Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

Het blijft elf seconden stil na het woord ‘oorlogsmisdaden’

$
0
0

Tv-recensie In Onze jongens op Java interviewt Coen Verbraak veertien veteranen van de koloniale oorlog die Nederland tussen 1947 en 1949 voerde in Indonesië. „Soms moesten een paar huisjes in brand.”

Oorlogsgetuigenissen in Onze jongens op Java. (beeld BNN/VARA)

Door Arjen Fortuin

Een van de vele mooie dingen aan Onze jongens op Java (BNNVARA) is dat er soms in een paar zinnen een roman langskomt. Neem deze: „Toen ik 65 werd, hebben mijn kinderen het huis versierd met zijn vieren. Het feest duurde tot drie uur in de morgen, of vier uur. Twee weken later stonden ze weer met zijn vieren voor de deur. Schreeuwen, vloeken, tieren. Dat ik zo slecht was geweest. Ik denk: die komen na een week wel terug om te zeggen, nou sorry hoor pa. Nee hoor, ze zijn nooit meer teruggekomen. Oké.”

Zulke verhalen lijken gewoon voor het oprapen te liggen als je de interviewreeks bekijkt die Coen Verbraak maakte met veertien veteranen van de koloniale oorlog die Nederland tussen 1947 en 1949 voerde in Indonesië. Maar het bijzondere is: die verhalen zijn niet of nauwelijks opgeraapt, de afgelopen zeventig jaar. Deze mannen is zelden iets gevraagd. Zelfs hun familieleden keken nu hun ogen uit.

Fanfares en erebogen

Donderdag, in de vierde en laatste aflevering, vertelden de oude mannen over hun leven na terugkeer in Nederland. De ontvangst schoot alle kanten op. Van fanfares en erebogen in het ene dorp, tot helemaal niets in het andere. Ja, een kus van moeder en een handdruk van de zusters, want „we waren nooit zo’n kusserige familie”. De staat beloonde haar strijders met een maand vrij reizen per spoor, derde klasse. De uitrusting moest worden ingeleverd: „Als je een sok kwijt was, moest je die betalen.”

Vanzelf komen die schitterende getuigenissen natuurlijk niet. Verbraak stelt simpele, slimme vragen. „Wat ziet u nu voor zich?” bijvoorbeeld. Of: „Werd u snel kwaad?”, aan de veteraan uit het eerste citaat hierboven. En later, over die kinderen: „Sloeg u ze ook?” Dat niet. „Maar ik dreigde wel!”

Vaak beginnen de mannen zelf over het wel of niet hebben van PTSS, meestal struikelend over de afkorting en dan maar ‘de zenuwen’ zeggend. De diagnose is immers van ver na hun tijd, maar de symptomen kunnen laat komen. „In 2012 ben ik ingestort”, vertelt een van de veteranen. 63 jaar na de wapenstilstand. Nu zit hij al zes jaar in een therapiegroep.

De zee van nooit vertelde verhalen die Verbraak ons toont heeft prachtige televisie opgeleverd, maar is ook historisch materiaal: hopelijk levert hij de ongemonteerde banden in bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.

Elf seconden stil

De reeks is meer dan een invoelend monument voor de veteranen; in de derde aflevering ging het over een belangrijke reden waarom men in de loop der jaren steeds minder met de soldaten over hun daden in Indië wilde praten. Tekenend is dat wanneer Verbraak voor het eerst het woord ‘oorlogsmisdaden’ uitspreekt, het elf seconden stil blijft.

In de daaropvolgende minuten komt het hele spectrum voorbij en zijn de bejaarde ex-militairen niet zo ontwapenend meer. Bij de een is er de razernij om alleen al de gedachte dat er oorlogsmisdaden zijn gepleegd, bij de ander de verzekering dat hij nooit zoiets heeft gezien en tot slot is er de man die vertelt hoe ze in dorpen op zoek gingen naar strijders: „Wie wegrende was schuldig.” Nee, een kampong in de fik steken hadden ze niet gedaan. „Soms moesten een paar huisjes in brand.” Het is een bekentenis om even tot je door te laten dringen.

Dan volgt nog het verhaal van de heldhaftige man die eind jaren zestig uit de school klapte over de begane schanddaden, waarna zijn telefoon onophoudelijk rinkelde: de ene doodsbedreiging na de andere. Verraad is immers onvergeeflijk.

Onze jongens op Java laat zo het hele soldatenbestaan van zeventig jaar geleden voorbij trekken. Om er een romancitaat uit 1947 bij te halen: het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.

x
Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 13 december 2019.


Kerstfeest in 1947

$
0
0

De inzet van de Nederlandse militairen in Indië in de jaren ná de Japanse capitulatie wordt de laatste tijd steeds meer beoordeeld in het licht van de vraag naar de rechtvaardiging daarvan. De persoonlijke motieven, en gevoelens, van deze militairen lijkt daaraan ondergeschikt. Mogen de kerstdagen dienen om daar even bij stil te staan.

Kerst-opschriften op een carrier. (NIMH)

Op 4 december 1947 verscheen in de Semarangse krant De Locomotief een oproep aan Nederlandse militairen tot het indienen van kerstverhalen. Het werd een overweldigend succes. Tientallen verhalen werden ingediend en moesten worden gelezen en beoordeeld door een hiervoor in het leven geroepen commissie. In plaats van de voorgestelde twee, werden uiteindelijk vier inzendingen beloond met een prijs van f 25 en publicatie. Bijzondere vermelding kreeg de inzending van een militair de militair die op een briefkaart schreef: “Kwou dak thuis was”.
“Dát Kerstverhaal”, schreef De Locomotief, “hebben we dan hiermee gepubliceerd.”

Van de soldaat eerste klasse G. Tulp, vierde Compagnie Aan- en Afvoertroepen, oorlogsvrijwilliger, publiceerde het blad de volgende inzending:

“Het Kerstfeest in 1947. Van 1940 af staan soldaten in sneeuw en ijs, modder en regen.

Het Kerstpakket uit Holland had nog juist op tijd het kleine plaatsje in Java’s binnenlanden bereikt om daar het troost brengend idee te geven, dat men hen in Holland niet vergeten was. In gedachten speelde soldaat Jan Verstraten met het papier, waarin het pakket verpakt was geweest. Hij overwoog de opmerking van een kameraad, die daarnet de vraag geopperd had of er deze keer misschien ook wel verrassende opmerkingen op de dozen hadden gestaan in het genre van ´massamoordenaar´ en zo. Hij rukte zich uit deze verbittering wekkende gedachten los en stapte naar buiten, waar de ondefinieerbare geluiden van de tropennacht hem ineens een gevoel van rust gaven. Gek toch, hoeveel soldaten zouden er nu niet overal op de eilanden van de Archipel op wacht staan en net als hij nu turen naar de stralende sterren, die hier en daar tussen de donkere moessonwolken te zien waren. Elke dag gaf genoeg dingen om je mee bezig te houden, prozaische dingen, waarover je later lachte dat je zo stom had kunnen zijn om daarover in vuur te raken en je druk te maken. Het vraagstuk van de snel naderende demobilisatie had alle gemoederen steeds meer bezig gehouden in de laatste weken. Nu, op deze Kerstavond, was er een alles overheersend gevoel van weemoed en herinnering aan voorbijgegane Kerstavonden overgebleven.

De dag had weinig Kerststemming gebracht. De Indonesiërs in hun gehavende kleding waren gewoon naar de passer even verderop getrokken en ook de weinige Chinezen, die op een of andere wijze hun have en goed hadden weten te redden van de verschroeide aarde politiek schenen niets van het bijzondere van deze dag gemerkt te hebben. Er was een extra goed maal uit de keuken geweest, dat was waar, maar verder had ieder genoeg aan zn eigen gedachten. Gelegenheid om voor de sentimentaliteit te vluchten naar vrolijke en luidruchtige feesten was er hier toch niet en Jan Verstraten verlangde daar ook helemaal niet naar. Het Kerstfeest, zoals het altijd thuis was gevierd kon toch nergens door vergoed of vervangen worden. Hij teerde nu eigenlijk helemaal op de herinnering aan Holland in deze dagen. Maar de bijna twee jaar tropendienst hadden hem genoeg hardheid bijgebracht om zich niet te verliezen in maar wee makende sentimentele overdenkingen. Hij wist dat ze in de huiselijke kring ook met hun gedachten bij hem waren en dat sterkte hem.

Vorig jaar, in Batavia, had hij in de militaire club met gelijkgezinden een Kerstfeest gevierd zoals niet velen zo ver van huis dat gehad zouden hebben. Toen had hij nog dubbel het gemis van thuis gevoeld, nu was ook dat Kerstfeest in Batavia een goede herinnering geworden.

Honderden vuurvliegjes dansten in de lucht rondom hem. Hij probeerde sommige met zijn ogen te volgen maar dan bleef het licht net even weg en had een ander vliegje de plaats van de vorige alweer ingenomen. De wacht klom op de halve cirkel van zandzakken en tuurde in de verte, het staal van de bren naast hem glinsterde gevaarlijk nu meer sterren begonnen door te komen. ´Vrede op aarde´, dacht Jan Verstraten met wat grimmige zelfspot. Daar vlak voor hem stond het symbool van de nooit verslappende waakzaamheid, die de nog steeds voortdurende oorlogstoestand in de uitgestrekte gebieden van Java en Sumatra met zich meebracht. Strijd tegen rondzwervende benden, tegen infiltraties van ´de overkant´, nog geen tien kilometer ver weg; strijd vooral tegen de alles omvattende vrees onder de kampongbevolking, die in dit grensgebied als het ware tussen twee vuren inzat.

Van 1940 af al hadden soldaten in sneeuw en ijs, in modder en regen, in stekende zon en verlammende moerasgeur op wacht gestaan, en de gedachten van hen allen waren dan zonder twijfel teruggevlogen naar hun verwanten, naar tijden, dat ze nog onbezorgd in hun midden konden verkeren en geen idee hadden van de vulkaan, waarop ze leefden. Maar de vulkaan had zich niet laten bedwingen, de uitbarsting was even onvermijdelijk gekomen als wanneer de gassen zich in het binnenste der aarde ophoopten zonder dat er een uitweg openstond. Waren al deze Kerstfeesten dan schijn geweest?

Maar meteen golfde bij Jan Verstraten de zekerheid op, dat die schijn voor vele mensen in werkelijkheid oneindig veel meer betekende dan een symbool alleen. Juist die donkere oorlogsjaren en de tijd daarna, toen de verlammende vrees voor een nieuwe oorlog zijn schaduw over elk mens had geworpen, was een duidelijk bewijs geweest dat de Kerstvrede niet opgelegd kan worden, ja, dat die in vredestijd vaak moeilijker te vinden is dan in deze jaren van verwarring en onzekerheid.

Het Kind van Bethlehem, twintig eeuwen geleden geboren, had in Zijn later leven nooit beloofd een uiterlijke-, een schijnvrede te brengen. Nee, het ging erom of in je eigen hart die vrede aanwezig was, of daarin kiemen scholen voor een oprechte en onzelfzuchtige levenshouding. Dat kind van Bethlehem alleen kon die vrede geven en zovelen hadden het niet geloofd, daarom was de wereldvrede een idee-fixe gebleven.

Jan Verstraten hief zijn hoofd op, hij keek naar de roerloze gestalte van de schildwacht, die zich nu duidelijk aftekende tegen de lichte sterrenlucht. Maar hij hoorde de Kerstklokken, die door de uiterlijkheden heen drongen en de Kerstvrede brachten in de harten van alle mensen van goeden wille.”

x

‘Wordt het geen tijd voor het Soekarnoplein?’

$
0
0

Indonesië riep 75 jaar geleden de onafhankelijkheid uit. Soekarno was de kampioen van die strijd, schrijft publicist en journalist John Jansen van Galen. Verdient hij een straatnaam?

President Soekarno in Medan, de hoofdstad van Sumatra in Indonesië. (ANP)

Door John Jansen van Galen

Wordt het geen tijd voor Soekarnostraten, Soekarnolanen, Soekarno­pleinen? Op 27 december 2019 was het 70 jaar geleden dat Nederland de soevereiniteit over Nederlands-Indië overdroeg aan Indonesië. Dit jaar wordt herdacht dat Indonesiërs 75 jaar geleden de onafhankelijkheid van hun land uitriepen.

Het was een schamele vertoning, waaraan je de wereldhistorische betekenis niet zou aflezen. In een voortuin te Djakarta stonden op 17 augustus 1945 twee mannen, Mohammed Hatta en Soekarno, tussen radicale jongelui die hen in feite gijzelden totdat ze Indonesië onafhankelijk hadden verklaard. Met trillende handen en een stem schor van de malaria las Soekarno de proclamatie voor. Daarna werd de rood-witte vlag gehesen. Maar uit angst voor Japanse represailles ging men niet juichend de straat op.

Zou het geen mooi gebaar zijn om het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid te gedenken met de onthulling in Nederlandse steden van naamborden met Soekarnoboulevard en Soekarnopark? Het wordt van diverse kanten bepleit, zo ook door historica Anne-Lot Hoek, betrokken bij het officiële dekolonisatieonderzoek. In NRC Handelsblad (16 augustus 2019) schrijft ze het van ‘pijnlijk onbegrip’ te vinden dat dit niet allang is gebeurd.

Ik weet het nog zo net niet. Soekarno was, en is, ontegenzeggelijk de kampioen van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Misschien past het ons, de Nederlanders die hij bestreed, dat nu eindelijk ruiterlijk te erkennen in de naamgeving van onze openbare ruimte. Er zijn ook Gandhiwegen! Waarom wel eerbetoon bewijzen aan de nationalist die India ontrukte aan de Britten, maar niet aan de man die ons onze Gordel van smaragd afpakte? Kleinzielig, zou Anne-Lot Hoek zeggen. Pijnlijk onbegrip.

Collaborateur

Maar toen ik opgroeide, vlak na de Tweede Wereldoorlog, werd Soekarno in Nederland gezien als collaborateur, ook door mijn ouders. En terecht. Tijdens de Japanse bezetting van zijn land had hij immers hoge politieke functies aanvaard – evenals zijn strijdmakker Hatta, maar anders dan zijn bondgenoot Soetan Sjahrir, die het meteen opnam voor de verdediging van de democratie. Bovendien had Soekarno zijn niet geringe oratorische talenten in dienst gesteld van de Japanse oorlogsinspanning. Wat kon die man spreken! De Japanners stelden hem in staat de hele archipel door te reizen om menigten toe te spreken en op te zwepen. In die redevoeringen riep hij steevast uit: “Wij zullen Engeland verpletteren, wij zullen Amerika platstrijken.” Vind het dan maar raar dat de Nederlanders, pas door Amerika en Engeland bevrijd van vijf jaar naziterreur, daarvoor een pijnlijk soort onbegrip aan de dag legden.

Ach, misschien moet je na zeventig jaar zeggen: zand erover. Dat Soekarno uit politiek opportunisme de kant koos van Japan kan hem worden vergeven. Daarvan verwachtte hij immers meer voor de Indonesische onafhankelijkheid dan van Nederland – waarin hij trouwens lelijk bedrogen is uitgekomen.

Maar Soekarno ging verder, veel verder. Op podia van massameetings en vanaf grote affiches moedigde hij zijn landgenoten om als romu­sha in Japanse dienst te treden. Romusha betekent ‘arbeider’ in het Japans. Dat men in Indonesië nu denkt dat het dwangarbeider betekent is begrijpelijk, want daar kwam het op neer: de romusha’s moesten onder de meest erbarmelijke omstandigheden ploeteren tot ze er letterlijk dood bij neervielen. Tien- tot honderdduizenden kwamen om.

Japanse werkkampen

Willem Drees, als minister en premier verantwoordelijk voor het Nederlandse dekolonisatiebeleid, placht tot op hoge leeftijd te zeggen: “Dat Soekarno in de oorlog de kans te baat heeft genomen om Nederland te bevechten, neem ik hem niet kwalijk. Maar dat hij honderdduizenden van zijn landgenoten heeft aangemoedigd in Japanse werkkampen te gaan waarvan hij wist dat velen van hen niet zouden terugkeren, dat neem ik hem hoogst kwalijk.”

Is dat nog steeds een struikelblok voor het naar Soekarno vernoemen van de openbare ruimte? Vermoedelijk wel. En terecht, zou ik zeggen.

Tegenover de vele nog levende slachtoffers van de Japanse, door Soekarno hartelijk toegejuichte terreur vind ik het van ‘pijnlijk onbegrip’ getuigen om nu te pleiten voor Soekarnostraten en Soekarnopleinen.

 

Dit artikel verscheen eerder in Het Parool, 3 januari 2020

´Het waren slechts inlanders´

$
0
0

De afgelopen weken stond Jakarta – voor de zoveelste keer – onder water. Het aantal slachtoffers ligt rond de 60. Dat onheil van alle tijden is, toont ons de berichtgeving over een zeeramp bij Batavia, een eeuw geleden. Belangrijk echter is de wijze hoe daarmee om te gaan…

Prauwen in Kota Batavia, 1913 (foto Frank Hurley)

Door Bert Immerzeel

Op donderdag 14 mei 1908 meldde Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië dat twee prauwen dicht bij Tandjoeng Priok in botsing waren geweest en een groot gedeelte der opvarenden verdronken zou zijn.

“Het weer was gisterenavond bijzonder ruw, en af en toe dik van regen”, schreef het blad, “en daarvan was het gevolg, dat tussen Tandjong Priok en Tjabangboengin een prauw met meer dan honderd padisnijders op weg naar Tjabangboengin in botsing kwam met een vissersvaartuig. De gevolgen moeten verschrikkelijk geweest zijn; meer dan 60 personen zijn vermoedelijk verdronken. Verdere bijzonderheden ontbreken.”

Een dag later vervolgde het blad: “Van de overlevenden der ramp, gisteren door ons gemeld, zijn tot dusver 18 personen alhier aangebracht, allen in deerniswekkende toestand. Meerdere lijken zijn reeds hier en daar aan wal gespoeld, o.a. te Tandjoeng Priok een tiental. Vele inlanders begaven zich hedenmorgen derwaarts, om te trachten de lijken van familieleden te herkennen.
Een stoombarkas van de havendienst is hedenmorgen naar buiten gegaan, om nadere berichten in te winnen. Tot 3 uur heden middag was de barkas nog niet teruggekeerd.”

Dit laatste bericht was dus van vrijdagmiddag. De stoombarkas was dus uitgezonden op zoek naar slachtoffers anderhalve dag ná het gebeurde.
Op zaterdag bleek eerst echt de omvang van de ramp:

“De omvang van het ongeval dat in de nacht van woensdag op donderdag heeft plaats gehad, schijnt nog veel groter te zijn dan aanvankelijk werd gevreesd. Men spreekt thans van niet minder dan zeven prauwen, bemand met een paar honderd personen, welke in de nacht zouden zijn vergaan. De stoombarkas van de Waterstaat die er gisteren op uit ging om tussen de eilanden naar lijken te zoeken, bracht hedenmorgen niet minder dan 48 lichamen van die ongelukkigen mede. Merendeels waren het vrouwen, ook een enkel kind was er bij. Het was een gruwelijk en deerniswekkend gezicht, die prauw vol doden, van de meeste de ledematen in doodskramp vertrokken, met verwrongen gelaat, reeds beginnende over te gaan tot ontbinding. Slechts een der lijken is herkend; het werd door de familie medegenomen. De  anderen worden in een gemeenschappelijk graf ter aarde besteld ter zijde van het havenkanaal. Aan de kust, langs de gehele baai van Batavia, spoelen voortdurend nog lijken aan, ook op minder bewoonde en bezochte plaatsen, en het is een vreselijke gedachte voor de achtergeblevenen, dat die lichamen daar vergaan, wellicht zelfs geschonden worden door honden of ander gedierte. De barkas van den Waterstaat gaat er weder op uit, om verder langs de kust en tussen de eilanden te zoeken.”

