Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

Een oorlog zonder beelden

$
0
0

INTERVIEW De propagandafilms van de Nederlandse overheid in Indië hebben een lange adem, zegt Gerda Jansen Hendriks. Groot bleef de onwetendheid van wat zich er heeft afgespeeld na de Tweede Wereldoorlog.

Door Lidy Nicolasen

Nederland slaagde erin de ellende van de oorlog in Indië van het witte doek te houden, constateert Gerda Jansen Hendriks in haar proefschrift Een voorbeeldige kolonie, een studie naar overheidsfilms tussen 1912 en 1962. ‘In de propagandafilms, die tot op de dag van vandaag bijna gedachteloos steeds opnieuw worden gebruikt als het over Indonesië gaat, zul je nooit iets zien van de hevige guerrillaoorlog die er heeft gewoed. Iconische beelden, zoals we die kennen van de Vietnamoorlog, ontbreken. Wij moeten het doen met films waarin Indonesië een land is dat het niet redt zonder de hulp van Nederland en Nederlandse militairen.’

Militaire kolonne tijdens Eerste Politionele Actie, 1947

Militaire kolonne tijdens Eerste Politionele Actie, 1947

Het is propaganda met een lange adem, zegt Jansen Hendriks, in het dagelijks leven regisseur van het tv-programma Andere Tijden. In de Tweede Wereldoorlog bezondigden alle naties zich aan propaganda. Journalisten werkten ‘embedded’, dus onder de vlag van het bevriende leger. In Nederlands-Indië waren tijdens de oorlogsjaren onafhankelijke Nederlandstalige media verdwenen. De Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) nam daarna de nieuwsvoorziening via film, radio en kranten in eigen hand. De filmbeelden van de RVD werden gebruikt door het destijds zo belangrijke Polygoonjournaal.   

In februari 1946 werd voor het eerst melding gemaakt van een optreden van Nederlandse troepen in Indië. In het Polygoonjournaal is dan een reportage te zien over net bevrijde krijgsgevangenen en juichende Indonesiërs die de Nederlandse militairen onthalen. De boodschap is duidelijk: onze helden hebben de Japanse bezetter overmeesterd. Feit is dat Japan zich al een half jaar eerder had overgegeven.

Jansen Hendriks: ‘Het beeld strookte met het idee dat Nederlanders toen hadden. Ze wisten niet wat er gaande was in de voormalige kolonie. De Nederlanders daar hadden in kampen gezeten of ze waren uitgeweken naar elders. Ze hadden niet in de gaten dat ze sterk in aanzien waren gedaald. Dat gebeurde eigenlijk al meteen in het begin toen het trotse KNIL-leger op Java in acht dagen tijd door de Japanners onder de voet werd gelopen.’

Conflict

Ook het thuisland bleef onwetend. Indonesië was nooit de oorlog verklaard. Dat kon niet, vond Nederland, omdat het een binnenlands conflict betrof. Indonesië was immers geen vreemde mogendheid. De gesneuvelden werden niet gerepatrieerd, maar in Indonesië begraven om de solidariteit tussen kolonie en moederland te benadrukken. De begrafenissen werden evenmin gefilmd. Slechts één keer was er op film een met de Nederlandse vlag bedekte kist te zien.

De hoogste ambtenaar in Nederlands-Indië, luitenant-generaal Van Mook, bemoeide zich direct met de productie van overheidsfilms. Hij wilde vooral Amerika tonen dat Nederland geen conservatieve koloniale macht was, maar juist streefde naar een federale en gelijkwaardige staat. Filmers kregen te horen dat ze agressie dienden te vermijden.

Linggadjati in de branding is een film die tijdens de politionele acties is gemaakt. Na zeventien minuten begint in de film het Nederlandse offensief. Dertien minuten later, als de film is afgelopen, is er nog niets van een gevecht te bespeuren geweest. Wel oprukkende tanks en bewoners die met hun mandjes naar de markt gaan. De film mocht niet worden verspreid, te agressief, vond Van Mook.

Boekje open

Gerda Jansen Hendriks

Gerda Jansen Hendriks

Pas in 1968 doet Joop Hueting, destijds soldaat bij de Stoottroepen, als eerste een boekje open. Nederland schrikt wakker, maar beelden zijn nergens te vinden. ‘Het was een guerrillaoorlog in de jungle, een oorlog zoals in Vietnam. Door gebrek aan beelden hebben we ons dat nooit kunnen voorstellen. Ik denk dat dat ook de reden is dat er steeds opnieuw hevige opwinding ontstaat als er wel foto’s opduiken, echte oorlogsbeelden. Misschien heeft de legerdienst ergens wel filmpjes gemaakt, maar daarmee is dan hetzelfde gebeurd als met de Srebrenica-rolletjes, ze zijn verdwenen’, zegt Jansen Hendriks.

‘Toen vond de Nederlandse overheid dat haar propaganda was mislukt’, zegt ze. ‘Maar niemand had kunnen dromen dat het beeld van de Nederlandse soldaat als ambassadeur van goede werken zolang overeind zou blijven. Je ziet dat hetzelfde is gebeurd met de term politionele acties. Het was een propagandawoord, maar tot op de dag van vandaag spreken mensen over politionele acties en niet over oorlog. Het is echt een voorbeeld van propaganda op de lange termijn. Ze bedachten dat niet, maar zo heeft het wel uitgepakt.’

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid vertoont via in.beeldengeluid.nl de meer dan honderd films die de overheid maakte in Nederlands-Indië tussen 1912 en 1962.

x

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Volkskrant, 3 december 2014.


Gearchiveerd onder:3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 Tagged: film, Jansen Hendriks, politionele acties, RVD

De Amsterdamse School in Indië

$
0
0

OPROEP

Hildo Krop, pendule, 1920, uitv. Winkelman en van der Bijl

Hildo Krop, pendule, 1920, uitv. Winkelman en van der Bijl

Het Stedelijk Museum Amsterdam doet onderzoek naar meubelen uit de Amsterdamse School periode (ca. 1910-1930). De Amsterdamse School is vooral bekend van de expressieve, sculpturale baksteenarchitectuur van architecten als Michel de Klerk, Piet Kramer en Joan van der Meij. De bekendste voorbeelden in Amsterdam zijn het Scheepvaarthuis (nu Hotel Amrâth), Het Schip in de Spaarndammerbuurt en complex De Dageraad in Zuid. Daarnaast valt het grote aantal bruggen van Piet Kramer op, veelal met beeldhouwwerk van Hildo Krop. Maar er waren ook voorbeelden in Bergen, Groningen, Zeeland en natuurlijk was er ook invloed in Indië.

Interieur in Indië

Interieur in Indië

Architecten en kunstenaars die bij de stroming betrokken waren ontwierpen ook interieurs of onderdelen daarvoor. Het ging daarbij vaak om expressieve meubelen van bijzondere houtsoorten, met sculpturale totaalvormen en gebeeldhouwde details, soms met diepgekleurde stoffering. Veel ontwerpers en bedrijven lieten zich door de stijl inspireren.  

Glas-in-loodlamp. Uitvoering Atelier Willem Bogtman, jaren '20.

Glas-in-loodlamp. Uitvoering Atelier Willem Bogtman, jaren ’20.

Het Stedelijk Museum zoekt naar zoveel mogelijk afbeeldingen van meubelen (lampen, klokken, spiegels en haarden inbegrepen) en ontwerptekeningen in deze stijl. Via deze weg juist ook van voorbeelden in of uit Indië. Op basis van het verzamelde materiaal wordt onderzoek gedaan voor een tentoonstelling en publicatie.

Behalve door samenwerking met specialisten op het gebied van de Amsterdamse School en de meubelvormgeving hoopt het museum ook met uw hulp dit project tot een succes te kunnen maken. Heeft u zelf een meubel uit deze periode of er onlangs één gezien, ergens een ontwerptekening ontdekt of een afbeelding op een onverwachte plek gespot? Laat het conservator Ingeborg de Roode weten via email-adres i.deroode@stedelijk.nl. Zij zal u zeer dankbaar zijn en uw bijdrage in het onderzoek meenemen.

Met vriendelijke groet en dank,
Ingeborg de Roode
Conservator industriële vormgeving / Curator Industrial Design
i.deroode@stedelijk.nl

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Moed, beleid en trouw

$
0
0

Door Bert Immerzeel

Deze week werd door de Koning aan majoor Gijs Tuinman de hoogste Nederlandse dapperheidsonderscheiding, de Militaire Willems-Orde, toegekend. Het was voor het eerst sinds vijf jaar dat iemand ‘voor daden van moed, beleid en trouw’ werd geridderd. Gelukkig gebeurt dit nog maar zelden. Hoe minder oorlog, des te minder gelegenheid om dapper te zijn.

Ooit was dat anders. De Militaire Willems-Orde, ingesteld in 1815 door Koning Willem I, werd vroeger heel vaak toegekend. Tot 1940, zo lezen we op de website van het Ministerie van Defensie, maar liefst 5866 keer. Ná de Tweede Wereldoorlog nog ongeveer 200 keer.

KNIL-officieren in Atjeh, 1874.

KNIL-officieren in Atjeh, 1874.

Atjeh

De meeste toekenningen hadden te maken met de late Napoleontische tijd en de strijd tegen de Belgen in 1830, en onze koloniale oorlogen in Indië. Meer dan de helft van alle MWO’s is gebaseerd op activiteiten in Indië, waarbij het overgrote deel gebaseerd op de 19e eeuwse ‘pacificaties’. De strijd in Atjeh alleen al heeft een duizend onderscheidingen opgeleverd.  

Dat laatste lijkt bijzonder. Is de verovering van Sumatra niet in ons geheugen opgeslagen als die van een superieur Nederlands leger tegenover arme onbewapende drommels? Zoiets als de Italianen tegenover de Abessijnen, als u dat nog iets zegt? Of komt het, omdat we de laatste tijd steeds geconfronteerd worden met die paar foto´s van slachtpartijen uit deze oorlog, gebruikt ter vervanging van niet-bestaande foto´s van Rawagedeh en Zuid-Celebes?
Ons blikveld lijkt te zijn vernauwd. We zijn blijkbaar vergeten dat we heel hard moesten strijden om Atjeh eronder te krijgen, en dat bij die strijd heel veel dapperheid nodig was, wát dat ook mocht inhouden.

Niet aangeleerd

Wat ís dat eigenlijk, dapperheid? En hoe dapper moet je zijn om een MWO te mogen ontvangen? Omdat ik meer wilde weten, kwam ik terecht bij het deel van de website van Defensie dat beheerd wordt door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Sinds kort bevindt zich hier een databank dapperheidsonderscheidingen, “waar voor het eerst vrijwel alle namen van dragers van Nederlandse dapperheidsonderscheidingen tussen 1815 en 2000 (zijn) samengebracht.”

Majoor Tuinman wordt geridderd door de Koning, 4 december 2014.

Majoor Tuinman wordt geridderd door de Koning, 4 december 2014.

Het is een indrukwekkend geheel. We zijn (of waren) een dapper volkje. Vele tienduizenden werden in het verleden zó dapper bevonden dat ze werden gelauwerd. Over dapperheid in het algemeen vermeldt de site: “Dapperheid kan niet worden aangeleerd. Vaak is dapper gedrag pas zichtbaar in een onverwachte, levensbedreigende situatie waarin iemand boven zichzelf en anderen uitstijgt. Een persoon krijgt een dapperheidsonderscheiding dan ook op basis van handelen. Daarnaast speelt zo’n onderscheiding een belangrijke rol in de maatschappij: dapper gedrag is immers een voorbeeld voor anderen.”

Daar moeten we het voorlopig mee doen. Dapperheid overkomt je, zo lijkt het. Het is er, of het is er niet. Ook de toekenning van de MWO aan Gijs Tuinman leert ons niet veel meer, behalve dan dat hij in alles beter was dan zijn kameraden. Outstanding.

Steeds moeilijker

De website van het NIHM vermeldt per onderscheiding  wél in drie woorden de gebeurtenis, maar geeft verder helaas geen toelichting. Zo blijven we in het duister als we bijvoorbeeld willen weten waarom scheepskok Proost tijdens het beleg van Palembang in 1821 bijzonder dapper was. Bij een andere onderscheiding was het Kapittel zeer openhartig. Mangkoe Adie Ningrat kreeg in 1833 de MWO “omdat hij de derde vorst op Madoera en broer van de sultan was.”

In verband met gebeurtenissen en activiteiten in Indië in de Tweede Wereldoorlog werden 38 MWO’s uitgereikt, in verband met de Politionele Acties nog 26. Schamele aantallen, als je ze vergelijkt met die van de voorafgaande periode. Misschien werd het wel steeds moeilijker om dapper te zijn.

De activiteiten van de personen waar het om gaat (naast Koningin Wilhelmina kreeg slechts één vrouw de onderscheiding) zijn echter allen met een scherp oog beoordeeld. En van allen werd geconcludeerd dat zij, binnen de context waarin zij opereerden, zeer bijzonder waren. Hun onderscheiding heeft daarmee hopelijk de voorbeeldrol gespeeld die de overheid voor ogen had.

Alhoewel de MWO sinds 1940 ook is opengesteld voor burgers, is het toch vooral een militaire onderscheiding gebleven. Een onderscheiding die slechts wordt verleend op grond van activiteiten in oorlogstijd. Laten we om die reden alleen al hopen, dat in de toekomst nog maar zeer, zeer weinigen zullen worden gelauwerd. Vrede zij met u.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Gouden Buffel 2014

$
0
0

Publieksprijs van de Java Post kent derde jaargang

gouden buffel 2014Sinds 2012 keert de Java Post jaarlijks een virtuele prijs uit voor de persoon of het team dat de geschiedenis van Nederlands-Indië op bijzondere wijze onder de aandacht bracht van het publiek.  Het jaar 2014 is weer bijna ten einde, en dus is het tijd om terug te blikken.

De Gouden Buffel 2012 ging naar Gert Oostindie, de man die regelmatig in het nieuws was omdat hij namens de onderzoeksinstituten KITLV, NIOD en NIMH bij de overheid aandrong op wetenschappelijk onderzoek naar de na-oorlogse periode.

In 2013 ging de Gouden Buffel naar het duo Henk Verbaarschott en Nelly de Vos-van de Laar, de krachten achter Indisch4ever, volgens de jury ‘een ware catalogus van Indische feiten en feitjes.’  

Wie wordt het in 2014? Wie stond dít jaar op de barricaden om Nederlands-Indië in het nieuws te krijgen? Wie verdient het om door ons, lezers, volgers, een schouderklopje te krijgen? Of in Facebook-termen een mega-like, of in het Indonesisch een jempol?

Denkt u mee? Alle reacties, binnengekomen voor 31 december 24.00 uur, worden meegewogen.

De Java Post neemt ondertussen contact op met de jury.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De lege stoel van de politiek

$
0
0

Zo ongeveer iedereen was aanwezig: de fine fleur van academisch Nederland dat zich betrokken voelt bij de geschiedenis van Nederlands-Indie en Indonesië. Een door het KITLV georganiseerd symposium, getiteld “Geweld en geweten: de Indonesische dekolonisatie en het ongemakkelijke verleden van Nederland”, kende deze week een hoge opkomst. Natuurlijk wilden allen weten: wat gebeurt er met het breed historisch onderzoek?

Het eerste, zeg-maar ‘historische’ gedeelte van het programma werd gevuld door drie gastsprekers.

Forumdiscussie o.l.v. M. Schwegman

Forumdiscussie o.l.v. M. Schwegman. Foto: Django Houwen/KITLV.

Christian Gerlach van de Universiteit Bern zocht naar gelijkenissen bij verschillende dekolonisatie-oorlogen, en kwam daarbij tot de conclusie dat hongersnood een belangrijke factor is. Niet alleen leidt deze tot grote sociale onrust en kan zo – politiek uitgebuit – een revolutionair karakter krijgen, tijdens de volgende militaire fase wordt deze ook door verschillende partijen gebruikt om voordeel te behalen. Zo werd in 1945 de voedselvoorziening van de Europeanen op Java geblokkeerd door de pemoeda’s, maar legden later ook de Nederlanders de voedseltransporten op Midden-Java aan banden, met duizenden doden tot gevolg.  

Remco Raben van de Universiteit Utrecht wees op de pluriformiteit van het conflict. Slechts spreken van geweld van ‘de Indonesiërs’ en Nederlandse troepen doet geweld aan de complexiteit van de periode. Er was sprake van geweld in vele gradaties, en van velerlei aard: etnisch geweld, religieus geweld, misdaad, politieke acties, regionaal nationalistisch geweld etc.. Door de interactie van al deze soorten geweld, is het karakter van het conflict moeilijk te duiden. Vervolgonderzoek vereist een brede opzet, met oog voor alle kenmerken. Het lijkt het er op dat het KITLV, aldus Raben, in zijn eerste aanpak van het onderzoek voor een eenzijdige – kolonialistische – benadering heeft gekozen.

