind in een kamp, maar verder? Volkskrant-journalist Olaf Tempelman nam zijn moeder mee op herontdekkingsreis door het Java van haar jeugd.

Door Olaf Tempelman  

De hemel betrekt boven de Prins Hendriklaan, pardon, de Jalan Sudirman. Mijn moeder weet dat je nu een bananenblad moet plukken, onder een bananenblad blijf je even droog als onder een paraplu. Er was weinig dat ik minder met mijn moeder associeerde dan het bananenblad. Ik wist ook niet dat ze thuis was in tropisch riet, op Java het winkelassortiment kent en dat ze houdt van jeruk panas, heet sinaasappelsap.

Els Groos, mijn moeder

Els Groos, mijn moeder

Wat wist ik eigenlijk wel? Dat er op één fotootje na geen babyfoto’s van haar zijn, dat ze van sambal houdt en is opgevoed door Indische kindermeisjes, baboes, over wie ze met meer affectie sprak dan over haar eigen moeder. ‘Zo deed de baboe dat’, klonk het vaak. De baboe zei kasian! als je je knie openhaalde, de baboe kookte de heerlijkste nasi en hield een paraplu boven je hoofd als er druppels begonnen te vallen.  

Zoeken naar mijn moeders geboortehuis

De Jalan Sudirman is zo’n straat op Java die je in de 21ste eeuw nauwelijks kunt oversteken. Op busjes en betjaks volgen stromen brommers en scooters, bereden door gezinnen en vrouwen met baby’s aan de borst. In een moment van waaghalzerij slepen we mijn moeder de weg over. Behoofddoekte brommermeisjes remmen op het nippertje en lachen ons lief toe.

Wat doen we in dit verkeer? We zoeken naar mijn moeders geboortehuis. Google weet dat deze straat tot 1949 door het leven ging als de Prins Hendriklaan. Google liegt niet, want de huizen hier zijn op en top koloniaal, destijds wit, nu geel en groen en omringd door hekken. Zelfs modale Hollandse bouwsels zijn in trek bij beter verdienende Indonesiërs. In één van die huizen is mijn moeder geboren. Aan deze ooit idyllische weg moeten mijn grootouders gelukkige jaren hebben beleefd. Helaas voor mijn moeder vielen die voor haar geboorte.

Echte herinneringen

Ergens wilde ze haar geboorteland graag terugzien, ergens was ze er bang voor – een dubbel gevoel dat veel voorkomt bij eigenaars van een Indische jeugd. Het echte geboorteland bestaat immers niet meer.

Je kunt beter spijt hebben van iets wat je hebt gedaan dan wat je hebt verzuimd, zeggen ze. Mijn zussen en ik besloten met onze moeder op reis te gaan nu het nog kan. Dat vrienden de laatste jaren moeders verloren met latere geboortejaren dan 1942, was een aansporing. Heimelijk hoopten we uit de eerste hand dingen te horen over de laatste jaren van dat koloniale rijk waarvan Nederland met zo veel moeite afstand deed.

Mijn moeder behoort tot de laatste generatie met echte herinneringen aan dat imperium. Eind 1950 werd ze uit een inmiddels onafhankelijk Indonesië gerepatrieerd. De in Indië opgegroeide generatie van Hella Haasse en Rudy Kousbroek is Nederland de afgelopen jaren ontvallen. Als mijn moeders generatie er niet meer is, dan is Nederlands-Indië definitief iets van naslagwerken en archieven – en een land op papier is toch iets anders dan een land dat mensen zich nog kunnen herinneren.

Na 64 jaar terug

En zo zette mijn moeder na 64 jaar weer voet op Javaanse bodem. Vertrokken per boot, terug per vliegtuig. Vroeger was Jakarta minder heet, zegt ze als we uit de airco van de Soekarno Hatta Airport in het Indonesië van nu stappen: toen het hier nog Batavia heette, had je geen smog die blijft hangen tusssen wolkenkrabbers die hoger zijn dan die in New York.

Dichter bij haar geboorteplaats wordt het koeler. De weg slingert 150 kilometer door theevelden de bergen in. Tussen Bandung en Tjimahi (Cimahi) zit al het gemotoriseerde verkeer vast, anderhalf uur doen we over de laatste 25 kilometer. Tjimahi. ‘Een klein garnizoensplaatsje bij Bandung’, zei mijn moeder altijd over dat woord in haar paspoort. Het Tjimahi dat wij binnenrijden, heeft kilometerslange buitenwijken, groothandels, shoppingmalls en bijna een miljoen inwoners.

Ongepland kind

De oude koloniale straten zijn de enige lommerrijke. ‘Gek idee dat mijn moeder hier zwanger heeft rondgelopen’, zegt mijn moeder na enkele minuten stilte. Driekwart eeuw terug waren mijn grootouders hier totoks, ‘witten vers van de boot’. Een tropische tuin, een binnengalerij, baboes die dag en nacht klaarstonden – dat ze het hier heerlijk vonden, laat zich begrijpen.

Els Groos in haar geboortestraat in Cimahi

Els Groos in haar geboortestraat in Cimahi

Mijn grootvader vond in de malaise van de jaren dertig werk als verpleger bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Om zijn verloofde naar Indië te halen, moest die eerst trouwen. Omdat de bruidegom al in Indië zat, trouwde de bruid in haar eentje op het Haagse gemeentehuis – ‘met de handschoen’, in jargon. Belangrijker destijds was het kerkelijk huwelijk. Dat werd enkele uren na mijn oma’s aankomst in Tjimahi voltrokken in de katholieke kerk die er nog gewoon blijkt te staan, in de oude Prins Hendriklaan.

Kerkelijke huwelijken leidden in katholieke kringen van weleer meestal snel tot zwangerschappen. Lang niet altijd tot vreugde. Een eerste meisje, Eleonora Melania Maria Groos (Nony) werd geboren op 18 december 1940. Een tweede, Elizabeth Laetitia Maria Groos (Els), mijn moeder, volgde minder dan dertien maanden later, op 13 januari 1942. De Japanse invasie van Indië was in volle gang, mijn opa was gemobiliseerd en afwezig bij de geboorte. Dit kind was, alles wijst erop, niet gepland.

Urenlang in de tropenzon op appèl

In het licht van de geschiedenis bleek het extra onwelkom. Mijn moeder was een paar weken oud toen Nederland capituleerde en mijn grootmoeder met een grote én een pasgeboren baby uit de Prins Hendriklaan naar het verderop gelegen kamp Baros verhuisde. Vroeg in ’42 belandden bijna alle Hollandse vrouwen uit het garnizoensstadje hier achter prikkeldraad. In 1944 gingen ze verder, achterin een vrachtwagen, naar de door de Japanners afgezette wijk Tjihapit in Bandung. Vanuit Tjihapit volgde transport per laadbak naar Tjideng (Cideng) in Batavia.

In de oorspronkelijke woonwijk woonden in 1942 een paar honderd mensen. In kamp Tjideng zaten in 1945 ruim 10 duizend Nederlandse vrouwen en kinderen geïnterneerd. Hier beginnen de herinneringen van mijn moeder. De oudste is het hongergevoel, de één-na-oudste het samen met andere kinderen duiken naar citroenschilletjes op de grond.