Het Bataviaasch Nieuwsblad gaf de maandag daarop een kritisch commentaar:

“De zee zwijgt en geeft slechts een deel van haar prooi terug. De opgave van het aantal lijken dat teruggevonden is wijst op dit ogenblik een totaal cijfer aan van 122, Vrijdagavond werden te Passar Ikan aangebracht 44 lijken; waarvan 37 vrouwen, 4 meisjes, 1 man en 2 kinderen. Hiervan werden slechts vier herkend, elk afkomstig van een andere kampong. Een dezer werd door de familieleden meegenomen en begraven in de kampong. De overigen zijn zaterdag begraven op het kerkhof van kampong Moeara Betawi, met de gebruikelijke plechtigheden. Zaterdagmiddag moeten te Passar Ikan nog 7 lijken van vrouwen zijn aangebracht, mede in verre staat van ontbinding verkerende. Op de eilandjes Tjeper, Kèlor en Sakit moeten de aan land gespoelde lijken begraven zijn, bij elkander 43 of 44 in aantal. Te Tandjong Priok zijn Zaterdag aangebracht 11 en 7 lijken, meest alle van vrouwen. Nog spoelde die dag een vrouwenlijk aan bij het wrak voor Petit Trouville. Zondag zijn nog 9 lijken binnengebracht, waaronder slechts enkele van mannen. Intussen vernamen wij dat in den loop van gisteren wederom enige lijken zijn aangebracht en aangespoeld, terwijl men op de eilanden de handen vol heeft met het begraven van de daar op het witte strand geworpen lijken. De assistent-wedana van Pendjaringan, de wedana van Batavia, de mantri politie van Pendjaringan, de assistent wedana van Kemajoran, de controleur voor de politie en schout Hinne zijn sedert Zaterdag in de weer en vergezellen vaak de beide stoombarkassen, die de lugubere arbeid verrichten op zee. Het zal nog wel enige dagen duren voordat men gereed zal zijn, zo werd ons schamper opgemerkt. Nog altijd is niet bekend hoeveel prauwen zijn omgeslagen en haar levende lading in de kokende golven hebben uitgeschud. De 18 op zee geredden moeten afkomstig zijn van één enkele prauw, – een bewijs dat bij spoedige hulp nog heel vele mensen gered hadden kunnen worden die thans langzaam verdronken zijn, of in de diepte gesleurd werden door de haaien. Het geringe aantal mannenlijken wekt bij de bevolking verwondering. Het aantal mannen, die uitgetrokken zijn om de padi te pikelen, die door de vrouwen moest worden gesneden, was niet veel kleiner dan dat der snijdsters. Waarom dan is het negen tiende deel van het aantal lijken dat van vrouwen? Welk mysterie heeft zich in die zwarte nacht van ontzetting afgespeeld?
De prijs van vis op de Pasar Ikan is sedert de ramp aanzienlijk gedaald. Het bijgeloof der inlanders weerhoudt hen de vis te eten, die zich wellicht gevoed heeft met het vlees van mensen. Maar de ontzaglijke les van thans zal niet weerhouden dat het volgende jaar opnieuw duizenden zullen heentrekken naar het oosten der residentie, hun leven toevertrouwende aan prauwen, die voor het vervoer van mensen niet in aanmerking mochten komen. Er zal dan natuurlijk al evenmin van de zijde der waterpolitie iets gedaan worden om het uitvaren in zulke, voor dat doel, onzeewaardig te oordelen vaartuigen te beletten.(…)”

De plaats van de ramp, tussen Priok en Tjabangboengin (rechtsboven)

Ethische politiek

Het Nieuwsblad vervolgde met de plaatsing van een ingezonden brief van één der lezers, “een van schrijnende verontwaardiging trillende uiting, uit de boezem van het volk tot ons gekomen”:

´Geachte Redacteur, Het was met een gevoel van innige deernis dat ik uw relaas over de ramp voor Pondok Doea las. Met innige deernis maar ook met een gevoel van machteloze verbittering tegen de mensen die geroepen schijnen hier te heersen maar van hun heersersplicht al een zeer onbevredigend begrip hebben. Het had in Holland moeten gebeuren dat er honderden mensen omkwamen als evenzovele nutteloze wezens, — waar men even kassian voor heeft om dan over te gaan tot de dagelijkse sleur,— omdat de ergerlijke indolentie der Hollanders genoegen doet nemen met een politie die alleen de naam gemeen heeft met wat politie zijn moest. Daar zijn op zee nog uren, dagen wellicht, na de vreselijke nacht van woensdag, vele mensen verzopen die gered hadden kunnen worden wanneer de Nederlanders niet pleegden genoegen, altijd en overal, te nemen met halfheid. Het is een vervloekte schande, meneer de Redacteur, — u moet mij mijn harde woorden vergeven, zij geven wat lucht! —dat men hier vrijdagmiddag noch bij de havenmeester noch bij de waterpolitie, noch ergens elders, iets wist van het ontzettend ongeluk. Toch las ik dat donderdagmorgen reeds, de eerste drenkeling te Batavia van de ramp bericht had gebracht. Als toen nog dadelijk hulp was verleend — (de mensen verdronken nota bene in het gezicht der kust!) — als die donderdag dan, dadelijk hulp was uitgezonden, dan had men vrijdagavond niet zo veel krengen behoeven aan te voeren, als het geval geweest is, krengen, verminkt door de tanden van de vissen der zee, en de honden der strandkampongs, door de klauwen en snavels der kraaien. Maar neen, vrijdagmiddag was er nog niets van bekend. Men is er toevallig achter gekomen, misschien wel door de krant. Wat doet het er ook eigenlijk toe, nietwaar, of er een paar honderd verachte bruine mensen meer of minder leven. Men maakt er proces-verbaal van en begraaft de krengen of laat ze drijven! Wanneer de inlander dit besefte! Wanneer hij begreep dat de Hollanders in Holland niet zouden wagen te tonen de treurige moed van het ellendig plichtverzuim dat zij zich in de koloniën veroorloven! Wanneer hij, in massa, eindelijk de onmetelijke kloof vermocht te peilen — zoals enkelingen reeds doen — die de Nederlandse onderdaan van bruine kleur scheidt van de bevoorrechte blanke onderdaan!! Er zijn ogenblikken dat ik de tijd nabij, heel nabij zou hunkeren, zoals men hunkeren kan naar onthouden recht. Maar neen, men laat ons in de veilige onwetendheid, sust zich met wat gebrekkig, ten dele door ons zelf betaald onderwijs, men schimpt op onze karakterfouten, verheft zich op eigen vermeende superioriteit, steunt ons niet, reikt ons de hand niet, en… zendt expedities uit van belastingen en opiumgeld. Niet waar, wat doet het er toe of er vierhonderd stumpers, die een karig loon najoegen, verzuipen als ratten; —vaak worden er in den archipel, de eilanden van de bruinen man, op één dag méér mensen neergelegd. Gods ondoorgrondelijkheid gaf de Javaan de duldzaamheid van de ezel.´

Het nawoord van de redactie van het Nieuwsblad. “Dit is wat de ontwikkelde inlander ons te zeggen heeft. Wij willen door geen toevoeging de indruk verzwakken. Alleen de opmerking dat waar hijzelf ons machtigde zijn naam te noemen, wij van deze machtiging nochtans geen gebruik zullen maken, om de Hollanders niet nieuwe reden tot schaamte te geven. De man toch… is ambtenaar.”

Voor de duidelijkheid, nogmaals, het schrijven was dus van een Indonesische ambtenaar, die een schreeuwend beroep deed op het verantwoordelijkheidsbesef van de blanke heerser. Was niet kort tevoren in administratieve kring de roep gehoord om een meer ´ethische´ koers van het koloniale bestuur? Was daarbij niet aangegeven dat het moederland Indonesië niet alleen diende te zien als een wingewest, maar ook een verantwoordelijkheid had jegens al haar inheemse onderdanen?

haven Tandjoeng Priok

´Het waren maar inlanders´

Het Bataviaasch Nieuwsblad maakte in zijn berichtgeving een vergelijking met  scheepsrampen die kort daarvóór hadden plaatsgevonden in Nederland, het ondergaan van de mailboot Berlin bij Hoek van Holland, en die van het stoomschip Amsterdam:

“Bij de mailboot Berlin: één grote emotie door heel het land, ja, door geheel Europa; bij de Berlin: heldhaftige, onversaagde pogingen, die door ieder, aanzienlijk of gering, werden in het werk gesteld. Tot de hoogste in het land, tot Prins Hendrik toe, beijverde iedereen wie dit mogelijk was, zich om te helpen; aanstonds na de ramp werden die pogingen begonnen, zonder zich rust te gunnen werden ze herhaald. De wijze waarop men toen in Nederland zich heeft gedragen, heeft de bewondering gewekt van geheel Europa. (…)
En toen in dit voorjaar 20 mensen vermist werden van het aangevaren stoomschip Amsterdam, hoe is Nederland toen niet weer in beroering gebracht! Stoomschepen, sleepboten, torpedoboten, alles werd uitgezonden om toch maar dadelijk hulp te kunnen verlenen.
En hier?
De ramp had woensdagnacht plaats; Donderdag morgen was hier rede het een en ander bekend, maar niemand die zich er speciaal iets van aantrok. Toevalligerwijze waren we in staat donderdagavond het bericht in ons blad mede te doelen, maar zo weinig was men hier in de officiële kringen ontroerd door het nieuws, men vond liet blijkbaar zo weinig belangrijk, dat de beide andere plaatselijke bladen er niets van hadden vernomen. Nogmaals, dat het publiek dus, een dag na het gebeurde, op de hoogte word gesteld dat er iets was voorgevallen, was geheel een toeval.
Evenwel, donderdagavond wist men het in elk geval.
Wat deed men toen? Niets, absoluut niets. Men wist dat minstens 80 mensen te water waren geraakt, dat wellicht nog ettelijke mensenlevens te redden waren, men deed niets. Een oorlogsschip lag in de kom van Tandjong Priok, maar er gebeurde niets. Ook Vrijdag zou er niets zijn gebeurd, wanneer niet toevalligerwijze een Waterstaatsambtenaar, de heer G. J. H. Koen, initiatief genoeg had bezaten om er met de barkas op uit te gaan. Hij bracht toen de eerste lijken hier aan, en weder een dag later werden die ongelukkigen dadelijk ter aarde besteld. En op welke wijze! Waar  was het gevoel van betamelijkheid in de Nederlander, dat bij de ramp van de Berlin zo duidelijk was gebleken! In een open prauw, als geslacht of verongelukt vee, lagen de lichamen daar dooreen. Niemand die zich er iets aan liet gelegen liggen.
Wij trekken een parallel tussen het optreden van Prins Hendrik, verleden jaar te Rotterdam, en het totale gebrek aan enige belangstelling bij onze bestuurders hier. En wij spreken schande over de manier, waarop in deze met onze mede-onderdanen is omgesprongen.
Het waren maar inlanders, zal men wellicht zeggen, en ge kunt toch niet verlangen dat de Landvoogd zich voor inlanders zal gaan moeilijk maken. Bij de Berlin waren het Europeanen, daar was het optreden van Prins Hendrik dus verklaarbaar.
Goed, goed, het zijn maar inlanders geweest. Maar tussen het sympathieke en actieve optreden van den Prins, en het gemis aan, wij zeggen niet belangstelling, maar aan enig initiatief bij de mannen van ons bestuur, is het verschil toch te groot. Zaterdag morgen, 2 dagen na het gebeurde, is eindelijk voor het eerst een order gegeven om er op uit te gaan. Voordien moest er verzocht worden, ´of het mocht´!(…)
Dat op schrikkelijke, op onverantwoordelijke wijze is omgesprongen met de levens van medemensen, blijkt wel hieruit dat gistermiddag, dat is dus 3,5 etmaal na het gebeurde, nog 8 overlevenden te Priok werden aangebracht, die zich hadden vastgeklemd aan een prauw golek, en na lang te hebben rondgedobberd, naar het strand werden gedreven.
Hoe velen van dergelijke ongelukkigen hebben het géén drie dagen kunnen uit houden, en zijn na één of twee dagen van doodsangst, van ellende en uitputting gestorven?”

Kamervragen

Henry van Kol (SDAP)

Op 18 juni 1908 stelde het Tweede Kamerlid Henry van Kol (SDAP) aan de Minister van Koloniën de volgende vragen: “Is de Minister bereid een volledig onderzoek te doen instellen (en de resultaten daarvan vóór de behandeling der aanstaande Indische begroting mede te delen) naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen: 1. Zeeramp. a. naar de oorzaken der zeeramp van 14 Mei j.l. waardoor in de nabijheid van Tandjoeng Priok honderden mensenlevens verloren gingen; b. naar de reddingsmiddelen die aanwezig waren on de wijze waarop daarvan gebruik is gemaakt; c. naar de maatregelen, welke door de Indische Regering worden beraamd om in den vervolge zulke rampen naar krachten te voorkomen, en in elk geval de gevolgen daarvan te verzachten?”

Dat onderzoek kwám er. De Minister antwoordde enkele maanden later:

“Ten vervolge op de beantwoording van de vraag van den heer Van Kol, betreffende het instellen van een onderzoek in verband met de zeeramp nabij Tandjoeng Priok op 14 Mei 1908, heeft de Minister van Koloniën, de heer Idenburg, medegedeeld, dat uit een onderzoek, dat reeds onafhankelijk van de vraag was ingesteld, het volgende is gebleken;
De oorzaken van de zeeramp. Sinds mensenheugenis trekken jaarlijks tegen de tijd der padisnit grote scharen inlanders, mannen, vrouwen en kinderen, naar de uitgestrekte rijstlanden, gelegen in de afdelingen Meester Cornelis en Krawang.
Omdat de reis daarheen over land, voor zover die mogelijk is, bezwaarlijk en kostbaar is, kiest verreweg het merendeel dier lieden sinds jaar en dag de korteren weg over zee. Zij zakken daartoe met kleine prauwtjes de rivieren af, die om en bij Batavia in zee uitmonden, stappen te Batavia dan wel te Tandjong-Priok in grotere zeeprauwen over en steken in zee langs het oude havenkanaal of een der kreken ten oosten van Tandjong-Priok. Ten einde te kunnen profiteren van den landwind, wordt eerst tegen 9 of 10 uur in de avond zee gekozen.
De prauwen, gebezigd voor het vervoer der padisnijders, zijn voldoende zeewaardig; het zijn vaartuigen, welke herhaaldelijk hetzelfde traject afleggen, beladen met handelsgoederen en marktgangers.
Jaren en jaren achtereen geschiedde het vervoer der padisnijders op deze wijze zonder ongeval, zodat door de inlandse bestuursambtenaren geen bijzondere aandacht werd geschonken aan die algemene jaarlijkse exodus of controle werd geoefend op de grootte van de lading.
In de nacht van woensdag 13 op donderdag 14 mei j.l. stak een 27-tal prauwen in zee, vertrekkende van 3 of meer punten aan de kust, waarop zich, naar zeer globale schatting, 1500 inlanders bevonden. Hoeveel passagiers elke prauw aan boord had, is niet met zekerheid op te geven. Uit de mededelingen van prauwvoerders en geredden kan evenwel worden afgeleid, dat het aantal varieerde tussen 30 en meer dan 100 personen, terwijl ook gemeld wordt, dat op een pleisterplaats passagiers, zonder zich te bekommeren om overlading, van de ene prauw in de andere overgingen, ten einde plaats te nemen in het vaartuig waar familie of kennissen zich bevonden.
Volgens het verhaal van verschillende uit één prauw afkomstige geredden zeilde hun prauw tot ongeveer 10 uur ’s avonds en ging toen ten anker, daar de wind ging liggen. Men zeilde om 12 uur ongeveer verder en werd twee uur later overvallen door een stormvlaag, gepaard met een hevige slagregen, terwijl het zo donker was, dat men geen hand voor ogen kon zien. Men bevond zich toen ongeveer op de hoogte van Sembilngan en Pondokdoewa, voor de hoek van Krawang, p. m. 3 à 4 uur zeilens ten oosten van Tandjong-Priok, dus niet in de onmiddellijk nabijheid daarvan. Personen, die die nacht te Priok vertoefden, verklaarden zelden zulk noodweer te hebben bijgewoond.
De prauw, waarvan hier sprake is, liep vol water en sloeg om. Een gelijk lot trof 8 andere prauwen; van twee daarvan, afkomstig van Krawang, werden alle opvarenden gered. De zes overige waren afkomstig van Batavia, een daarvan was beladen met goederen en had slechts een gering aantal mensen aan boord. Het juiste aantal slachtoffers is niet op te geven, doch voor zover is op te maken uit de rapporten en verhoren, zouden er zijn omgekomen van de afdeling Batavia 47, Meester-Cornelis 263, totaal 310 personen. Een volgende morgen, donderdag 14 Mei, des morgens te 6 uur, was het gebeurde bekend bij de hoofden, wier standplaats in de onmiddellijke nabijheid van de plaats des onheils is gelegen, ressorterende onder het district Bekassi. Met een aantal prauwen zijn zij er dadelijk op uitgegaan om te redden, wat nog te redden viel.
Zij gaven echter aan de autoriteiten te Tandjong-Priok, waar stoombooten aanwezig waren, die voor het reddingwerk nuttiger waren dan inlandse vaartuigen, geen kennis van het ongeval, waarschijnlijk wegens de betrekkelijk groten afstand daarheen en de moeilijke communicatie langs de noordkust. Evenzo verzuimde een inlandse ambtenaar te Batavia dondermorgen, toen enige geredde personen naar binnen gebracht werden en hij daarvan proces-verbaal opmaakte, onmiddellijk de assistent-resident van Batavia kennis te geven dat een zeeramp had plaats gehad, hetgeen daaruit is te verklaren, dat de berichten toen luidden, dat in de nabijheid van Tjilintjing een prauw met 50 á 60 menschen zou zijn vergaan, van wie de hoger vermelden gered en de overigen vermoedelijk omgekomen zouden zijn. Evenzo kreeg de assistent-resident van Batavia uit berichten, welke hem die avond toevallig ter ore kwamen, de indruk, dat er slechts één prauw was vergaan en dat het te laat was om nog hulp te verlenen. Tengevolge van een en ander is de gehele omvang van de ramp eerst geleidelijk en te laat ter kennis der autoriteiten gekomen.

De reddingmiddelen. De te Tandjong-Priok voorhanden reddingmiddelen, zijn volgens de havenmeester te Batavia ruimschoots voldoende; doch onder de sub A vermelde omstandigheden is er geen gebruik van gemaakt. Daar uit de inlichtingen, welke de minister ontving, niet blijkt, waaruit die reddingmiddelen bestaan, zijn de gouverneurgeneraal daarover nadere inlichtingen gevraagd.