Abdul Wahid van de Gadjah Mada Universiteit in Yogjakarta belichtte de Indonesische benadering. Geschiedschrijving is in Indonesia een staatsaangelegenheid. Op het Seminar Serajah Nasional van 1957 werd gekozen voor een aanpak van nation building door een officiële staatsgeschiedenis te laten schrijven: anti-koloniaal, anti-communistisch en met nadruk op een sterk militair leiderschap. Ondanks enkele latere aanpassingen van deze leer, is de essentie niet veranderd.  Nadeel van de Serajah Nasional Indonesia is dat deze veel aspecten onbelicht laat, en geen ruimte biedt aan andere zienswijzen.

Boeiende uiteenzettingen, maar nog steeds niet het antwoord op die prangende vraag: wat wordt er gedaan aan nieuw onderzoek?

Waarom onderzoek?

De leden van het forum

De leden van het forum. Foto: Django Houwen/KITLV.

Gert Oostindie, directeur van het KITLV, doet verslag van de stand van zaken. In 2012 verscheen in de Volkskrant een opinie-artikel in de Volkskrant waarin het KITLV, NIMH en NIOD pleitten voor een breed onderzoek naar het Nederlandse militaire optreden in Indonesië in de periode 1945-1950. Een verzoek tot co-financiering werd door de overheid afgewezen. Het KITLV ging sindsdien met eigen middelen en op bescheiden schaal door.
Waarom willen we dit onderzoek? Volgens Oostindie zijn er vele redenen aan te wijzen: omdat het Nederlands grootste oorlog was; omdat het conflict kenmerken had die vergelijkbaar zijn met soortgelijke conflicten; omdat het het Nederlandse zelfbeeld op onjuiste wijze heeft beinvloed; omdat het onderwerp emoties oproept; en tenslotte omdat tot dusverre veel onwaarheden verteld zijn.
Waarom het onderzoek nog niet eerder was verricht?  Ooit omdat de politici en de veteranen er tegen waren; nú, omdat de Minister van Buitenlandse Zaken zegt dat Indonesië het niet wil. En zó is er steeds een andere reden waarom het niet van de grond komt. Bizar, als je bedenkt dat al kort na de Tweede Wereldoorlog en kort na ‘Srebrenica’ wél door de overheid opdracht werd gegeven om onderzoek te verrichten. Het onderzoek waar we het nu over hebben, wordt dan misschien niet tegengehouden, maar door het niet-financieren zijn de middelen veel te beperkt. Inmiddels doet het KITLV wat het kan: er worden inventarisaties gemaakt van beschikbaar materiaal, ego-documenten worden geklassificeerd, en er wordt gewerkt aan een soort conceptual framework. ‘Voorlopig’, aldus Oostindie, ‘gaan we zo door, maar het niveau doet geen recht aan de belangrijkheid van de materie.’

Niet dat de aanwezigen dit alles al niet wisten, maar het gaf toch een ongemakkelijk gevoel. Zonder nieuw onderzoek lijkt ieder debat over de dekolonisatie overbodig of op zijn minst onaf.

Een lege stoel

De volgende forumdiscussie leek een antwoord te moeten geven op de vraag: hoe om te gaan met huidige patstelling. Onder leiding van Marjan Schwegman (NIOD) werd gedebatteerd door Wim Manuhutu (oud-directeur Museum Maluku), Piet Kamphuis (NIMH), Cees Fasseur (professor emeritus) en Nicolaos van Dam (oud-ambassadeur Indonesië). Eén stoel bleef opvallend leeg: die van Sjoerd Sjoerdsma (Tweede Kamerlid D66). Tót het bericht kwam dat Sjoerdsma om persoonlijke redenen had moeten afzeggen, maar misschien ook wel daarná, verkeerde het publiek in de veronderstelling dat de politiek het bewust liet afweten. Bijzonder jammer, omdat de bijeenkomst eigenlijk in het teken stond van de vraag hóe die politiek alsnog te bewegen het onderzoek te financieren. Zo zonder Sjoerdsma werd het een onderonsje van historici die wel willen maar niet lijken te kunnen.

Schwegman en Kamphuis haastten zich te zeggen dat niet alleen het KITLV, maar ook hún instituten met voorbereidende werkzaamheden bezig waren. Er is, volgens Schwegman, slechts sprake van een ‘pas op de plaats’.

Second best

P.J. Drooglever tijdens het debat

P.J. Drooglever tijdens het debat. Foto: Django Houwen/KITLV.

Van Dam heeft begrip voor het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken. Hij kan zich wel voorstellen dat Indonesië niet zit te wachten op een breed onderzoek naaar deze periode. Historicus Drooglever, aanwezig in het publiek, memoreerde een voorval waarbij ook hem in Jakarta medewerking werd ontzegd. Echter, zo voegde hij er aan toe, de houding van Jakarta moet ons nu ook weer niet ontmoedigen. Indonesië zal de bevindingen van een nieuw onderzoek uiteindelijk wel accepteren.
Hoe zeer het ook de voorkeur verdient om nieuw onderzoek te verrichten mét Indonesische samenwerking, de aanwezigen waren het er over eens dat een onderzoek zónder Indonesische inbreng nog altijd de voorkeur verdient boven geen enkel onderzoek. “Niet geschoten, altijd mis”, in de woorden van Fasseur.

Was het debat aangekondigd om meningen uit te wisselen “over nut of noodzaak van verder historisch onderzoek”, de optie ‘geen verder onderzoek’ werd eigenlijk niet ter sprake gebracht. Misschien ook niet vreemd, gelet op de samenstelling van het forum. Slechts Van Dam leek heel even een gevoelige snaar te raken toen hij concludeerde “dat we toch alleen voor ons zelf schrijven.” Met zijn voorzet werd niets gedaan.
Nee, eigenlijk was iedereen het wel met elkaar eens. Het onderzoek moest er komen. Het liefst in samenwerking met Indonesië, maar eventueel zonder. Het liefst met overheidsfinanciering, maar eventueel zonder. En het liefst met gebruikmaking van (dure) oral history, maar eventueel zonder.

De stoel van Sjoerdsma bleef onbezet, en leverde zo gedurende het gehele debat zijn eigen symbolische bijdrage. De plek van de politicus werd vrijgehouden, als uiting van een noodkreet van historici die geen andere oplossing weten dan het gezicht hoopvol naar Den Haag te wenden. En tja, toch wel opmerkelijk: niemand vroeg zich af hoe het komt dat historici zich zélf in een situatie hebben gemanoevreerd dat zij 65 jaar na dato voor een dergelijk belangrijk onderwerp nog steeds afhankelijk zijn van projectfinanciering. Een béétje zelfkritiek was natuurlijk wel op zijn plaats geweest.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Foto zoekt familie: album 1022

$
0
0

Wéér zo’n bijzonder album. Een van de weinige albums uit het project Foto zoekt familie van het Tropenmuseum waar niet alleen de fotograaf niet wordt afgebeeld, maar evenmin de familieleden. Op het eerste gezicht daarom extra moeilijk de herkomst te achterhalen. Niets blijkt echter minder waar…

We bladeren door een album met een keurige opbouw, met onderschriften en data. Het is een beeldverslag van een reis, gemaakt over Java en Sumatra. Het album begint met een kaartje van Java, en eindigt met een kaartje van Sumatra. Op de laatste bladzijde ook een bagagelabel van een hutkoffer, met daarop keurig de gegevens van de eigenaar:

Baggage label

Baggage label

“Mej. S. van der Hoop, bestemming Genua, per m.s. Christiaan Huygens, d.d. 16 maart 1932. Hut nr. 305, alléén gebruik.” Het is het label van de terugreis. Op de website van de Koninklijke Bibliotheek vinden we – onder de meer volledige naam mej. A.S. van der Hoop – de gegevens van de heenreis, op 29 april 1931, met het m.s. Baloeran, vanaf Genua.
We zoeken dus een ‘mejuffrouw': een vrouw die geen meisje meer was, maar ook niet getrouwd. Wie was deze mejuffrouw A.S. van der Hoop?  

Anna Sophia van der Hoop werd geboren op 14 december 1899 in Rotterdam. Haar ouders waren de effectenhandelaar David van der Hoop en Julie Mathilde de Monchy. Voor zover bekend had zij één jongere zuster, Mary van der Hoop, die in 1933 huwde met de latere burgemeester van Gouda, Karel Frederik Otto James.

K&O

Fie van der Hoop, 1947

Fie van der Hoop, 1947

Anna Sophia, bijnaam Fie of Fiep, begint in 1920 als één van de allereerste studenten aan de opleiding ‘Kinderverzorging en opvoeding (K&O). De studie was in het leven geroepen tegen de achtergrond van de eerste emancipatiegolf voor vrouwen in Nederland. De oprichtster van deze opleiding, mevrouw Sandberg-Geisweit van der Netten, had in 1912 al het Nationaal Reizend Museum voor Ouders en Opvoeders opgericht, en in 1919 de Vereniging K&O. De vereniging en opleiding waren preventief gericht en bedoeld voorlichting te geven aan ouders die vast dreigden te lopen in problematische opvoedingssituaties.

Fie van der Hoop, onderwezen en geinspireerd door de directrice mevrouw O. van Andel Ripke, haalt in 1923 haar diploma. Korte tijd later gaat zij bij de vereniging K&O werken. In 1924 wordt gestart met een driemaandelijks tijdschrift “Kinderverzorging en Opvoeding” onder redactie van mevrouw Sandberg en mevrouw van Andel Ripke. De administratie berust dan bij bij Mej. S. van der Hoop, Mathenesserlaan 252 te Rotterdam.
Het is een krantje, heel klein gedrukt, met een hoofdartikel over de opvoeding van kinderen, daarnaast allerlei boekbesprekingen, aankondigingen van tentoonstellingen en een feuilleton, veelal met een ‘moraal’. Enkele jaren later wordt zij directrice van het ‘Reizend Museum voor Ouders en Opvoeders’.

De rest van haar leven zou in het teken staan in het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en het vervaardigen van voorlichtingsmateriaal. Zoals bijvoorbeeld de publicatie van vele ‘vouwbladen’, kleine folders, dicht beschreven met informatie over de meest uiteenlopende zaken zoals : zuinig stoken, gezinsleven in een kamer, de stofzuiger, de veiligheid in uw huis, maar ook over emigreren. Ook vele vouwbladen met opvoedkundige onderwerpen: het slecht etende kind, zindelijkheid, angst in een kinderleven, kleuters die lastig zijn, verwennen en verwaarlozen, enz. En over voeding :groenten en fruit, de slacht, ziekenkostjes, inmaak van groenten, voeding voor kampeerders, geiten en schapenmelk, enz. enz.
De door haar samengestelde folders worden uitgegeven door de Stichting Commissie voor Huishoudelijke en Gezinsvoorlichting en het Voorlichtingsbureau van de Voedingsraad te Den Haag.

Naar Indië

Ze blijft voorlopig zonder partner, en daarom ook zonder kinderen. En dat, terwijl haar gehele leven om kinderen draait. We weten niet precies wat haar heeft bewogen, we zouden ons echter kunnen voorstellen dat persoonlijke twijfels de aanleiding zijn geweest om er een jaar uit te stappen en – financieel geholpen door haar ouders? – op reis te gaan. Ze is 31 jaar oud als zij op de trein stapte richting Genua, om van daar met de boot verder te reizen naar Indië.

De foto´s in het album getuigen van een liefde voor het land en zijn bevolking. Enkele tientallen foto´s van Java, medio 1931, worden gevolgd door die van Sumatra. Vooral op Java gaat de route langs minder gebaande paden: Leles, Malabar, Pameunpeuk. De grote steden laat Fie van de Hoop links liggen. Het is het landschap dat haar bekoort. Op Sumatra is haar route een logische: van Padang via Fort de Kock via Tobameer naar Medan. Echter ook hier vooral foto´s van het landschap, slechts een enkele keer afgewisseld door lokale taferelen. Tussendoor getuigen enkele foto´s van haar liefde voor kinderen: inlandse kinderen die door hun moeders worden gewassen, Indo-Europese kinderen in een jeugdkamp. Tenslotte nog een tiental foto´s van de reis terug, aan boord van de ‘Christiaan Huijgens’ en in havenplaatsen als Singapore en Port Said. Zo komen we ook nog te weten dat zij samen reist met Job en Winnie Admiraal, de ouders van Winnie Rinsema-Admiraal, auteur van het boek Dit was uw Tjideng.

Alsnog oma

Van haar verdere levensloop nog het volgende. Tijdens de oorlogsjaren woont zij in Rotterdam. In juni 1947, op 47-jarige leeftijd, huwt zij met de weduwnaar en 21 jaar oudere scheikundige Willem Frederik Hesselink. Met dit huwelijk krijgt zij één pleegdochter, Hannie Hesselink, en vijf kleinkinderen. Enkele jaren later wordt nog een zesde kleinkind geboren, hetgeen wordt vernoemd naar deze nieuwe oma. Kleindochter Diederike over haar oma:  “Ik denk dat de opvoedkundige ideeën van ‘Oma Fiep’ veel invloed hebben gehad op mijn moeder. Zij bekeek de wereld vanuit het gezichtspunt van het kind, hoe onvolledig dat ook was. Ze was een ideale Oma waar we altijd terecht konden.”
Haar huwelijk stelt haar ook in staat afscheid te nemen van haar werk. In 1959 legt ze haar functie neer als directrice van het ‘Reizend Museum’ (vanaf 1954 had dit een vaste plaats gekregen in Rotterdam), ter gelegenheid waarvan zij wordt vereerd met een bezoek van Koningin Juliana. De volgende jaren – zij woont inmiddels in Den Haag – is zij vooral ‘oma’.

Ondanks het feit dat zij veel jonger was dan haar echtgenoot, zou zij eerder dan hem komen te overlijden. Op 1965 overleed zij aan kanker. Haar nalatenschap, naast de vele warme herinneringen van haar nabestaanden, bestond uit een legaat voor de promotie van de pedagogie in Nederland. Haar dochter beijverde zich daarop om een bijzondere leerstoel naar ‘Fie van der Hoop’ te laten vernoemen. In 1986 werd deze aan de universiteit van Amsterdam geinaugureerd door dr. M.G.M. van den Dungen.
Daarnaast werd de stichting K&O Fonds ‘Fie van der Hoop’ in het leven geroepen, voor financiering van bijzonder onderzoek naar pedagogische onderzoeken.
En zo leeft deze bijzondere vrouw, die zich in 1931 en 1932 op Java en Sumatra liet inspireren, blijvend voort in onze herinneringen.

x

Nawoord:
Ook dít album hebben we een thuis kunnen geven. De namen van mogelijke erfgenamen worden doorgezonden aan het Tropenmuseum.

Nabij Tjipanas, Garoet

Nabij Tjipanas, Garoet

Het wassen van de buffels

Het wassen van de buffels

Bilikhuisje bij Fort de Kock

Bilikhuisje bij Fort de Kock

Prauw op Tobameer, Sumatra

Prauw op Tobameer, Sumatra

Meer van Manindjan, Fort de Kock

Meer van Manindjan, Fort de Kock

Pasanggrahan Haranggoal, Toba Meer

Pasanggrahan Haranggoal, Toba Meer

Excursie van de vereniging planterschool Brastagi

Excursie van de vereniging planterschool Brastagi

Straat in Medan

Straat in Medan

Tapijtverkopers in Port Said

Tapijtverkopers in Port Said

Fie van der Hoop en Willem Frederik Hesselink met hun kleinkinderen, t.t.v. hun huwelijk, 1947

Fie van der Hoop en Willem Frederik Hesselink met hun kleinkinderen, t.t.v. hun huwelijk, 1947

x

Dit artikel kwam tot stand met hulp van Diederike van Beuningen, Annemarie van Beuningen, en Gijsbert Hesselink. Dank!


Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: Fie van der Hoop, Foto zoekt familie, Tropenmuseum

Melawan Lupa – Opdat wij niet vergeten

$
0
0

Door Marjolein van Pagee

serg.-majoor TNI Atjep Abidin, vz. veteranenvereniging District Takokak

serg.-majoor TNI Atjep Abidin, vz. veteranenvereniging District Takokak

De reportage van MetroTV Indonesië: “Melawan Lupa” (Opdat wij niet vergeten) vertelt over standrechtelijke executies begaan door Nederlandse militairen tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog in Cianjur, Takokak, West-Java. Deze reportage is uitgezonden door de Indonesische televisie op 14 november 2014.

Het onderzoek is gedaan door mijn Indonesische collega Hendi Jo die zelf uit het gebied van Takokak komt. Hendi Johari is een onderzoeksjournalist met een speciale interesse voor militaire geschiedenis.

In november 2013 stuitte hij op dit verhaal over standrechtelijke executies. Tot nu toe keert hij bijna wekelijks terug naar dit moeilijk te bereiken gebied in de bergen ten Zuiden van de stad Cianjur (oude spelling: Tiandjoer), omdat hij telkens weer nieuwe feiten en getuigen tegenkomt. Het is in zijn voordeel dat hij het lokale Soendanees beheerst.  