Mijn jongste zus heeft een plattegrond van Tjideng uitgetekend. Het oude kamp valt vrijwel samen met een betere wijk in het Jakarta van nu. Die wordt, zoals dat gaat in dit deel van de wereld, 24 uur per dag bewaakt tegen armoedzaaiers uit een bewoonde vuilnisbelt verderop. In deze straten was mijn moeder een ondervoede peuter, over deze plek hoorde zij haar moeder een jeugd lang praten in monologen. Tjideng: urenlang stonden vrouwen daar in de tropenzon op appèl. Tjideng: daar moest je ‘kikkeren’ op bevel. Het kan niet anders of het was traumatisch voor mijn oma. In 1939 betrok ze een prachtig huis met bediendes, amper drie jaar later zat ze in een Jappenkamp met twee matig tot niet gewenste, kleine kinderen.

De smaak van chocola

Het moeilijkste, zegt mijn moeder terwijl schoolmeisjes uit het Tjideng van nu naar haar zwaaien, was dat zij en haar zusje in de verhalen van hun moeder nooit voorkwamen: meer dan ‘jullie zaten daar te spelen’, ‘voor jullie was het niet erg’, ‘jullie hadden geen idee wat daar gebeurde’ hoorden ze niet. De monologen hadden een vast einde: ‘Ik heb jullie door het kamp gesleept.’ Daar ging je je als kind extra schuldig van voelen.

Gezin Groos, 1946

Gezin Groos, 1946

Mijn moeders volgende herinnering is van na de Japanse capitulatie in augustus 1945: de smaak van chocola die werd uitgedeeld en het weldadige gevoel van een volle maag. Een paar maanden later kwam mijn grootvader terug uit Japanse krijgsgevangenschap. Mijn moeder herkende hem niet. Hoe kon het anders: ze had deze broodmagere man nog nooit gezien. Dat mijn grootmoeder in latere jaren telkens opnieuw zou vertellen dat ‘Elsje haar eigen vader niet herkende!’, deed deze onder een slecht gesternte begonnen verhouding geen goed.

Wanneer mijn grootouders precies zijn herenigd, is onduidelijk. Dat er in augustus 1946 een derde kind werd geboren, duidt op een hervatting van het katholieke huwelijksleven eind 1945. Wat de jaren erna fascinerend maakt, is dat mijn grootouders conform instructies van de Nederlandse overheid probeerden door te leven in ‘ons Indië’ alsof er niets was gebeurd. Op 17 augustus 1945, twee dagen na de Japanse capitulatie, had Soekarno al de republiek Indonesië uitgeroepen. Onafhankelijkheid? Begin 1946 vestigde de familie zich in Soerabaja waar mijn grootvader weer aan het werk ging voor het KNIL. De vlucht van Batavia naar Soerabaja in een Nederlands militair vliegtuig, was mijn moeders eerste vliegreis, en de enige waarbij zij met de rug naar het raam tegenover soldaten zat.

Soerabaja, Soerabaja

‘Soerabaja, Soerabaja, met je zee en je hemel zo blauw.’ De zee die wij in Soerabaja zien is smerig en van een onbestemde kleur, onder de hemel hangt witte smog. De straten trillen, er verrijzen wolkenkrabbers, het verkeer zit vast. Ter verdediging van Anneke Grönloh: haar nummer-1-hit over deze idyllische stad is al 52 jaar oud.

Uit de zee die hier blauw was, viste mijn grootvader in 1946 een garnaal op van dertig centimeter. Mijn moeder heeft dat beest nog steeds op haar netvlies staan. Het plaatselijke Chinese restaurant had er veel Nederlands-Indische guldens voor over. De zee zo blauw zat ook vol haaien. Mijn grootvader assisteerde bij de amputatie van het been van een marinier die was gaan zwemmen – voor zijn kleuterdochters een even huiveringwekkend als fascinerend verhaal. Verpleegde opa in Soerabaja ook gewonde Nederlandse soldaten? Dat moet haast wel, want er werd in 1946 meer dan incidenteel gevochten.

Het probleem is dat we zo weinig van hem weten, van de vader van mijn moeder. Wat hij in krijgsgevangenschap heeft gedaan, wat hij heeft gezien van oorlogshandelingen – deze man was weinig mededeelzaam. Deze man was ook bescheiden en zelden aan het woord. Mijn grootmoeder voerde het woord, 98 zo niet 99 procent van de tijd. In haar monologen over Indië kon ze tot tien keer toe hetzelfde zeggen. Mijn grootvader luisterde en knikte, een filterloze sigaret in de hand. Ik heb dit tafereel een paar keer zelf aanschouwd voor zijn vroege dood in 1979, en ik moet altijd aan deze man denken als je weer eens leest dat mannen vroeger gezag hadden.

Gevechten

Deze gesloten man, honderd procent onder de plak, móet in 1946 in het militair hospitaal van Soerabaja bebloede Hollandse jongens op brancards hebben zien binnenkomen. Dat het KNIL in een strijd met de lokale bevolking was verwikkeld, vertelden de verplegers niet aan hun vrouwen en kinderen die in de rustige Nederlandse wijk hun tropenslaapjes deden. Mijn moeder herinnert zich de wilde kat die krijste in de uren dat ze de slaap niet kon vatten.

Herfst 1945 waren in Soerabaja gevechten uitgebroken nadat bevrijde Nederlanders hun vlag hadden gehesen op ‘hun’ Oranje Hotel. De daaropvolgende volksopstand was neergeslagen door Britse troepen die snel beseften hoe de wijzers stonden op de klok van de geschiedenis, en zich in 1946 door het KNIL lieten aflossen. Het Oranje Hotel bestaat nog, ingeklemd tussen betonnen nieuwbouw. Vandaag de dag heet het Majapahit. Het heeft vijf sterren en een Indonesische herdenkingplaquette op de plaats waar Nederlanders hun rood-wit-blauw hesen om duidelijk te maken dat ze terug waren – maar niet voor lang.

Voelden mijn grootouders dat ze hier minder welkom waren dan in 1938? Het kan niet anders. Voorvoelden ze dat het weleens snel afgelopen kon zijn met de Nederlandse heerschappij? Nee. In 1948 was de familie om medische redenen in Nederland; mijn grootvader kampte, toen al, met hartklachten, het in 1946 geboren zusje had Engelse ziekte. Bij de inhuldiging van Juliana in september 1948 stonden ze in Den Haag langs de kant van de weg. Mijn grootmoeder sprak toen woorden die mijn moeder zijn bijgebleven: ‘Kijk goed naar de Gouden Koets, want we gaan terug naar Indië en jullie zullen Nederland heel lang niet meer zien.’

Zusters Ursulinen-handschrift

Dat was minder dan zestien maanden voor de soevereiniteitsoverdracht! Die tekende Nederland, het is bekend, alleen onder zware druk van een zeldzaam eensgezinde internationale gemeenschap. Hoe konden mensen dat niet zien aankomen? Doordat de Nederlandse autoriteiten zo uit de pas liepen met de geschiedenis, waarschijnlijk. Het respect voor het gezag was in die jaren nog groot. Die deftige mannenstem van het Polygoonjourmaal die vertelde dat de orde in Indië was hersteld, die werd geloofd. De familie woonde aan de Gerth van Wijkweg in Batavia, vlak bij het Koningsplein, toen in december 1948 de tweede politionele actie begon.