Maatregelen voor de toekomst. Ten einde in het vervolg zulke rampen naar krachten te voorkomen en in elk geval de gevolgen daarvan te verzachten, zijn bevelen gegeven om toezicht te houden op de lading van de prauwen, welke elke woensdagnacht zee kiezen, om goederen en pasargangers over te brengen naar de plaatsen aan de kust van Bekasi en Krawang, en is aan een inlands ambtenaar last gegeven om bij, elke afvaart van Tandjong-Priok tegenwoordig te zijn, ten einde te voorkomen, dat door prauwvoerders te veel passagiers worden ingenomen. Voorts zijn aan Europese en inlandse ambtenaren schriftelijke instructies verstrekt hoe te handelen, wanneer hun de tijding bereikt van een ramp op zee, terwijl voor meer telefonische verbinding van ambtenaren is gezorgd. Ook hebben particulieren, onder wie de prauwen varen en de Paketvaartmaatschappij, verklaard dat in voorkomende gevallen op hun hulp kan worden gerekend. Overigens is nog de vraag in overweging in hoeverre verbetering van de communicatie te land in de bedoelde streek langs de noordkust van Java mogelijk is.”

Aldus Minister Idenburg. Voor zover wij weten heeft zich nadien in de nabijheid van Tandjoeng Priok geen ramp van gelijke omvang voorgedaan. Eerst in 1934 zou een soortgelijke gebeurtenis plaatsvinden in de Straat van Madoera. Of daarbij lering werd getrokken uit de aanbevelingen van de Minister vertelt het verhaal niet…

x

Bronnen
Algemeen Handelsblad, 28 juni 1908
Bataviaasch Nieuwsblad, 18 mei 1908
Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië, 14 – 18 mei 1908, 15 oktober 1908

Graven van Molukse KNIL-militairen krijgen in Wierden speciale status

$
0
0

De gemeente Wierden gaat een lijst opstellen met bijzondere graven die behouden moeten worden. Het gaat onder andere om graven van Molukse veteranen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). De gemeente gaat de lijst samenstellen met stichting Maluku4Maluku en de Historische Kring Wierden.

Gemeentelijke begraafplaats Wierden

Door Ina Brouwer

Het zal voor het eerst zijn dat in Nederland graven van Molukse veteranen de status van bijzonder graf krijgen, schrijft RTV Oost. Over dat soort graven hoeven geen grafrechten meer betaald te worden. Ook kunnen ze niet worden geruimd. Ook de graven van andere oorlogsveteranen komen in Wierden in aanmerking voor de status.

Leo Reawaruw van de stichting Maluku4Maluku is blij met deze ontwikkeling. “In Wierden gaat het om tachtig tot honderd graven. De veteranen werden geboren onder de klapperboom in de tropen, zij wilden onder dezelfde klapperboom begraven worden”, zegt hij.

“Dit is hen ontnomen door dienstbevelen en valse beloften. Nu liggen ze in de koude grond. Nederland moet de nabestaanden uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid ontslaan van de grafkosten.” Reawaruw gaat na Wierden nu ook de gemeenten Almelo, Rijssen en Hellendoorn benaderen.

‘Project van de gemeenschap’

Om te bepalen welke graven er op de lijst komen, gaat de gemeente samen met Maluku4Maluku en de Historische Kring Wierden criteria opstellen. Als de lijst klaar is, wordt deze voorgelegd aan de gemeenteraad.

De graven zullen worden onderhouden door vrijwilligers. “We vinden het belangrijk dat het een project van de gemeenschap is, en niet van de gemeente”, zegt wethouder Johan Coes.

Er wordt gezamenlijk gekeken naar de verhalen achter de graven en welke daarvan behouden moeten worden voor de toekomst. “Op deze manier kunnen we graven van mensen uit onze gemeente die iets bijzonders hebben betekend voor onze samenleving behouden. Door de graven in ere te houden, blijft de geschiedenis bewaard.”

 

Dit artikel verscheen eerder op RTVOost, 16 januari 2020

De Tweede Wereldoorlog in honderd foto´s

$
0
0

Het Nederlandse publiek stelt in het kader van “75 jaar vrijheid” de honderd meest aansprekende foto’s van de Tweede Wereldoorlog samen. Om dit te ­bereiken is afgelopen november een zoektocht gestart. In elke provincie zijn inwoners gevraagd mee te denken over foto’s die de oorlogsgeschiedenis in beeld brengen.

Kamp Banjoebiroe, eind 1945

Tijdens publieksbijeenkomsten in de regio op 15 januari werden de keuzes van 50 foto’s in elke provincie bekend gemaakt. Voor Nederlands-Indië (samen met De West beschouwd als overzeese provincie) werd een bijeenkomst belegd in het Indisch Herinneringscentrum. Het aanwezige publiek werd gevraagd welke foto’s doorgaan naar de volgende ronde. Ook voor het algemene publiek is er tot 21 januari gelegenheid om online een stem uit te brengen. Stem HIER.

Een gevarieerd samengestelde jury, onder leiding van mevrouw Khadija Arib, voorzitter van de Tweede Kamer, zal uit de provinciale voorselectie de definitieve keuze van 100 foto’s gaan maken. Op 30 maart 2020 wordt deze keuze in de vorm van een tentoonstelling bekend gemaakt in de Tweede Kamer in Den Haag.

Khadija Arib: “Ook in de Kamer besteden we veel aandacht aan 75 jaar vrijheid. Dit bijzondere initiatief past daarbij. Het maakt duidelijk dat we, 75 jaar later, nog lang niet alles weten. Achter iedere foto gaat een eigen verhaal, een eigen familiegeschiedenis schuil. Het is mooi dat die verhalen, hoe moeilijk ze soms ook zijn, worden overgedragen aan volgende generaties. Ik ben er heel trots op dat de foto’s vanaf 30 maart in de Tweede Kamer – het hart van onze Nederlandse democratie en vrije samenleving – te zien zullen zijn.”

De bijeenkomst op 30 maart wordt door de NOS live uitgezonden. In de “Maand van de Vrijheid” (april 2020) zal in elke provincie de provinciale keuze van 50 foto’s in een “pop-up” tentoonstelling rondreizen.

Op www.in100fotos.nl is alle informatie rondom dit project te vinden.

x

De Tweede Wereldoorlog in 100 foto’s is een project in het kader van 75 jaar vrijheid dat wordt uitgevoerd door het NIOD, in opdracht van Platform WO2, en is mede mogelijk gemaakt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Vfonds.

Mijn opa, de Indië-veteraan

$
0
0

Nadat Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep, stuurde Nederland 95.000 dienstplichtigen naar de archipel om zijn gezag te herstellen. Chris Paling, grootvader van Judith Evertse, was één van die militairen. Zijn dagboek laat de verwarring en angst zien van deze ‘jongens in het oosten’. Een persoonlijk verhaal.

De buurt liep uit toen Chris Paling in het voorjaar van 1950 thuis kwam uit Indonesië.

Door Judith Evertse

“Zo nu en dan passeerden wij het silhouet van een dessa, verborgen onder klapperbomen. Een vredig gezicht, maar tegelijkertijd ging er een vreemde dreiging van uit. Misschien had de vijand zich daar wel verborgen en loerde hij op zijn kans. Ik voelde mij klein en eenzaam.” Dit zijn de woorden van mijn opa, Chris Paling, voormalig lid van het vierde bataljon Grenadiers van de Palmboomdivisie.

Hij was één van de 95.000 Nederlandse dienstplichtige soldaten die deelnamen aan de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië, nadat daar op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid was uitgeroepen door Soekarno en Mohammed Hatta. Het waren veelal jonge mannen uit alle hoeken van Nederland, sommigen de puberteit maar net ontgroeid. Wat maakten ze in het Oosten allemaal mee? Welke gruwelen zagen hun ogen?

Mijn grootvader kon er vol overgave over vertellen. Over zijn indrukken in de mysterieuze Gordel van Smaragd. Het eten, de geuren, de mensen. Hij kon het meestal ook niet laten om zijn licht te laten schijnen op de complexe politieke en militaire situatie rond de politionele acties op Java , die hij zo graag voor ons wilde ontwarren. Maar of hij ooit doodsbang was geweest tijdens de veeleisende, nachtelijke militaire patrouilles? Of er ordinair de brui aan wilde geven? Dat bleef voor mij verhuld doordat de chroniqueur in hem meestal de overhand had. Een beschouwer die zelf de touwtjes in handen wilde houden over welke ingrediënten zijn weergave van ‘Indië’ zou bevatten.

Angst

Dat hij zijn Indische ervaringen na thuiskomst in Nederland (in 1950) ook had toevertrouwd aan het papier, daar kwam ik later pas achter. Na zijn dood in 2013 sloeg ik dit uitgebreide verslag – een mix van een dagboek en historische beschouwingen – voor het eerst open. In dit document kreeg ik een heel andere grootvader en Indië-veteraan te zien dan ik had gekend. De beschouwer liet op schrift zijn masker vallen en onthulde hierin zijn diepste zielenroerselen, de gevoelens en emoties die hij in zijn verhalen voor ons, de kleinkinderen, altijd verborgen had gehouden.

Angst is een terugkomend thema in zijn verslag. Bijvoorbeeld als hij voor het eerst oog in oog komt te staan met zijn ‘vijand’. Net als veel van zijn medesoldaten krijgt hij het te kwaad wanneer op één van zijn patrouilles soldaten van de nationalistische beweging plotseling dichterbij komen.

Chris Paling (rechts) met een mede-soldaat bij de Status Quo-lijn

Uitgebreid doet hij verslag van de doodsangst en de chaos die zich van hem en zijn mede-soldaten meester maken. “Ons peloton zocht dekking. Door gebrek aan ervaring heerste er grote verwarring. De bevelvoerende luitenant wist niet wat te doen. Sommigen raakten in paniek en wilden overeind komen. Ik hoorde mensen angstig om hun moeder roepen. De vijand kwam luid schreeuwend langzaam maar zeker naderbij. Het was als in een nachtmerrie.” Het loopt dit keer met een sisser af, althans voor de Nederlandse militairen. Na gericht vuur vanuit de Nederlandse kant trekken de militaire tegenstanders zich terug.

In rustiger tijden sloeg verveling op de militaire posten nogal eens toe. Op de bijbehorende foto’s zie ik mijn opa in legeruniform in Sembajat, zittend op de rand van een brug met zijn onafscheidelijke sigaretje. Een verlegen jongeman van 19 jaar, opgevoed in een oer-Hollands gezin met een beschermende moeder. De aankomst op Java moet voor mijn opa een ware cultuurshock zijn geweest.

Onduidelijkheid en onrust

Ook een ander soort verwarring nam bezit van hem, zo spat van de pagina’s af. Hij worstelde, net als veel van zijn medesoldaten, met de vraag wat ze nu eigenlijk kwamen doen in Indië. Als soldaten die de bevolking van een opstandige, onrust gevende beweging (Republiek) moesten bevrijden? Of als degenen die een vijandig (Nederlands) gezag moesten herstellen in een land waar de mensen juist onder dat koloniale juk vandaan wilden? Of iets daartussenin? “Ik vond dat de Indonesiërs meer vrijheid zouden moeten krijgen, maar wel in een hecht verband met Nederland.” De moeizame onderhandelingen tussen de Nederlandse regering en de nationalisten zorgden voor veel onduidelijkheid en onrust. Het herstellen van het Nederlandse vooroorlogse koloniale gezag ging mijn opa weer veel te ver. “Dit deed mij teveel aan de Duitse bezetting van ons land denken.”

Hij was niet direct geboren voor het leger, met zijn slungelige en intellectuele voorkomen. Daar kwam nog eens bij dat de diensttijd zijn carrièreplannen danig in de wielen had gereden. Een studiebeurs voor de opleiding tot politierechercheur moest voorlopig in de ijskast. Maar de radio bood uitkomst: hij was op Java werkzaam als verbindingsman, verantwoordelijk voor het maken van radioverbinding tussen militaire posten.

Nederlandse militairen op patrouille.

Radio

Toch is het juist die radio die figureert in één van de meest aangrijpende momenten in zijn diensttijd, tijdens een grotere ‘zuiveringsactie’ in vijandelijk gebied. Onderweg stuiten de Grenadiers op een Indonesische jongeman zonder wapen, weggedoken in een gat. De commandant beveelt de jongen met de Nederlandse militairen mee te gaan en de radio van mijn opa te dragen. Mijn grootvader protesteert, maar dat haalt niets uit. De jongen moet de 15 kilo zware radio op zijn rug nemen. Als er in de verte geweerschoten klinken, loopt de situatie dramatisch uit de hand.

“Mijn drager liet zich vallen en wel zo dat het er op leek dat hij het radiotoestel wilde beschadigen. Mijn commandant zag het gebeuren en fluisterde iets met de inlichtingenman. De jongen moest het toestel afdoen en kreeg een teken dat hij mocht gaan. Hij aarzelde, maar ging ten slotte. Een schot klonk en de jongen zakte in elkaar.” Mijn opa bleef zitten met een onverteerbaar schuldgevoel. “Totaal overdonderd liep ik verder. Hoewel ik er niet verantwoordelijk voor was, voelde ik mij er toch bij betrokken en verweet mijzelf dat ik had moeten weigeren mijn toestel af te staan.”

Dat hij zich ondanks de heftige gebeurtenissen staande wist te houden was voor een groot deel te danken aan de hechte kameraadschap die hij met zijn medesoldaten voelde. De wil om te overleven schept tussen de militairen een onverbrekelijke relatie. “Een band die ik in mijn verdere leven weinig meer ben tegengekomen.”

Arrogantie

Maar ook zijn grote nieuwsgierigheid naar deze nieuwe wereld waarin hij is ondergedompeld, biedt afleiding. Zo is de vriendelijkheid van de inheemse burgers, die de soldaten elke morgen met “Tabee toean” begroeten, een aangename verrassing.

Het dagelijkse begroeting staat lijnrecht tegenover de arrogantie die hij ondervindt van de Nederlandse koloniale bevolking op Java. Daarover steekt hij zijn ergernis niet onder stoelen of banken. Hij beschrijft de reactie van Nederlandse vrouwen van wie hij de gezinnen ’s nachts moest bewaken tijdens een week verlof in de bergen van Tretes. “Voor hun veiligheid moesten de militairen ’s nachts bij hen in de buurt wachtlopen. Dat de Nederlandse dames ons ’s morgens nog geen knikje gunden, stoorde ons echter wel.”

Zelfs de vijanden – de soldaten van de Republikeinen – bleken zo slecht nog niet. Bij tijd en wijle was het leven op de militaire posten eentonig te noemen, de strijdkrachten aan de andere kant hadden hier eveneens last van. Dat schept een voorzichtige – zij het tijdelijke – solidariteit met hun militaire tegenstanders. “Het contact met hen was goed. Zij leerden ons hun lied Oh Merdeka en wij leerden hen Oh Madeleine.”

De grootste steun had hij aan zijn vaste correspondentievriendin. Van ‘alle kanten’ werd er op aangedrongen dat Nederlandse meisjes een briefwisseling begonnen met voor hen veelal onbekende militairen, als middel om het moreel hoog te houden. Deze campagne werd een klinkend succes. Er waren zelfs militairen bij die verscheidene penvriendinnen hadden. Mijn opa was er ook één van. Eén penvriendin in het bijzonder, Dirkje van den Brink, veroverde vanuit het verre Heteren met haar pennenvruchten zijn hart. Tegen het einde van de diensttijd gaven veel penvriendinnen er alweer de brui aan. Dirkje bleef, en werd later mijn oma.

Toen de politionele acties hun slot naderden en het besef kwam dat Indonesië de band met het ‘moederland’ definitief zou doorsnijden, was mijn opa opgetogen om weer naar huis te mogen. De aanblik van feestende Indonesiërs die in 1949 het vierjarig jubileum van de Republiek vierden bracht desondanks een golf van teleurstelling teweeg.

Documentaire Tabee Toean

Bij thuiskomst in Nederland (in voorjaar 1950) begon de rest van zijn leven. Een mooie carrière bij het ministerie van Justitie, een huwelijk, vijf kinderen, een tweede huwelijk en twaalf kleinkinderen. Maar Indië liet hem nooit los. Het was voor hem een vreemd soort tweede thuis dat in rook was opgegaan met de geboorte van Indonesië, waar hij een haat-liefdeverhouding mee had. Een plek waar hij op een verwarrende manier zijn coming of age doormaakte.

Toen hij in 1995 de kans kreeg te figureren in de documentaire Tabee Toean pakte hij die kans met beide handen aan. In deze documentaire van regisseur Thom Verheul werden Indië-veteranen aan het woord gelaten over hun gewelddadige ervaringen tijdens de politionele acties. Mijn opa ging met Verheul terug naar Java voor de opnamen. Voor het eerst zag ik hier – meer nog dan in zijn eigen dagboek – zijn emoties door de damwand van de ratio heen sijpelen. Ik vond het mooi om te zien hoe hij de regie aan de interviewer gaf.

Chris Paling in de documentaire Tabee Toean (1995)

Zijn eigen ervaringen en ooggetuigenverslag moesten in de documentaire als illustratie dienen. Bij een brug over een rivier vertelt hij in de documentaire over de gruwelijke executies op twee Indonesische dorpelingen door Nederlandse mede-militairen, die onder zijn ogen plaatsvonden.

Hij vertelt in de camera over de weerstand en verbijstering die hij voelde, toen het eerste lichaam in de rivier viel. Hij beschrijft ook hoe het latere tweede slachtoffer zich uit pure doodsangst met zijn nagels wanhopig vastklampt in de Javaanse aarde, als deze beseft dat hij hetzelfde fatale lot zal ondergaan. “Ze moesten hem overeind sléuren, de brug op. Dat heeft diepe indruk op mij gemaakt.”

Toen zijn dood naderde was Indië voor hem weer springlevend geworden. De analyticus verdween naar de achtergrond. Hij maakte steeds minder een geheim van zijn gevoelens over deze periode, hoe erg hij het eigenlijk vond wat daar was gebeurd. Wie het maar wilde vertelde hij er over.

Daar bij de kali, in Tabee Toean, valt hij een klein moment stil. Zand in de motor van de beschouwing. Of hij er nog steeds mee worstelt, vraagt een opmerkzame Verheul. “Niet dagelijks, dat zou overdreven zijn. Maar wel op het moment dat je er (weer) mee geconfronteerd wordt. Ik betreur het wat hier gebeurd is. Waar waren we in godsnaam mee bezig?”

 

Dit artikel verscheen eerder in het Eindhovens Dagblad, 10 augustus 2019.

Batik Belanda

$
0
0

Batik Belanda (Nederlandse Batik) is de westerse tegenhanger van de traditionele Indonesische batik. Vlak voor de sluiting van Museum Nusantara in Delft, in 2013, organiseerde Louise Rahardjo een tentoonstelling over deze batik.

Inheemse vrouw met sarong en kabaja

Door Louise Rahardjo

Het zijn voornamelijk mannen die tot aan de 19de eeuw naar Nederlands-Indië afreizen. Zij hebben een opleiding tot bestuursambtenaar in Nederland afgerond en worden in de archipel gestationeerd. De reis naar “de Oost” duurt zes tot negen maanden. De lange reis was niet zonder gevaar, waardoor maar weinig vrouwen gingen. Dit verandert met de opening van het Suezkanaal in 1869. De reis naar Nederlands-Indië duurt vanaf dat moment nog slechts vier tot zes weken en steeds meer vrouwen (met kinderen) reizen vanuit Nederland naar de kolonie. De Nederlandse populatie in Nederlands-Indië verdubbelt binnen een paar jaar na de opening van het kanaal.[i]

Warme rokken, strakke tailles

In het westen is het in die tijd voor vrouwen mode om de taille strak in te snoeren en een zware hoepelrok te dragen. Deze mode blijkt al snel niet geschikt voor het klimaat in Nederlands-Indië en vrouwen leren zich te kleden als Indonesische vrouwen; in sarong en kabaja. In huis raakt het dragen van de sarong kabaja ingeburgerd en zelfs voor mannen is het normaal om zich thuis om te kleden in een sarong met een overhemd.