Pas in 2013 begon zijn echte zoektocht, maar als kind al hoorde Hendi Jo van zijn opa over de executies die in Takokak hadden plaatsgevonden. Zijn opa was TNI-luitenant in de welbekende Siliwangi-divisie en was o.a. tijdelijk commandant geweest van sergeant-majoor Atjep Abidin die ook in de reportage voorkomt.

Hendi Johari steunt het initiatief van Max van der Werff en Ady Setyawan die vorig jaar begonnen met www.dutchwarcrimes.com. Hij ziet veel heil in een samenwerking tussen Nederlandse en Indonesische onderzoekers met als doel om tragedies als Takokak uit de periode 1945-1949 in kaart te brengen.

Van harte aanbevolen. Duur: 23 minuten.

x

Naschrift van de Java Post:
Mocht de lezer willen weten of bovenstaande gebeurtenissen aan de orde komen in de zgn. Excessennota: dat is niet duidelijk. Een in die nota (pag. 40) genoemde gebeurtenis vond plaats in het regentschap Soekaboemi, en zou – ondanks de verschillen met de in de video genoemde details – een relatie kunnen hebben met de zaak Takokak. Of dat zo is? We weten het niet. Enige kritiek op de video is dan ook wel op zijn plaats, omdat géén data worden genoemd, en evenmin duidelijkheid wordt gegeven over het motief van de executies – natuurlijk los van het feit dat het om ‘Indonesische vrijheidsstrijders’ zou gaan. Helaas blijven nog veel vragen onbeantwoord.

Omgeving Soekaboemi. Rechtsonder Takokak.

Omgeving Soekaboemi. Rechtsonder Takokak.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De prijs van meneer Jansen

$
0
0

Uit Het Dagblad, Batavia, april 1948:

Mijnheer Jansen had een prijs gewonnen… Elf jaar moest hij echter wachten, voordat hij op reis kon. Gisteren stapte hij in het vliegtuig.

“In 1937 vloog de K.L.M. met haar DC-2 toestellen in geregelde dienst in 5 dagen van Batavia naar Amsterdam. De plannen waren toen reeds klaar om nieuwe DC-3 toestellen op de lijn in te zetten en dag en nacht door te vliegen, waardoor de reisduur verkort zou worden tot 2,5 dag. Naar aanleiding van deze plannen werd door de PHOHI in samenwerking met de K.L.M. een prijsvraag voor de luisteraars uitgeschreven, waarin gevraagd een opstel van 1000 woorden te maken over de consequenties van deze verkorte reisduur op het gebied van: regeringsverhoudingen, gezinsverhoudingen en de economische en culturele verhoudingen.

Meneer Jansen onderweg naar Amsterdam

Meneer Jansen onderweg naar Amsterdam

De prijzen bestonden uit gratis vliegtochten. De tweede prijs, een retourreis Batavia-Amsterdam, werd gewonnen door de heer G. J. Jansen te Soerabaja, die echter wegens omstandigheden toen geen gebruik van zijn prijs kon maken. Met de K.L.M. werd echter afgesproken, dat de reis later gemaakt zou kunnen worden, met dien verstande, dat het voor 1942 moest zijn. De heer Jansen boekte in April 1940 en zou 2 Augustus 1940 vertrekken. Sinds 10 Mei 1940 was echter de verbinding met Nederland verbroken en de heer Jansen kwam met talrijke anderen in 1942 in een Japans interneringskamp terecht.  In 1946 ging de heer Jansen voor evacuatie-verlof naar Nederland, kon echter nog steeds geen gebruik maken van zijn prijs, omdat alle vliegpassage in handen was van de Regerings Luchttransportdienst. Maar noch de heer Jansen, noch de K.L.M. was de prijsvraag vergeten: Gisteren is de heer Jansen met de Constellation naar Nederland vertrokken, voor de duur van één maand. Hij is in dienst bij de Nederlands-Indische Steenkolenhandel Maatschappij, wordt na terugkeer in Indië overgeplaatst naar Soerabaja, en krijgt intussen kans in Nederland niet alleen zakelijke besprekingen te gaan voeren met zijn Nederlandse directie, maar ook om zijn 85-jarige Moeder te gaan bezoeken, die in het Gasthuis te Nijmegen verpleegd wordt, en een maand bij zijn gezin door te brengen, dat in verband met de studie en opvoeding van de kinderen in Nederland achterbleef. Na elf jaar werd dus toch nog de prijs, die de K.L.M, destijds had uitgeloofd voor het bekroonde opstel, ingelost.”

De Java Post

stem op onsAldus Het Dagblad in 1948. Oók de Java Post schrijft en publiceert opstellen van 1000 woorden, en vaak zelfs van méér. Reden genoeg om ons magazine aan te melden voor de Geschiedenis Online Prijs: de prijs voor de beste historische website. Niet, om net zoals meneer Jansen te kunnen zeggen: ‘Eind goed, al goed’, want over de geschiedenis van Nederlands-Indië zijn we nog lang niet uitgeschreven, maar wel om nieuwe lezers op ons blad te attenderen en daarmee nóg meer aandacht te kunnen schenken aan onze voormalige kolonie. U, lezers, wordt opgeroepen de Java Post daarbij te ondersteunen. Stem op ons!

U kunt stemmen door op de afbeelding van de Geschiedenis Online Prijs te klikken.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Muziek aan het front

$
0
0

Door de media werd het met enige trots aangekondigd: “Concert in de schouwburg van Batavia, op 2 en 4 september 1946, door den beroemden Nederlandsen violist Willem Noske, aan de vleugel begeleid door Henk ter Strake.” Waarschijnlijk was het de eerste uitvoering van Nederlandse musici in het na-oorlogse Nederlands-Indië.

Het begon allemaal met de oprichting van het Comité Nationale Inspanning Welzijnsverzorging Indië (N.I.W.I.N.), medio 1946. De zorg in het vaderland om hetgeen gaande was in Indië had al geleid tot verschillende burgerinitiatieven op het gebied van steunverlening. De regering zag zich nu een taak toebedeeld om deze en overheidsintitiatieven te coördineren, al was het alleen al om het feit dat werd ingezien dat de steun – en dan met name die aan de militairen – de uitkomst van het gebeuren kon beinvloeden.

Willem Noske en Henk ter Strake

Willem Noske en Henk ter Strake

De samenstelling van het Comité weerspiegelde het tweeledige doel. Naast vier vertegenwoordigers van de departementen van overzeesche gebiedsdeelen, financiën, oorlog en marine, waren verschillende burgerverenigingen vertegenwoordigd. De dagelijksche gang van zaken lag in handen van het centraal bureau Niwin, gevestigd Rijnstraat 10 te Den Haag. 

Niwin-taken

Eén van de eerste taken van de Niwin was de verzending van 150.000 kerstpakketten. De eerste zending, 30 duizend stuks, ging naar de buitengewesten, de andere volgden korte tijd later.

Een tweede onderdeel van de Niwin-activiteiten was de uitzending van Nederlandse artiesten. Hiervoor werd een aparte organisatie in het leven geroepen, het Corps Nederlands-Indische Welfare Artisten (N.I.W.A.).  De eerste uitgezondenen waren violist Noske en zijn begeleider Ter Strake, een maand later gevolgd door showband Joop Termeulen, cabaretiers Two Happy Days en danseres Cilly Wang.

Een derde onderdeel vormde de verzending van allerlei ontspanningsmateriaal, vooral bedoeld voor de militairen: sportmateriaal, films (en afspeelapparatuur), muziek en lectuur. In de meeste Nederlandse gemeenten vonden zo inzamelingen plaats voor de zogenaamde ‘tropenkoffers’ of ‘rimboekoffers’: koffers met een basisset sportmateriaal.

Willem Noske

Bij de uitgezonden artiesten beten dus Noske en Ter Strake het spits af. Willem Noske, de leider van het tweetal, was geboren in 1918 in een muzikaal gezin in Den Haag. Hij studeerde viool bij Oscar Back en Carl Flesch en trad reeds op jeugdige leeftijd op. In 1932 maakte hij zijn debuut bij het Concertgebouworkest. Over de oorlogsjaren vertelde zijn meegereisde vrouw aan de media: “Op zoek naar voedsel liepen we honderden kilometers over het platteland. Soms gaf mijn man dan in het geheim concerten, in ruil voor een paar aardappelen of een stuk brood.”

Eind november reisde het echtpaar Noske en Ter Strake (van deze laatste weten we niet of hij vergezeld werd door een partner) verder naar Australië om daar de tournee te vervolgen. Nauwelijks was hij de vliegtuigtrap afgedaald, of Noske werd een microfoon voorgehouden: wat hij van Australië dacht. “Just like a fairy tale come true, after all the poverty of Europe”, aldus Noske, om te vervolgen met een relaas van de hongertochten in Nederland. Over zijn echtgenote vertelde hij dat zij een verdienstelijk pianiste was, maar net niet professioneel genoeg om hem te begeleiden. Zij zorgde voor zijn verzameling boeken, schilderijen en bladmuziek.
In Indië gaven Noske en Ter Strake in ruim twee maanden tijd meer dan 120 concerten, soms wel drie of vier per dag.  De meeste in de open lucht, vaak in de jungle.

Kritiek

Niwin propaganda

Niwin propaganda

In Nederland werd inmiddels verder gespaard voor de Niwin. Inmiddels bereikten het Comité ook klachten. Geld en goederen kwamen vaak zeer laat aan, en over de artiesten was ook niet iedereen te spreken. In maart 1947 schreef De Tijd dat ‘onze Jongens’ niet begrepen dat een deel van de steun naar de burgers ging. Verder zond de Niwin vele artiesten uit die niet langs de fronten durven trekken. De sympathiekste uitzondering daarop was Willem Noske. “Bovendien is het peil der uitgezonden artisten veelal te laag. Het begint er alle schijn van te krijgen, dat het Niwinwerk per saldo een steunactie vormt voor amusementsleveranciers, die Nederland zelf niet lust.” Dit laatste commentaar mag bijzonder heten, want een half jaar eerder had het Comité nog laten weten dat artiesten en ensembles niet worden uitgezonden “dan nadat in Nederland door middel van audities, waarbij ook soldaten aanwezig zijn, voldoende garanties zijn verkregen, dat het programma in den smaak zal vallen.”

Dat de kritiek de optredens van Noske en Ter Strake niet raakte, moge duidelijk zijn. De waardering van de soldaten voor het tweetal bleek wederzijds, want zodra de musici terugkeerden in Nederland, kondigden zij aan in het land een tournee te willen maken, waarbij in verschillende steden belangeloos zou worden geconcerteerd voor de Niwin, en Noske zou vertellen over zijn ervaringen in Indië. De opbrengsten van de avonden werden besteed voor de aankoop van piano´s voor de militairen.
De tournee werd een succes, en een tweetal maanden later kon een tiental piano’s worden verscheept. Ook andere ensembles beijverden zich aan het project mee te werken.

Een tweede tournee

Op 29 mei 1947 arriveerden Noske en Ter Strake voor de tweede maal op vliegveld Kemajoran in Batavia, nu voor een nog langere tournee dan de eerste keer. Dit keer zou hun tournee – onderbroken door een kort bezoek aan Australië in oktober-december van dat jaar – zelfs duren tot juli 1948, toen Noske zich voor zijn terugreis inscheepte aan boord van m.s. Oranje. Op dat moment hadden zij 260 concerten in Indië achter de rug en 70 in Australië.
In een ander artikel van De Tijd, uit december 1947, werd wederom forse kritiek geuit op de Niwin. Echter wederom werd Noske genoemd als voorbeeld voor de anderen.

Opheffing van de NIWA

Uit een artikel in het Nieuwsblad van het Noorden, september 1950: “De NIWA heeft na vier jaar actieve dienst opgehouden te bestaan. Terwijl de Niwin de materiële belangen van de troepen in Indonesië behartigde, verzorgde de NIWA de geestelijke belangen van de strijdkrachten, onder meer door uitzending van op de kop af 100 gezelschappen, met een totaal van 473 artisten. De eerste Niwin-artiest, die in Indonesië optrad, was de violist Willem Noske. Het is eigenlijk onnodig te vermelden dat Noske zich door zijn muziek bij de troep geliefd maakte. Het is eveneens onnodig te zeggen dat de violist door zijn persoonlijke karaktereigenschappen, die hem tot in het figuurlijke hart van de troep brachten, de zeer moeilijk te verwerven gunst van de soldaten verdiende.”

Over de risico´s die de artiesten liepen, schreef het blad: “Van de 473 artisten, die Indonesië bezochten, sneuvelden er 11. Het gehele gezelschap Hans Snel kwam bij een vliegongeval in Nieuw-Guinea om het leven. Johan Gütlich, die een programma van kamermuziek verzorgde, verongelukte reeds in 1946 toen een Dakota in de bergen bij Bandoeng neerstortte. De violist Van der Vegte en zijn ega verloren het leven bij Calcutta, toen de KLM-Constellation met dertien Amerikaanse journalisten in slecht weer tegen een heuvel vloog.”

Aan het front

De conclusie is duidelijk. Als één ensemble er uit sprong, dan is het dat van Willem Noske en Henk ter Strake. Tussen september 1946 en augustus 1948, twee jaar lang, verzorgden zij vrijwel onafgebroken concerten voor burgers en militairen in Indië. Noske zou in Nederland later bekend worden als concertmeester van verschillende orkesten, en als verzamelaar van Nederlandse bladmuziek. Van Ter Strake weten we dat hij in Indië is achtergebleven, en daar een radio-orkest heeft gedirigeerd tot 1953. Van beiden moet worden gezegd dat zij meer dan wie ook muziek en schoonheid hebben gebracht dáár waar deze het hardste nodig was: aan het front.
x

x


Gearchiveerd onder:3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 Tagged: Henk ter Strake, NIWA, NIWIN, Willem Noske

Wie wint de Gouden Buffel dít jaar?

$
0
0

gouden buffel 2014Een maand geleden vroegen we u personen te nomineren voor de Gouden Buffel 2014: de speciale Java Postprijs voor degene die dit jaar de geschiedenis van Nederlands-Indië het meest onder de aandacht heeft gebracht van het grote publiek. Dank zij uw reacties, via de Java Post alswel rechtstreeks aan de redactie, komen we tot de volgende selectie van gegadigden.
In alfabetische volgorde:

Jacques Zeno Brijl
De luitenant-kolonel b.d. Koninklijke Landmacht die ondanks zijn gevorderde leeftijd (hij is van 1927!) zonder rusten doorgaat met zijn missie: het voordragen van ex-militairen voor onderscheidingen. Dankzij hem werden dit jaar weer verschillende personen posthuum onderscheiden. In juni werd hij zelf door minister Hennis onderscheiden met het Ereteken voor Verdienste.  

Herman Bussemaker
De historicus Herman Bussemaker, nu bijna 80 jaar oud, heeft met zijn boeken “Bersiap. Opstand in het paradijs. De Bersiap-periode op Java en Sumatra 1945-1946″ en “Indisch Verdriet. Strijd om erkenning” en zijn verspreide artikelen en voordrachten aandacht gevraagd en gekregen voor in Nederland halfvergeten hoofdstukken uit de geschiedenis van ons koninkrijk.

Griselda Molemans
Schrijfster en journaliste Molemans publiceerde dit voorjaar ‘Opgevangen in andijvielucht’, haar lang tevoren aangekondigde studie naar de opvang van de Indische Nederlanders in contractpensions. Voor vele lezers was de herkenning groot. Over de eveneens door haar beschreven claims aan de Nederlandse overheid heerst nog onduidelijkheid. Krijgen deze in 2015 een vervolg?

Marjolein van Pagee
Nieuwsgierig geworden door foto´s en documenten van haar grootvader, een dienstplichtig marinier gelegerd in Soerabaja in 1947, startte fotografe Van Pagee een zoektocht. Deze leidde inmiddels tot enkele bezoeken aan Indonesië, een fototentoonstelling, vele interviews en redactionele betrokkenheid bij een Indonesische documentaire. Van Pagee slaat bruggen tussen Nederland en Indonesië.

Pamela Pattynama
Bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis Pattynama nam vorig jaar afscheid van de universiteit van Amsterdam. Haar eigen afscheidscadeau aan het publiek werd dit jaar gepubliceerd: ‘Bitterzoet Indië’, een overzicht van de culturele beeldtaal van  Indisch Nederland. Herinneringen en nostalgie in literatuur, foto’s en films.

Liesbeth Zegveld
Advocate Liesbeth Zegveld heeft een droom waarin minister-president Rutte verantwoording aflegt voor Nederlands optreden in de periode 1945-1949. Om hem zo ver te krijgen geeft ze juridische bijstand aan Indië-weigeraars, slachtoffers van Nederlands optreden in Celebes, en families van gedode treinkapers. Ook in 2014 was zij regelmatig in het nieuws. Wordt haar droom ooit werkelijkheid?