Het waren heerlijke middagen aan de Gerth van Wijkweg in 1949. De meisjes waren amper in bed gestopt voor hun tropenslaapje of ze kropen door het raam naar buiten, de binnentuin in, waar ze mango’s plukten die ze op de grond fijnstampten en mengden met ketjap. Zo kreeg je een heerlijk goedje dat rudjak heet. Aan het eind van de middag gingen ze vaak ijs eten in ijssalons waar witten in 1949 nog werden bediend.

De katholieke meisjes uit Batavia zaten op school bij de Zusters Ursulinen, vlak bij het Koningsplein. De nonnen leerden mijn linkshandige moeder met rechts schrijven, door een bel aan haar linkerpols te binden. Ging ze in de fout, dan hoorden de zusters dat meteen. Maar met of zonder gerinkel, mijn moeders krabbels bleven afwijken van het befaamde, door Hella Haasse beschreven ‘zusters ursulinen-handschrift’.

Per betjak in haar mooiste witte jurk

Eerste heilige communie

Eerste heilige communie

Sancta Ursula. Dat staat in 2014 gewoon op de gevel van het schoolgebouw langs een verkeersader. Als mijn moeder de binnenplaats inspecteert met een overdekte galerij die dwars door een tropische tuin loopt, zien we waar we op hadden gehoopt: de pure herkenning van een plek van vroeger. De kathedraal waar ze in 1949 haar eerste communie deed, is er ook nog. Ze arriveerde per betjak in haar mooiste witte jurk. De rit ging dwars over het Koningsplein van Batavia. Een paar maanden later ging dezelfde rit over het Merdekaplein van Jakarta. Want op 27 december 1949 tekende Nederland de soevereiniteitsoverdracht.

Medan Merdeka, Vrijheidsplein. Op weg naar school zag mijn moeder Soekarno, nu staatshoofd van een onafhankelijke republiek, met een luidspreker in de hand een grote menigte toespreken. Ze herinnert zich ook de duizenden ruggen van moslims op het plein tijdens het vrijdagmiddaggebed. Het was nu 1950 en de grote geschiedenis was volop bezig de wereld van 8- en 9-jarigen binnen te dringen. In de loop van 1950 konden mijn moeder en haar zus niet meer alleen over het Merdekaplein naar school. Vanaf nu moesten de baboes mee, als bodyguards. Geruchten over ontvoeringen van witte kinderen verspreidden zich als lopend vuur door de Nederlandse gemeenschap. Rijen baboes leverden de kinderen om zeven uur ‘s ochtends op school af en wachtten ze op voor de middaghitte begon. Die lieve baboes deden alles om alles hun solidariteit met de Nederlanders te betuigen. ‘Onze baboe sprak het woord Merdeka altijd heel boos uit’, herinnert mijn moeder zich, ‘na het woord Merdeka spuwde ze twee keer in haar handen.’

Zonder bewaking

Medan Merdeka – 64 jaar later kan mijn moeder er weer zonder bewaking overheen. Noem het een vreemde ervaring. Dat komt vooral door het Monumen Nasional, gereedgekomen in 1975, dat met een hoogte van 137 meter nogal in het oog springt. ‘Vroeger was dit een pléín’, zegt mijn moeder, ‘nu is het een open vlakte rondom die enorme paal.’

In de tweede helft van 1950 veranderde het gezinsleven snel. Eerst kwam er een einde aan de zondagse uitstapjes naar een populair stuk strand dat Palm Beach heette. Reden: daar waren op klaarlichte dag witten vermoord. Onbekommerd winkelen was er ook niet meer bij. Steeds meer middenstanders weigerden nog aan witte klanten te verkopen. In november 1950 kreeg de familie levensmiddelen bezorgd door het leger.

Kort voor de repatriëring mocht mijn moeder met haar vader mee naar een begraafplaats buiten Jakarta. Mijn opa droeg een fototoestel om zijn nek en speurde met een lijst namen in de hand naar graven. ‘Waarom moet je die fotograferen, papa?’, vroeg zijn dochter. ‘Daar liggen dienstplichtigen die vorig jaar zijn gesneuveld’. ‘Voor wie zijn de foto’s?’ ‘Voor hun ouders. Die zullen hier nooit komen, maar die willen wel graag een foto van het graf van hun zoon.’

De dood ingestuurd

De dienstplichtigen van 1949: ze werden de dood ingestuurd in een strijd waarvan destijds bijna de hele wereld schande sprak. Tegenwoordig is hun laatste rustplaats één van de zeven Nederlandse erevelden op Java. Mijn moeder loopt hier tussen dezelfde graven als toen en hoort dezelfde krekelgeluiden. Hoe anders is de omgeving: in 1950 lag het veld in tropische natuur, nu is het aan de vier zijden omzoomd door wolkenkrabbers.

In de winter van 1951 woonde het gerepatrieerde en nu uit zes personen bestaande gezin achtereenvolgens in een hotel in Doorn en in een huisje in Amerongen, een tijd die mijn moeder zich herinnert als, nou ja, akelig. De kou was snijdend, het eten smakeloos, de Hollandse kinderen waren meedogenloos. Op school werden de witte tropenmeisjes uitgescholden voor ‘bruine beren’ en ‘poep-Chinezen’.

Volgend trauma: het sloven voor mijn grootmoeder, die onthand was zonder baboes en haar twee oudste dochters aan het werk zette. Leven in Nederland, dat bleek op je knieën de vloer schrobben van koude kamers. Vijftig jaar later zat mijn grootmoeder, de 90 voorbij, in een randstedelijk verpleegtehuis en deelde daar dermate veel instructies uit dat haar dochters de vraag kregen: ‘Heeft ze soms dienstmeisjes gehad?’ Hun antwoord: ja, tot 1951 had ze baboes, na 1951 had ze dochters.

Baboe

In Indië was het leven fijner geweest, voor alle gezinsleden. Mijn moeder miste de baboes op een andere manier – affectief. Die baboes, die deden wat haar moeder nooit deed, je knuffelen en troosten. Tegen de baboe kon je je aanvlijen, bij de baboe kon je uithuilen. Vrij snel na repatriëring bleek dat de baboes ook een buffer waren geweest tussen mijn grootmoeder en de kinderen die ze door het kamp had gesleept. In Nederland verhardden de verhoudingen, vooral die met mijn moeder – het kind dat op het slechtste moment was geboren en ook nog eens geneigd was tot tegenspraak. Om twistgesprekken te beslechten, had mijn grootmoeder maar één zin nodig: ‘Ik heb jou door het kamp gesleept.’

Ik heb het haar zelf horen zeggen, op één van die jaarlijkse bezoeken in de jaren tachtig. Mijn moeder zag er steevast als een berg tegenop, wij voelden ons steevast ongemakkelijk. Mijn oma praatte doorgaans anderhalf uur achter elkaar, zei dan drie, vijf of zeven keer hetzelfde over Tjimahi, Tjihapit en Tjideng, vroeg niets aan mijn moeder en niets aan ons. Daarna gingen we weer weg, voor een jaar, of voor twee jaar.

Desalniettemin: die zin waarmee ze haar Indië-monologen bijna ritueel beëindigde, is een historisch feit. Ze gíng met twee baby’s het kamp in en kwam er, na bijna vier jaar omringd te zijn geweest door kindersterfte, met twee kleuters uit.