Sarong en Kabaja

Een sarong is een stuk katoen van ongeveer 2,15 bij 1,05 meter dat met verschillende kleuren verf gedecoreerd is met motieven. Nadat de sarong op de markt of bij een batikatelier is gekocht, wordt deze met de uiteinden aan elkaar genaaid tot een kokerrok. Deze rok kan op verschillende manieren worden gedragen, afhankelijk van de manier waarop de stof wordt gevouwen en welk deel van het motief de drager voorop wil dragen. De sarong wordt gedragen met witte kanten blouse; de kabaja.

Thuis of formeel gekleed

Ondanks dat de sarong kabaja kledingstukken zijn die veel comfortabeler zijn om in het warme klimaat te dragen, tonen de Nederlandse en Indische dames sarong kabaja niet altijd in het openbaar. Op formele aangelegenheden verkiezen ze toch nog de westerse lange rokken met ingesnoerde tailles en later ook lange wijde rokken.

Het gebruik van de kain panjang, een wikkelrok die op formele gelegenheden wordt gedragen door de oorspronkelijke inwoners van Nederlands-Indie wordt nauwelijks overgenomen. De kain panjang is een doek die lijkt op een sarong, maar met andere afmetingen. Een kain panjang is ongeveer 2,50 bij 1,20 meter en wordt niet aan elkaar genaaid tot een kokerrok. Het is een wikkelrok die op formele gelegenheden wordt gedragen en wordt gezien als een statussymbool. Door de afmetingen is een kain panjang kostbaarder dan een sarong.

Nieuwe afzetmarkt

Javaanse batikateliers anticiperen niet snel genoeg op de snel groeiende vraag naar batiks met meer westerse motieven. Veel vrouwen die eerst batiks bij Javaanse ateliers bestellen, beginnen al snel hun eigen atelier met Javaanse werknemers. Zo ontstaat de Batik Belanda; een mix van traditionele batik met eigen kleuren en motieven, aangepast aan de smaak van een nieuwe doelgroep.

batik belanda

De ontwikkeling van de Batik Belanda

Mevrouw Franquemont is in 1850 de eerste Indische vrouw die een klein batikatelier begint in Oengaran op Midden-Java.[ii]  De batiks van mevrouw Franquemont worden door de hele archipel heen al snel populair onder de Nederlandse en Indische bevolking. Mevrouw Franquemont werkt samen met Arabische en Chinese handelaren en krijgt van hen katoen en andere materialen zoals was, waspennen (cantings) en natuurlijke kleurstoffen.

In ruil daarvoor kopen ze de batikdoeken op tegen een speciale prijs, waar de kosten van de materialen van af zijn getrokken. De handelaren verkopen vervolgens de batiks in grote steden zoals Semarang, Yogyakarta en Batavia. Sommige batiks worden zelfs vanuit Batavia geëxporteerd naar andere eilanden, Singapore en Nederland.

Verveling is een andere reden waardoor er Indische ateliers ontstaan. Nederlandse vrouwen mogen niet werken en zoeken hobby’s. Veel vrouwen gaan bij Javaanse batiksters in de leer. Langzaam begint deze kunstnijverheid uit te groeien tot kleine batikateliers, steunend op Javaanse batiksters. Ook hun materialen worden aangeleverd door de Arabische en Chinese handelaren. Om de Javaanse batiksters niet kwijt te raken aan andere batikateliers betaalt de eigenaresse de batikster een hoge toelage bovenop het eerste loon.[iii] Deze moet worden terugbetaald wanneer de batikster wil stoppen of overstappen naar een ander atelier.

 

[i] Veldhuisen H.C., Batik Belanda 1840-1940: Dutch Influence in Batik from Java: History and Stories, Jakarta: Gaya Favorit Press 1993, 76
[ii] Veldhuisen, H.C., Blauw en bont; Chinese en Europese invloed in de batik van Java. Collectie van Harmen Veldhuisen, tentoongesteld van 20 september – 1 december 1980 in het Volkenkundig Museum “Nusantara”, Delft 1980, 16
[iii] Veldhuisen H.C. Ontwikkeling in de Batik van Java, SI: SN. 1984, 57

Dit artikel verscheen eerder op de website Modemuze, 8 oktober 2017.


Achteraf

$
0
0

Het debat over Indië kent vele onopgeloste kwesties, en het maatschappelijk debat verandert regelmatig van kleur. Met die veranderingen wordt de overheid gevraagd van standpunt te wijzigen. De vraag is óf en wanneer dat werkelijk wenselijk is.

Japanse vliegeniers (NIMH)

 Door Bert Immerzeel

Eind maart wordt de definitieve uitslag bekend van het project Tweede Wereldoorlog in honderd foto´s. De voorselectie is al gemaakt, 50 foto´s per provincie, waarbij Nederlands-Indië en de West samen voor de gelegenheid tot extra provincie zijn gebombardeerd.

De voorselectie van Indië, ik verklap het al vast, is niet spectaculair. De hoofdreden, zonder twijfel, ligt in het feit dat Japanners onze foto-toestellen heeft afgepakt. In bezet gebied werden slechts zeer weinig foto´s gemaakt: een enkele keer door individuele Japanners, en een enkele keer door de door de bezetter goedgekeurde kanalen zoals de Maleistalige pers. En natuurlijk hebben de Japanners veel vernietigd, maar hoevéél, en wát, dat weten we niet precies. Het gevolg hiervan is dat de voor het project gekozen foto´s bijna alle van kort vóór of van kort ná de Tweede Wereldoorlog zijn.

Paul van Breen

Natuurlijk zult u foto´s missen, maar da´s onontkoombaar bij een jury-oordeel. Zelf mis ik ook enkele van mijn lievelingsfoto´s, zoals bijvoorbeeld die van vliegenier Paul van Breen, staande voor zijn Curtiss Hawk. Het is een klassieke propagandafoto van vlak voor de oorlog, die  welhaast uitschreeuwt dat – natúúrlijk! – wij zullen winnen.  Of een soortgelijke Japanse foto van Japanse vliegeniers, die uitstraalt dat zíj – natúúrlijk! – zullen winnen. Uiteindelijk, maar dat weet u, verloren beide partijen.

Onze manier van kijken verandert met het tijdperk waarin we leven. En – bijzonder genoeg – denken we dat we steeds dichter bij de waarheid komen. Maar da´s nog maar de vraag…  Misschien dat we het over een jaar of tien, twintig, weer anders zien. Wat zeker is, is dat het oordeel achteraf heel vaak afwijkt van het oordeel van de betrokkenen op het tijdstip van het gebeurde.

Voortschrijdend inzicht

Natuurlijk is vaak sprake van voortschrijdend inzicht. Bij de Holocaust-herdenking heeft minister-president Rutte aan de laatste overlevenden zijn excuses aangeboden voor het feit dat de overheid tijdens de bezetting te weinig heeft gedaan om de rechten van de burgers te beschermen: “Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid”. Eindelijk! – was de reactie in Joodse kring. Historici waren lovend over Rutte´s woorden.

Misschien dat nu ook in Indische kring nieuwe hoop is gewekt op een opening in het debat over de ´Indische Kwestie´, hoop dat de overheid ook hier een draai zal maken van 180 graden. Die kans lijkt me uitgesloten.

Ten eerste, het te kort schieten van de overheid tijdens de bezetting ten gevolge waarvan duizenden Joodse landgenoten het leven lieten in Duitse kampen is niet te vergelijken met het twijfelachtig optreden van regeringen in vredestijd ten gevolge waarvan duizenden Indische landgenoten hun salaris niet ontvingen.

Ten tweede, de standpunten staan te ver uit elkaar. In het geval van het excuus jegens de Joodse overlevenden ging het slechts om een excuus, en niet om een schuldbekentenis met daaruit mogelijk voortvloeiende schadevergoeding, terwijl de actievoerders van de Indische Kwestie harde valuta eisen (36 miljard).

Overigens, de slachtofferrol van een deel van de Indische gemeenschap lijkt zijn oorsprong te vinden in transgenerationele PTSD-problematiek van de ouders. Welke excuses of compensatie ooit nog zullen worden aangeboden, die rol blijft.  Volledig herstel van reële of ervaren schade is daarom slechts een illusie.

Achteraf

De vraag of je achteraf bepaalde standpunten moet of kunt repareren, komt ook terug in het debat over de erkenning van de onafhankelijkheid van Indonesië. Voor de meeste Nederlanders zal de datum op 27 december 1949 liggen: de datum van ondertekening van de soevereiniteitsoverdracht in het paleis in Amsterdam. Voor de Indonesiërs zegt deze datum echter niets; zij kennen slechts 17 augustus 1945 als de datum waarop Soekarno de onafhankelijkheid uitriep. De laatste tijd wordt in anti-koloniale kringen steeds luider geroepen dat de Nederlandse overheid deze tweede datum moet erkennen.

Een dergelijke erkenning – en ´reparatie´ van eerdere standpunten – is hopeloos gecompliceerd. Deze zou lijnrecht ingaan tegen bestaande juridische afspraken, en allerlei nieuwe problemen opwerpen. De verantwoordelijkheid voor orde en gezag zou dan per augustus ´45 bij de Indonesiërs hebben gelegen en het Nederlands ingrijpen in na-oorlogse jaren zou moeten worden gekwalificeerd als  ongeoorloofde aanvalsoorlog op onafhankelijk gebied.

Het meest wijze lijkt hier te accepteren dat beide volken hun eigen geschiedenis schrijven en niet proberen om er samen uit te komen. Zíj gelukkig met 17 augustus 1945, en wíj gelukkig met 27 december 1949.  De periode tussen deze twee data beschouwen we dan een soort historisch niemandsland. Misschien is een dergelijk ´vredesakkoord´, wat bestaat uit niet-repareren,  op zich ook wel weer een vorm van repareren. Achteraf.

x

Tjideng Reünie

$
0
0

Op zondag 3 mei 2020 organiseert de Stichting Tjidengkamp de 12e Tjidengkamp Reünie in de Kumpulan van Bronbeek in Arnhem. Deelnemers kunnen zich opgeven via het inschrijfformulier op site http://www.tjidengkamp.nl
De zaal gaat open om 10.00 uur (inloop met koffie en spekkoek ) en het programma begint om 10.30 uur en zal eindigen ongeveer 15.00 uur en 16.00 uur.

Tjideng-kamp, Batavia, eind 1945.

In het programma staan twee gesprekken met de zaal centraal. Eén gesprek over vragen die, met betrekking tot het Tjidengkamp, bij de deelnemers leven en die mogelijk door oud-Tjidengers kunnen worden beantwoord. Het tweede zaalgesprek wordt gevoerd naar aanleiding van tastbare herinneringen (pusaka’s) die door deelnemers worden meegenomen. De zaalgesprekken worden geleid door Coen Verbraak (journalist, tv-maker, schrijver) en Joost van Bodegom (o.a. oud voorzitter van de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945).

Oud-minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot zal zijn persoonlijke ervaringen in Tjideng, de Bersiap en de repatriëring, doortrekken naar zijn opvattingen met betrekking tot de politieke omgang met Indonesië.
Dichteres, schrijfster, theatermaakster en columniste Ellen Deckwitz zal o.a. lezen uit haar nieuwe bundel Hogere Natuurkunde.
Twee oud-Tjidengers, Tineke Zulver en Lily Touwen verzorgen een verrassende tweespraak.
Rob Haarbosch zal vertellen over hoe het hem in, maar vooral ook na Tjideng vergaan is.

De kosten zijn inclusief koffie, spekkoek en nasi-rames € 27,50 per persoon.

Nadere informatie:
Henk Camping / henk.camping@tjidengkamp.nl

x

Indonesische slachtoffers onafhankelijkheidstrijd wijzen bezoek koning af

$
0
0

Nabestaanden van slachtoffers van Nederlands militair geweld in Indonesië verzetten zich tegen het Nederlandse staatsbezoek aan dat land volgende maand. Koning Willem-Alexander en koningin Máxima zijn wat hen betreft niet welkom zolang Nederland niet juridisch erkent dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk werd.

Dat staat in een brief van vijf nabestaanden en erfgenamen van slachtoffers van de Nederlandse militaire acties in Indonesië in de periode 1945-1949. De brief is gericht aan de koning en gestuurd aan de Nederlandse ambassade in Jakarta en de Indonesische president Joko Widodo.

Willem-Alexander en Maxima tijdens hun bezoek aan India, 2019.

Ook eisen ze dat de koning excuses aanbiedt voor mensenrechtenschendingen die door Nederland in Indonesië zijn gepleegd en een “onmiddellijke en rechtvaardige afrekening van de schadevergoeding aan de slachtoffers.”

Verschil van vier jaar

De Nederlandse kolonie Nederland-Indië werd in de Tweede Wereldoorlog door Japan bezet. Twee dagen na de Japanse capitulatie riep de Indonesische onafhankelijkheidsstrijder Soekarno de onafhankelijkheid uit. Dat was op 17 augustus 1945.

Nederland probeerde met veel militair geweld het gezag in de voormalige kolonie te herstellen, maar moest dat vier jaar later onder grote internationale druk opgeven. Op 27 december 1949 droeg het de soevereiniteit over aan de regering van Soekarno. Dat geldt tot de dag van vandaag als de dag dat Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië erkende.

Toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot zei in 2005 wel dat Nederland de onafhankelijkheidsdatum van 17 augustus 1945 “politiek en moreel accepteert”. Ook betuigde hij spijt voor het leed dat Nederland Indonesiërs in de periode 1945-1949 heeft aangedaan, toen het zijn gezag met militaire middelen probeerde te herstellen. Nederland bevond zich “aan de verkeerde kant van de geschiedenis”, zei Bot.

Schadevergoeding

De opstellers van de brief aan de koning worden gesteund door het Comité Nederlandse Ereschulden. Dat zet zich in voor een schadevergoeding voor de nabestaanden en erfgenamen van slachtoffers van mensenrechtenschendingen door Nederlandse militairen.

Als Nederland de datum van 17 augustus 1945 erkent, zal het een grote schadevergoeding moeten betalen, omdat het dan erkent dat het tussen 1945 en 1949 een soevereine staat heeft aangevallen, zegt voorzitter Jeffry Pondaag.

Of Pondaag gelijk heeft is de vraag. Volkenrechtelijk gezien is een land pas onafhankelijk als dat ook door anderen landen wordt erkend. In het geval van Indonesië hebben de meeste landen en ook de VN dat pas in 1949 gedaan.

Diepgaand onderzoek

Het kabinet besloot in 2016 om een diepgaand onderzoek in te stellen naar het Nederlandse geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.

Aanleiding voor dat besluit was het boek De Brandende kampongs van Generaal Spoor van historicus Rémy Limpach. Hij toonde aan dat de Nederlandse krijgsmacht zich te buiten was gegaan aan structureel massaal geweld tegen de bevolking. Naar aanleiding daarvan heeft Nederland een vervolgonderzoek ingesteld. De nabestaanden hebben daar geen vertrouwen in.

 

Dit artikel verscheen eerder op de website van de NOS, 5 februari 2020.

De vervolging van homoseksuelen in Indië in 1938

$
0
0

In 1938 werd Nederlands-Indië opgeschrikt door een ´zedenschandaal´: honderden mannen werden beschuldigd van ontuchtige handelingen, strafbaar in de zin van artikel 248 bis van het Indische strafrecht.

De Indische Courant, 30 maart 1939

Door Frans Leidelmeijer

Het voorspel voor het grote Indische zedenschandaal begon in oktober 1936 met een artikel in het huis aan huis verspreide Bataviase roddelblaadje De Ochtendpost, ook wel bekend als het ‘Groene blaadje’, omdat het op groen papier gedrukt werd. In dit artikel werd gewag gemaakt van een toenemende zonde der homoseksualiteit. Een grote groep, niet met name genoemde mannen, werd beschuldigd van homoseksuele misdragingen. Hieronder zouden zich nogal wat hoge ambtenaren bevinden. Naar aanleiding hiervan stelde de Christelijke Staatkundige Partij (CSP) bij de gouverneur-generaal deze kwestie ter discussie. Na een onderzoek van de autoriteiten werd een rapport opgesteld door de hoofdcommissaris P. Dekker voor de resident van Batavia. Dit rapport was klaarblijkelijk bedoeld om de gemoederen wat te kalmeren. Uit dit rapport kwam naar voren dat het wel meeviel met die toenemende homoseksuele misdragingen. De resident van Batavia deelde mee dat bij eventuele overtredingen justitieel zou worden opgetreden en sommeerde het groene sufferdje zijn toon wat te matigen. Dit werd dan ook door de gouverneur-generaal medegedeeld aan de Christelijke Staatkundige Partij die deze kwestie had aangezwengeld. Deze was met het resultaat van het onderzoek niet tevreden en liet via zusterpartijen in Nederland in 1937 en 1938 vragen stellen in de Tweede Kamer. In 1938 antwoordde minister van Koloniën, Welter, de SCP dat de inlichtingen die hij van de gouverneur-generaal had ontvangen niet tot ongerustheid stemden. De kwestie leek gesust.

Toch hield de plaatselijke politie de boel wat beter in de gaten en hield een lijst bij van personen van wie men vermoedde dat die praktiserend homoseksueel waren. Welke wet zou er dan worden overtreden? In de Nederlandse strafwetgeving was er in 1911 door de katholieke minister van Justitie Regout het artikel 248 bis ingevoerd: de meerderjarige, die met een minderjarige van hetzelfde geslacht ontucht pleegt wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar. Voor de Tweede Wereldoorlog kon je in Nederland niet openlijk homoseksueel zijn, deed je dat wel dan volgde sociaal isolement of justitiële vervolging bij overtreding van de wet. Dat zal dan ook de reden zijn dat veel homoseksuelen het bekrompen Nederlandse leefklimaat verlieten om naar Indië te gaan waarvan men verwachtte dat men daar een lossere levensstijl had en toleranter stond tegenover homoseksualiteit. Maar in Nederlands-Indië bestond een variant op het artikel 248 bis en wel het artikel 292 van het Indische Wetboek van Strafrecht dat homoseksuele contacten met minderjarigen strafbaar stelde met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar. De wetgeving in Indië zat wat ingewikkelder in elkaar, want voor de inheemse bevolking bestonden ook nog een eigen adat- en islamitisch recht. Voor hen bestond er geen Burgerlijke Stand, dus hoe wist je nu of een jongen minder- of meerderjarig was? Verder stond voor een Indonesiër geslachtsrijpheid gelijk aan volwassenheid. Zo was een getrouwde man van 17 jaar meerderjarig. Dus was het niet strafbaar als je daar seksueel contact mee had.

Arrestatiegolf

Half november 1938 kreeg de politie tips dat een zeker W.G. van E., wonend in een hotel, seksuele betrekkingen onderhield met minderjarigen. Na observatie werd hij gearresteerd, hij bekende en gaf toestemming voor een huiszoeking in zijn hotelkamer. Hier vond de politie een uitgebreide correspondentie met gevoelsgenoten over de hele Archipel en in Nederland. De politie had beet. De procureur-generaal in deze zaak was mr. Marcella.

Na verder verhoor gaf de verdachte meer namen door en toen is het balletje pas echt gaan rollen. Verscheidene mannen werden gearresteerd en op Kerstnacht werden in totaal twaalf verdachten opgesloten. De behandeling van de zaken vond ’s nachts plaats in het politiebureau aan de Pasar Baroe, want overdag moesten de gewone zaken behandeld worden. Een schoolhoofd in Bandoeng pleegde na insinuaties in de Java Bode diezelfde nacht nog zelfmoord. De gearresteerden werden overgebracht naar het nieuwe Huis van bewaring op Struyswijk.