Peter van Zonneveld
Van Zonneveld is de motor achter de werkgroep Indische Letteren die elk kwartaal via een tijdschrift de literatuur van Indie aan de vergetelheid ontrukt. De werkgroep verzorgt elk kwartaal een bijeenkomst met lezingen die druk bezocht worden door Indische Nederlanders. Hoogtepunt is de jaarlijkse kumpulan in Bronbeek: een hele zondag mooie lezingen, lekker eten en bijpraten met oude en nieuwe bekenden.

We gunnen iedereen een prijs, maar slechts één van deze personen kan de winnaar worden van de Gouden Buffel 2014. Helaas is ons budget ontoereikend voor het vervaardigen van een Zilveren- en een Bronzen Buffel.

De jury
Inmiddels is dezelfde jury als vorig jaar bereid gevonden zich te buigen over de vraag wie dít jaar de Gouden Buffel toekomt. Naast de prijswinnaar van het eerste jaar, prof. dr. Gert Oostindie, zijn het dr. Jan Somers en Bert Immerzeel, hoofdredacteur van de Java Post, die zich zullen gaan beraden. Het wordt ongetwijfeld spannend.
Publieksreacties zijn natuurlijk altijd welkom.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Vergeten verhalen zijn verzwegen verhalen

$
0
0

Door Kester Freriks

Vergeten verhalen, verzwegen herinneringen, verdrongen gebeurtenissen:
het zijn de sleutelwoorden van de laatste jaren. Er verschijnen meer boektitels dan ooit met de woorden ‘vergeten’ en ‘verzwegen’. Er is zelfs een begrip dat met zwijgen te maken heeft, het ‘Indisch zwijgen’.

Dat zwijgen heeft te maken met enkele traumatische gebeurtenissen uit het Nederlands-Indische verleden: na de Tweede Wereldoorlog bevocht Nederland in een hevige strijd de Indonesische onafhankelijkheid. De jonge soldaten van toen verborgen na terugkeer hun gruwelijke belevenissen, vaak tot op de dag van vandaag. Ook de opsluiting in Japanse kampen van vele duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders zorgde voor zo veel pijn en verdriet, dat woorden tekortschieten. Mensen die dit hebben meegemaakt hulden zich in stilzwijgen; ze waren niet, zoals een andere uitdrukking suggereert, Oost-Indisch doof, ze waren wel onbereikbaar voor hun dierbaren.

Aankomst repatrianten op Schiphol

Aankomst repatrianten op Schiphol

Na aankomst in Nederland werden ze kil en vijandig bejegend. Ze vonden slechts één antwoord: van stilte, van zwijgen. Dat lijkt veilig. Voor familieleden is dat zwijgen echter een bron van verdriet en van vragen. Afgelopen jaar werden ‘verzwegen en vergeten verhalen’ van de Eerste Wereldoorlog opgehaald, omdat die oorlog honderd jaar geleden begon. Ook van de Tweede Wereldoorlog worden verhalen ‘levend’ gehouden.  

Boosheid, verzet en ongeloof

Het leek onbestaanbaar dat het voormalig Nederlands-Indië ooit onafhankelijk zou worden. Na de laatste wereldoorlog gebeurde dat echter wel. Dit leidde tot veel boosheid, verzet en ongeloof. Daarom is er één verleden verzwegen: ons Indische verleden. Wat heeft zich daar afgespeeld?

Om enkele voorbeelden te noemen: Het vergeten verhaal (2014) van een onwankelbare liefde in oorlogstijd, van thrillerschrijver Charles den Tex en journaliste Anneloes Timmerije. Dat is behalve een liefdesverhaal ook een weergaloos spannende roman van meer dan vierhonderd bladzijden, gebaseerd op authentieke documenten, interviews en nooit eerder geraadpleegdebronnen, die zich afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië en Australië. Of een ander, wat ouder voorbeeld: De verzwegen soldaat (2012) van Sylvia Pessireron over een Molukse vader en zijn dochter. Het boek Indisch zwijgen (2002) is een familiekroniek in interviewvorm, ook van Timmerije.

Opvallend genoeg is het bij zulke verhalen belangrijk dat ze aanspraak maken op ‘authenticiteit’. Pessireron opent haar boek met het beeld van een ondoorgrondelijke vader die elke dag aan het raam staat, turend in de verte. Gaandeweg blijkt dat haar vader militair was in het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL), door de Nederlandse regering schandelijk behandeld. Tijdens de oorlog stond hij bloot aan martelingen. Eenmaal aangekomen in Nederland wilde hij zijn kinderen niet lastig vallen met verbittering, schaamte en machteloosheid.

Mensen uit de kolonie waren niet welkom

Het zwijgen of vaak welbewust vergeten is onlosmakelijk verbonden met het voormalige Nederlands-Indië. De eerste generatie die na deoorlog aankwam in Nederland is met dat zwijgen begonnen. Ze pasten zich aan, konden hun verhaal over de Japanse kampen niet kwijt ineen land dat geheel in de ban was van zijn eigen ‘veelbezongen Hongerwinter’ en dito verzetshelden.

Ook waren de mensen uit de kolonie hier niet welkom: Nederland kampte met voedsel- en woningtekort. Om Indonesië voor Nederland te behouden, ontketende ons land de politionele acties. Tienduizenden soldaten dachten op vredesmissie te gaan, maar ze raakten verstrikt in een bittere, uitzichtloze oorlog waarin excessen plaatsvonden jegens de Indonesische bevolking. Zijzelf stonden tegenover felle onafhankelijkheidsstrijders. Deze oorlogshandelingen en het zwijgen erover hebben trauma’s veroorzaakt, tot op de dag van vandaag.

Het gaat om ouders, soms grootouders

In het binnenkort te verschijnen onthullende interviewboek Op klompen door de dessa van Hylke Speerstra komen de mannen van toen aan het woord: ze waren soldaat, dwangarbeider onder de Japanse bezetter, gevangene. Zij vertellen verhalen die nooit eerder zijn verteld. Een van hen, een bijna honderdjarige die de wrede tijd van de Japanse bezetting overleefde, zegt wel emoties te hebben „maar ik loop liever niet met ze te koop”.

Opvallend is dat de auteurs van al deze boeken met vergeten verhalen gemiddeld vijftig tot zestig jaar zijn. Het gaat om hun ouders en soms grootouders. De stroom aan herinneringsboeken heeft ermee te maken dat deze generatie voor henzelf en voor hun kinderen – de kleinkinderen van de stille zwijgers – gebeurtenissen uit de levens van toen en daarginds willen reconstrueren.

Maar kan de waarheid wel echt achterhaald worden? In de loop van de tijd zijn herinneringen vertekend en vervaagd. In het boek van Den Tex en Timmerije staat een cruciale zin over het verzwijgen, het in stilte hullen: ‘Stilte houdt de gedachten klein.’

Ook kinderen werden verzwegen

Het kortgeleden verschenen documentenboek Liefde in tijden van oorlog (2013)  van Annegriet Wietsma en Stef Scagliola heeft een meer dan suggestieve ondertitel: Onze jongens en hun verzwegen kinderen in de Oost. Nederlandse militairen legden het al snel aan met Indonesische meisjes uit de kampong. ‘Baboes’noemden ze die. En de kinderen die uit deze tropenliefdes voortkwamen, zijn in veel gevallen door de vaders verzwegen. Opnieuw dat beladen woord.

Niet alle verhalen komen in boekvorm terecht, er zijn ook andere media die het verzwegene openbaar maken. Een veel bezochte site voor het voormalige Nederlands-Indië heet Javapost.nl. Hier staan getuigenissen over onderwerpen die vergeten dreigden te raken, maar aan het licht worden gebracht.
Zo is er het aangrijpende verhaal van dochter Liesje de Leeuw die haar vader Eduard de Leeuw memoreert, reserveofficier in het KNIL, die zich tijdens de oorlog op Java verborgen hield om aan de doodsbedreiging door Japanners te ontkomen.
Zijn dochter tekende dit dramatische, geheime verhaal op. Dat De Leeuw als militair onderdook, heeft hem zijn leven met schaamte en angst achtervolgd. Een trauma dat niet nalaat effect te hebben op zijn kinderen, onder wie dochter Liesje, en zelfs zijn kleinkinderen.

De combinatie van archiefonderzoek, interviews met betrokkenen of hun kinderen is maatgevend voor het verbreken van het zwijgen. Dat al deze verhalen hun oorsprong vinden in het vroegere Nederlands-Indië is beslist geen toeval. De getuigen van toen zijn gemiddeld tachtig jaar oud, vaak ouder. Hun verhalen lagen decennialang opgeslagen in hun geheugen, als vergeten. Gelukkig worden al die slapende verhalen uiteindelijk wakker omdat mensen van een of twee generaties later willen weten hoe het vroeger was. Zolang mensen van toen leven, bestaan vergeten verhalen niet.

x

Kester Freriks (Jakarta, 1954) werkt momenteel aan het boek Echo’s van Indië. De Indonesische onafhankelijkheid in verhalen en herinneringen, te verschijnen in augustus 2015.

Dit artikel verscheen eerder in NRCNext, 1 januari 2015.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een bijzonder hotel

$
0
0

Rustoord Menoembing bij Muntok

De eerste aanbesteding moet hebben plaatsgevonden in 1927 of 1928, in ieder geval nog voor het uitbreken van de economische wereldcrisis. Het ‘rustoord’ van de tinwinningsmaatschappij op Banka, het nabij Muntok gelegen hotel Menoembing, mocht wat kosten. Tijdens de bouw moest er echter zo zeer worden bezuinigd, dat slechts een deel van de geplande bijgebouwen kon worden gerealiseerd.

Bouw Hotel Menoembing, Muntok, ca. 1929.

Bouw Hotel Menoembing, Muntok, ca. 1929.

Ambtenaar Eykman, die in 1934 van het gouvernement in Batavia opdracht had gekregen een rondreis te maken over Sumatra om op zoek te gaan naar verspilde gelden, constateerde dat het herstellingsoord meer dan 3,5 ton had gekost, ‘doch niet meer bevat dan vier vertrekken’. De weg naar het herstellingsoord kostte alleen al ongeveer 1,5 ton, ‘zodat ruim een half miljoen aan een weinig nut opleverend instituut is verdaan’. Dat Eykman een oordeel had over iets wat een privé-oord leek te zijn, moeten worden toegeschreven aan het feit dat de overheid klaarblijkelijk financieel had bijgedragen.  

De toegangsweg

Hoe het ook zij, Hotel Menoembing was een aanwinst voor de gemeente Muntok. Ook al was de weg er naar toe nu niet bepaald vrij van problemen. Zelfs meer dan 20 jaar later bleek de reis nog niet eenvoudig, getuige het verhaal van Alfred Ferdinand Lancker, een KPM-man uit Pangkal Pinang:

“Op 3 juli 1957 werd Pangkal Pinang bezocht door dr. Hatta, en werd voor deze gelegenheid een receptie georganiseerd door de resident. Samen met mijn ‘njonja’ werd ik uitgenodigd. Tijdens de receptie spraken wij de sectiechef van de TTB afdeling Muntok (Tambang Timah Bangka – JP), die ons een goede kamer beloofde in het TTB-hotel op de top van de Menoembing, de 445 meter hoge berg bij Muntok.  Een paar dagen er tussen uit leek ons wel wat.

Het echtpaar Lancker-van Galen, klaar voor de reis

Het echtpaar Lancker-van Galen, klaar voor de reis

Zaterdagochtend zijn we in wel gemoed in de wagen gestapt. De hond achterin. De chauffeur wilde niet mee, omdat het een islamitische feestdag was en hij bij zijn familie wilde zijn. Natuurlijk, zoals het dan altijd uitkomt: juist op die rit naar Muntok kreeg ik moeilijkheden met de motor. Deze sloeg namelijk altijd af bij het schakelen als er even geen gas werd gegeven. In Muntok zelf gebeurde het op een vrij steile weg. De handrem pakte niet voldoende, en met de starter kreeg ik de motor niet meer op gang. De enige oplossing was dus de versnelling in de achteruit en de auto ontkoppeld de helling af laten rollen en dan de koppeling weer op laten komen. (…)  Het was duidelijk dat een trip de berghelling van de Menoembing op, met zijn scherpe bochten, niet bepaald verantwoord was. Dus eerst maar een biertje bij de sectiechef gedronken, die zo welwillend was mijn auto in handen te geven van de TTB-garage. Wij kregen een andere auto met chauffeur.

De 8 kilometer lange weg van Muntok naar het hotel is zeer smal en bochtig. Er moet altijd eerst worden getelefoneerd of er geen tegenliggers onderweg zijn. De weg bleek gelukkig vrij te zijn, en wij konden het laatste gedeelte van onze tocht beginnen. Na twintig minuten waren we boven. Het water in de radiateur kookte!”

Hotel Menoembing

Over het hotel was het echtpaar zeer te spreken:

“We stonden voor de ingang van een ongedacht aardig gebouw, modern van lijn en ruim van opzet. Bij het hotel bleken een tweetal dubbele paviljoens, ongeveer 20 meter lager dan het hotel tegen de helling op gelegen. Wij hadden een paviljoen met uitzicht op Muntok, de zee en de vage kust van Sumatra.

Menoembing, hoofdgebouw, ca. 1929

Menoembing, hoofdgebouw, ca. 1929

Een stenen trap voert naar het paviljoen, bestaande uit een smalle onoverdekte galerij, een zitkamer van circa 3 x 5, een slaapkamer van 5 x 5,5, een badkamer en wc. Er is waterleiding met drinkwater, opgepompt van een 80 meter lager gelegen bron, elektriciteit van het hotel aggregaat, en een telefoon om koffie etc. te bestellen. De bediening bleek voortreffelijk, wel een unicum in het huidige Indonesië.

Zowel op ons paviljoen als op het hotel was een plat dak van waar je een schitterend uitzicht had over de zee en het achterland. Het was er echter beslist niet koud, iets waar wij wel op hadden gerekend. Onze pullovers en andere wollen attributen hebben dan ook geen dienst hoeven doen. Af en toe zaten wij midden in een wolk. Wel grappig, als je, gezeten in een grote zaal, de happen mist naar binnen ziet glijden. Even later was alles echter weer helder.”

De eerste avond van hun verblijf krijgen de echtelieden bezoek van de sectiechef, ‘een statenloze Witrus die in Berlijn zijn ingenieursdiploma heeft gehaald en in 1938 naar Indië is afgezakt’. Samen met hem en enkele andere gasten wordt gezellig geborreld. De volgende dag, zondag, wordt gerust. ‘Veel lopen op een bergtop is er toch niet bij, en omdat we onze rackets hebben thuisgelaten, hebben we geen gebruik gemaakt van de tennisbaan.’

De maandagochtend werden ze, na afgerekend te hebben – ’12 gulden per man per dag, dat viel reuze mee!’ – weer afgehaald, en afgezet bij de TTB garage waar hun eigen auto gerepareerd en wel op hen stond te wachten. Met een kalm gangetje reden ze terug naar Pangkal Pinang, slechts onderbroken door enkele hevige plensbuien.

Het Bangka-incident

Aldus het verslag van KPM-employé Lancker, opgetekend in een brief gericht aan familieleden in Nederland. Opvallend is, dat hij niet rept over het feit dat acht jaar tevoren, in januari 1949, Hotel Menoembing door het Nederlandse gouvernement werd gebruikt om de Republikeinse leiders te ‘huisvesten’. Tijdens de Tweede Politionele Actie werd Djokjakarta ingenomen en de Republikeinse top, waaronder Soekarno en Hatta, gevangengezet. Via enkele tussenstops werden deze leiders overgebracht naar ‘Menoembing’. Waarschijnlijk was het hotel uitgekozen vanwege de moeilijk te begane toegangsweg.

In de Nederlandse media werd het verblijf positief afgeschilderd. “Moh. Hatta en andere vooraanstaande republikeinen genieten op Bangka volledige bewegingsvrijheid”, aldus persbureau Aneta.  De Nederlandse onderhandelaar J.H. van Royen vertelde de Veiligheidsraad dat de mannen konden gaan en staan waar ze wilden. Niets was echter minder waar. Toen op 15 januari 1949 een vertegenwoordiging van de VR op Bangka arriveerde, bleken de Republikeinse leiders gevangen te zitten achter tralies en prikkeldraad! Het Bangka-incident was geboren. Ondanks het feit dat op 17 januari de huisvesting werd verbeterd, werden de Nederlandse onderhandelaars gewantrouwd.

Erfgoed

Het is zeer wel mogelijk dat het echtpaar Lancker in dezelfde suite heeft verbleven als Soekarno of Hatta. Er bevonden zich op het terrein immers slechts twee dubbele bungalows, goed voor vier gasten.

Van ‘Menumbing’ weten we dat het later in verval is geraakt, en de laatste tientallen jaren niet meer in gebruik is geweest als hotel. Eerst enkele jaren geleden werd het complex herontdekt als historisch erfgoed: één van de ‘lieux de memoires’ van de Indonesische onafhankelijkheid. Thans kan het geheel worden bezichtigd in opgeknapte staat: inclusief een geherdecoreerde onderhandelingskamer, en een Ford die door Soekarno zou zijn gebruikt. Of ook déze auto onderweg problemen heeft gehad? Dat vertelt het verhaal helaas niet.

x

Menoembing, luchtfoto. Linksboven en rechtsonder de beide bungalows, rechtsboven de tennisbaan. Ca. 1929.