Alsof je op je 72ste je vleugels uitslaat

In het busje naar het vliegveld kijkt mijn moeder naar de wolkenkrabbers, de smog en de natte bananenbladeren. Ben je nou blij dat je nog een keer bent teruggegaan?, vragen we. Ja. Dat ze veel Indië meedraagt, dat wist ze wel, maar ze was niet gewend erover te praten: bij haar thuis bestond alleen het Indië van iemand anders. Dit was nu eens een keer háár Indië. Alsof je op je 72ste je vleugels uitslaat. Voor ze de vertrekhal inloopt, ademt ze nog een keer de lucht in die voor tropenmeisjes nooit buitenlands wordt.

x

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Volkskrant, 21 februari 2015.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Het lied van de adelborsten

$
0
0
Jaap Kooijman (1921-1942)

Jaap Kooijman (1921-1942)

Vandaag is het precies 73 jaar geleden dat een internationaal vlootverband onder leiding van schout-bij-nacht Karel Doorman het onderspit dolf tijdens de Slag op de Javazee. De kern van deze vloot werd gevormd door het Nederlandse eskader in Nederlands-Indië.

Nederland verloor bij deze slag de kruisers Hr. Ms.De Ruyter en Hr. Ms. Java en de jager Hr. Ms. Kortenaer en ruim 900 opvarenden, onder wie Karel Doorman zelf. De totale slag kostte 2300 marinemannen het leven.

Eén van de Nederlandse marinemannen die aan boord van Hr.Ms.De Ruyter het leven lieten was de 21-jarige Amsterdammer Jaap Kooijman.
Het verhaal van Jaap, naar de herinneringen van zijn jongere zuster:

x

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Herdenk de veteranen van strijd in Indonesië

$
0
0

Erken dat oud-strijders van de politionele acties in ‘ons Indië’ ondank als loon kregen voor hun vuile werk. Herdenk ze. Hylke Speerstra over het drama van een ‘sniper’ in de dessa.

Door Hylke Speerstra

Het is nu 65 jaar geleden dat ‘onze jongens’ met de laatste troepenschepen uit Indië terugkeerden. Hun gesneuvelde wapenbroeders, ruim vijfduizend in totaal, hadden ze moeten achterlaten. Overheid en legerleiding zijn er erg lang van uitgegaan dat Indië ‘van ons’ zou blijven en dat zo de gevallenen in Indië aan eigen aarde konden worden toevertrouwd. Valse troost.

Konvooi Nederlandse militairen op Java, 1947

Konvooi Nederlandse militairen op Java, 1947

x

Meteen na de bevrijding was hier in sneltreinvaart een leger van 100.000 man klaargestoomd. Onvoldoende getraind en onpraktisch uitgerust werd het een guerrillaoorlog ingestuurd.

De oorlogspropaganda werkte daarentegen zeer professioneel. Het gevolg was dat onze militairen in Indië een heel andere oorlog meemaakten dan die welke het thuisland vier jaar lang werd voorgespiegeld. Zo moest het wel een onbegrepen oorlog met onbegrepen veteranen worden. 

Toen eind 1946 generaal Wyb Schilling, specialist in het voeren van een guerrillaoorlog, duidelijk kon maken dat er alleen al voor Java en Sumatra minimaal een kwart miljoen man nodig waren om orde, rust en veiligheid te brengen, waren de rapen gaar. Hij werd meteen overgeplaatst.

Of het nu om Gronings aardgas gaat, of om Indische olie, koffie, thee, rubber en tabak, het valt ons volk en vaderland zwaar de revenuen uit onze wingewesten prijs te geven. Een gewest mag met gescheurde monumenten en al nog dieper zakken; de levens van duizenden jonge mannen mogen op het spel worden gezet, want ‘wingewest verloren, rampspoed geboren’.

Zwijgend kwamen ze thuis

Van die 100.000 Indiëgangers, voor het overgrote deel dienstplichtigen, leven er naar schatting nog maar een paar duizend. Zij zijn gemiddeld 88 jaar. Een mooie leeftijd, maar ze hebben ook een beetje pech: juist in deze levensfase blijken ze zich – veel scherper dan tijdens hun werkzame leven – hun tijd in Indië te herinneren.

De verschrikkingen van toen kunnen zomaar in droom en gedachten opdoemen. De spanning tijdens een patrouille, de angst, de waanzin van wraak en weerwraak – alles wordt dan opnieuw beleefd. Met de vinger aan de trekker van het geweer proberen ze weer te overleven.

Hoe kun je die traumatische herinneringen ontlopen? Door te blijven zwijgen? In hun dromen blijkt dat niet altijd te lukken, daar weten behalve psychologen ook de gezinsleden van Indiëgangers van mee te praten.

In 2013 en 2014 heb ik enkele tientallen oude veteranen gesproken. Zonder voorselectie te houden schoot ik ze aan. Er volgden zeer open gesprekken.
Wat ik hoorde was veel erger dan ik voor mogelijk had gehouden. Er gingen vensters open die lang op slot hadden gezeten. Zingend waren ze weg gegaan, zwijgend kwamen ze thuis. Hun opgekropte waarheid zal de leugens van de propaganda goeddeels inhalen. Voor mij staat intussen vast dat tijdens de reguliere patrouilles op Java en Sumatra veelvuldig standrechtelijke liquidaties zijn voorgekomen.

Ale van de Meer

De degelijk opgevoede Ale van der Meer uit Sint Nicolaasga (Friesland) wist er van mee te praten. In de armoe van de jaren dertig verdiende hij als boerenknecht een rijksdaalder in de week. In de Tweede Wereldoorlog werd hij als onderduiker door de Duitsers opgepakt en mishandeld; in de nazomer van 1945 kwam hij als dwangarbeider te voet uit Duitsland thuis en woog nog 92 pond. Het bevrijdingsfeest was al gevierd.

Na anderhalve dag had hij weer werk. Toen hij bijna zijn oude gewicht had, kwam de oproep voor militaire dienst. Op Timor moest hij met een vuurpeloton tientallen Japanners fusilleren, en op Java schoot hij een scherpschutter van een dak. Het bleek een jongetje van dertien te zijn.

Na drie jaar dienen stond hij weer op de Rotterdamse Lloydkade. Daar kreeg hij een appel mee voor onderweg naar huis. Door de gemeente Doniawerstal werd hij een jaar later geëerd met een koperen asbakje.

Toen zijn oudste zoon dertien werd, raakte Ale van der Meer zwaar overspannen. Hij kon niet langer zijn herinnering omzeilen en moest worden opgenomen. De kapelaan van Sint Nicolaasga raadde hem aan eindelijk eens te komen biechten, maar tijdens de thuisvaart aan boord van de Johan van Oldenbarnevelt had de priester hem op het hart gedrukt: „Wat je me nu allemaal aan verschrikkelijks vertelt, mag je nooit, nooit verder vertellen”.

Niet zíj waren fout

Op 5 mei wordt het veertiende lustrum van een bevrijd Nederland gevierd. Organisatiecomités zijn druk bezig er nog levende geallieerde bevrijders bij uit te nodigen. Zij zullen zonder twijfel met alle egards worden ontvangen en in ontroering worden toegejuicht.

In de schaduw van dit heldendefilé verscholen moeten de Indiëveteranen op die heuglijke dag hun plaats maar zien te vinden. Het zou een goed idee zijn als de comités hun op 5 mei een waardige plaats bieden.