In de dagen na kerstmis volgen er nog meer arrestaties. Het onderzoek stond onder leiding van de officier van justitie van Batavia mr. De la Parra, die hiervoor over heel Java reisde. Op 27 december verstuurde de procureur mr. Marcella een telegram naar alle residenten in de Archipel en beval een strenge aanpak aan bij overtredingen, ook ‘wegens niet strafbare gedragingen wanneer zij door hun handelswijze aanstoot geven en handelen in strijd met de waardigheid van het ambt’. Als resultaat van dat telegram volgenden diezelfde dag nog arrestaties in Bandoeng en op 30 december vonden er arrestaties plaats in Soerabaja, Semarang, Malang, Salatiga en ook op Sumatra en Bali.

Bewijsmateriaal kwam er door getuigenissen van jeugdige mannelijke prostituees. Op 28 december werd er een razzia gehouden onder deze katjongs, waarvan een honderdtal werd gearresteerd. Vaak werden deze jongens met nieuwe verdachten geconfronteerd en bij herkenning werden de betrokkenen direct opgesloten. Op verschillende plaatsen in de Archipel werd op die manier nieuwe verdachten gearresteerd. De huizen van bewaring raakten overvol en het parket en de politie hadden behoefte aan meer mankracht.

Na de eerste golf van arrestaties was er een betrekkelijke rust. De autoriteiten hadden tijd nodig om het materiaal te ordenen voordat tot nieuw acties kon worden overgaan. In het nieuwe jaar, op 12 januari, volgden weer aanhoudingen met als belangrijk wapenfeit de arrestatie van de resident van Batavia.

Hoeveel personen in totaal zijn gearresteerd over de hele Archipel is niet met zekerheid te bepalen. Er wordt een schatting gemaakt van 223 personen die uit alle lagen van de bevolking kwamen, van hoge ambtenaren tot laaggeschoolde arbeiders. Europeanen, Indo-europeanen, Chinezen en Indonesiërs en verspreid over heel Indië, zoals op Noord-Sumatra 21, Zuid-Sumatra 11, Batavia 60, West-Java 38, Midden-Java 35, Oost-Java 38, Borneo 2 en Bali 8.

Met wie deden zij het? Dat waren meestal Indonesische of Indo-europese jongens in de leeftijd van 16 tot 20 jaar. Seksuele contacten met jongens beneden de 15 jaar kwamen bijna niet voor. Tegenover deze seksuele contacten stond vaak iets ver in de vorm van een cadeautje of een bijdrage in het levensonderhoud. De mannelijke prostitutie viel te verdelen in drie categorieën: (1) de travestieten (de bantjis), (2) de minderjarige jongens, en (3), de kleinste groep, volwassen Indonesiërs (verkopers die aan de deur kwamen) en Europeanen (miliciens van het KNIL, die met het verdiende geld hun karige loon opkrikten).

Wat waren de plekken waar geopereerd werd? In Batavia was dat rond het Molenvliet en in de omgeving van het Koningsplein. In Soerabaja rond de Kali Mas. De miliciens van het KNIL, die geen beroepsprostituees waren maar incidenteel hun diensten aanboden, opereerden rond het Wilhelminapark in Batavia, maar ook in Bandoeng en Soerabaja waren ze actief.

In Batavia waren er ook nog de z.g. banen, ontmoetingsplaatsen waar contacten gelegd konden worden, zoals het Kramatplein en het oude Fort Noordwijk (Weltevreden). Maar er zijn ook verhalen bekend van Europeanen die hun Indonesische vriendje in huis namen en ze een baan gaven als djongos, secretaris of schrijver, of ze onderhielden. Vaak mochten deze jongens een opleiding volgen in Indië, soms ook in Nederland, waar het vriendje door de familie werd geaccepteerd als ‘schoonzoon’.

Enkelen onder de gearresteerde Europeanen konden zich aan vervolging onttrekken door zelfmoord, door te vluchten of door domweg niet meer van verlof terug te komen. De meeste gearresteerden kwamen voor de rechter, een twintigtal werd na enige maanden voorarrest van vervolging ontheven of vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rest werd veroordeeld tot gevangenisstraffen van twee maanden tot twee jaar. De katjongs verdwenen voor een tijdje uit het straatbeeld, de meerderjarigen werden bestraft en de minderjarigen werden onder voogdij geplaatst van Pro Juventute.

De resident en de kunstenaar

Van de vele gearresteerden zal ik de zaak van twee personen wat meer toelichten.

Resident Fievez de Malines van Ginkel

De eerste is de al eerder genoemde resident van Batavia. Hij was, om begrijpelijke redenen, niet helemaal eerlijk geweest bij het opstellen van het rapport in 1936 over de toenemende homoseksuele praktijken in zijn stad. Na herkenning door verschillende schandknapen volgde arrestatie en werd hem verzocht Nederlands-Indië te verlaten en ontslag te nemen, dat hem eervol werd verleend. In homoseksuele kringen was hij, mr. H.F.d.M.v.G., een bekend figuur. Bij nacht en ontij kruiste hij de baan (zoals gezegd een homoseksuele term voor plekken waar contact gezocht wordt) af op zoek naar contacten met inheemse jongens. In de arrestatiegolf van 12 januari werd er bij huiszoekingen pornografisch foto- en filmmateriaal gevonden waarin hij figureerde. Op weg naar zijn eindbestemming werd hij ter hoogte van Makassar van boord gehaald en voor verhoor naar Batavia gezonden, waar hij bekende zich aan de strafbare feiten schuldig te hebben gemaakt. Hij werd veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf en zijn eervol ontslag werd omgezet in oneervol, wat inhield dat hij zijn recht op pensioen verloor.

De tweede prominente figuur die voor homoseksuele praktijken werd gearresteerd, is de schilder van Duitse komaf Walter Spies, die op Bali verbleef. Dit eiland dat nog ongerept was door de late onderwerping aan het Nederlands gezag had een interessante cultuur en werd bewoond door mooie mensen. Vanaf de jaren ’20 kwamen er dan ook veel kunstenaars en intellectuelen met in hun kielzog de beau monde naar dit eiland. Voor velen was Bali een homo-paradijs. Dit idee werd gevoed door de tolerante houding van de hindoeïstische bevolking ten opzichte van lichamelijkheid en erotiek. De rijkdom van de westerling en de armoede van de inheemse zullen er zeker toe bijgedragen hebben dat jongemannen ingingen op de avances van de westerlingen – als ze het geestelijk en lichamelijk konden opbrengen. Bovendien werd in bepaalde niet-westerse culturen, zoals in Indonesië of in de Arabische landen, geen strikte scheiding gemaakt tussen heteroseksuele of homoseksuele handelingen.

Walter Spies

Spies had zich in 1927 op Bali gevestigd en zijn huis in Campuan was een internationale ontmoetingsplaats geworden. Samen met Rudolf Bonnet en Tjokorde Gede Agung Sukawati ijverde hij ervoor om de Balinese cultuur levend te houden. Samen met Bonnet heeft hij ervoor gezorgd dat er een levendige moderne kunststroming op het eiland is ontstaan: de Pita Maha. Spies was openlijk homoseksueel en omringde zich met vele mooie Balinese vriendjes, waaraan sommige puriteinse geesten aanstoot namen. Hij leefde als God in Frankrijk totdat in 1937 de nieuwe resident voor Bali en Lombok aantrad, de heer Moll. Deze wees al te innige contacten tussen Europeanen en inheemsen af. Hij kwam dan ook regelmatig in aanvaring met Spies.

Eind december vonden op Bali de eerste arrestaties van homoseksuelen plaats. Later volgde de aanhouding van de talenspecialist dr. G., een goede vriend van Spies. Vele op het eiland verblijvende homoseksuelen zagen de bui hangen en pakten hun boeltje. Spies niet, die dacht dat hij onschendbaar was. Na de eerste arrestatie vluchtte hij naar Java, maar werd in Banjoewangi gearresteerd en overgebracht naar Soerabaja.

Naderhand is gebleken dat de lokale autoriteiten dit zedenschandaal aangegrepen hebben om deze invloedrijke kunstenaarsgroep uit te schakelen, maar ze moesten behoedzaam te werk gaan, want deze kunstenaars hadden bij de plaatselijke bevolking veel aanzien en velen waren financieel afhankelijk van hen. Vreemd genoeg bleef Bonnet buiten schot.

Na een jaar van gevangenschap kwam Spies vrij als een gebroken man. In 1942 bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij vanwege zijn Duits staatsburgerschap wederom gearresteerd en getransporteerd naar Kotatjane in Atjeh. Toen de Japanners op weg waren naar Atjeh, werden de gevangenen op transport gezet op het schip de ‘Van Imhoff’, dat midden op zee door Japanse vliegtuigen werd gebombardeerd. Doordat de luiken van het ruim gesloten waren zijn vele gevangenen onder wie Spies daarbij verdronken. Met hem is een groot kunstenaar verloren gegaan.

Oorzaak van het schandaal

Hoe is het mogelijk dat er in Nederlands-Indië in 1938 zo’n groot zedenschandaal heeft kunnen ontstaan? Normaal gesproken was het zo dat je in Indië, indien je de nodige discretie in acht nam, ook als homoseksueel kon leven. Bij overtreding van de wet werd er vaak een oogje dichtgedaan, vooral als het om een hooggeplaatst persoon ging. Er werd dan getoetoept (in de doofpot gestopt). Verschillende omstandigheden zullen de oorzaak zijn van de escalatie van dit zedenschandaal dat zijn weerga niet kent in de Indische koloniale geschiedenis.

Net als de rest van de wereld was Indië, na de vele vette jaren, in de jaren ’30 van de twintigste eeuw gedompeld in een economische crisis. In die tijd won het nationalisme ook meer en meer terrein. Het gevolg was dat velen hun heil zochten bij de NSB. Ook veel Indo-europeanen waren lid van de NSB, als gevolg van hun onzekere positie op de arbeidmarkt, waarbij ze concurrentie kregen van geschoolde Indonesiërs. De Europese samenleving voelde zich dus van alle kanten bedreigd. Zij moest vooral gezag en prestige uitstralen. Dat gezag en die prestige werden nu van binnenuit ondermijnd door Europese homoseksuelen, die innige lichamelijk contacten onderhielden met de inheemsen. Daarbij kwam nog dat er zowel in Nederland als in de kolonie een groot taboe op homoseksualiteit rustte.

En dan was daar die zeer rechtlijnige gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborch Stachhouwer. Er werd gefluisterd dat zijn schoonzoon in spe biseksuele neigingen had, waardoor hij in woede zou zijn uitgebarsten en toen met zijn Gronings accent gezegd moet hebben: ‘Die mietn moetn deruut.’ Daarbij kwam ook nog het feit dat deze zaak onder leiding stond van een ambitieuze procureur-generaal en een officier van justitie die beiden gebrand waren op promotie. Ook de Indische pers, met voorop de Java Bode die als hoofdredacteur H.C. Zentgraaff had, ook wel Scheldgraag genoemd, heeft ervoor gezorgd dat deze heksenjacht op homoseksuelen zo explosief werd. In het begin publiceerde Zentgraaff de gearresteerden met hun volledige naam in zijn Java-Bode, totdat hij door de overheid hiervoor op zijn vingers werd getikt.

Voor de betrokkenen moet het een zeer traumatische periode zijn geweest, waarin huwelijken strandden, carrières geruïneerd werden en veel zelfmoorden plaats vonden. We kunnen ons dit nu haast niet meer voorstellen, zeker niet met het homohuwelijk als het ultieme bewijs van de acceptatie van de homoseksualiteit.

Dat dit zedenschandaal in de koloniale samenleving behoorlijke indruk heeft gemaakt, moge blijken uit de reactie van mijn moeder in 1956, toen ik uit de kast kwam en haar vertelde homoseksueel te zijn. Na zich hersteld te hebben van deze voor haar toch geen prettige mededeling was haar eerste reactie: ‘Oh, als je maar niet gearresteerd wordt, want voor de oorlog werd je in Indië hiervoor gearresteerd.’

Gekke uitdrukking trouwens ‘uit de kast komen’. Het komt uit het Amerikaans, waar men de term ‘out of the closet’ hanteert. Hopelijk komt de tijd dat homo’s niet voor hun geaardheid uit mochten komen en verborgen in een kast moesten zitten, nooit meer terug.

x

x
Dit artikel verscheen eerder in Indische Letteren, jaargang 22, 2007.

Koning loopt in ´Indië´ op eieren

$
0
0

Nederland wroet graag in het verleden, Indonesië kijkt liever vooruit. Het is dan ook de vraag welke aandacht de dekolonisatie van Nederlands-Indië dit jaar krijgt: volgende maand tijdens het staatsbezoek van koning Willem-Alexander en koningin Máxima aan Indonesië, en later als dat land 75 jaar onafhankelijkheid viert.

Een foto verhult soms veel. President Soeharto bereidde koningin Beatrix en prins Claus in 1995 geen warme ontvangst. Achter hen minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en kroonprins Willem-Alexander. Die laatste gaat nu zelf op staatsbezoek in de vroegere kolonie. (ANP, Cor Mulder)

Door L. Vogelaar

Een verband tussen beide gebeurtenissen? De data liggen in elk geval ver bij elkaar vandaan: het staatsbezoek heeft plaats van 10 tot 13 maart, terwijl het vroegere overzeese gebiedsdeel 17 augustus 1945 als zijn onafhankelijkheidsdatum beschouwt. Er kan bewust naar gestreefd zijn ver bij die datum weg te blijven.

Het vorige staatsbezoek aan Indonesië, in 1995, leverde pijnlijke situaties op. Koningin Beatrix, prins Claus en prins Willem-Alexander kwamen toen van 21 tot 31 augustus. De Indonesiërs waren gepikeerd omdat Nederland het bezoek niet op 17 augustus wilde laten beginnen. De koninklijke gasten werden dan ook kil ontvangen. President Soeharto liet hen meermalen wachten of kwam niet opdagen. In het bijzijn van de vorstin zouden Nederlandse en Indonesische veteranen elkaar ontmoeten op een ereveld, maar dat werd een mislukking: de Indonesiërs kwamen niet, want hun regering gaf er geen toestemming voor.

Het wordt als Beatrix’ minst succesvolle staatsbezoek beschouwd. Tien jaar later tekende de Volkskrant uit de mond van regeringsfunctionarissen op dat de koningin in 1995 excuses aan Indonesië had willen aanbieden voor de fouten die Nederlanders daar tijdens de militaire acties in de jaren 1945-1949 hebben gemaakt. Premier Kok hield dat tegen, omdat dit tegen het zere been van een deel van de Nederlanders –onder wie Indiëveteranen – zou zijn geweest.

Feitelijk erkend

Nederland hield voor het toenmalige Indië vanouds een andere onafhankelijkheidsdatum aan: op 27 december 1949 ondertekenden koningin Juliana, minister-president Drees en de Indonesische vicepresident – en sinds een week ook premier – Mohammed Hatta in het Koninklijk Paleis op de Dam in Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht, die officieel drie dagen later inging.

De datum 17 augustus 1945 werd niet erkend. Minister Bot van Buitenlandse Zaken verklaarde op 15 augustus 2005 echter in Den Haag bij de jaarlijkse herdenking van het einde van de Tweede Wereldoorlog: „Het wordt tijd dat we klare wijn schenken. Mijn aanwezigheid woensdag in Indonesië betekent dat de Nederlandse regering erkent dat het land de facto op 17 augustus 1945 onafhankelijk werd. Al vele jaren wonen Nederlandse vertegenwoordigers de herdenking van de 17de augustus bij. Nu kom ik er namens het voltallige Nederlandse kabinet en ik zal het Indonesische volk uitleggen dat dit moet worden gezien als een erkenning van die datum.”

Hij voegde eraan toe: „Pas als je op de top van de berg achterom kijkt, zie je wat de kortste weg was. Achteraf zeggen we dat Nederland eind jaren ´40 meer militair geweld heeft toegepast dan nodig was. Voor intensivering van de relatie tussen Nederland en Indonesië is het noodzakelijk dat we oud zeer uit de weg ruimen.” En: „We moeten durven toegeven dat de belangen van de Indonesische bevolking voor veel Nederlanders op de tweede plaats kwamen.”

Geen excuses

In Jakarta liet Bot zich in soortgelijke bewoordingen uit. „Een groot aantal mensen is om het leven gekomen door acties van Nederlandse kant”, zei hij tijdens een bezoek aan zijn Indonesische collega N. Hassan Wirajuda. Die sprak over een „historisch moment” en verwelkomde de „politieke en morele” aanvaarding door Nederland van 17 augustus 1945 als datum van de Indonesische onafhankelijkheid.

Voor het eerst was nu een lid van de Nederlandse regering bij de herdenking aanwezig. Ook Bot ging in zijn rede niet zo ver om zijn excuses aan te bieden namens de Nederlandse regering. Wirajuda zei dat Indonesië daarop ook helemaal niet zit te wachten. Nederland moet volgens hem zelf met de gebeurtenissen in het reine komen, vond hij.

Volgens Bot kwam Nederland door de grootschalige inzet van militaire middelen „als het ware aan de verkeerde kant van de geschiedenis te staan.” Dat deed volgens de regering niets af aan de inzet van de Nederlandse militairen: zij gingen in opdracht van de regering, opereerden op grondgebied waar Nederland soeverein was en maakten er het beste van.

Bots spijtbetuiging leverde veel positieve reacties op. Een kritisch geluid kwam van VVD-Kamerlid Van Baalen: „In Indonesië bestaat voor spijt, laat staan voor excuses van Nederlandse zijde weinig tot geen belangstelling.”

Veteranen

Bij staatsbezoeken aan landen waarmee Nederland een nauwe relatie heeft (gehad), luisteren de samenstelling van het programma en de inhoud van de toespraken extra nauw. Wat betekent het bijvoorbeeld dat het traditionele staatsdiner in het bezoek volgende maand is vervangen door een lunch en dat daardoor de gebruikelijke tafelredes van beide staatshoofden achterwege blijven? Ze komen vooraf wel met een gezamenlijke persverklaring.

Er zijn meerdere groepen die scherp zullen toezien op wat de koning volgende maand tijdens het bezoek doet en zegt. Zoals de Nederlandse militairen die zich in Indië jarenlang inzetten. Dat zijn inmiddels allemaal 90-plussers, met uitzondering van degenen die later in Nieuw-Guinea dienden, dat nog tot 1962 onder Nederlands gezag bleef. Het merendeel van de veteranen reageerde in 2005 overigens positief op de uitspraken van minister Bot. Zijn geste richting Indonesië hielp „de strijdbijl te begraven”, zei de Vereniging Oud Militairen Indiëgangers (VOMI), die er „volledig begrip” voor had.

Ruim 200.000 soldaten dienden in de naoorlogse jaren in Nederlands-Indië. Meer van 6200 van hen overleefden het niet. De meesten waren nog geen 25 jaar oud. De slachtoffers worden jaarlijks op de eerste zaterdag van oktober herdacht bij het Nationaal Indiëmonument 1945-1962 in Roermond. Premier Balkenende onderstreepte daar in 2005 de spijtbetuiging van zijn minister van Buitenlandse Zaken: „De scheiding van Nederland en Indië verliep gewelddadiger en pijnlijker dan nodig was. Maar dat laat onverlet het respect dat u als veteranen toekomt. U ving de klappen op. We gedenken de gevallenen met groot respect. Ik weet dat de vraag naar het waarom blijft knellen.”