Menoembing, luchtfoto. Linksboven en rechtsonder de beide bungalows, rechtsboven de tennisbaan. Ca. 1929.

Menoembing: openingsfeest voor het personeel. Ca. 1929.

Menoembing: openingsfeest voor het personeel. Ca. 1929.

Menumbing, thans

Menumbing, thans

Menumbing, één van beide bungalows.

Menumbing, één van beide bungalows.

Menumbing, wanddecoratie met verwijzing naar verblijf  Republikeinse leiders.

Menumbing, wanddecoratie met verwijzing naar verblijf Republikeinse leiders.

De Ford van Soekarno

De Ford van Soekarno

Muntok en Menoembing, kaart

Muntok en Menoembing, kaart

Bronnen:
Dit verhaal werd opgetekend met behulp van stukken van het familie-archief van de familie Lancker, ons toegezonden door Marijke de Jager.
Over de geschiedenis van de tinwinning en KPM op Bangka in de jaren ’50 kan verder worden gelezen in:
J.P. van de Kerkhof, ONMISBAAR MAAR ONBEMIND, De Koninklijke Paketvaart Maatschappij en de Billiton Maatschappij in het onafhankelijke Indonesië (1945-1958). Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis 2 [2005] nr. 4, pp. 122-146.


Gearchiveerd onder:1945-1949, 3. Bersiap en Merdeka Tagged: Bangka-incident, Menoembing, Menumbing, Muntok

‘Een geval van godsdienstwaanzin’

$
0
0

De gehele wereld werd deze week opgeschrikt door de aanval van enkele terroristen op de redactie van een tijdschrift in Parijs. Motief voor de aanval? Het blad zou de profeet Mohammed hebben bespot. Ook in Nederlands-Indië vonden soortgelijke religieuze aanslagen plaats. Als voorbeeld hier een bericht uit 1940.

Uit het Bataviaasch Nieuwsblad, 17 juni 1940:

“Een Europese brigadier en een Ambonese soldaat zijn zondag het slachtoffer geworden van een overval op de wachtpost bij het radiostation Radio-Holland te Priok, gepleegd door vier Inlanders, twee afkomstig uit Batavia en twee uit de omgeving van Serang, gewapend met lange kapmessen. Naar gebleken is, moet deze overval toe te schrijven zijn aan godsdienstwaanzin. De vier mannen droegen witte doeken om hun hoofden en waren in het bezit van djimats. Twee van hen werden doodgeschoten, twee anderen werden zwaar gewond. Ook hebben zij nog een Inheems posthuiscommandant te Priok zwaar verwond.

Tandjoeng Priok, Chinese waroengs

Tandjoeng Priok, Chinese waroengs

De overval geschiedde in de morgen van zondag omstreeks negen uur. De vier mannen zijn, naar het onderzoek heeft uitgewezen, als eerzame burgers tussen ander publiek de Zuiderboordweg afgegaan en hebben onverhoeds de schildwacht overvallen. Deze man is door de vier kerels van achteren besprongen. Toen zij hem hadden neergeslagen, rukten zij zijn geweer uit de handen.  

De commandant van de wacht, brigadier Grootveld, die waarschijnlijk een ronde maakte over het erf schijnt iets verdachts te hebben opgemerkt, althans hij liep in de richting van de plaats waar de schildwacht moest staan. In plaats van de wacht zag hij de vier mannen, die, toen hij naderde, plotseling ook hém aanvielen en met hun messen neersloegen. Na aldus deze laffe en moorddadige aanslag te hebben volbracht en zich met de karabijn van een der gesneuvelde slachtoffers te hebben bewapend, trok het viertal zich terug en mengde zich opnieuw onder het publiek.

De scherpschutter

Bij Radio Holland had men het ook gezien. Daar belde men ijlings de politie-sectie op. Bovendien was er nog iemand, die het had gezien, doch die niets kon ondernemen, omdat hij ongewapend was. Dat was een rechercheur van politie, die bij de polikliniek stond om obat te halen. Hij kon even later de wachtcommandant van politie de daders aanwijzen, die rustig voortliepen in de richting van de derde binnenhaven.

Omdat het aanwijzen van bepaalde personen tussen het publiek vanzelfsprekend bezwaren opleverde en dus tijdverlies betekende, nam de rechercheur een karabijn over en schoot twee van de vier moordenaars neer, een staaltje van koelbloedige scherpschutterskunst. Een van hen bleek toen men op die plaats aankwam reeds te zijn overleden. De beide anderen zagen echter kans te ontkomen.

Inmiddels arriveerde een militaire patrouille, daar ook de hoofdwacht was gewaarschuwd. De rechercheur wees daarop de plaats aan waar de beide vluchtelingen in de kampong waren verdwenen, en zo kon het gebeuren dat de patrouille voor een der brede kamponggangen kwam, rechts van de Zuiderboordweg en daarmede parallel lopend, voordat zij gelegenheid hadden in de kampong een goed heenkomen te zoeken en deze gang te verlaten.

Eén van de twee bevond zich midden op het smalle weggetje van Gang II toen de soldaten hem in het zicht kregen. En dit was ook het laatste ogenblik van zijn bestaan. Met een goed gericht schot werd een eind aan zijn leven gemaakt. Ook in Gang II maakte zich uiteraard een grote schrik van de bewoners meester en iedereen zocht onmiddellijk zijn heil in de vlucht, de huizen in. De laatste nog levende moordenaar had zich intussen verscholen op een stukje grond, behorende bij een op de hoek van Gang II en een zijgangetje daarvan gelegen woning. Door een deurtje in den pagar was hij daar binnengekomen. Hiermede had hij evenwel zijn laatste kans op ontsnapping verspeeld. De achtervolgende militairen hadden hem al gauw ontdekt en van zeer nabij, dwars door dan pagar heen, werd hij met enkele schoten onschadelijk gemaakt.

Het onderzoek

Dit alles had zich binnen een kwartier afgespeeld. De politie in Batavia werd gealarmeerd. De resident, de hoofdcommissaris, de chef van de recherche en de chef van den Politieke Inlichtingen Dienst waren spoedig ter plaatse. De meest uitgebreide maatregelen werden genomen. Men wist toen nog niet wat er precies gaande was. Zo werden onmiddellijk overal de wachten versterkt. Radio-Holland werd geheel door militairen met getrokken klewang en gestreken karabijn omringd. Op de weg stonden politie-agenten met getrokken klewang het verkeer te regelen.

Eerst later kreeg men een inzicht in de drijfveer van de vier mannen. Na een ingesteld onderzoek kreeg men aanwijzingen die duidden op godsdienstwaanzin, zoals de Indische geschiedenis die meer kent. Toen deed men echter ook nog een andere ontdekking: een deleman-koetsier was door een kogel in het been getroffen. Hij is naar het C.B.Z. getransporteerd waar de wond werd verbonden. Op het ogenblik staat nog niet vast, of de koetsier door een kogel uit de door de rechercheur afgeschoten karabijn, dan wel uit de karabijn die de overvallers handen buitgemaakt werd getroffen. Tegen de avond is een der beide gewonde amokmakers nog overleden. De andere gewonden verkeerden nog steeds in levensgevaar. Brigadier Grootveld zal heden, evenals de Ambonese soldaat, met militaire honneurs worden begraven.”

Enkele weken later berichtte het Soerabaijasch Handelsblad, onder de kop ‘Godsdienstige beweging in Bantam’:

“De oorsprong van de hele historie ligt in een godsdienstige beweging afkomstig uit het regentschap Pandeglang van de residentie Bantam. Pandeglang is in 1926 het brandpunt geweest van de opstandbeweging, welke – hoewel in de kern communistisch – aldaar steun vond in een verhoogd en fanatiek opgezweept godsdienstig leven.

Javaanse hadji

Javaanse hadji

Het spreekt derhalve vanzelf, dat sindsdien het geestelijk leven speciaal in Bantam zeer nauwkeurig wordt gadegeslagen, opdat de overheid niet meer verrast wordt door dergelijke gevolgen van een enting van de opstandige communistische leer op een Mohammedaanse beweging. Twee jaar geleden heeft de regent van Serang reeds gewaarschuwd, dat in het onderdistrict Mantjak aan Straat Soenda, zich een Hadji Mohammad vestigde uit Pandeglang, aanhanger van de sectarische beweging van een zekere Hadji Mentarei.

Deze Mentarei-beweging had echter weinig om het lijf. de aanhangers hadden een aparte opvatting van de ‘Saladh’, het slaan op de ‘bedoeg’ (de moskeetrom) enz. Hun aantal was niet groot, het waren zogenaamde ‘wahabi’ (wahabieten) volgens de Koran, en in hun opvattingen was niets gevaarlijks.

Enfin, het Inheems Bestuur had gewaarschuwd, toen de Pandeglanger Hadji Mohammad in het onderdistrict Mantjak zich kwam vestigen. Want hij richtte meteen een eigen gebedshuis op, en maakte propaganda voor de Mentarei-beweging. Men houdt hierbij in het oog, dat het onderdistrict Mantjak in 1926 ook besmet was door de opstand-beweging, en dat daar toen enige arrestaties waren gemaakt. Maar Hadji Mohammad hield zich echter rustig, er was geen enkele aanleiding tegen hem op te treden.

Deze Hadji Mohammad blijkt nu echter de eigenlijke geestelijke leider te zijn van de verzetsbeweging, die resulteerde in de aanslag te Tandjong-Priok. Hij is gearresteerd, en zal zeker wel als een der hoofdbeklaagden terechtstaan, hoewel hij niet behoorde tot de vier lieden die de aanslag pleegden. Van deze vier zijn twee neergeschoten door de kranige rechercheur, en een derde overleed aan de gevolgen van de schotwonden, welke hij en zijn metgezel van de militaire patrouille bekwamen. Er is slechts één aanslagpleger in leven gebleven, een zekere Iskak. Deze verstrekte aan de politie inlichtingen, welke leidden tot de arrestatie van hun geestelijken leider en nog enkele andere personen.

Aanval met oorlogsklewangs

Onmiddellijk werden ook huiszoekingen verricht ten huize van de leider en alle aanhangers van de Mentarei-beweging in Mantjak. Deze leverden echter niets bijzonders op: enige djimats (talismans) en twee goloks, d.w.z. doodgewone huis-, tuin-, of keuken-goloks. Dus geen slagwapens voor den krijg zoals in 1923 werden gebruikt, en waarvan de aanvallers te Tandjoeng Priok zich ook hadden bediend.

Hieruit bleek derhalve dadelijk dat het complot niet van uitgebreide omvang kon zijn. Dit werd bevestigd door hetgeen aan het licht kwam bij het verhoren van de gearresteerde leider en de gewonde volgeling. Het schijnt vrijwel vast te staan, dat Hadji Mohammad met slechts zijn zoon en de vier aanvallers in de samenzwering betrokken waren. Op een dag had hij de vier lieden bij zich in Mantjak verenigd: twee mannen uit het regentschap Serang (onder wie Iskak die in leven is gebleven), en twee uit het regentschap Pandeglang, onder wie een gepensioneerde boswachter. Een der andere aanslagpleger, een zekere Sentarip uit Pandeglang, was een beruchte moordenaar. Hij heeft destijds een veroordeling ondergaan tot 10 jaren gevangenisstraf, wegens moord op een politieagent. Natuurlijk was dit sujet voor dezen aanslag te Tandjong-Priok uitgekozen als ‘djago’.

Hadji Mohammad dan had aan de vier lieden verklaard, dat de dag was gekomen dat zij moesten werken voor de radja van Mataram, of dergelijke woorden, en dat zij naar Tandjoeng Priok moesten gaan.

„Gaat nu het gras snijden!”

Woensdag 12 Juni jl., dus enkele dagen vóór de aanslag, begaven Hadji Mohammad, diens zoon en de vier lieden zich naar Batavia. Ze namen hun intrek ergens in de buurt van Pasar Ikan. De dag vóór de aanslag, had Hadji Mohammad aan de vier lieden gezegd: „Morgen is ‘t de tijd gekomen om het gras te snijden en te oogsten. Gaat naar Priok. Sentiko (de ex-boswachter) zal jullie nadere bevelen geven.”

Priok, waroengs

Priok, waroengs

Op de morgen van het drama zijn ze per autolette naar Priok getogen. Sentiko was degene die de aanval opende en de schildwacht neersloeg. Maar ze hebben ervaren, dat ze met hun vieren bij elkaar niet zo goed konden ‘oogsten’ als één Inheemse rechercheur, die in de paniek zijn zinnen de baas bleef.

Er is nog een kwestie welke nader moet worden belicht. Men heeft terecht in wijde kring zich afgevraagd, hoe het mogelijk was, dat vier ketels met witte hoofddoeken op (het teken van ten dode gewijde Mohammedaanse krijgers in de heilige oorlog tegen ‘ongelovigen’) zich op klaarlichte dag onopgemerkt door de politie op straat hebben kunnen begeven van Pasar Ikan naar Tandjong Priok. Wij kunnen echter melden, dat slechts één der aanvallers, namelijk de leider Sentiko, een witte hoofddoek op had, en dat hij deze bovendien nog had verborgen onder een witten helmhoed.

Politie is waakzaam

De Bataviase politie is anders waakzaam genoeg tegen de witte hoofddoeken. Een paar jaren geleden beklaagden enkele Badoei’s zich bij het bestuur in Bantam erover, dat zij- door de politie van Batavia waren aangehouden, omdat zij witte hoofddoeken droegen. Deze dracht heeft echter een heel andere betekenis.

Er moet nog worden gemeld, dat dit moorddadige clubje nog het voornemen heeft gehad amok te maken op Pasar Senen. Zij zijn de avond vóór de aanslag te Priok des avonds geweest naar Pasar Senen (naast de bioscoop), met het voornemen aldaar amok te maken. Op advies van de zoon van Hadji Mohammad is dit echter niet doorgegaan.”

Als de strekking van dit verslag juist is, dan betrof het hier dus een combinatie van sociaal-politieke en religieuze factoren. In augustus 1940, twee maanden na het gebeurde, werd door de Temporaire Krijgsraad recht gesproken. Tegen de auctor intellectualis, Hadji Mohammad, werd de doodstraf uitgesproken, en tegen de enige overlevende van de bende, Iskak, vijftien jaar gevangenisstraf.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een Indische erfenis

$
0
0

Naar aanleiding van een artikel in de Java Post over haar oma, ontvingen we een brief van mevrouw Sophia van der Mark-van Beuningen uit Portugal. Ze laat ons weten dat haar oma een aantal spulletjes heeft meegenomen uit Indië en dat ze niet goed weet wat het voorstelt of wat er mee gedaan kan worden.

Zouden de lezers van de Java Post haar misschien wijzer kunnen maken?

Spelletjesset

Spelletjesset

I. Een doos met fiches voor spelletjes en 2 kaartspelletjes. De kaartspelletjes zijn compleet. De tegel waar het doosje op ligt is 30cm x 30 cm. Het zijn prachtig gesneden benen of ivoren fiches en links onder zijn parelmoeren visjes, die ook nog eens bewerkt zijn. alles zit in houten bakjes, ín een houten doosje met een haakje om het te sluiten.  

Spelletje

Spelletje

II. Een soort halma spelletje. Het zijn weer benen of ivoren pionnetjes, grotere en kleinere. Er zijn meer pionnetjes dan dat er gaatjes zijn. De pionnetjes zitten weer in een mooi rond houten doosje.

Koperen bal?

Koperen bal?

III. Twee koperen helften van een bal. Ze sluiten op elkaar en zitten dan goed vast. Ze hebben allebei een oogje waarmee je de bal kunt ophangen. De buitenkant van de bal is figuratief geslagen.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Putri Solo

$
0
0

Door Louis Doppert

Solo is de stad waar onze familie oorspronkelijk vandaan komt. Mijn overgrootvader vestigde zich er rond 1820.

De verhuizing in 1935 van het grote huis op de suikeronderneming Tjoekir naar de kleine witte woning aan de Muloweg in Solo was voor mij een gebeurtenis met grote gevolgen. Maar dat zou pas later blijken. De Muloweg is enkele malen van naam veranderd. In de Japanse tijd heette hij Kusumoyudan, daarna Jalan Mgr. Sugio Pranoto en misschien is de naam weer veranderd. De weg loopt van de Istana Mangkunegaran naar de Katholieke kerk. Vroeger liep er een sloot langs de huizen. De bruggetjes voor de woningen waren niet alleen ontmoetingsplaatsen voor het huispersoneel maar ook voor de buurkinderen.