Want niet zij zijn het die fout na de oorlog waren. Dat waren de politici en bestuurders die hen uit naam van een naar welvaart snakkende natie verplichtten het vuile werk op te knappen.

x
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 2 maart 2015.
x

Hylke Speerstra is schrijver. Van hem verscheen op 4 maart bij uitgeverij Atlas ‘Contact Op klompen door de dessa. Oud Indiëgangers vertellen’. Een eerdere versie in het Fries (!), eind vorig jaar verschenen, werd al twee keer herdrukt.


Gearchiveerd onder:3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 Tagged: erkenning, Hylke Speerstra, veteranen

‘Indisch, Indonesisch, wat maakt het uit?’

$
0
0

Vandaag bereikte ons het trieste bericht van het overlijden van Ed Vos, één van de meest frequente bezoekers van Java Post.
Ooit stelde Ed zichzelf voor als volgt:

Ed Vos

Ed Vos

 

“Dit ben ik , in 1955, voor de goa lawa naast mijn moeder (van Duits/Balinese afkomst). Derde van links mijn oom, haar broer. Hij zat bij de Indonesische MP. Indo’s toch, of zoals u wilt Indisch. Het ging toch goed? Totdat die Nieuw-Guinea kwestie alles verpestte. Mijn moeder moest haar Nederlandse (indo met Javaanse moeder) echtgenoot (mijn vader) volgen naar Nederland. Haar broer met de Duitse nationaliteit mocht blijven. Mijn vader zat bij de Gadja Merah, en trad later in dienst bij het departement sociale zake van de RI in Surabya (Tulungagung) . Hij reisde half Java, Bali en Lombok af. Hij moest weg (had de Nederlandse nationaliteit) evenals twee ooms en een tante van mij. Mijn tante en een andere oom emigreerden door naar de USA. Opa en een broer van pa kozen ervoor in Indonesië te blijven. Degene die bleven,zijn nog steeds gebleven, en ik heb er een kampung aan neven en nichten bijgekregen. Zo kon het dus ook. Ziet u het verschil tussen Indo’s, Indonesiers, Indisch en Indonesisch? Wat maakt het toch uit?”  

Deze woorden tekenen hoe Ed naar de geschiedenis keek: niet door de verschillen te benadrukken, maar door op zoek te gaan naar de gelijkenissen. Bij geen enkele andere bezoeker van de Java Post als Ed ging de interesse voor Nederlands-Indië zó naadloos over in een grote liefde voor Indonesië. Ed had een passie voor beide, en deelde deze graag met anderen. Scherp, analyserend, begrijpend. Om anderen op weg te helpen bij de kennis van Indonesië, maakte hij verschillende websites: over de geschiedenis van Indonesië in het algemeen, over Salatiga, en over het Indonesisch. Ook zijn directe leefomgeving, Tilburg, was voor hem een bron van inspiratie.

Na publicatie van artikelen in de Java Post konden we soms zitten wachten tot de eerste reactie van Ed, zó zeer was hij bij ons krantje en de inhoud daarvan betrokken.

Dit keer laat hij ons wachten. We zullen zijn reacties missen.

Ed, vaarwel.

 

 


Gearchiveerd onder:7. In Memoriam Tagged: Ed Vos, Salatiga, Tilburg

Staat aansprakelijk voor ‘Kinderen Sulawesi’

$
0
0

Nederland is aansprakelijk voor de schade van kinderen en weduwen van geëxecuteerde mannen in Zuid-Sulawesi in Indonesië. Dat heeft de rechtbank in Den Haag vandaag besloten. Maar of alle nabestaanden die de Nederlandse Staat hebben aangeklaagd ook echt een schadevergoeding krijgen staat nog niet vast. Een deskundige moet daar onderzoek naar doen.

Konvooi Nederlandse militairen

Konvooi Nederlandse militairen

De nabestaanden zijn zonen, dochters en vrouwen van Indonesische mannen die eind 1946 en begin 1947 werden geëxecuteerd door het Nederlandse leger in het toenmalige Nederlands-Indië. Nederland kan volgens de rechtbank, net als eerder bij het bloedbad in het dorp Rawagede op Java, geen beroep doen op verjaring.  

In totaal 23 weduwen en kinderen hadden een rechtszaak aangespannen. Ze werden bijgestaan door advocaat Liesbeth Zegveld. Het staat volgens de rechter voor negen weduwen vast dat hun man daadwerkelijk is geëxecuteerd. De rechtbank buigt zich later nog over wie van de anderen in aanmerking komen voor een schadevergoeding en wat dan de hoogte van die vergoeding moet worden.

De rechtbank zal een deskundige benoemen die onder meer moet gaan kijken naar de erebegraafplaatsen in Zuid-Sulawesi. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of op die plekken uitsluitend mannen zijn begraven die door het Nederlandse leger zijn geëxecuteerd.

Zeker 3100 mannen zijn destijds doodgeschoten. Het bloedbad is de Zuid-Celebes-affaire gaan heten. Kapitein Raymond Westerling had carte blanche om het hevige verzet tegen Nederland in Zuid-Sulawesi de kop in te drukken. Hij en zijn ondergeschikten deden dat met veel geweld.

Gerechtigheid

Nabestaanden van geëxecuteerde mannen in Zuid-Sulawesi zullen het als gerechtigheid ervaren dat Nederland aansprakelijk is voor de schade die ze hebben geleden, reageerde Jeffry Pondaag van het Comité Nederlandse Ereschulden. Die stichting had de zaak aangespannen namens de nabestaanden.

Pondaag is ‘dik tevreden’, ondanks dat nog niet zeker is alle kinderen en weduwen die Nederland hadden aangeklaagd een vergoeding krijgen en ook de hoogte niet vaststaat. Om vast te stellen of de nabestaanden in de jaren veertig daadwerkelijk hun man of vader zijn verloren is meer bewijs nodig. De rechtbank gaat daarvoor ook een deskundige benoemen.

Volgens advocate Zegveld is de erkenning van de aansprakelijkheid die ook geldt voor kinderen ‘erg belangrijk’. Maar het zal volgens haar nog een heel karwei worden om het bewijs in alle gevallen helemaal rond te krijgen.

In de gebieden waar het is gebeurd zijn bijvoorbeeld leeftijden vaak slecht geadministreerd en weten de mensen vaak zelf ook niet hoe oud ze precies zijn. Het benoemen van een deskundige noemt Zegveld bijzonder. ‘Het is goed dat de rechtbank zelf initiatief neemt.’

x
Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 11 maart 2015


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De Excessennota moet uit de doofpot

$
0
0

De Nederlandse staat moet schoon schip maken met oorlogsmisdaden die in Indonesië zijn gepleegd.

Door Jeffry Pondaag en Tineke Bennema

Voor de derde keer op rij heeft de Nederlandse rechtbank Indonesische nabestaanden van door Nederlandse soldaten geëxecuteerden tijdens de zogeheten Politionele Acties tussen 1946 en 1949 in het gelijk gesteld. Nadat weduwen uit Rawagede en uit Zuid-Sulawesi genoegdoening hadden geëist en schadevergoeding kregen toegewezen, hebben nu ook de kinderen van Indonesische vaders, die soms voor hun ogen werden vermoord, volgens de rechtbank recht op compensatie vanwege het leed dat hen is aangedaan.