Indische wortels

Dan is er de Indische gemeenschap, waarvoor de Indonesische onafhankelijkheid betekende dat men – vaak noodgedwongen – naar Nederland moest verhuizen. Twee miljoen Nederlanders hebben ergens in hun familie een band met Indië. Bij een aantal van hen roept elke welwillende geste richting Indonesië bedenkingen op: de regering van de archipel heeft volgens hen tal van bevolkingsgroepen onrecht aangedaan, of doet dat nog steeds.

Als centraal punt voor de Indische organisaties opende koning Willem-Alexander in Den Haag op 27 juni vorig jaar Nationaal Museum Sophiahof. Tal van Nederlanders hebben een economische band met Indonesië. Kerken verrichtten er zendingswerk of doen dat nog steeds.

Het Indische verleden houdt Nederland bezig, dat blijkt ook uit de vele boeken die erover verschenen. Het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen en Museum Bronbeek in Arnhem krijgt in 2022 een expositie die meer dan ooit een zorgvuldige presentatie moet geven van de geschiedenis van Nederlands-Indië. „We proberen weg te komen van de verlammende zoektocht naar schuld”, zei luitenant-kolonel Van Dreumel, de commandant van Bronbeek.

Groot onderzoek

Het kabinet besloot eind 2016 een diepgaand onderzoek te laten instellen naar „onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.” Het wordt uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies. Directe aanleiding was het proefschrift ”De brandende kampongs van generaal Spoor” van historicus Rémy Limpach, die stelde dat de Nederlandse krijgsmacht zich structureel te buiten is gegaan aan grensoverschrijdend geweld.

De uitkomsten van het onderzoek worden volgend jaar verwacht. Intussen hebben critici al de verwachting uitgesproken dat de conclusies voor de Nederlanders gunstig zullen uitvallen. Anderen vrezen juist voor eenzijdige nadruk op Nederlandse misdragingen en onvoldoende aandacht voor wat de Indonesische vrijheidsstrijders en ”rampokkers” hebben aangericht, onder hun eigen bevolking, maar ook toen ze tijdens de Bersiap – in het vacuüm na de Japanse capitulatie – vele duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders om het leven brachten.

Schadevergoeding

Het optreden van de Nederlandse troepen leidde al tot rechtszaken waarin nabestaanden van slachtoffers van massa-executies op Java en Sulawesi schadevergoedingen kregen toegekend. De Nederlanders die zich hiervoor beijveren, het Comité Nederlandse Ereschulden, ondersteunen de vijf nabestaanden die zich per brief – gericht aan de koning, met een kopie aan de Indonesische president Joko Widodo – verzetten tegen het komende staatsbezoek. Het koningspaar is wat hen betreft niet welkom zolang Nederland niet volledig erkent dat Indonesië op 17 augustus 1945 onafhankelijk werd. Ook eisen ze excuses voor mensenrechtenschendingen en willen ze een „onmiddellijke en rechtvaardige afrekening van de schadevergoeding aan de slachtoffers.”

Als Nederland de onafhankelijkheidsdatum erkent, zal het een hoge schadevergoeding moeten betalen, omdat het dan toegeeft dat het tussen 1945 en 1949 een soevereine staat heeft aangevallen, zegt het comité. Dat is echter de vraag. Volkenrechtelijk gezien is een land pas onafhankelijk als dat ook door anderen landen wordt erkend. In het geval van Indonesië hebben de meeste landen en ook de Verenigde Naties dat pas in 1949 gedaan.

Toekomstgericht

Indonesiërs vinden intussen dat Nederland zich te veel op het verleden fixeert. Dat bleek in 2005 al uit de reactie van minister Wirajuda op de spijtbetuiging van zijn collega Bot. Het werd eerder al duidelijk toen veteranen na vele jaren voor het eerst terugkeerden in het eilandenrijk waar ze als militair actief waren geweest. Tot hun verrassing bleken ze er welkom te zijn.

Het vorstelijk bezoek in maart richt zich vooral op de toekomst. Het seminar in Amsterdam dat het koningspaar dinsdag, in de aanloop naar het staatsbezoek, bijwoonde, had als thema: ”Indonesia and the Netherlands: a joint future”. Zoals de Rijksvoorlichtingsdienst het verwoordt: „Het staatsbezoek is een bevestiging van de brede en hechte relatie tussen beide landen en staat in het teken van toekomstgerichte samenwerking op het gebied van landbouw, gezondheid, maritieme industrie en kustbescherming, circulaire economie en watertechnologie. Ook wordt er aandacht besteed aan natuurbehoud, wetenschap, cultuur en de vele banden die, onder meer op basis van het gedeelde verleden, bestaan tussen Indonesiërs en Nederlanders.

De koning en de koningin worden bij hun bezoek begeleid door minister Blok van Buitenlandse Zaken. Minister Kaag voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat en minister Bruins voor Medische Zorg en Sport leiden gelijktijdig een brede handelsmissie naar Indonesië om het potentieel voor economische samenwerking te benutten.

 

Dit artikel verscheen eerder in het Reformatorisch Dagblad, 19 februari 2020.

Badplaatsen van Batavia: Petit Trouville, 1888-1920

$
0
0

Het moet een badplaats met allure zijn geweest. Al was het niet door de bebouwing, dan toch zeker door de bezoekers.  Als tempo doeloe al bestond, dan was het zeker in  Petit Trouville.

De kust ten oosten van Tandjoeng Priok, ca 1875 (TM)

Door Bert Immerzeel

“De ontelbare menigte van reizende mensheid heeft Tandjoeng Priok ontdaan van alle schoonheid en luister. Niets anders rest hier meer dan een hoop stof, samengesmolten door basalt en bakstenen, waarop een half dozijn vierkante hutten, waarvan de witgekalkte muren onverdraaglijk schitteren in het felle zonlicht.
Maar een beetje verder langs de kust, oostwaarts van de haven, hervindt zich weer de natuurlijke schoonheid van het land. Hier vindt men brede, ondiepe baaien, waar het water slaapt in de schaduw van overhangende bomen; zandbanken afgewisseld door glinsterende intervallen van zee, onderbroken door open ruimtes waar een paar groepjes bamboehutten hun plaats vinden te midden van jonge bananenbomen; en grote stukken bos tot aan de rand van het water.”

Zó beschreef Augusta de Wit in 1898 in Facts and Fancies about Java de kuststrook ten oosten van Priok. En ze vervolgde:
“Daar waar het smalle strand zich enigszins verbreedt, heeft ongeveer een half dozijn hutjes, waarvan er één met enige fantasie een badhuis kan worden genoemd, een vestiging gevonden tussen bos en water. Het moet een Franse balling met heimwee zijn geweest die deze paar bamboepalen en atapbladeren zijn naam gaf: Petit Trouville.
In het droge seizoen, wanneer Batavia lijdt onder de hitte en verstikt is met stof, komen mensen hierheen voor een duik in de koele golven en voor enkele uren zalig nietsdoen in de schaduw van de breed vertakte ayamploeng-bomen.”

De naam – verwijzend naar de Franse badplaats Trouville tegenover Le Havre waar de Parijzenaars hun bad plachten te nemen – deed veronderstellen dat het een Fransman was die de stichter was van deze badplaats. In werkelijkheid echter was het een Chinees. Op 3 oktober 1888 schreef het Bataviaasch Nieuwsblad: “Door den Chinees Ko Thoe Seng, is alhier te Kampong Kodja aan het zeestrand een badplaats opgericht, waar men behalve baden tevens een partij biljard maken kan. Ook zijn verkrijgbaar dranken en eetwaren.” Een maand later konden de lezers van het blad advertenties tegenkomen van Kho Tjoe Seng, waarin de ´nieuwe zeebadplaats´ werd aangeprezen.

Twee jaar later, in 1890, blijkt het geheel in handen van de Fransman J.H. Bernard, die er – zijn geboortegrond in gedachten – de naam ‘Petit Trouville’  aan gaf. En zo is het gebleven. Latere uitbaters hechtten te veel waarde aan de naamsbekendheid om deze nog te veranderen.

Petit Trouville, 1911

Op de kaart – deze uit uit 1911 – zien we hoe dichtbij de haven is. Op meerdere foto´s van Petit Trouville zien we op de achtergrond, en soms zelfs bijna op de voorgrond, de baggerschepen van Priok:

Karbouwen badend in de zee, met enkele baggerschepen, Petit Trouville, 1904 (foto A.P. Vogel, TM)

Petit Trouville, ca. 1903 (KITLV 1400655)

Petit Trouville

Petit Trouville

Tandjoeng Priok, Petit Trouville met baggerschepen op de achtergrond, ca. 1907 (KITLV 1405490)

En deze laatste foto nóg een keer, maar nu ingekleurd:

Petit Trouville

A son aise

De badplaats kreeg positieve kritieken. Het Bataviaasch Nieuwsblad pakte in 1890 uit met een wel zeer lovend stuk: “Een doorslaand bewijs van de voor niets terugdeinzende ondernemingsgeest tegen de druk der tijden in, is weder het bad-etablissement van de heer Bernhard te kampong Kodja, Tandjong Priok. Men moet Fransman wezen, een organiserend talent hebben als de genoemde, het doorzicht en de moed bezitten van deze, om niet alleen zijn krachten maar ook zijn geld te wijden aan de daarstelling van een badgelegenheid aan Batavia’s zeestrand, in de buurtschap van het als zo ongezond gebrandmerkte Priok. En toch, de man is tot heden schitterend geslaagd en lokt vele bezoekers naar zijn aangenaam stukje zeestrand, dat hij, om het goede onthaal, dat zijne onderneming ondervindt, reeds met echt Franse zwier ´Petit Trouville´ heeft gedoopt. We hebben nimmer een voet in het échte Trouvile gezet, weten dan ook niet, of het jonge met het oude kan wedijveren, maar wat wij wèl weten is, dat het een aangenaam ontspanningsoord kan genoemd worden. De gelegenheid tot het nemen van een zeebad en famille is er uitstekend in een afgepaggerde ruimte aan het strand, waar de daarop brekende golven de bezoeker als het ware uitnodigen zich in haar koel nat te verfrissen. En bovendien, men is er geheel à son aise. Er zijn ruime paviljoens voor badgasten; onder het lommer der breedgetakte bomen zijn zeer aardige koepels aangebracht, terwijl zelfs een recreatiezaal met biljard en een schietbaan hun ten dienste staan, die niet alleen om redenen van gezondheid Petit Trouville gaan bezoeken. Reeds een enkele maal werden wij op die onderneming gewezen en zij in goede zin aanbevolen. Een persoonlijk bezoek overtuigde ons dat van hare gunstige ligging niets te veel was gezegd en het geheel alleszins aanbeveling verdient. De prijzen van spijs en drank daar te verkrijgen, een niet geringe factor in het tegenwoordig zuinig bestaan zijn uiterst billijk; de vriendelijkheid van de ondernemer, zijn hulpvaardigheid zoals men die van een Fransman alleen kan verwachten. In een woord, de badinrichting aan het strand te Tandjong Priok van de heer Bernhard zal gewis hand over hand steeds meer bekend en gezocht worden en is nu al reeds een zeer gezochte uitspanningsplaats voor hen, die nog levenslust en opgewektheid genoeg bezitten, zich van tijd tot tijd aan den slaafse dienst van de Mammon te onttrekken en enige ontspanning te zoeken, meer gemakkelijk onder het bereik en min kostbaar dan verder afgelegene. Laat ons nog even mededelen, dat Petit Trouville, na aankomst te Tandjong Priok met een voertuig in een groot kwartier te bereiken is langs een gemakkelijke weg, ook uitstekend geschikt voor voetgangers en dat, bij de tegenwoordige ontwikkeling onzer haven, daar altoos ter keus en ter keur voertuigen, derwaarts bestemd, voorhanden zijn.”

Enkele jaren later stond hetzelfde, heel wat zakelijker verwoord, in de Reisgids voor Nederlandsch-Indië:

“Liefhebbers van zeebaden kunnen zich des morgens met een der eerste treinen naar Tandjong Priok begeven, waar karretjes te huren zijn (f 1.50), om de 1/4 uur rijdens verder Oostelijk aan    zee gelegen zeebadinrichting Petit Trouville te bereiken.
Voor f 1.— kan men in de afgeschoten en tegen kaaimannen beveiligde ruimte een zeebad nemen, terwijl een buffet gelegenheid aanbiedt,  honger en dorst te stillen. De inwoners van Batavia verkiezen echter merendeels hun bad in eigen huis te nemen en sparen zich dus dezen warmen tocht, tenzij als uitspanning voor de kinderen.”

De eerste jaren was het bezoek nog slechts beperkt. We weten niet of het zakelijke overwegingen zijn geweest, maar reeds in 1891 gaf Bernard er de brui aan; hij verkocht de hele boedel ´wegens vertrek´ aan een zekere M.N. Rosenau.

In het laatste decennium van de 19de eeuw groeide de toeloop gestaag, al was het niet in het minst door uitbreiding en verfraaiing van het geheel. Gelegenheid tot overnachten werd geboden, en muziekvoorstellingen trokken meer publiek.

Een nieuwe eeuw

We weten niet of het nog steeds dezelfde Rosenau was die de leiding had, maar in het begin van de 20 eeuw werden de zaken groter aangepakt. In 1903 vond een verbouwing plaats, en vanaf dat moment werd nog slechts geadverteerd door ´de directie´. Opvallend aan deze advertenties was dat gesproken wordt van ´zoetwaterstortbaden in zee´. Herenbadcostuums konden worden gehuurd voor een dubbeltje, damesbadcostuums voor een kwartje. Petit Trouville had naam gemaakt.

De beschikbare foto´s zijn vrijwel alle uit het eerst decennium van de vorige eeuw. We zien volle terrassen en mensen die plezier hebben. Rijke mensen, dat wel. Petit Trouville was niet voor het volk. De enige foto waarop slechts inheemsen poseren is die van C.B. Nieuwenhuis:

Petit Trouville (foto C.B. Nieuwenhuis, TM)

Op enkele andere foto´s zien we nog enkele inheemse bedienden op de grond. De anderen zijn steeds van (Indo-)Europese afkomst, meestal gekleed in smetteloos wit. De dames in Europese kledij, de heren vaak met een platte strohoed zoals de mode was in die tijd. Het moet er werkelijk aangenaam zijn geweest. Iedereen à son aise

Louise Treub en Aad van Vollenhoven in de schaduw van een boom, Petit Trouville, 1904 (foto A.P. Vogel, TM)

Petit Trouville (KITLV 157121)

Pett Trouville, ca. 1915 (KITLV 1400872)

Gezelschap aan de picknick bij Petit Trouville (KITLV 502925)

Gezelschap op een wipplank bij Petit Trouville (KITLV 503447)

Ans Karster, S.G. Alberda, Riet Timmer-Gallos en Kees Buyse bij Petit Trouville, ca. 1922 (KITLV 141501)

Petit Trouville (KITLV 1400422)

Petit Trouville

Het einde

Twintig jaar later was Petit Trouville voor de Batavianen, wat Scheveningen was voor de Hagenaren en Zandvoort voor de Amsterdammers. De toeloop was inmiddels zó groot dat entree kon worden geheven: f 0,50, “ook voor niet-badenden”.

De haven van Priok (aangelegd tussen 1877 en 1883) had met zijn bijbehorend treinstation bijgedragen aan de geboorte van Petit Trouville; hij zou later ook haar ondergang betekenen. De laatste jaren van de badplaats klonk al enige kritiek. In 1921 schreef een correspondent uit Kediri in het Bataviaasch Nieuwsblad:

“Zij die zeebadplaats Popoh, gelegen aan het Zuiderstrand in de afdeeling Toeloengagoeng, aan de baai van die zelfde naam, hebben bezocht en er van een heerlijk bad hebben genoten, zullen gaarne met ons verklaren, dat op Java geen heerlijker zeebadgelegenheid te vinden Is. Vergelijk daar nu eens met Petit Trouville aan het strand bij Tandjong Priok, waar men rondzwemt in modder en al het vuil, dat door de zeeschepen in zee en in de haven is weggeworpen, en dat door de branding naar het strand van Petit Trouville terugslaat, en al die kwallen en zeesterren en dergelijke vieze dieren welke daar ronddrijven.”

Terwijl deze woorden werden gepubliceerd, was de ontmanteling van de badplaats al gaande. In juni 1921 schreef hetzelfde Nieuwsblad:

“Havenbeheer Tandjong-Priok. Het merendeel der punten van behandeling in de gisteren gehouden 83e vergadering van de commissie van bijstand in het belang van het beheer der haven Tandjong Priok, bestond uit huuraanvragen en verzoekschriften tot overschrijving van huur, welke hier, met uitzondering van een huuraanvraag, waarin een deel van het publiek wel belang zal stellen, onbesproken kunnen blijven. Bedoelde aanvraag betreft n.l. het huren van een strook grond aan den strandweg te Priok en beeft ten doel daar ter plaatse een badgelegenheid te bouwen. Petit Trouville is verleden jaar verdwenen; deze badplaats, tot voor kort beroemd om hare bains mixte en nasi-goreng, is opgeslokt door de uitbreidingswerken voor de haven. Het havenbestuur beraamde reeds plannen voor de bouw van een nieuw badhuis, doch door de bezuiniging konden deze niet verwezenlijkt worden. Door de bovenbedoelde aanvraag, waaraan de commissie steun verleende, zal men vermoedelijk binnenkort de Zon- en feestdagen weer te Priok al badende kunnen doorbrengen in de rustige zekerheid bij het aan- of ontkleden niet bespied te worden door onbescheiden ogen.”

Terwijl de nieuwe badgelegenheid nog even op zich liet wachten, had de vorige reeds plaatsgemaakt. Petit Trouville was niet meer.

 

Wordt vervolgd.

Oud-minister Ben Bot: Geen excuses aan Indonesië

$
0
0

De Indonesiërs wensen helemaal ‘geen excuses’ voor Nederlandse wandaden tijdens de politionele acties in Nederlandse-Indië kort na de Tweede Wereldoorlog. Dit zegt oud-minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot. Nederland moet ophouden met ‘zelfkwelling’, 75 jaar na dato. Volgend jaar zal de vraag om excuses weer opkomen als drie gerenommeerde instituten hun onderzoek presenteren.

Ben Bot (ANP)

Door Jan Hoedeman

,,Geen excuses!’’ zegt oud-minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot (82) in een interview met het Algemeen Dagblad. Bot, voormalig bewindsman uit het tweede kabinet-Balkenende, doe zijn uitspraken aan de vooravond van het staatsbezoek aan Indonesië. ,,De Indonesiërs voelen dat niet als zodanig, dat Nederland dat moet doen. Die vragen daar niet om. Die zeggen: jullie zoeken naar iets wat wij niet van jullie vragen.’’

In september 2021 worden uitkomsten van een studie gepresenteerd naar het optreden van beide overheden. Na jarenlang trouwtrekken door de Tweede Kamer besloot het tweede kabinet-Rutte tot zo’n onderzoek. Het NIOD, het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en het Koninklijk Instituut voor Taal, land en Volkenkunde hebben een jaar langer nodig gehad.

Lees hieronder het volledige interview met Ben Bot. Hij meende in 2005 alle gevoeligheden in de relatie met de voormalige kolonie Indonesië te hebben bezworen. Maar 75 jaar na dato, rond het staatsbezoek aan het land, dreigen alle geesten weer uit de fles te komen door de Nederlandse zelfkwelling.