Straatbeeld Solo

Straatbeeld Solo

Met de familie, die een huis en een zijstraatje verder woonde, bestonden reeds generaties lange vriendschapsbanden. Zij hadden een groot, oud huis. Het erf leek een botanische tuin, die opzettelijk zonder enige systematiek was aangelegd. De vruchtbomen stonden zowel in de voor- als in de achtertuin: mangga, pisang, jeruk nipis, jeruk keprok, papaya, sawoh, srikaya, blimbing, klapper en gedondong. Desondanks bood de tuin nog een ruime speelplaats voor de kinderen uit de buurt. Dat waren voornamelijk wij: mijn broers, zuster en ik, die met de jongste twee dochters de toen zo populaire spelletjes deden: kastie, diefje-met-verlos, verstoppertje, gatrik en pak sòdòr. Ook vouwden we papieren scheepjes en hielden wedstrijden wiens scheepje het eerst bij het volgende bruggetje zou aankomen. Vaak moest de competitie worden onderbroken omdat grote bruingele torpedo’s, tegen de regels in, zich in de strijd hadden gemengd.  
De beide ouderparen hadden een onverbiddelijke stelregel: vóór donker thuis en dan één voor één naar de mandikamer om het bezwete lijf schoon te wassen. Na een jaar in Solo te hebben gewoond, verhuisden we naar Klaten. En weer enige jaren later naar Yogya, de geboorteplaats van mijn moeder.

Na een oorlog, een revolutie, een migratie, twintig jaar later en een dertienduizend kilometer van Solo verwijderd, ontmoette ik de jongste van de twee buurmeisjes. Waar? In Den Haag natuurlijk! Waar precies in den Haag? Het zij me vergeven, dat ik het niet meer weet.
Wat er toen gebeurde, staat zeer fraai beschreven in de Mahabharata, het bekende Indiase heldendicht:

Het regende geurige bloemen uit de hemel
Engelen bliezen op bazuinen
De demonen in het donkere bos zongen een loflied op de liefde

Louis Doppert en Julie Portier

Louis Doppert en Julie Portier

Het is duidelijk, dat na deze aanwijzingen uit de boven- en onderwereld een huwelijk niet uit kon blijven. Ik trouwde met mijn Putri Solo (dochter van Solo). We bekeken elkaars familie albums. Op één foto, zo een zwartwit kiekje met kartelrand, staan wij beiden. Het was het zilveren huwelijksfeest van mijn schoonouders.

Weer twintig jaar later.
Vrijwel gelijktijdig bekruipt ons het heimwee-verlangen Yogya en Solo weer te zien. Als we met de andong (paard en wagen) de voormalige Muloweg inrijden, zijn mijn verwachtingen niet hoog gespannen. Paps had ons huis vlak na de oorlog moeten verkopen in verband met zijn vertrek naar Holland. Het was in zeer slechte staat van onderhoud.
‘Stop, stop,’ roep ik. De koetsier trekt aan de leidsels. Ik kijk naar de smetteloos witgepleisterde woning, stralend in de felle tropenzon. Het is perfect gerestaureerd en in de oorspronkelijke staat gebracht. De sloot en de bruggetjes zijn verdwenen. Onze blik glijdt naar een woning en een zijstraatje verder, maar … daar staat een modern verdiepingshuis.
En de tuin, is die er nog?

Waar zoveel spelletjes werden gespeeld
En kinderkreten klonken
In de schaduw onder de bomen
Die een belofte droegen
Van rijp en geurig fruit
Ja, de tuin is er nog als
Haarscherp beeld gegrift
In gedeelde herinnering

x

Dit artikel verscheen eerder in een andere versie: Moesson 34ste jaargang No.7, 1 november 1989.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Afgeranseld, ‘en den geest gegeven’

$
0
0

Steeds gaat de aandacht, gezien de omvang, uit naar slavernij in ‘de West’. Veel onbekender is daardoor de slavenhandel in Nederlands-Indië ten tijde van het Nederlandse kolonialisme in de Gordel van Smaragd.

Door Gert Ooostindie

Op 10 september 1765 beklaagde een zekere Augusto van Balie zich bij de lokale rechtbank in Batavia, het huidige Jakarta. Augusto, slaaf van Willem Ferdinandus, onderkoster van de Binnenkerk, verklaarde dat zijn meester zijn slaven routinematig mishandelde. Hij toonde een groot litteken op zijn gezicht en striemen van geselingen op zijn rug.
Maar de reden dat hij voor de rechtbank verscheen was een andere. Volgens Augosto had Ferdinandus zijn slavin Cihstra van Bengalen zo gruwelijk afgeranseld ‘dat zij nog dienzelfden nagt daardoor den geest heeft gegeven’. Twee dagen later legde een andere slaaf, Oemar van Boegis, een soortgelijke verklaring af.
Toen trad echter een derde slaaf op als getuige à decharge, Soedin van Ganjar. Zeker, zijn meester pakte zijn slaven wel eens stevig aan, maar echt niet extreem, en nooit zonder reden. In dit geval had Cihstra aanleiding gegeven door te proberen te vluchten. Welke verklaring Soedin gaf voor haar dood, blijft onduidelijk.
Zeker is dat de twee slaven die de moed hadden opgebracht Ferdinandus aan te klagen in het ongelijk werden gesteld. Dat zal hun waarschijnlijk duur zijn komen te staan. Slaven die volgens de rechtbank ten onrechte Europeanen aanklaagden werden bestraft met geselingen. Daarna moesten ze terug naar hun baas, die in dit geval Soedin wel een extraatje zal hebben gegeven voor zijn goede diensten, maar beide anderen rauw zal hebben gelust.

Drie slavinnen van de radja van Boeleleng, 1865

Drie slavinnen van de radja van Boeleleng, 1865

Deze treurige anekdote, opgetekend door Reggie Baay in zijn bij vlagen meeslepende boek over slavenhandel en slavernij in ‘de Oost’, is om meer redenen sprekend. Allereerst, omdat zij zo’n treffend beeld geeft van de kern van slavernij, waar en wanneer dan ook: de willekeur, de rechteloosheid, het geweld, het leed, de moed van de ene slaaf, de aanpassing van de ander. Daarnaast omdat alleen al de namen van de betrokkenen een weinig bekende wereld van slavenhandel over grote afstanden in het domein van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) openbaren. De Nederlandse onderkoster bezat slaven uit duizenden kilometers ten westen, noorden en oosten gelegen oorden: Bali, Bengalen, Sulawesi. En ten slotte: wij associëren zulke gruwelijke verhalen over slavernij met Suriname of misschien Curaçao, niet met ‘Indië’.  

Zwanenzang

Verwondering, en waarschijnlijk ook ergernis over dat laatste inspireerde Baay tot het schrijven van Daar werd wat gruwelijks verricht, een verwijzing naar het befaamde boek Daar wèrd wat groots verricht, in 1941 gepubliceerd als – naar zou blijken – zwanenzang van een traditie waarin het Nederlandse kolonialisme in de Indonesische archipel werd gerepresenteerd als een grootse, nog onvoltooide taak.
Baay opent zijn boek met die vraag: waarom denken Nederlanders bij slavenhandel en slavernij alleen maar aan ‘de West’, waarom zijn deze fenomenen aan de andere kant van de wereld vergeten, of erger, weggepoetst? Op die vraag komt hij pas in het slothoofdstuk terug – logisch, want hij moet eerst duidelijk maken dat slavenhandel en slavernij er van meet af aan bij hoorden, eerst bij de VOC, later bij het kolonialisme. Hij beschrijft die geschiedenis uitvoerig, met gevoel voor treffende, wrange, anekdotes. Dat verhaal vergt de nodige historische context, uitvoerige lessen in koloniale geschiedenis. Voor ingewijden is dat misschien wat te veel van het goede, maar wie dit boek zonder voorkennis leest, zal er blij mee zijn.

'Daar werd wat gruwelijks verricht'

‘Daar werd wat gruwelijks verricht’

De grote lijnen zijn duidelijk. In de Nieuwe Wereld draaide het vrijwel volledig om Europese meesters en tot slaaf gemaakte West-Afrikanen en hun afstammelingen. Slavernij was er bovenal een kwestie van plantagearbeid – grote ‘slavenmachten’ werkend voor witte minderheden. Europeanen kochten aan de kust Afrikanen van lokale handelaren, de rolverdeling was duidelijk. Maar de slavenhandel en de koloniale slavernij in het VOC-domein zijn een complexer verhaal. De slavenhandel was wijdvertakt, slaven werden als koopwaar aangekocht en verhandeld van Oost-Afrika via het Nabije Oosten, Ceylon en India tot de Maleise wereld, de Indonesische archipel en de Filippijnen. De handelaren waren Arabieren, Indiërs, Maleiers, Chinezen – en niet te vergeten de VOC. De afnemers waren even divers, ook in het latere Indië. Koloniale slavernij was primair een stedelijk fenomeen, in de huishoudens, maar de VOC schakelde ook grote aantallen slaven in bij de bouw en bemensing van bestuurlijke en militaire objecten. Aantallen? Op basis van recente wetenschappelijke studies geeft Baay hiervan wel een idee, zij het minder systematisch dan wenselijk en ook wel mogelijk is. Schattingen over de omvang van de VOC-slavenhandel suggereren dat deze in dezelfde orde was als van de Nederlands-Atlantische slavenhandel (ongeveer 600.000 Afrikanen), of zelfs groter. Over de omvang van de slavenbevolking in Indië – de slavernij in de andere VOC-koloniën blijft veelal buiten beschouwing – geeft Baay gefragmenteerde cijfers. De VOC had gemiddeld vier- tot zevenduizend slaven in dienst, maar de meeste slaven waren eigendom van particulieren. Op Java stonden in 1815 een kleine 27.000 slaven geregistreerd, in 1860, bij de afschaffing van de slavernij, nog geen 5.000.

‘De West’

Vanuit wetenschappelijk perspectief is het dan ook niet zo vreemd dat historici meer aandacht hebben voor slavernij in ‘de West’. Niet alleen was het aantal slaven er veel hoger – Suriname alleen telde rond 1770 zo’n 60.000 slaven, Curaçao rond 1790 13.000, maar ook was hun aandeel in de totale bevolking veel groter: in Suriname ruim 90 procent in de achttiende eeuw, bij de afschaffing in 1863 nog altijd 70 procent; in Curaçao ruim 60 procent procent in 1790 en 30 procent in 1863. Slavernij maakte de West en is daarom logischerwijs het centrale referentiepunt voor de Afro-Caribische geschiedenis.
In zo’n vergelijking verbleekt het belang van de slavernij in Indië, waar ‘koloniale’ slaven een kleine minderheid van de totale bevolking uitmaakten en hoogstwaarschijnlijk zelfs marginaal waren ten opzichte van de in dit boek vrijwel onbesproken inheemse slavernij.

Die cijfermatige vergelijking trekt Baay niet, hij zoekt de verklaring voor het vergeten en zelfs verdoezelen van de Indische slavernij liever in het hedendaagse. Wat hij daarover schrijft snijdt hout. De Indische gemeenschap in Nederland is zich niet bewust van mogelijke wortels in de slavernij, en weinig geneigd die te zoeken. Nakomelingen – daar en hier – zijn bovendien, anders dan de nakomelingen van de Afrikanen die ooit als slaaf de Atlantische oceaan moesten oversteken, niet als een aparte groep te identificeren, en te discrimineren. Dat laatste verklaart waarom de slavernij, uiteindelijk ‘herontdekt’ in het Nederlandse debat, vrijwel uitsluitend een verhaal over Afrika, Suriname en de Antillen is geworden. Met de migratie uit de Caribische koloniën kwam die geschiedenis ‘thuis’ – en dat leidde uiteindelijk tot gebaren van erkenning, die de Surinaamse en Antilliaanse gemeenschap overigens bepaald niet in de schoot kreeg geworpen. De Indische gemeenschap taalde niet naar erkenning van dat perifere stukje verleden, zij had andere, versere en zwaarder wegende grieven.

x

 

Reggie Baay: Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Indië. Atheneum-Polak & Van Gennep, 299 blz. € 19,99

x

Een eerdere versie van dit artikel verscheen op vrijdag 16 januari 2015 in NRC Handelsblad.


Gearchiveerd onder:8. Recensies Tagged: Reggie Baaij, slavernij

Nederland hield doodstraf in Indië in stand

$
0
0

Door Sanne Ravensbergen

Afgelopen zondag werd in Indonesië de Nederlander Ang Kim Soei geëxecuteerd door een vuurpeloton. Hij werd in 2003 aangeklaagd voor betrokkenheid bij de productie van XTC en veroordeeld tot de doodstraf. Een gratieverzoek en diverse diplomatieke pogingen door de Nederlandse overheid haalden niets uit bij de Indonesische president Joko Widodo, die een hard beleid voert op het gebied van drugsmisdrijven.

In Nederland werd geschokt gereageerd op de executie. Minister van Buitenlands Zaken Bert Koenders heeft inmiddels de Nederlandse ambassadeur in Jakarta tijdelijk teruggeroepen naar Den Haag. Het handelen van de minister is begrijpelijk. Indonesië zelf stelt ook alles in het werk om Indonesische burgers, die in andere landen ter dood veroordeeld zijn, uitgeleverd te krijgen. Toch zou het wellicht verstandig zijn in het diplomatieke verkeer dat momenteel plaatsvindt, enig historisch besef te tonen met betrekking tot de schending van mensenrechten door Nederland zelf. Een wijzend vingertje van Nederland als het gaat om mensenrechten, schiet in Indonesië al snel in het verkeerde keelgat.

Als we een en ander in historisch perspectief plaatsen is dat niet onterecht. Nederland zelf heeft een discutabel verleden als het gaat om mensenrechtenschendingen in koloniaal Indonesië. Nederland hield in Nederlands-Indië de doodstraf zelfs in stand.

Lijfstraf gevangenis Lahat, Noord-Sumatra, ca. 1900

Lijfstraf gevangenis Lahat, Noord-Sumatra, ca. 1900

x
Toen in 1870 de doodstraf in Nederland werd afgeschaft, werd in Nederlands-Indië alles bij het oude gelaten. Een veel gehoord argument was dat de inheemse bevolking minder beschaafd en ontwikkeld was en daarom nog niet klaar voor deze hervorming. Het besluit is exemplarisch voor de manier waarop werd omgegaan met strafrechtspleging in Nederlands-Indië. Het Nederlands-Indische strafrechtsysteem was vergeleken met dat in Nederland repressiever en werd meer geleid door de directe belangen van het bestuur. Er bestond bovendien ongelijkheid in het systeem door de invoering van aparte rechtbanken voor verschillende bevolkingsgroepen. In de praktijk hield dit in dat de rechtbanken waar Europeanen werden berecht, werden voorgezeten door meer ervaren juristen met betere mogelijkheden tot verdediging door een advocaat.  

De inheemse bevolking daarentegen werd veelal berecht door de Landraad. Deze lagere rechtbank werd tot 1869 voorgezeten door een bestuurlijke ambtenaar zonder juridische opleiding en met bestuurlijke belangen in de regio. In de praktijk legde ook een lagere rechtbank als de Landraad regelmatig de doodstraf op. Revisie door het Hooggerechtshof was de enige controle die plaatsvond op het proces, maar getuigen werden niet opnieuw gehoord en feiten konden vaak niet meer worden nagegaan. De veroordeling van onschuldigen (en het vrijuit gaan van schuldigen met een zekere invloed) kwam dan ook regelmatig voor.

In principe konden zowel Europeanen als ‘inlanders’ op het schavot belanden. Het opleggen van de doodstraf aan Europese burgers kwam echter nauwelijks voor. De ongelijkheid in het koloniale strafrechtssysteem was dan ook niet alleen te vinden in het procedureverloop van een strafzaak. Ook het type straf dat werd opgelegd verschilde per bevolkingsgroep.

Executie van een doodstraf, door ophanging, voor het gemeentehuis in Batavia, 1896. De gehangene is de Chinees Tan Boen Tjiang, alias Impeh, veroordeeld voor de moord op de Chinese vrouw Njonja Assam.

Executie van een doodstraf, door ophanging, voor het gemeentehuis in Batavia, 1896. De gehangene is de Chinees Tan Boen Tjiang, alias Impeh, veroordeeld voor de moord op de Chinese vrouw Njonja Assam.

Terwijl Europeanen over het algemeen in de gevangenis belandden, werd de inheemse bevolking meestal veroordeeld tot dwangarbeid. Het zou de uitstraling van het koloniale bestuur geen goed doen als ook Europeanen zichtbaar als dwangarbeiders te werk werden gesteld, zo was de gedachte. Voor de inheemse bevolking daarentegen waren dwangarbeid ‘in de ketting’ en lijfstraffen lange tijd geen uitzondering. Slagen met de rotting (rotanstok) werden al gegeven voor lichte overtredingen, zoals rondslenteren of brutaal gedrag. Ook werden jaarlijks tientallen personen veroordeeld tot de dood. In het geval van gratieverlening door de Gouverneur-Generaal – de laatste uitweg om aan de galg te ontsnappen – was de vervangende straf over het algemeen langdurige dwangarbeid.