Nabestaanden van slachtoffers

Nabestaanden van slachtoffers

Het is een belangrijk vonnis, niet alleen omdat de groep van nabestaanden die recht heeft op een schadevergoeding is uitgebreid, maar vooral om de symbolische betekenis ervan. De rechter stelt onmiskenbaar vast allereerst dat ons land verantwoordelijk moet worden gehouden voor oorlogsmisdaden gepleegd tijdens een door Nederland geïnitieerde koloniale oorlog.  

In de tweede plaats laat het vonnis zien dat de afhandeling door ons land van deze daden, op zijn zachtst gezegd onzorgvuldig is gebeurd. Het onderzoek naar de oorlogsmisdaden, die eufemistisch ‘Excessen’ kwamen te heten, werd sinds 1971 doodgezwegen. Heel gemakkelijk vond het Nederlandse parlement dat de daden verjaard waren en de daders zouden daarom nooit kunnen worden vervolgd.

Geen oog

Het leek allemaal te werken. Totdat bovengenoemde rechtszaken werden gewonnen. En totdat sommige van de daders, de veteranen, aan het einde van hun leven gekomen, last van hun geweten kregen, en keer op keer in de media hun schulden bekenden. Standrechtelijke executies, martelingen, verkrachtingen, het platbranden van dorpen, bombardementen op burgers. Sinds enkele jaren kunnen we het allemaal in de krant lezen. De politiek zweeg hardnekkiger dan tevoren. In de gesprekken met politici, waarin het Comité Nederlandse Ereschulden erkenning vroeg van het Nederlandse aandeel in die wandaden, merkten we dat politici niet willen handelen. Ze verschuilen zich achter het gros van de veteranen: de meerderheid wil nog steeds niets weten van fouten. Maar zij hebben geen oog voor de Indonesische slachtoffers en voor rechtvaardigheid. De meeste politieke partijen hebben geen zin zich te branden aan dit dossier.

De rechter drukt Nederland nu voor de derde keer met de neus op de feiten: in Rawagede, op Zuid-Sulawesi, hebben grove schendingen van mensenrechten plaatsgevonden waarvoor Nederland verantwoordelijk is. Maar Nederland ontloopt bewust de verantwoordelijkheid en verdoezelt de feiten. Het is tekenend dat de rechter een onafhankelijke deskundige naar Indonesië stuurt die de verdediging van de Nederlandse staat in dit proces van de kinderen van Zuid-Sulawesi gaat onderzoeken. Er is blijkbaar genoeg reden om te twijfelen aan de ingebrachte ‘feiten’.

In de drie rechtszaken wordt het steeds pijnlijker om te zien hoe de staat zich in allerlei bochten wringt om onder die verantwoordelijkheid uit te komen. Op 1 april moet de staat antwoorden op de dagvaarding over twee nieuwe schokkende zaken van marteling en groepsverkrachting. De getuigen zijn stokoud, maar de staat heeft niet gereageerd op verzoeken van snelle behandelingen. Ook hierin toont Nederland zich laf en kleinzielig.

Schadevergoedingen

Wat als er ineens veel meer schadevergoedingen worden geëist? Maar door weg te blijven kijken, loopt ons land het risico voortdurend door de rechtbank te worden veroordeeld. Deze ontwikkeling kan ook gevolgen hebben voor de reputatie van Nederland internationaal: ons land maakt zich overal sterk voor het handhaven van internationaal recht en de garantie van mensenrechten. Behalve waar het zichzelf betreft. Dat tast de Nederlandse geloofwaardigheid aan.

Toen er eind vorig jaar onthullingen kwamen over Amerikaanse mensenrechtenschendingen in Irak (stelselmatige martelingen), was het president Obama die door het stof ging en bezwoer dat dit nooit meer mocht gebeuren. Nederland is nooit zover gekomen betreft de eigen oorlog en het beleid. Onze Excessennota verdween en de verjaringstermijn dekte vervolging volledig af. De doofpot is compleet. Het Comité Nederlandse Ereschulden heeft op basis van die Excessennota de getuigen van die oorlogsmisdaden gevonden en zal in de zomer nieuwe zaken gaan onderzoeken.

Wij vinden dat die hele Excessennota uit de doofpot en voor het voetlicht moet. Het alternatief is dat de Nederlandse staat bij elke nieuwe zaak veroordeeld wordt, achter de feiten aan blijft lopen en internationaal een slechte naam krijgt.

x
Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 13 maart 2015


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Friezen in de vuile oorlog

$
0
0

Zo’n 100.000 dienstplichtigen vochten in Nederlands-Indië tegen de Indonesische nationalisten. Hylke Speerstra tekende de verhalen op van de Friezen onder hen.

Door Kester Freriks

‘We verloren weer een man, we waren onszelf niet meer, en dat zou nog jaren zo blijven. […] Achteraf beschouwd hadden we daar helemaal niet moeten wezen, ik bedoel, daar in Indië niet, tenminste niet daar in de rotzooi. Je wordt op patrouille gestuurd en stilaan verder het verderf in getrokken. We raakten opgefokt.’ Aan het woord is Indiëveteraan Gerrit Baard, geboren in Friesland in 1926. Als jongeman maakte hij deel uit van de Nederlandse strijdkrachten die tussen 1945 en 1949 in twee grote politionele acties en talloze kleinere offensieven tegen Indonesische nationalisten vochten. De herinneringen aan die oorlog spoken nog steeds rond in Baards hoofd, en in de hoofden en levens van duizenden andere dienstplichtigen en vrijwilligers. Militair Baard vertelt zijn verhaal aan Hylke Speerstra, de chroniqueur van het Friese platteland, in Op klompen door de dessa dat eerder in het Fries verscheen als Op klompen troch de dessa.

Afscheid van dienstplichtigen op weg naar Indië

Afscheid van dienstplichtigen op weg naar Indië

Helden

Het is dit jaar 65 jaar geleden dat de laatste troepenschepen terugkeerden uit de Oost. Wat begon als een vredesmissie om, na de Japanse capitulatie, rust en veiligheid in de kolonie te brengen, eindigde in een gevechtsmissie: de Nederlandse militairen dachten als helden te worden ontvangen, maar ze kwamen terecht in een guerrillaoorlog vol weerstand, haat en verraad. De tegenstand van Indonesische zijde was overweldigend. Het land wilde nooit meer terug naar de vooroorlogse koloniale verhoudingen.  

Het boek van Speerstra is nadrukkelijk in Friesland geworteld. Hij opent Op klompen door de dessa met een zeer persoonlijke, lyrische evocatie van het Friese platteland. Hij beschrijft de weilanden, de kleuren van het gras, de blijdschap van jonge mensen over het einde van de Tweede Wereldoorlog. Maar dan komt de klap: achttienjarigen worden opgeroepen om in Nederlands-Indië te dienen.

Razendsnel vormde de regering een leger van 100.000 man – sommige historici spreken van 135.000 man en zelfs meer. Daar gingen ‘onze jongens’, zoals de militairen steeds meer heetten. Op weg naar de Oost, onvoorbereid, slecht of nauwelijks getraind, voorzien van ondeugdelijk materieel. Het van overheidswege ‘verzoenende’ begrip politionele actie verhulde dat het een vuile oorlog was, met traumatische gevolgen voor de jongemannen van toen. Mannen die nu ver in de tachtig of negentig zijn, maar allesbehalve verlost van hun nachtmerrieachtige verleden.