Vlagvertoon

In een chic pand aan het Lange Voorhout ontvangt Ben Bot (82). Bot is er blij om dat het koningspaar over enkele weken voor een staatsbezoek afreist naar Indonesië. ,,Het is belangrijk dat we daar wat vlagvertoon tentoonspreiden. De kennis over Nederland in Indonesië glijdt weg: het is daar geen topprioriteit. In Nederland zijn er wel veel afstammelingen door het verleden.’’

Zoals Bot zelf. De eerste jaren van zijn leven zat de latere topdiplomaat en minister met zijn moeder in Indonesië vast in een Jappenkamp en zag gruwelen die een onuitwisbare indruk maakten. Zijn vader was bestuursambtenaar en werd door de Japanners tewerkgesteld aan de Birmaspoorlijn. Op zijn 9de vertrok hij uit Indonesië met een taalachterstand.

Aan de vooravond van het staatsbezoek schetst de ex-minister uit het tweede kabinet-Balkenende het palet van gevoeligheden met Indonesië, dat de periode na de Tweede Wereldoorlog domineert. Bot legt uit dat er een patroon in zit.

Bot: ,,Wij Nederlanders rakelen steeds weer zaken op uit het verleden waar Indonesiërs graag een punt achter zouden zetten. Zij kijken graag vooruit. En ik merk ook in mijn gesprekken met de vorige en de huidige ambassadeur, dat zij dat enerzijds wel begrijpen. Maar anderzijds vinden zij het vervelend dat er alsmaar weer dingen uit dat verleden omhoog worden gehaald. Ze zeggen ook: ‘Omdat jullie dat doen, dwing je ons min of meer terug te kijken naar een periode die we achter ons hebben. Dan krijg je steeds hetzelfde verhaal: wij Indonesiërs zijn mensen die vooruitkijken en jullie Nederlanders kijken alsmaar naar achter.’’’

Kort nadat Japan in augustus 1945 capituleert en de bezetting van Nederlands-Indië beëindigt, roept de nationalist Soekarno de onafhankelijkheid van de republiek Indonesië uit. Terwijl in Nederland wordt onderhandeld over een unie van Nederland en de federatieve staat Indonesië, zijn er op Java onlusten, die uitmonden in een guerrilla, waarbij veel Nederlandse burgers worden vermoord.

Daarop wil Nederland de orde en de voedselproductie herstellen en stuurt het kabinet Beel-Drees de grootste militaire overzeese operatie ooit op pad voor de eerste politionele actie in 1947. Door internationale druk en verzet van de PvdA-ministers komt er een wapenstilstand. Ruim een jaar later is er de tweede politionele actie. Het is een militair succes, maar de internationale schade voor Nederland is groot. In 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht alsnog getekend.

Bij de twee politionele acties sterven ruim 100.000 Indonesiërs. Aan de andere kant worden onder de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bevolking alsmede onder Molukkers en Chinezen, tienduizenden burgers vermoord door Indonesische nationalisten. Verhalen over wederzijds geweld komen pas decennia later naar buiten en leiden soms tot rechtszaken, zoals over de excessen in Rawagadee, waarbij de Nederlandse staat weduwen schadeloosstellingen uitkeert.

Calvinistische zelfkwelling

Wat bezielt Nederlanders om maar niet los te komen van dat bloedige verleden?

,,Wij zijn misschien vanuit onze calvinistische aard sterk geneigd onze zonden nog een keer op te kloppen en daarvoor vergiffenis te vragen. Liefst publiekelijk, nadat wij onszelf stevig gestraft hebben. Het is zelfkwelling. De Indonesiërs begrijpen die zucht van ons niet om over de schouder te blijven kijken. Ze vormen een jong en dynamisch volk. Als ik er ben, voel ik hun drang om verder te gaan, zich te verbeteren, te groeien. Maar elke keer als we lijken iets te hebben opgelost, komen we weer met iets nieuws. Als het niet Nieuw-Guinea is, dan is het de slavernij. Of zijn het de kampen, gevolgd door de oorlogen. Iedere keer als we denken, nu hebben we die hoofdstukken doorlopen, dan verzinnen jullie weer iets nieuws, zeggen de Indonesiërs, houd er toch een keer mee op!’’

Daar ziet het nog even niet naar uit. Volgend jaar september komt er in opdracht van het kabinet een zwaar rapport uit van drie instituten over ‘onafhankelijkheid, dekolonisatie en geweld in Indonesië 1945-1950’. De onafhankelijke onderzoekers komen van het Niod, het Nederlands Instituut voor Militaire Historie én het Koninklijk Instituut voor Taal, Land en Volkenkunde. Ze kijken naar het politieke, bestuurlijke, militaire, en justitiële optreden van beide landen. De kans is zeer aanwezig dat nabestaanden van omgebrachte familieleden Nederland dan voor de rechter slepen.

,,Ik zou echt hopen dat we er dan een punt achter zetten. Wat ik vrees is dat wij met die rapporten van alles oprakelen. Ik ken een paar van die historici die eraan werken. Die mensen moeten ook hun brood verdienen. Maar die gaan niet schrijven dat het allemaal wel meeviel. Zij moeten toch een vervelend verhaal uitbrengen, dat betekent toch dat we een heel gekrakeel krijgen in praatprogramma’s en dat is nou juist wat de Indonesiërs niet willen. En dat is nou juist wat dit staatsbezoek niet wil.’’

U hebt in 2005 in een toespraak al een groot gebaar namens de regering gemaakt jegens Indonesië.

,,Dat ging niet zonder slag of stoot. D66-minister Brinkhorst was voorstander, maar waarschuwde me: ‘Pas op, want het is Beatrix in 1995 ook niet gelukt tijdens haar staatsbezoek.’ Er is in de ministerraad een aantal stevige discussies over geweest. Aanvankelijk zeiden collega’s tegen me: je moet wel oppassen, is dat nou echt nodig? Wat brengt dit hier in Nederland teweeg? En heeft dat verder consequenties? Daar is in de ministerraad stevig over gepraat in een aantal sessies. Verrassenderwijs was het niet moeilijk om het eens te worden. Uiteindelijk vond men ook: het moment is gekomen, je moet het gewoon doorzetten.’’

U zei in 2005 in een toespraak dat Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis was beland’. Wel spijt, geen excuses. Waarom?

,,Dat was deel van het voorbereidende gesprek met de veteranen, dat ik eigenlijk hetzelfde zou zeggen, dat ik excuses zou aanbieden, zónder dat woord te gebruiken. Ik ben tot aan de rand van dat woord gegaan. De veteranen kwamen mij voor 95 procent tegemoet, en ik wilde hun ook het gevoel geven dat zij na al die gesprekken hun eigenwaarde zouden behouden. Dat ik niet álles wat zij in Indonesië hadden gedaan terzijde wilde schuiven. Ik begrijp wat er in hen omgaat, ik begrijp dat ze bereid zijn met mij deze stap te nemen. Voor wat hoort wat. De Indonesiërs zeiden toen tegen mij: hiermee is een heel vervelende pagina omgeslagen. Wij willen nu gewoon opnieuw beginnen.’’

Hoe kreeg u de veteranen zover?

,,Ik moet zeggen dat, als je tekst en uitleg geeft, mensen in Nederland heel redelijk zijn. Dat valt me iedere keer weer op. Maar je moet wel met ze praten en het elke keer weer uitleggen. Je moet ook even de context schetsen, het waarom.’’

Staatsbezoek Beatrix

Bij het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Indonesië in 1995 speelde ook al de vraag of er excuses moesten worden aangeboden.

,,Zij was toen zeer teleurgesteld dat het toen niet mogelijk was excuses aan te bieden. Ik denk dat het van haar kant moeilijker geweest zou zijn dan van mijn kant tien jaar later. Beatrix stuurde mij hierover later een brief. Ze schreef: ‘Ik wil er toch nog eens even op wijzen dat ik inderdaad in 1995 al geprobeerd heb dat recht te trekken, maar dat kon toen niet’.’’

Waarom kon het niet?

,,Wim Kok wilde de Nederlandse militairen ontzien, die overzee waren gegaan om de orde te herstellen. Dat leefde ook nog heel sterk toen ik de poging ging ondernemen. Ik heb heel wat moeten overwinnen voor het zover was. Ik ben in 2005 daarom zeer uitvoerig te rade gegaan bij allerlei groeperingen om uit te leggen waarom dat moment gekomen was om hen ook aan onze kant te krijgen.’’

Wat was de rol van uw vader in uw houding naar Indonesië?

,,Mijn vader was zeer betrokken bij deze hele overgang, omdat hij bestuursambtenaar was geweest. Na de oorlog werd hij onmiddellijk betrokken bij de besprekingen over de onafhankelijkheid van Indonesië. Als je in de Ridderzaal bent, dan zie je hem op die foto uit 1949 zitten. Mijn vader was progressief: hij vond eigenlijk ook dat we rekening moesten houden met de trots en de eigenwaarde van de Indonesiërs. Dat het toch helemaal niet zo moeilijk uit te leggen was. Dat ook in gedachte hebbend was ik van mening dat wij daar een punt achter moesten zetten. Erkennen dat de onafhankelijkheid in 1945 was begonnen, toen men zich losmaakte, en niet in 1949, toen die een feit was. De veteranen begrepen dat.’’

Als dat rapport er in september 2021 is, vindt u het dan voor de hand liggen dat Indonesië voor een staatsbezoek wordt uitgenodigd en dat er dan excuses worden aangeboden?

,,Geen excuses! de Indonesiërs voelen dat niet als zodanig, dat Nederland dat moet doen. Die vragen daar niet om. Die zeggen: jullie zoeken naar iets wat wij niet van jullie vragen. Wij hoeven geen excuses, wij zijn gelukkig met wat er al is gebeurd.’’

Wat voorziet u als het rapport er is?

,,Dat rapport komt er, daar volgen misschien claims op. Nederland is een rijk land, dus je moet het maar ophoesten. Ik denk dat het die kant zal uitgaan. En misschien komt het geluid hierop: willen Indonesiërs ook eens onderzoeken wat zij gedaan hebben in die periode? Ook de wreedheden en de misstanden van hun kant, voordat we nou de volgende stappen gaan nemen. Ik zou nu zeggen: nodig ze uit voor een tegenbezoek, maar doe geen excuses, dat willen ze niet. Je kunt zeggen, dat is vreselijk, maar van twee kanten zijn er wandaden begaan. Ik zou het niet doen als ik nu minister was. Ik weet niet wat de stemming dan is en ik ken de inhoud van de rapporten niet. Als die overweldigend negatief zijn… Maar ik dacht dat we onderhand alles wel wisten, dat het wel genoeg is geëtaleerd.’’

 

Dit artikel verscheen eerder in het Algemeen Dagblad, 22 februari 2020.


Een weerzien met Batavia

$
0
0

In 1948 reisde schrijver en journalist Piet Bakker (van Ciske de Rat), samen met tekenaar Jo Spier naar West-Indië en Indië/Indonesië. Van zijn weerzien met Batavia verscheen op 14 oktober 1948 in De Locomotief het volgende verslag.

Straatbeeld Batavia 1948 (NA)

Batavia, September. De ´Oranje´ ligt aan de blakerende kade van Priok, vergeten door de duizend passagiers, door het goede schip naar Indonesië gevoerd. De in drie weken gesloten betrekkingen van velerlei aard zijn plotseling verbroken, zonder afscheid soms. Duizend mensen zijn opgegaan in het gewoel van Batavia, de hoofdstad van… van iets dat ik niet kan rangschikken. Waar kwamen zij terecht?

Enkelen in hun eigen huis, maar zij vormen een minderheid. Eigen huizen zijn aan zeldzaamheid in een stad, waar 40.000 woningen gebouwd moeten worden om het bestaande tekort aan te vullen. De vrijgezellen en de gezinshoofden, die maar vast voor vrouw en kinderen zijn weggegaan, hebben de grootste kans, dat zij in het voormalig Adek belanden, in afwachting van een meer definitief logies. Zij slapen met vier man in een donker hok, op britsen met zakken-grauw beddengoed. Straks is er wel plaats in een mess, doch ook daar is het een soort kamperen, primitief onhuiselijk, bekrompen. In Adek kwam ook dat vrouwtje van de tweede klasse terecht, dat al zo aardig: “Djongos, minta thè” kon zeggen en dan prompt een kopje thee aangedragen kreeg. Zij heeft gedanst, liet zich zalig bedienen, lachte veel en flirtte wat. Nu is die heerlijkheid voorbij. Diezelfde nacht nog heeft zij gehuild in de donkerte van Adek, omdat zij zich Indië zo gans anders had voorgesteld. Galerij, voor alles een bediende, tuin met een paar palmen, koele kamer, waar de meubeltjes uit de Lutmastraat zo gezellig en knus-Hollands zouden staan. Zij luistert nu naar de tokkéh, die zeven keer achtereen moet roepen om geluk te brengen, maar nooit verder komt dan de vierde roep.

Batavia, Adekkamp (NA)

Voor u tien anderen

Straks komt haar man haar halen. Hij heeft een baan in Makassar. Een baan met een basissalaris en een huis. Zij weet hoe die man gevloekt heeft toen hij de hem toegewezen woning zag. In die garage., vlak bij de kampong, kon hij zijn zindelijke, Hollandse vrouw toch niet brengen. Dat was een beestenstal, een zwijnenpan, een griebus! “Dan niet”, zei de ambtenaar, “Voor u tien anderen.” Er heerst een schrikbarende woningnood, vooral in Batavia, Makassar en Medan. En de werkgevers, particulieren zowel als de overheid, verzuimen nogal eens om de sollicitanten op de hoogte te stellen van het worgende tekort aan huizen. Ik heb ambtenaren gesproken, die zich min of meer geshanghaid voelen, geronseld met valse voorspiegelingen.

Ik ken mensen, die met vrouw en kinderen wonen in een voormalige Kempetei-gevangenis achter de tralies, bij een stoffige vlakte. Een garage geldt al als een buitenkansje. De drang naar gezinshereniging  is zo hevig, dat men de bitterste kommer voor lief wil nemen. Maar wie een maand of wat met vier gezinnen in een kleine woning huist, dagelijks de ellende der gedeelde keuken, der gedeelde W.C. en het gedeelde mandi-hok ondergaat, die weet, dat inwoning in Holland al een bezoeking is, maar in de tropen een moordende kwelling.

Mijn eerste indruk van Batavia was zo opgewekt. Ik heb de stad gekend in februari ’46, toen zij verveloos en vervallen was. In de wegen gaapten diepe kuilen. Transportmiddelen waren niet te krijgen, rood-witte vlaggen wapperden op het station, postkantoor en museum. In de kali bolden lijken op en er werd geregeld geschoten uit sommige kampongs. Wanhopige mensen, aan wie de weeën van het kamp nog duidelijk zichtbaar waren, verdrongen zich voor de repatriëringskantoren vol wrok tegen geprotegeerde concurrenten,  bezeten van ver verlangen om eindelijk rust te vinden in dat goede, lieve Holland. Er werd geschoten uit de kampong tussen Priok en de stad, een wandeling door de avond was levensgevaarlijk. Als de paar honderd bedelaars ’s morgens op het Koningsplein ontwaakten, dan bleven er altijd wel drie of vier bundeltjes lompen liggen. Drie of vier mensen waren gecrepeerd van honger en uitputting, er er was geen mens, die zich om deze verworpenen der verschroeide aarde bekommerde. Behalve dan misschien zo´n sentimentele Blanda, die daar natuurlijk vuige koloniale bedoelingen mee nastreefde.

In de verf

Er is in de afgelopen twee  jaar onvoorstelbaar veel veranderd. Batavia zit in de verf en maakt, zo uiterlijk gezien, een frisse indruk. Over het gave wegdek suizen honderden nieuwe auto’s. De jeep, in ’46 een fel begeerde luxe-wagen, verdwijnt tussen de glimmende Fords, Chryslers en Buicks. De Europese bevolking ziet er goed gekleed uit. Shorts verdwijnen, Batavia herwint zijn vroegere deftigheid van ambtenarenstad. Reeds toen ik nog over de reling van de ´Oranje´ hing, trof het mij, dat de koelies niet meer in rafels en vodden gekleed waren. Bij het laatste Nieuwjaar der Mohammedanen heeft men zich behoorlijk textiel kunnen verschaffen. De Pasar Baroe krioelt van negotianten en winkelende burgers, hoog zijn de prijzen, maar de handel kwijnt er niet door. Wie zijn borrel drinkt in de ´Harmonie´ of ’s Zondags van zijn ´paitje muziek´ in Des Indes geniet, moet even met de ogen knipperen om te geloven, dat hij in een stad leeft, waar alles gist en woelt, waarvan het hart door het communisme wordt aangevreten, waar iedere week een planter wordt gesluipmoord en iedere dag soldaten na geduldig loeren snel worden neergeknald, waar de chaos heerst, doelbewust bevorderd door de parasieten der onrust, machteloos aanschouwd door hen, die in Djokja heten te heersen, doch die zelfs de veiligheid der Nederlandse onderhandelaren niet kunnen garanderen. Het gewone leven schijnt zich niets van die spanningen, niets van de vlammende dramatische achtergrond van het gebeuren aan te trekken. Men doet zijn zaken, men drinkt zijn splitje. Ambtenaren bouwen het apparaat weer op. De brief, in Rode School gepost voor de opziener Jelle Bouma in een eenzame theeplantage in Midden-Java, komt prompt terecht, al moet een koelie ook de laatste tien mijl te voet afleggen, ’s nachts om wat veiliger te zijn voor de snipers, die de plantage omringen. De spoorwegen rijden weer, de diensten functioneren in een land, waar alles balanceert, in het land van guerrilla en revolutie, in de voormalige kolonie Nederlands-Oost-Indië, thans het Overzeese Gebiedsdeel Indonesië, dat nog op zijn staats vorm wacht.

Onze kracht

Ik geloof, dat de grootste kracht der Hollanders schuilt in de botte weigering om weg te gaan. Ze doen het eenvoudig niet. Na iedere omvangrijke dreun op hun hersens schudden zij even de kop en gaan verder. Het leven is hier heus zo leuk niet voor wie niet ruim in zijn middelen zit. Zelfs in Batavia moeten een paar bioscoopjes voorzien in de behoefte aan verstrooiing, — daarbuiten is ’t nog minder of helemaal niets, De Nederlander, die zijn solide bestaantje in de steek liet, omdat hij geen toekomst in Holland zag, voert vaak een pioniersbestaan, waarin slechts de sterke zich handhaven kan. Ik heb gedrenteld in een buurt, waar eertijds de nette middenstander genoeglijk kon leven. Toen hier Engelsen ´de baas´ waren, namen hitsige Ambonezen die buurt eenvoudig in beslag en schoten op iedereen, die er zich in waagde. (vermoedelijk doelt Bakker hier op de wijk Pedjambon – JP) Zo´n buurt was veilig en dus, aantrekkelijk, zij stroomde vol opgejaagden. Maar nu verkampongen die nette huisjes, op de muren ziet men drie, vier gezinsnamen, eenden en kippen, staartloze katten en schonkige gladakkers dalven er in de dorre tuintjes, geen hekje is intact, de veelal Indo-Europese mensen, die er zich maar metterwoon hebben gevestigd, willen er niet meer uit. Maar in zo´n semi-kampong woont ook een marine-overste, voor wie geen passender huis te vinden is. Als dit proces zich nog een paar jaar voortzet, kan men van de Wild East spreken. En nog steeds houdt de stroom naar Batavia aan. Angstig vlucht de bevolking uit het land naar de stad. Vrouwen en kinderen van planters wagen zich niet langer in de gevaarlijke verlatenheid. ´Ruys´ en ´Oranje´ debarkeren telkens weer haar passagiers in Priok en de K.L.M.-toestellen dalen elke dag op Kemajoran. Ik heb een oprechte bewondering voor de mannen die hun armetierig vrijgezellenleven in de mess slijten, wachtend op het uitkomen van hun gezin, wachtend dus op een woning. Ik koester grote eerbied voor hun vrouwen, die worstelen tegen de duurte en die –  vraag niet hoe – het gebrek uit de haveloze woning weten te houden. Men moet de aandoenlijke middelen zien, waarmee zo´n vrouwtje nog enige huiselijkheid wist te scheppen in een huis, waar de radio der medebewoners blèrt, waar steeds een vreemde door het vertrek moet passeren, waar alleen de kleine slaapkamer nog wat isolement biedt. Stel u dit vrouwtje voor! Zij spreekt nog van ´mug´ in plaats van ´muskiet´, zij leeft nog met haar vermoeide gedachten in Meppel of Den Haag of Ede. Zij voelt zich verlaten op de passar en bedreigd in het duister. Haar man werkt hard tot laat in de dag en zij kan hem geen home bieden, als hij warm en afgejakkerd zijn noodwoning heeft opgezocht. Geld voor een biertje kan er vaak niet af, zij moeten hun kinderen uit de kampong houden, – maar zij zetten samen door, want ach!, het ergste zal nu wel gauw voorbij zijn, niet waar?