“Ik geloof dat er weinig inlanders zijn die twintig jaren kettingarbeid of zelfs de helft overleven,” meende een van de leden van de Raad van Indië al in 1841 in een notitie bij een gratieverzoek. Zeventig jaar later, in 1912, was er nog niet veel verbetering zichtbaar op dit gebied. In dat jaar kreeg de Javaan Pa Katjoeng de doodstraf opgelegd wegens het ombrengen van de plaatselijke “Don Juan van de dessa [dorp]” die het had aangelegd met zijn vrouw. De Gouverneur-Generaal toonde clementie met de wraakzucht van de man en verleende gratie. De vervangende straf was twintig jaar kettingarbeid.

Goed voorbeeld

Pas in 1918 werd een geünificeerd Wetboek van Strafrecht ingevoerd dat van toepassing was op alle bevolkingsgroepen van Nederlands-Indië. Het Wetboek kwam deels overeen met het Nederlandse Wetboek van Strafrecht. Met als belangrijk en meest opvallende verschil: het behoud van de doodstraf. Ook Europeanen konden nu dus nog steeds de doodstraf krijgen in Indië, maar in de praktijk werd de doodstraf vooral aan de inheemse bevolking opgelegd. Sinds 1907 vond de uitvoering van de doodstraf – door middel van ophanging aan de galg – niet meer in het openbaar plaats. Er ging overigens wel discussie vooraf aan het opnemen van de doodstraf in het nieuwe Wetboek van Strafrecht. In 1916 werd door een comité, met de wat lange naam ‘Centraal Comité tot voorkoming van de handhaving der doodstraf in het nieuwe wetboek van Strafrecht voor Nederland-Indië en tot verbetering van het Indische Strafstelsel´, een verzoekschrift ingediend bij de koningin, waarin verzocht werd tot afschaffing van de doodstraf. Als argument werd vooral de onomkeerbaarheid van de straf gegeven. In Nederlands-Indië zou de kans groter zijn dat een onschuldige ter dood veroordeeld werd, vanwege het taalprobleem en de “onbetrouwbaarheid van inheemse getuigen”. Het argument dat de inheemse bevolking minder beschaafd en ontwikkeld was, werd nu juist een argument tegen de doodstraf, omdat hen het goede voorbeeld gegeven moest worden van hoe hogere beschaving eruit zag.

Na discussie onder de hoogste organen, waarbij de Adviseur voor Indische en Arabische Zaken C. Snouck Hurgronje als argument tegen de doodstraf aandroeg dat de inheemse bevolking weinig vrees voor de dood had door hun islamitische geloof, werd besloten tot het behoud van de mogelijkheid tot het opleggen van de doodstraf. Onder anderen minister van koloniën Th. B. Pleijte was gevoelig voor het argument dat de doodstraf nodig zou kunnen zijn in het geval van een opstand. Dit bleek het geval in 1927, toen na de communistische opstand 27 mensen ter dood werden veroordeeld, waarvan er 16 ook daadwerkelijk ter dood gebracht werden. De overige 11 kregen gratie. Dit keer lieten communisten, leden van de SDAP en vrijzinnig democraten van zich horen. Zij gaven een scherp geluid af tegen de doodstraf. In de Volksraad werd door de heer W. Middendorp van de Indische Sociaal Democratische Partij (ISDP) fel van leer getrokken tegen het strafrechtsysteem in Nederlands-Indië, waarbij hij taalmoeilijkheden tijdens verhoren, onbetrouwbare politiegetuigenissen, rassenhaat en klassenjustitie noemde als oorzaken voor vele rechterlijke dwalingen. Toch werd een verzoek van het Comité Nieuw-Indië, tot afschaffing van de doodstraf, vrij snel afgewezen. De angst voor opstanden zat er diep in; vanaf de jaren twintig werd in Nederlands-Indië een nog repressiever bewind gevoerd.

Opgeheven vinger

De doodstraf werd niet afgeschaft en tot het einde van de koloniale tijd regelmatig uitgesproken. Als een Gouverneur-Generaal tegenstander was van de doodstraf sprak hij consequent gratie uit, zoals Gouverneur-Generaal D. Fock (1921-1926), maar in de latere jaren 1929 – 1936 werd toch maar liefst 27 keer de doodstraf opgelegd aan niet-Europeanen verdacht van moord, waarvan dertien personen gratie kregen.

Vanuit de historisch ontwikkelde opvatting dat de doodstraf niet past bij een beschaafde natie, kijkt Nederland nu afkeurend naar landen, zoals Indonesië, waar de doodstraf onderdeel is van het strafrechtsysteem. Lange tijd werd echter onder het mom van diezelfde beschavingsgedachte de doodstraf wel opgelegd door het Nederlandse rechtssysteem. Dit betekent niet dat de misstanden uit een koloniaal verleden een excuus mogen zijn voor de Indonesische overheid tot het schenden van mensenrechten. Het aan de kaak stellen hiervan is het goed recht van Nederland, zeker als het een Nederlands staatsburger betreft. Wel zou het de Nederlandse minister en diplomaten sieren als zij zich tonen bewust te zijn van het koloniaal verleden en met niet al te hoog opgeheven vinger de diplomatieke arena betreden.

x

Sanne Ravensbergen is als promovendus verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden. Zij doet promotieonderzoek naar strafrechtspleging op Java (1816-1918).

Dit artikel is eerder verschenen in Historiek, 19 januari 2014.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Het Hollandia-rapport

$
0
0

De opsporing en beoordeling van anti-Japanse activiteiten

Bij de herovering van Nederlands-Indië vonden vele zware veldslagen plaats, met aan beide kanten duizenden doden. Zo niet bij de inname van Hollandia, Nieuw-Guinea, op 18 april 1944, toen ongeveer 15 duizend Japanners zich volkomen lieten verrassen. Misschien was het juist dit verrassingselement dat er toe leidde dat allerlei documenten werden aangetroffen die anders mogelijk zouden zijn vernietigd. Eén van deze documenten was wel zeer bijzonder: een gestencild rapport van bijna 400 pagina´s over het anti-Japanse verzet op Java. De Amerikanen haastten zich het te vertalen.

Kenpeitai officieren

Kenpeitai officieren

x
De vraag is, of de informatie uit het rapport Anti-Japanese Activities in Java later nuttig is gebleken. In het kader van de oorlogsvoering waarschijnlijk niet. De kopie die uiteindelijk terechtkwam bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en sinds kort bij het Nationaal Archief ligt, toont en marge enkele handgeschreven aantekeningen van na-oorlogse geschiedvorsers: vooral pogingen de namen te ontcijferen. Eenvoudig is dit niet. De Japanners schreven de Nederlandse namen in het Japans, en dát werd weer vertaald in het Engels. Uiteindelijk moeten we in enkele gevallen afgaan op een interpretatie van de klanken om de oorspronkelijke namen te achterhalen. Een voorbeeld:

“Hafukasuhetsu, a person of mixed blood, of Kalimas Station  in Soerabaja, under the guidance of Knoop, head of the Eastern SS Bureau, and via Kamaheru, an Ambonese of Soerabaja, plotted the uplifting of the morale through the exchange of illegally heard information about the enemy offensive and the gathering of military information.”

De genoemde Knoop kunnen we thuisbrengen. Het betreft hier Ir. J.J. Knoop van de Staatsspoorwegen (SS). Maar wie hier de Indo Hafukasuhetsu is, of de Ambonees Kamaheru? Geen idee. De namen van de leiders van het verzet werden meestal correct geschreven, de overige meestal verbasterd.  

Het rapport, afkomstig van de Japanse geheime politie, de Kenpeitai, bestaat uit vier delen: een hoofdrapport (229 pagina´s), getiteld ‘Overzicht van alle anti-Japanse activiteiten op het eiland Java, februari 1944’, en drie bijlagen:

  1. een rapport van het Gouvernement in Batavia uit september 1941 over het beoogde gezag ná de oorlog. Dit rapport werd in oktober 1943 door de Kenpeitai gevonden bij Pieter Colijn, één van de leiders van het verzet in Soerabaja.
  2. Een compilatie van verschillende intelligence rapporten van de verzetsbeweging op Java uit december 1942.
  3. Een rapport over door het verzet gebruikte coderingen en communicatievormen.
'Chain of command'

‘Chain of command’

In de Japanse versie telt het geheel maar liefst 389 pagina´s. Indrukwekkend, niet alleen om het grote aantal bijzondere details in de tekst, maar ook om de prachtige uitvouwbladen, waarop getekende overzichten, organogrammen, van alle connecties tussen de verschillende lokale verzetsgroepen. Het anti-Japanse verzet moet van enorme omvang zijn geweest. Maar was dat wel zo?

x

De Jong

Dr. Lou de Jong, die het rapport veelvuldig gebruikte voor Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, relativeerde deze veronderstelling. Hij constateerde dat het rapport getuigt van een enorme achterdocht. De Japanners zagen overal verzet, ook daar waar in het geheel geen sprake was van verzet. De Nederlanders werden gezien als ‘geharnaste tegenstanders van het regime van de bezetter’, en de Indische Nederlanders waren al niet veel beter. “Het is noodzakelijk”,  citeert De Jong het rapport,“deze tot ongehoorzaamheid neigende groep, die de ware bedoelingen van ons zo welwillend militair bestuur niet begrijpt, streng te controleren.” Over de Ambonezen ten slotte: “De Ambonezen zijn niet de minderen van de Indische Nederlanders. Zij zijn anti-Japanse en pro-Geallieerde socialisten. Zij hebben volhard in hun anti-Japanse gevoelens. De grondslag van hun denken is niet dezelfde geweest als die van de Javanen en overeenkomstige volkeren. Dit komt door hun grondige Christelijke vorming en door de gunsten welke zij van Nederland ontvangen hebben.”

Waar hij spreekt over het beoordelen van het verzet, wijst De Jong op de verschillen tussen Nederlands-Indië en Europa: “Wij zullen niet alleen schrijven over de reële illegale activiteiten maar ook over die welke, zonder voldoende basis in de werkelijkheid, door de Japanners als zodanig werden bestempeld. Zouden wij die laatste terzijde laten, dan zou het op ons overzicht volgend beeld van de werkzaamheid van Kenpeitai en PID, van de voor de Japanse rechtbanken gevoerde processen en van het lot van diegenen die tot gevangenisstraf werden veroordeeld, hoogst onvolledig zijn, Er is namelijk een markant verschil geweest tussen, enerzijds, de Sicherheitspolizei und SD en de organen van de Duitse justitie en, anderzijds, de Kenpeitai, de PID en de organen van de Japanse justitie: de eerste hebben louter reële illegale activiteiten vervolgd, de tweede zowel reële als fictieve, en ook in dat opzicht was het bestaan van de Nederlanders en Indische Nederlanders in bezet Indië moeilijker dan dat van de Nederlanders in bezet Nederland.”

Verschillen met Europa

Schijn en werkelijkheid waren moeilijk van elkaar te onderscheiden. Dit had alles te maken met de Japanse achterdocht, en het Japans beleid om alles wat ook maar enigszins op verzet leek, zwaar te onderdrukken. Iedere verdachte werd gemarteld tot hij bekende. Uiteindelijk werden zo hele netwerken opgerold van personen die elkaar weliswaar kenden, maar die naar objectieve maatstaven gezien misschien niet veel meer gedaan hadden dan onschuldige berichten uitwisselen. Tientallen, honderden vonden de dood om niet meer dan een verdenking. Bij het beoordelen van aanvragen in het kader van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Wiv) gaf dat later soms problemen. Als de Japanners iemand hadden veroordeeld vanwege verzetsactiviteiten, en er waren geen bewijzen van het tegendeel: was dan wel sprake geweest van verzet?

Een ander verschil met de situatie in Europa was het gegeven dat mogelijke verzetsdeelnemers herkenbaar waren aan hun huidskleur. De Japanners hadden de bevolkingsgroepen van Nederlands-Indië, gebruikmakend van al bestaande rechtsverschillen, handig tegen elkaar uitgespeeld. De Inheemsen werd onafhankelijkheid beloofd, zodat deze groep – althans in het begin van de bezettingsperiode – weinig reden zag te protesteren. Pas in 1944 zou dit anders worden, echter toen was het te laat. Tegen de Nederlanders, de voormalige koloniale macht, werd van het begin af aan hard opgetreden. Wat ten onrechte wel eens wordt verondersteld: de internering van het blanke bevolkingsdeel had geen raciale motieven. Het in april 1942 ingestelde pendaftaran (persoonsbewijs waarop raciale kenmerken) had niet ten doel blanken te treffen, maar ‘slechts’ de Nederlanders. Andere blanken, niet-Nederlanders zijnde, bleven buiten internering. Het gevolg van de Japanse interneringsmaatregelen was echter dat de blanken geen ruimte werd gegund voor verzetsactiviteiten, en dat niet-geïnterneerde pro-Nederlandse Indo-Europeanen, Ambonezen, Menadonezen en Chinezen reden hadden bang te zijn om te worden opgepakt.

Radio in veldfles

Radio in veldfles

Een derde onderscheid, tenslotte, is het feit dat de verzetsdeelnemers, anders dan in het bezette Nederland waar voortdurend contact met Londen werd gehouden, geen radioverbinding met de buitenwereld onderhielden. Er kon weliswaar op illegale wijze naar buitenlandse zenders (meestal radio San Francisco) worden geluisterd; men had geen zendinstallatie die vanuit bezet gebied berichten naar bijvoorbeeld Australië of Brits-Indië kon uitzenden. Het gevolg was, dat het gepleegde verzet tamelijk ongecoördineerd is gebleven. De conclusies van het Hollandia-rapport ten spijt, de Japanners hadden het georganiseerde verzet vanaf medio 1943, nauwelijks meer dan een jaar na hun inval, volledig onder controle.

Waaruit bestond het verzet? Samengevat: zo ongeveer alles wat afbreuk kon doen aan het Japanse gezag. We kunnen hierbij denken aan militairen die zich niet onderwerpen aan krijgsgevangenschap, aan het verbergen van wapens, aan het luisteren naar illegale radiozenders en het verspreiden van nieuwsberichten, aan spionage- en sabotage-activiteiten, aan het voorbereiden van de terugkeer van de Geallieerden, etc.. De definiëring van verzetsactiviteiten is natuurlijk afhankelijk van wie of wat deze beoordeelt. De Japanners hanteerden een wel zeer ruime interpretatie: het Hollandia-rapport staat vol met conspiracies en subversive actions.

Drie regelingen

In na-oorlogse jaren konden Nederlanders een beroep doen op drie regelingen die – naast militaire dapperheidsonderscheidingen – specifiek het verzet in Nederlands-Indië waardeerden:

De Verzetsster Oost-Azië (Koninklijk Besluit, 26 oktober 1948) werd uitgereikt aan diegenen die zich “door geestkracht, karaktervastheid of gemeenschapszin op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen, dan wel in het verzet tegen de vijand”. Hulp aan geïnterneerden – verzet van humanitaire aard – stond hier dus op de eerste plaats. De Verzetsster Oost-Azië, die slechts kon worden verkregen op voordracht door derden, werd 468 keer uitgereikt.

Het Verzetsherdenkingskruis (Koninklijk Besluit, 19 december 1980) was bedoeld voor zowel verzetsdeelnemers in Nederland als wel Nederlands-Indië. Omdat de situatie in Indië zoveel anders was dan in Nederland, werden de criteria voor toekenning op basis van verzet aldaar, bewust vaag gehouden. Het kruis werd uitgereikt aan “een ieder, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Oost-Azië op door Japan bezet gebied of Japans gebied aan, naar het oordeel van het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis als verzet tegen de vijand aan te merken handelingen heeft deelgenomen”. Toen deze regeling in 1985 werd gesloten waren 15.300 kruisen toegekend, het overgrote deel op basis van activiteiten in Nederland. Het aantal toekenningen op grond van verzetsactiviteiten in Nederlands-Indië is onbekend.

In navolging van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, bedoeld voor Nederlandse verzetsdeelnemers (1947), werd in 1986 de Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet in het leven geroepen. Recht op een buitengewoon pensioen hebben deelnemers aan het verzet die ten gevolge van dat verzet tenminste 10% invalidering hebben opgelopen. Ook hun weduwen/weduwnaars hebben recht op dat pensioen. Tot verzet in de zin van de wet wordt gerekend: “activiteiten welke na de capitulatie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, anders dan in militair verband, werden verricht met het oogmerk door daad of houding afbreuk te doen aan de militaire of ideologische doeleinden van de bezetter zonder dat daarbij persoonlijk gewin of andere persoonlijke motieven een rol speelden en welke een zekere mate van duurzaamheid of intensiteit inhielden en waaraan voor betrokkene een duidelijk risico verbonden was”.

‘Anders dan in militair verband’ betekent dat reguliere militaire activiteiten buiten beschouwing blijven. ‘Activiteiten door daad of houding’ laat ruimte voor een erkenning in verband met weigeringen om een loyaliteitsverklaring te ondertekenen. ‘Duurzaamheid’ vereist een langere periode, uitgezonderd die situatie waarin de verzetsdeelnemer wordt gearresteerd of gedood. En tenslotte, de toevoeging ‘duidelijk risico’ impliceert dat de activiteiten door de Japanners als gezagsondermijnend moesten worden gezien. In afwijking van bij de Verzetsster Oost-Azië wordt humanitaire hulpverlening hier niet als verzet beoordeeld.