Hoewel de ondertitel eigenlijk moet zijn ‘Friese Indiëgangers vertellen’ in plaats van ‘Indiëgangers vertellen’ bezit dit herinneringsboek beslist een grotere reikwijdte. Indringend beschrijft Speerstra zijn bezoeken aan de mannen van nu. Zijn woordkeuze is opvallend verzachtend: het zijn jongemannen, vrienden, kameraden, nooit soldaten of militairen. Hij laat hen uitvoerig aan het woord en ontlokt uitspraken, die nooit geheelde wonden verraden. Hierdoor is Op klompen door de dessa een verstikkend relaas.

Opmerkelijk aan Speerstra’s perspectief is dat hij nadrukkelijk lijnen trekt tussen de heldenmoed die tijdens de Duitse bezetting ontwaakte bij de Friezen – vooral afkomstig van het platteland – en de gedroomde heldenmissie in de Oost. Opzienbarend is het knap opgeschreven twistgesprek met veteraan Fokke Dijkstra (1925) over het beruchte bloedbad dat de Nederlandse militairen aanrichtten op 9 december 1947 in het Javaanse dorp Rawagede. Volgens officiële cijfers, waarop de auteur zich baseert, kwam hierbij zo goed als de hele mannelijke bevolking om: 431 slachtoffers. Dijkstra, een der laatste getuigen, was er als dienstplichtig sergeant bij betrokken. Het is zijn stellige overtuiging dat je van die 431 er gerust vierhonderd mag aftrekken. Dijkstra voert, aldus Speerstra, ‘een eenzame strijd’.

Hinderlagen

In kort bestek tekent zich in het hoofdstuk ‘De razzia van Rawagede’ de hele Nederlandse politionele tragedie af. De ondraaglijke spanningen waar de soldaten aan ten prooi vielen. De angst, verveling en vooral verwarring: de Nederlanders waren voor vrijheid en veiligheid gekomen, en werden in hinderlagen gelokt. Dijkstra toont brieven van een Javaanse schooljongen die aan de militairen om veiligheid vraagt omdat de ‘rampokkers’, de Indonesische nationalisten, zijn ouders willen doden. ‘Heel wat bevolkingsgroepen moesten het met de dood bekopen, duizenden werden afgemaakt’, aldus Dijkstra. Na hun terugkeer viel de veteranen geen heldenrol ten deel, maar desinteresse en zelfs smaad: ze werden ervan beschuldigd moordenaars te zijn.

Er is ook wel iets af te dingen op Speerstra’s boek. Als lezer snak je soms naar adem, want de opeenstapeling van verschrikkingen en trauma’s is te beklemmend. Ook zou je op den duur meer te weten willen komen over een bredere historische context, waarin ook de Indonesische kant aandacht krijgt en nuanceringen aan bod komen. Dat neemt niet weg dat Op klompen door de dessa op persoonlijke wijze stem geeft aan diep verzwegen, pijnlijke oorlogsherinneringen.

 

Hylke Speerstra: Op klompen door de dessa. Indiëgangers vertellen. Atlas Contact, 318 blz. € 21,99

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 13 maart 2015.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Opwinding rond de Staf van Prins Diponegoro

$
0
0

De pelgrimsstaf van prins Diponegoro, zeg de Willem van Oranje van Indonesië, veroorzaakt 181 jaar na dato opwinding in zijn thuisland Indonesië. Volkskrantcorrespondent Michel Maas legt uit waarom en Lidy Nicolasen reconstrueert met de Nederlandse bezitters hoe de staf uiteindelijk kon terugkeren naar Indonesië.

Door Michel Maas & Lidy Nicolasen

Diponegoro

Diponegoro

De staf van Diponegoro staat stilletjes in een zijzaaltje van de tentoontstelling Aku Diponegoro (Ik Diponegoro). Piepkleine spotjes werpen een schemerig, bijna geheimzinnig licht op de staf. Spiegelwanden weerkaatsen het licht, maar het blijft te donker om er selfies te maken. Flitsen is verboden. Er zijn weinig bezoekers in de Nationale Galerie in Jakarta.

De stilte in het zaaltje staat haaks op het rumoer dat de staf heeft veroorzaakt in de Indonesische media. De terugkeer van Diponegoro’s staf, na 181 jaar, was groot nieuws. Het was bijna alsof de Javaanse prins en nationale held zélf een beetje was teruggekeerd. Grote kranten als Kompas en Jawapos besteedden er hele en halve pagina’s aan en maakten daarmee duidelijk dat deze staf veel meer is dan alleen maar een stok met een kunstig gesmede metalen bovenkant die lijkt op de zon of de maan of de aarde waarover de houder regeerde.  

Diponegoro gebruikte de staf als hij op bedevaart ging naar heilige plaatsen op Java – vooral in Yogyakarta. Daarmee heeft de staf zelf ook iets heiligs gekregen. Er liggen krachten in verscholen van een geschiedenis die teruggaat tot de Javaanse godenwereld.

Held

Ook Diponegoro (1785-1855) is meer dan zomaar een prins. Hij staat in de Indonesische herinnering gegrift als de eerste en grootste held van de strijd tegen de Hollandse kolonialen. Prins Dipo is de Willem van Oranje van Indonesië. Bij hem begon volgens de geschiedenisboeken de bevrijding. Alle schoolreisjes in Jakarta eindigen bij de cel onder het oude stadhuis waar de prins werd vastgehouden. Ieder schoolkind heeft wel een selfie met de tralies.

De terugkeer van de ‘stok van Dipo’ uit Nederland was voor iedereen een grote verrassing. De makers van de tentoonstelling hadden die goed geheim gehouden, tot de avond van de opening. Twee nazaten van gouverneur-generaal Jean Chrétien Baud overhandigden daar, in de Nationale Galerie, de 1.40 meter lange staf aan de minister van Onderwijs en Cultuur. De gouverneur-generaal had het object 181 jaar geleden meegenomen naar Nederland, waar de familie langzaam vergat wat het eigenlijk was. Erika en Michiel Baud brachten de staf terug, en werden daarmee op slag lokale beroemdheden die overal door media werden gevolgd.

De staf kreeg zijn schemerige ereplekje op de tentoonstelling. De stilte daar ligt misschien niet alleen aan de duisternis. Misschien deinzen veel mensen ook een beetje terug om al te dicht bij de staf te komen. Je weet maar nooit. Het kan immers zijn dat de spirituele kracht ervan nog niet is uitgewerkt. Dat is iets waarmee je in Indonesië altijd rekening moet houden.

Magie

Kompas, een serieuze, gerespecteerde krant, suggereert dat magie de reden was om de staf 181 jaar geleden aan gouverneur-generaal Baud te overhandigen. De Javanen wilden de Nederlanders betoveren: via de magische staf probeerden zij ‘de Nederlanders hun kracht af te nemen’, schrijft de krant. Dat is voor Indonesiërs niet zo raar als het lijkt. Magie speelt een grote rol in hun leven, tot op de dag van vandaag. Zelfs presidenten hebben er last van.

De gevangenneming van Diponegoro, door Raden Saleh

De gevangenneming van Diponegoro, door Raden Saleh

Om de hoek, in de grote zaal, hangt bijvoorbeeld het centerpiece van de tentoonstelling: het schilderij ‘De gevangenneming van Diponegoro’ door Raden Saleh, onbetwist de grootste schilder uit de Indonesische geschiedenis, de Rembrandt van Indonesië, en dit schilderij is zijn Nachtwacht. Het was er bijna niet meer geweest.

Het schilderij hing jarenlang in het presidentieel verblijf in Yogyakarta, maar ‘Ibu Ani’, de echtgenote van de vorige president Susilo Bambang Yudhoyono, was er bang voor. Dat had zij wel vaker. Zij dacht dat de geschilderde personages ‘s nachts door het paleis spookten en kreeg daar kippenvel van. Het onbetaalbare schilderij werd liefdeloos in de kelder opgeborgen waar het ten prooi viel aan vocht, schimmel en ongedierte.

Besar Kepala

Bezoekers drommen nu samen voor het gerestaureerde schilderij. Monkelend wordt gewezen op de hoofden van de Hollanders op het doek, die er een beetje opgeblazen uitzien. De schilder heeft ze met opzet iets te groot geschilderd, maar hij heeft dat zo subtiel gedaan dat het bijna niet opvalt. De Hollanders merkten het niet. Besar Kepala mompelt een bezoeker, en de anderen lachen. Besar Kepala (dikke kop) betekent in Indonesië arrogant of lelijk.

Om de staf van Diponegoro lacht niemand. Dit ‘belangrijke artefact van de Indonesische geschiedenis en het Indonesische volk’ (Kompas) blijft voortaan in de Nationale Galerie, waar het met grote eerbied wordt behandeld. Je weet immers maar nooit hoe sterk hij nog is. Het kostte wat tijd, maar de Nederlanders zijn uit Indonesië verdreven; wie weet heeft de magie echt gewerkt.

Een geschenk, geen roofkunst

In de hoek van de gang leunen een wandelstok, een speer en een ingeklapt antiek veldkrukje tegen elkaar aan. Erboven hangt een missiebusje. ‘Kijk, hier stond het ding. Op de muur zie je de afdruk nog’, zegt Erica Baud (64), net terug uit Indonesië. ‘Ik heb deze spullen uit het huis van mijn ouders. Niemand keek er ooit naar om. Ik nam ze mee omdat ik ze mooi vond.’

De staf van Diponegoro

De staf van Diponegoro

Het ‘ding’ is de pas teruggevonden pelgrimsstaf van de in 1785 geboren Javaanse prins en vrijheidsstrijder Diponegoro. De prins is een nationale held aan wie op dit moment in Jakarta een tentoonstelling is gewijd. Samen met haar broer Michiel heeft Erica Baud de staf tijdens de opening van de tentoonstelling officieel overgedragen aan het Nationaal Museum. ‘Michiel hield een woordje en ik overhandigde de staf aan de minister van Onderwijs. Er stond een batterij fotografen en ik vergat de staf bijna los te laten. Het was een groots gebeuren, heel emotioneel.’

De staf komt uit de nalatenschap van haar voorvader Jean Chrétien Baud. In juli 1834 werd hem als beginnend gouverneur generaal van Nederlands-Indië de 1,40 meter lange houten stok met zilveren beslag en een smeedijzeren schijfvormige kling, door een voormalige medestrijder van Diponegoro ‘in onderwerping’ aangeboden. De prins had de oorlog tegen de Nederlanders verloren en was gevangen gezet. Zijn bediende was met de staf aan de haal gegaan om die aan de Nederlandse machthebber te overhandigen na zijn overgave.

Sultans

Van oorsprong was de staf niet van de prins, maar van de sultans van Demak, en dus veel ouder. Prins Diponegoro kreeg hem van een gewone Javaan. Hij droeg de staf altijd bij zich als hij op pelgrimstocht ging om de zegen van het Opperwezen te vragen voor zijn ondernemingen.

Jean Chrétien Baud bracht de staf naar Nederland. Maar de kennis over het belang van de staf ging in de loop der jaren verloren. Dat veranderde vorig jaar zomer, vertelt nazaat van de vijfde generatie Erica Baud. Ze kwam in contact met Harm Stevens, conservator van het Rijksmuseum. Hij had in Bauds archief een beschrijving gevonden van de pelgrimsstaf. En dat niet alleen. Uit een briefwisseling bleek dat Baud de staf en andere voorwerpen had willen overdragen aan het Rijksmuseum en het Museum voor Volkenkunde in Leiden. Om onbekende redenen is dat nooit gebeurd.

Erica Baud: ‘Harm Stevens klopte bij een nicht aan, maar niemand van de familie wist er iets van. Er moest iets van een staf zijn. Ik zei: ik heb wel een paar dingen staan. Stevens kwam meteen kijken en toen hij zei dat het best dé staf zou kunnen zijn, heb ik hem meteen in bubbeltjesplastic verpakt en naar het Rijksmuseum gebracht. Toen we eenmaal de betekenis van de staf kenden, wisten we heel zeker: hij gaat terug naar Indonesië.’

De staf komt uit het ouderlijk huis, dat is eigenlijk het enige dat Erica Baud zich herinnert. Zij en haar broers en zussen kunnen zich niet herinneren waar de staf al die jaren heeft gelegen of gestaan.

Geschenk

‘Wij waren totaal verrast. Het is geen roofkunst, het is een geschenk, dat zei Stevens meteen. We hebben ook gezocht naar een notitie van Jean Chrétien Baud. Die was nergens meer te vinden. Toen de staf onder een sterke tl-lamp van het Rijksmuseum lag, vroeg iemand ineens: wat staat er op geschreven? We bogen ons allemaal naar voren. Bleek dat het briefje van opa op het houten kapje van de kling was geplakt. Het was in de loop der jaren helemaal bruin geworden. We hebben geprobeerd het te ontcijferen. Dat lukte niet helemaal, maar wat we konden lezen, overtuigde ons er nog sterker van dat dit de bedoelde staf was.’

Op de tafel van Erica Baud liggen stapels boeken over de voormalige kolonie. Allemaal in de loop der jaren aangeschaft. Indië keerde immers altijd terug in de familieverhalen. Ze toont het portret van haar voorvader, geschilderd door de destijds in Nederland en Duitsland beroemde Javaanse schilder Raden Saleh. ‘Een niet onaantrekkelijke man’, zegt ze. ‘Je wilt natuurlijk ook dat hij een niet al te onaardige man was. Uit wat erover hem is geschreven, blijkt dat hij, hoewel een koloniaal heerser, veel aandacht had voor de Javaanse cultuur en gebruiken. In Nederland werd hij minister van Koloniën en toen heeft hij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde opgericht. Een familieportret geschilderd door Raden Saleh hangt daar nu.’

Geen van de nazaten van Jean Chrétien Baud  heeft later bemoeienis gehad met Indië. De vader van Erica Baud stond weliswaar in 1949 op de nominatie als dienstplichtige te worden uitgezonden, maar dat is vanwege een ziekte niet doorgegaan. Zelf werkt Erica Baud met Nederlandse gamelan-groepen, maar pas nu heeft ze ‘op onze bedevaartreis’ de plaatsen bezocht waar haar voorvader ooit de baas was en waar ook een doodgeboren kind van hem begraven ligt.

‘Mensen vragen me vaak wat ik met Indië heb. Nu kan ik ze vertellen over mijn bet- bet- betovergrootvader en de staf van Diponegoro.’

x

Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant, 25 maart 2015.

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live