In het kader van deze wet werden ruim 2500 aanvragen ingediend. In ongeveer een kwart daarvan was sprake van erkenning van de verzetsactiviteiten. Vooral de bewijslast was na zoveel jaren een struikelblok.

Omvang

De omvang van het verzet is moeilijk in te schatten. In afwijking van, bijvoorbeeld, internering, is hier natuurlijk geen sprake geweest van enige vorm van registratie. Iedere schatting is daarom per definitie onvolkomen. In geen enkele publicatie over het verzet in Nederlands-Indië is geprobeerd op dit punt tot een onderbouwde conclusie te komen.

Als we ons beperken tot het pro-Nederlandse verzet (van het Inheemse verzet is zeer weinig bekend, en valt buiten het bestek van dit artikel), is hier misschien toch iets over te zeggen. In het Hollandia-rapport (dat alleen het verzet op Java betreft) wordt melding gemaakt van 20 opgerolde verzetsgroepen met 1730 leden, en 42 nog in behandeling zijnde (?) groepen met 1468 leden. Dit naast 8 ‘communistische verzetsgroepen’ met 691 leden. Deze cijfers zijn met enige goede wil te vergelijken met de hierboven genoemde cijfers in het kader van de Nederlandse verzetsregelingen. Misschien mogen we – rekening houdende met aftrek van vermeend verzet – concluderen dat twee à drieduizend personen het hebben aangedurfd om de Japanse bezetting actief te weerspreken. Dat mag misschien weinig lijken, de Japanners moeten er hun handen vol aan hebben gehad.

x

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

‘De wandaden van de Indonesiërs moeten ook onderzocht worden’

$
0
0

Van de onafhankelijkheidsstrijd kennen de Indonesiërs alleen de eigen heldendaden. Historicus Abdul Wahid wil ook de wandaden onderzoeken.

Door Lidy Nicolasen

De geschiedschrijving van de ‘Indonesische revolutie’ is blijven steken in heroïsche heldenverhalen, zegt de Indonesische historicus Abdul Wahid (39) bij een bezoek aan het Nationaal Archief in Den Haag. Van de eigen wandaden hebben zijn landgenoten geen idee. Hij wil de eigen revolutie beschrijven en hij heeft haast. De laatste getuigen zijn nu nog net in levenden lijve te horen.

Batavia. Tramlijn 4 met republikeinse leuzen.

Batavia. Tramlijn 4 met republikeinse leuzen.

Slechte mensen

Wahid is universitair docent aan de Gadjah Mada Universiteit in Yogyakarta. Hij promoveerde vorig jaar in Utrecht op de hervorming van het koloniaal belastingsysteem. Sindsdien richt hij zich op het gewelddadige verleden van Indonesië. ‘We moeten veel meer van de geschiedenis weten om te begrijpen waarom er toen zoveel geweld was. Nederland heeft de Excessennota uit 1969. Voor zover ik weet, is die nooit vertaald. Vreemd. Voor ons begrip van de geschiedenis is die kennis belangrijk. We kunnen ons blijven opwinden over het feit dat Nederland weigert 17 augustus 1945 te accepteren als onze Onafhankelijkheidsdag. Maar waarom zou je dat doen? Het is niet ons probleem, zeg ik mijn studenten. Wij hebben belangrijkere dingen te doen.’ 

Abdul Wahid. Foto: J. Schrank

Abdul Wahid. Foto: J. Schrank

Wahid groeide op nabij de stad Cirebon op West-Java. Net als elders in Indonesië werd de onafhankelijkheid er uitbundig gevierd met rituelen en ceremonies. Op de avond voor Bevrijdingsdag schaarde iedereen zich rond de ouderen, die verhaalden over de oorlog, de bezetting en vooral over hun eigen heldendaden. Ze keken naar de films op het ene tv-kanaal dat Indonesië rijk was. ‘Die strijders waren onze idolen, mensen die alles voor het land over hadden. Rolmodellen, belangrijk voor ons nationale bewustzijn. We groeiden met ze op.’

Tot zijn verbazing viel de Chinese bevolkingsgroep buiten elke vorm van verering. Het zijn slechte mensen, werd beweerd. Ze werden gehaat. Begrijpen deed hij die aversie niet. Thuis hadden ze andere ervaringen. De Chinese handelspartners van zijn vader waren aardige mensen, wiens religieuze feesten ze respecteerden. Hij ging op zoek naar een verklaring, waarmee zijn passie voor de nationale geschiedenis was geboren.

De haat voor de Chinezen stamt uit de koloniale tijd, toen het politieke systeem raciaal was, ontdekte hij. Boven aan de ladder stonden de Europeanen, onderaan de Indonesiërs. De Chinezen hingen ertussen. Ze werden ingezet als vooruitgeschoven posten van de koloniale machthebbers. ‘Voor de gewone Indonesiër leek het of zij aan de touwtjes trokken. Zij verkochten op de markt, hadden winkels, inden belastingen en hadden de media in handen. Dat heeft de haat gevoed.’

De razernij

Toen Japan in 1945 capituleerde, koelden de Indonesiërs hun woede niet alleen op Europeanen – van wie velen nog in kampen zaten – maar ook op Indische Nederlanders en vooral op Chinezen. Nooit is precies vastgesteld hoeveel mensen er werden vermoord. Hun aantal moet in de duizenden lopen. De razernij, in Nederland beter bekend als de ‘Bersiap-periode’, duurde een paar maanden.

Bersiap betekent ‘Wees Paraat’. Voor Indonesiërs was het de oproep het eigen land en de door Soekarno uitgeroepen onafhankelijkheid te verdedigen. Nederland stond klaar om de koloniale orde te herstellen.

Wahid: ‘Volgens onze nationale geschiedenis verenigden alle Indonesiërs zich. Maar het lag veel gecompliceerder. Er waren grote etnische en ideologische verschillen. Mensen die in de koloniale periode een goede positie hadden gehad, wilden de oude macht terug. De meerderheid vocht voor de eigen staat. Ik noem de militairen die waren getraind door Japanners, paramilitairen en linkse groeperingen. In 1948 namen communisten de macht over. Soekarno onderhandelde met de Nederlanders en dat was tegen hun zin. Zij eisten honderd procent Merdeka – vrijheid en macht.’

De Amerikanen kozen de kant van de Indonesische Republikeinen, terwijl Nederland militairen stuurde en een oorlog begon. Den Haag sprak verhullend over ‘politionele acties’. In Indonesië noemden ze die acties bij hun naam: ‘Agresi Militer Belanda’. Wahid: ‘Het was een cruciale periode voor Indonesië. Toen is een overgang gemaakt van een koloniale naar een onafhankelijke macht. Indonesië werd als natie geboren. Maar hoe Indonesië die onafhankelijkheid in al haar facetten heeft verworven, staat niet in onze schoolboeken. We kennen alleen de heroïek en dat is het. Wij hebben geen antwoord op de vraag waarom Indonesië de staat werd die hij nu is.’

De tijd dringt, zegt Wahid, met name voor het horen van getuigen. ‘De generatie die het heeft meegemaakt, is nu in de 80. Nederland en Indonesië moeten samenwerken en alle getuigen horen. Ze moeten zich niet laten hinderen door politieke emoties. Onlangs kreeg ik een vraag over seksueel geweld. Ik vertelde toen dat paramilitairen niet alleen de geiten en koeien opeisten in de dorpen die ze aandeden, maar ook de meisjes. Althans, dat is het verhaal. Het bewijs ontbreekt nog.’

 

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Volkskrant, 27 januari 2015.


Gearchiveerd onder:3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 Tagged: Abdul Wahid, bersiap, Nicolasen

Indonesische vechtjas

$
0
0

Jeffry Pondaag heeft zich vastgebeten in de rechten van slachtoffers van oorlogsgeweld in voormalig Nederlands-Indië. Excuses of betalen: „Van mij hoeft het niet hoor, al die rechtszaken.”

Door Niek Opten

Jeffry Pondaag

Jeffry Pondaag

Stel je de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs voor. Dat de kinderen van de slachtoffers daar ook waren en dus met eigen ogen hebben gezien hoe hun vaders zijn vermoord, vertelt Jeffry Pondaag. Dat is wat vijf Indonesische jongens volgens hem hebben meegemaakt in 1947. Zij hebben gezien hoe Nederlandse militairen onder commando van kapitein Raymond Westerling hun vaders executeerden op Zuid-Sulawesi. De ’zuiveringsacties’ moesten het verzet breken tegen de kolonisator. Naar schatting duizenden mannen werden gedood. Gewone burgers, zonder proces.

Pondaag staat deze vijf, nu bejaarde mannen, bij die excuses eisen van de Nederlandse Staat. Een unieke rechtszaak. Eén dezer dagen volgt de uitspraak. Ze gaan winnen, net zoals echtgenotes van andere doodgeschoten mannen eerder excuses en een schadevergoeding van Nederland hebben gekregen, daarvan is Pondaag overtuigd. “Waarom zouden weduwen wel en kinderen geen recht hebben op schadevergoeding en excuses? De weduwen hebben hun man moeten missen, de kinderen hun vader.”

Jeffry Pondaag (62) is geen jurist, hij werkt in een cementfabriek. Hij is een bijter, een vechter. Al 45 jaar woont hij in Heemskerk, is getrouwd met een blonde vrouw uit Ooststellingwerf en rookt shag. Maar hij heeft een Indonesisch paspoort, geen Nederlands. En daar is hij trots op.  

Confrontatie

Pondaag zoekt de confrontatie en dat is opvallend. Hij wil niets weten van soedah, van ’Laat maar zitten’, waarmee de meeste van zijn landgenoten opkomende conflicten in der minne schikken. “Als kind was ik niet zo direct. Jullie hebben mij zo gemaakt”, stelt hij. Met ’jullie’ bedoelt hij Nederland en de Nederlanders.

Praten met Pondaag is niet altijd even makkelijk. Hij springt vaak van de hak op de tak, is soms lang van stof, heeft zijn stokpaardjes. Maar zijn verwondering en woede zijn oprecht. “Hij is er dag en nacht mee bezig. Hij kan niet tegen onrecht”, zegt zijn vrouw Ciska. Pondaag laat op zijn telefoon een foto zien van mevrouw Ramisi, een van de weduwen op Zuid-Sulawesi die 20.000 euro schadevergoeding hebben gekregen, mede dankzij Pondaag.

Pondaag is woedend over de manier waarop Nederland met Indonesië is omgegaan. Over de Nederlandse oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, een burgeroorlog. Kom bij hem niet aan met eufemismen als ’excessen’ of ’politionele acties’; over het niet erkennen van een onafhankelijk Indonesië in 1945; over de 4,5 miljard gulden aan schadevergoeding die de Indonesiërs aan Nederland moesten betalen bij de soevereiniteitsoverdracht in 1949. Wat is met dat geld gedaan, wil hij weten. “Maar ik kom ook op voor Nederlanders die weigerden als dienstplichtige naar Indonesië te gaan. Ze moesten jaren de gevangenis in. Sommigen hebben lange tijd ondergedoken gezeten. Na 1945.” Hij komt tevens op voor Nederlandse ambtenaren die destijds maandenlang in kampen zaten en hun salaris niet hebben gekregen.

Arrogant

Hij windt zich vooral op over de manier waarop Nederland nu, 70 jaar later, nog steeds met dit verleden omgaat. Door er niet te veel woorden aan vuil te maken, door het zelfs weg te stoppen. “Arrogant”, vindt Pondaag. Verzwijgen, maar soms toch ook verheerlijken. Want waarom is de Amsterdamse Coentunnel nog steeds vernoemd naar de VOC-gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen die in 1621 duizenden inwoners van de Indonesische Banda-eilanden liet vermoorden, omdat ze handel dreven met de Engelsen? En waarom heeft de Gouden Koets nog steeds een paneel met Javanen? Dat is volgens Pondaag verheerlijking van het koloniale verleden. En dat in een land dat anderen graag de les leest over mensenrechten. “Belletje blink, kontje stink”, zei zijn Indonesische tante vaak. Nederland houdt de schone schijn op, bedoelde ze daar mee. Al deze kwesties heeft Pondaag menig maal per brief, mail of in persoonlijke gesprekken aangekaart bij de verantwoordelijke personen en instanties. Tevergeefs. De boosheid ontwikkelt zich vanaf 1969, als hij met zijn moeder en broer verhuist van Jakarta naar Nederland. Moeder wil terug naar haar familie, nadat ze is gescheiden van Pondaags vader. Die is Indonesiër, zijn moeder Nederlandse. De jonge Jeffry, een 16-jarige puber, wil niet mee, maar hij moet. Sneeuw, blanke mensen, stenen huizen in rijtjes; Pondaag voelt zich in Noord-Holland als Alice in Wonderland. “Wat kom jij hier doen? Wanneer ga je weer naar je eigen land?”, vragen ze in Heemskerk. “Als jullie niet daar waren geweest, was ik nu niet hier”, bijt hij van zich af. Hij snapt die Hollanders niet. Waarom zien ze Indonesiërs als terroristen, terwijl ze voor hun vrijheid hebben gevochten tegen kolonisator Nederland. Zoals de Nederlanders eerder tegen de Duitsers hebben gevochten.

Terug

Als hij ouder is, dan zal hij teruggaan, neemt hij zich voor. Maar hij krijgt na een technische opleiding een baan bij Hoogovens, ontmoet zijn Ciska en krijgt twee dochters. Voor hij het door heeft, is hij stevig verankerd in Nederland. Zijn woede blijft, zonder dat hij er iets mee bereikt. De ommekeer komt in 1995, voorafgaand aan het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Indonesië. RTL 4 zendt een documentaire uit over de massamoord in het dorp Rawagede op West-Java. Daar vermoordden Nederlandse militairen in 1947 tussen de 150 en 400 mannen, toen ze een onafhankelijkheidsstrijder niet konden vinden. Langzaam begint het balletje te rollen. Pondaag zoekt tijdens een vakantie in Indonesië de stokoude weduwen van de slachtoffers op en wijst ze op hun recht op schadevergoeding. “Ze reageerden verbaasd. Sommigen werden bang en dachten ‘Wat gebeurt mij nu nog?’ Anderen wilden direct een rechtszaak.” Zij machtigen de ‘Hollander’ namens hen een rechtszaak te voeren.

Mensenrechtenadvocaat

Via via komt hij in contact met mensenrechtenadvocaat Liesbeth Zegveld. “Ik sprong niet direct bovenop die zaak. Ik wist niets van die geschiedenis en bovendien was de kwestie verjaard”, blikt de advocaat terug. “Maar Pondaag was vasthoudend en aardig.” Zegveld besluit in 2008 het erop te wagen. En met succes. De rechter vindt de verjaring niet terecht, mede omdat Nederland al die tijd achterover had geleund. Negen weduwen krijgen ieder 20.000 euro smartengeld en de overheid maakt haar excuses voor het bloedbad.

Het is een glorieus moment voor Pondaag en een aanmoediging om door te gaan. Hij traceert samen met andere leden van het in 2005 opgerichte Comité Ereschulden Nederland weduwen op Zuid-Sulawesi. Hun mannen waren ook in koelen bloede doodgeschoten door Nederlandse militairen. Zegveld twijfelt, maar Pondaag weet haar over te halen opnieuw een rechtszaak te beginnen. Wederom met succes.

Daarna komt hij met de vijf kinderen aanzetten. “Zij waren ooggetuigen of in de buurt van de moordpartij. Ik twijfelde, maar uiteindelijk zag ik dat we een goede zaak hebben. Waarom zou het voor de weduwen erger zijn dan voor de kinderen? Sommigen weduwen waren destijds 16, een van de kinderen was 13″, vertelt Zegveld. De vrees dat straks hordes kinderen de Nederlandse Staat aanklagen, vindt ze ongegrond. “Het gaat om een beperkte groep van hooguit enkele tientallen.” Vorige maand klaagde ze Nederland ook aan voor marteling en verkrachting van twee Indonesiërs.

Onafhankelijkheidsdag

“Mooi wat één mens kan verrichten”, zegt ze over Pondaag. In augustus vliegt hij naar Indonesië, vanwege de 70ste onafhankelijkheidsdag, een feestje dat Nederland nog steeds niet wil meevieren. Hij zal op Java nabestaanden van Nederlandse oorlogsmisdaden opzoeken, voor nieuwe rechtszaken in Nederland. “Ik kan zo nog driehonderd oorlogsmisdaden uit de Excessennota halen.” Dan fel: “Van mij hoeft het niet, hoor, die rechtszaken. Laat Nederland algemene excuses aanbieden voor al het leed dat het de Indonesiërs heeft aangedaan en erkennen dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk is geworden.” Maar of dat ooit gaat gebeuren?

x

Eerder verscheen dit artikel in het Haarlems Dagblad, 24 januari 2015


Gearchiveerd onder:3. Bersiap en Merdeka, 1945-1949 Tagged: KUKB, Pondaag, Zegveld
Viewing all 529 articles
Browse latest View live