Maar inmiddels heeft Moskou Madioen naar de macht laten grijpen, zoemt de lucht van geruchten. Barst het vandaag los? Morgen misschien ? En is er dan een vacuüm, waar een deskundig regeerder moest zetelen? Op dit wrokkig gevraag komt geen antwoord. Hoe moet het de pas uit Holland gekomenen te moede zijn? Het gist en gonst in Batavia.

´De Jachtclub´, door Jo Spier. “En 5000 meter verder is het onveilig: daar kan een Europeaan niet komen….”

Maar de hotelstad Des Indes zit vol en in de Harmonie heerst weer de ouderwetse colonial style. De Jachtclub schiep een lido vol verlier en jolijt. Batavia is geverfd en opgeknapt. Plannen om de stad uit te bouwen liggen gereed en de heer Neher komt de eer toe, dat hij er spurt achter zet. De importeurs verdienen schatten gelds, bij de Chinees is alles voor-oorlogs, behalve de prijs, die voor een enkele plaat wel vijftig den kan bedragen. Vertier en vertwijfeling gaan hand in hand. En ieder vraagt zich af, wat er morgen kan gebeuren. Uiterlijk merkt men niets. Wie leeft op een kruitvat denkt daar zo min mogelijk aan. Of zijn die rust en gewoonheid te verklaren uit het feit, dat over de eindeloze archipel verspreid, honderdduizend soldaten met het geweer bij de voet staan? Is wat thans ´Indisch leven´ is, te danken aan hun aanwezigheid? Aan hun harde plichtsbetrachting?

 

Dit artikel verscheen eerder, onder de titel ´Het gist en gonst in Batavia´, in De Locomotief, 14 oktober 1948.

Badplaatsen van Batavia: Zandvoort en de Jachtclub

$
0
0

We gaan naar Zandvoort, al aan de zee.
We nemen lempers en koffie mee.
O, het is zo’n heerlijkheid,
als je zo naar Zandvoort rijdt.
We gaan naar Zandvoort, aan de zee.

Vertoefden we eerder op het strand van Petit Trouville, thans brengen we een bezoek aan Zandvoort en de Koninklijke Jachtclub. En we nemen lempers en koffie mee…

Linksonder de Jachtclub met afgepaggerde gedeelte van het strand. Daarboven de aanlegsteigers van de boten in het Kodjakanaal bij de Uniekampong. Rechts, waar op deze foto de gebouwen van General Motors, bevond zich eerder Petit Trouville. (ca. 1940, TM)

Door Bert Immerzeel

Van 188 tot 1920 had Batavia iets ten oosten van Tandjong Priok een mondaine badplaats gekend, Petit Trouville, die moest wijken voor de uitbreiding van de haven. Plannen voor een nieuw badhuis werden niet verwezenlijkt, maar er werd wel een gelegenheid daartoe geschapen: een nieuw strand, ongeveer 500 meter ten oosten van Petit Trouville.

Nog in hetzelfde jaar droeg dit nieuwe strand al de naam Zandvoort, of, zoals in de kranten soms stond aangegeven: ´Nieuw Zandvoort´ of ´Klein Zandvoort´. Het duurde niet lang of de badgelegenheid werd ingenomen door een heuse zwemvereniging. De uitbater, een zekere heer W. Erkelens, vroeg entreegeld. Hij adverteerde voorts met ´zindelijk en smakelijk bereide luches´ à f 1,75, afkomstig uit een ´dependence-keuken´. Voor een echt restaurant had hij nog niet de papieren, en dat zou ook nog wel even duren want de gemeentelijke vergunning was afhankelijk van een onderzoek naar de kwaliteit van het badwater. En die was niet al te best.

Zandvoort, 1930 (KITLV)

Nieuw Zandvoort, 1931 (TM-60031724)

Nieuw Zandvoort, 1923 (KITLV)

In 1922 schreef Het Nieuws van den Dag: “Een oord van vermaak voor groot en klein hier ter stede is de zogenaamde badplaats ´Klein Zandvoort´. Tal van gezinnen trekken er elke zondag heen om er te baden, in het zand te liggen, te musiceren, te flirten; zelfs de grammofoon wordt niet vergeten. Terwijl bergen etenswaren, dranken en ijs worden medegevoerd. Vele jongelieden brengen ook nachtelijke bezoeken aan ´Zandvoort´, er wordt zelfs bij maanlicht druk gezwommen. Het is een attractie voor menig Bataviaan. (…)

Er stond een gammel bamboe-loodsje, waar tot voor kort dranken verkrijgbaar waren en broodjes, kroketjes, mitsgaders nasi goreng. Officieel echter was er geen restaurant te ´Klein Zandvoort´. De ´officieuse´ restaurateur heeft thans bij de gemeenteraad aangevraagd om er een restaurant te mogen houden. Zowel de Burgemeester als de Chef van den Gezondheidsdienst en de Hoofdcommissaris van Politie adviseren echter om een afwijzende beslissing te nemen. Aan deze adviezen ontlenen wij dat: 1. volgens het oordeel van verscheidene medici hier ter plaatse het baden te ´Klein Zandvoort´ een voortdurend gevaar voor de gezondheid oplevert, wijl het malaria-gevaar aldaar groot is, en 2. gevallen van vergiftiging door giftige vissen meermalen voorkomen. 3. het infectie-gevaar is er zeer groot, aangezien de faecaal afvoer in de onmiddellijke nabijheid van de badplaats plaats heeft door middel van een open goot naar zee. Het verlenen van een koffiehuis-vergunning voor ´Klein Zandvoort´ zou dus inhouden de erkenning van overheidswege dat het oord een veilige en gezonde badplaats zou zijn, terwijl niets minder waar is. Het verzoek moet dus worden afgewezen.”

De discussie over de kwaliteit van het zeewater zou nog vele malen gevoerd worden. Deze verhinderde echter niet dat de zaken tóch gewoon doorgingen, waarschijnlijk gevoed door de grote behoefte van de Batavianen aan een toegankelijke badplaats, en geholpen door de komst van de Bataviasche Jachtclub.

De Jachtclub

De Bataviasche Jachtclub (opgericht in 1910), had steeds haar ligplaats gehad aan de westkant van de Kali Besar, ter hoogte van de oude Vierkantsbrug, een plek, rijk aan historische herinneringen, maar voor het toenemend aantal vaartuigen te beperkt. Men richtte nu de blik op Tandjoeng Priok, alwaar een nieuw clubhuis zou moeten verrijzen. In 1924 lazen de Batavianen in de de krant van de verdere invulling: Het clubhuis zou moeten worden gebouwd op de landtong aan het eind van den oostoever van het Kodjakanaal, ten oosten begrensd door Zandvoort.

“Het clubhuis zal zowel aan open zee als aan het binnenwater staan. Vanaf genoemde landtong loopt n.l. de Oosterpier van de Priokhaven. Ten Oosten van deze pier is open zee, met zeer aantrekkelijk strand, ten Westen van deze pier is de beschermde havenkom, waardoor dus de jachten steeds in kalm water uit en binnen kunnen zeilen. Waar het thans reeds beschikbare nog door niemand geoccupeerde terrein te klein zou zijn, om ook een gesloten badruimte voor de B.J.C.-leden te verkrijgen, werd de beheerder van ´Zandvoort´ bereid gevonden het door hem daar gebouwde badhuis meer oostelijk – te verplaatsen, tegen vergoeding der daarvoor gemaakte onkosten. n.l. f 550. Bedoelde beheerder verkrijgt daardoor tevens het voordeel van een drukker bezoek aan zijn etablissement, op dagen van zeilwedstrijden der vereniging. Het ligt voorts in de bedoeling, een stuk zee af te paggeren, om zodoende de eigen B.J.C.-badgelegenheid niet alleen ´gesloten´ terrein, maar ook ´veilig´ terrein te maken. Aan de geprojecteerde haven der B.J.C. grenst het thans reeds bestaande haventje van de Unie-Kampong. De heer P.L. Zeeman, directeur der Unie-Kampong, is gaarne bereid, alle medewerking te verlenen als daar zijn: toezicht op clubhuis en haven. (…) Voordelen van dit plan zijn voorts, dat de wedstrijden geregeld te Tandjong Priok zullen kunnen worden gehouden, terwijl de niet zeilende leden en eventueele geïntroduceerden vanuit het clubhuis de wedstrijden zullen kunnen volgen, en dat de jachten een behoorlijke ligplaats hebben te Tandjong Priok en niet voor iedere wedstrijd vanuit Batavia naar Priok behoeven te worden gesleept.”

Medio 1926 werd het nieuwe clubhuis geopend. “Na de opening ging de erewijn rond en verspreidde men zich door het gebouw om de verschillende lokalen in ogenschouw te nemen. Zoals reeds aangegeven, bevindt zich op de verdieping een aardige zaal met gezellige zitjes aan de ramen van waaruit men een mooi gezicht heeft op de haven en de zee. Beneden staan rond een grote bergruimte keurige kleedkamertjes voor dames en voor heren. Maar de clou is toch de uitkijktoren, van waaruit men een mooi panorama heeft over de omgeving. En beneden bevindt zich een zeer ruim terras waar gedanst kan worden. (…) Batavia heeft een nieuwe gelegenheid tot ontspanning gekregen, welke vooral des avonds, wanneer van de zeezijde een flinke bries doorstaat, een goede gelegenheid geeft om de warmte van de dag flink te laten uitwaaien. En vooral op maan avonden zal het daar een magnifiek zitje zijn.”

Linksboven de club en de aanlegsteigers

Poep en kwallen

De komst van de Jachtclub, die vanaf 1929 zelfs het predikaat ´Koninklijk´ mocht voeren, had de discussie over de kwaliteit van het zwemwater niet geheel doen verstommen, maar de uitslag stond steeds vast: er veranderde niets. Het bestuur van de B.J.C. wees zijn leden er op dat uit onderzoek weliswaar meermalen was gebleken dat het water typhus-bacterieën bevatte, maar dat het zwemmen – ook in het afgepaggerde B.J.C.-gedeelte! – voor eigen risico was. In de jaarvergadering van 1929 werd nog geopperd om een nieuw zee-zwembad te bouwen, maar aan dit voorstel werd, waarschijnlijk door de intredende economische malaise, geen gevolg gegeven. Eerst op foto´s uit de jaren ´50 menen we een soort betonnen afbakening te vinden, – mogelijk mede ter bescherming tegen regelmatig voorkomend springtij.

Het feit dat de nogal elitaire jachtclub nauwe banden onderhield met het gemeentebestuur zal ongetwijfeld hebben bijgedragen tot niet-ingrijpen van de autoriteiten. Wat ´Zandvoort´ betreft: als het zwemmen werd toegestaan binnen de ruimte van de B.J.C., kon dat op het meer volkse gedeelte van het strand natuurlijk evenmin worden verboden.

Naast poep en kwallen waren er overigens nog meer gevaren verbonden aan het recreëren hier. Zo ongeveer ieder jaar was er door de nogal verraderlijke zeestromen sprake van verdrinkingsgevallen, en – en dit geldt vooral voor de leden van de Jachtclub – regelmatig kwam het voor dat bezoekers te diep in het glaasje keken en tijdens hun terugkeer per auto naar Batavia ongelukken veroorzaakten. Soms met dodelijke afloop.
Dat laatste was misschien wel inherent aan de locatie van de club. Deze was slechts te bereiken per auto, of, overdag, per trein van Batavia naar Priok en dan verder per gehuurd rijtuig.

Kon. Bat. Jachtclub

Het strand van de Jachtclub, 1931 (NA 2.24.05.02)

Het verval

Van het verdere verloop van de Jachtclub is ons weinig bekend. Tijdens de oorlogsjaren was het gebouw mogelijk in gebruik door de Japanners. In 1946 werd het ingenomen door Britse militairen.
Na de oorlog is getracht de club weer nieuw leven in te blazen. Boten werden er hersteld, oorlogsherinneringen weggedronken. In 1957, toen Soekarno besloot de verbindingen met Nederland te verbreken, liet het bestuur van de (thans ´Internationaal´geheten) ´Jachtclub Tandjong Priok´weten “dat de club in opdracht van de betrokken autoriteiten is gesloten. De woordvoerder van het plaatselijk militair commando van Djakarta was niet bereid commentaar te leveren op deze mededeling.”

Ons resten nog slechts enkele foto´s uit 1995. We zien daarop dat het gebouw, op dat moment in gebruik als restaurant,  meermalen was verbouwd. Waarschijnlijk heeft het niet veel later moeten wijken voor de sloopkogel. Het gehele gebied, ooit bekend als het terrein van de Jachtclub dan wel het aangelegen Zandvoort, is thans in gebruik als containerhaven.

Het strand bij Jachtclub Tandjong Priok en het badpaviljoen Zandvoort, ca. 1955.

Het strand bij Jachtclub Tandjong Priok en het badpaviljoen Zandvoort, ca. 1955.

Jachtclub Tandjong Priok, jaren ´50

Jachtclub, jaren ´50 (TM)

Het terras van jachtclub Tandjong Priok, jaren ´50 (TM)

Zandvoort, jaren ´50

Het restaurant Sampur Indah, 1995 (collectie W. Maassen)

Het restaurant Sampur Indah, 1995 (collectie W. Maassen)

Kris Diponegoro gevonden en teruggegeven aan Indonesië

$
0
0

Nederland maakte afspraken met Indonesië over het teruggeven van historische cultuurgoederen, maar een belangrijke kris was jarenlang zoek.

Minister Ingrid van Engelshoven, de Indonesische ambassadeur I Gusti Agung Wesaka Puja en directeur van het Nationaal Museum van Wereldculturen Stijn Schoonderwoerd met de dolk.
(Foto Freek van den Bergh/Ministerie van OCW)

Nederland heeft een Javaanse dolk van de belangrijke Indonesische verzetsheld prins Diponegoro teruggegeven aan Indonesië. De dolk, ook wel een kris genoemd, was tientallen jaren zoek en is onlangs geïdentificeerd in de collectie van het Museum Volkenkunde in Leiden, meldt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap woensdag. De kris is voor Indonesië van bijzondere waarde.

De dolk, die deel uitmaakte van de Rijkscollectie, is afkomstig van de Indonesische verzetsheld prins Diponegoro. Hij was tijdens de Java-oorlog de leider van het verzet tegen het Nederlandse bestuur en werd gevangengenomen in 1830. De kris werd een jaar later geschonken aan Koning Willem I en kwam daarna in het Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden. Deze collectie werd in 1883 verdeeld over Nederlandse musea, maar daarbij raakte veel informatie verloren.

Meerdere krissen kwamen terecht in het Museum Volkenkunde, maar onduidelijk was welke van prins Diponegoro was. Daardoor kon deze niet worden teruggegeven toen in 1975 afspraken werden gemaakt over het teruggeven van cultuurgoederen aan Indonesië die gerelateerd zijn aan historisch belangrijke personen. Eind jaren zeventig werden al onder meer een speer en zadel van prins Diponegoro teruggegeven.

 

Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 4 maart 2020

Een Nederlands onderonsje

$
0
0

Volgende week bezoekt het koninklijk paar Indonesië. Maar op 17 augustus, als Indonesië 75 jaar onafhankelijkheid viert, is Nederland er niet bij. Een gemiste kans.

22 augustus 1995. Koningin Beatrix in het ‘Miniatuurpark van het mooie Indonesië’in Jakarta tijdens een staatsbezoek.
(Foto Enny Nuraheni / Reuters / ANP)

Door Roel Frakking en Anne-Lot Hoek

‘Het verheugt mij zo heel erg dat er tussen Nederland en Indonesië geen conflictpunt meer bestaat’, zei Sukarno tijdens een televisie-interview in het Nederlands na de Nieuw-Guinea-crisis in de jaren zestig. ‘Wat zou het mooi zijn als prinses Beatrix hier eens was, als staatsgast!’ riep de eerste president van de Republiek Indonesië uit.

Het duurde dertig jaar voordat dat gebeurde, in 1995, toen Beatrix inmiddels koningin was en Sukarno al lang en breed was opgevolgd door Suharto. Het bezoek werd een van de meest pijnlijke momenten in de Nederlands-Indonesische naoorlogse betrekkingen. Hoewel de koningin expliciet was uitgenodigd om op 17 augustus de viering van het vijftigjarige bestaan van de Republiek Indonesië bij te wonen, arriveerde ze een paar dagen later. Den Haag wilde vooral de Nederlandse veteranen niet voor het hoofd stoten. De sfeer verslechterde verder toen de koningin haar gastheer aansprak op de slechte mensenrechtensituatie in het land, terwijl ze de Nederlandse misdaden die door de eeuwen heen in Indonesië waren begaan onbenoemd liet. Het was nog eens extra precair omdat Indonesië de ontwikkelingssamenwerking met Nederland een paar jaar daarvoor had opgezegd, nadat toenmalig minister Jan Pronk ontwikkelingsgeld had gekoppeld aan de mensenrechtensituatie, wat Indonesië als neokoloniaal had opgevat.

Dit jaar viert Indonesië op 17 augustus 75 jaar onafhankelijkheid. Het is een uitgelezen kans om nu goed te doen wat toen misging. En het zou een impliciete erkenning kunnen zijn van het feit dat Nederland een paar maanden na zijn eigen bevrijding op 5 mei 1945 geen oorlog tegen het net door Sukarno onafhankelijk verklaarde Indonesië had moeten beginnen. Maar koning Willem-Alexander neemt geen deel aan de viering in augustus. Hij stuurt dan zijn jaarlijkse felicitatietelegram naar Indonesië, zo liet een woordvoerder van het ministerie van Binnenlandse Zaken weten. De Indonesische ambassade in Den Haag gaf geen reactie op de vraag of de koning welkom was geweest. Wel bezoekt het koningspaar het land deze maand met een begeleidende handelsmissie.

Een bezoek van de koning aan de onafhankelijkheidsviering kan ‘gevoelig’ liggen, zei VU-hoogleraar Fridus Steijlen recent in dagblad Trouw. De koning zou het staatsbezoek met het ontwijken van de cruciale datum daarom van een ‘politieke lading’ ontdoen. ‘Dit staatsbezoek richt zich op de toekomst.’ Een boodschap die kort daarop in de Volkskrant werd herhaald door KITLV-directeur Gert Oostindie. De NOS meldde vervolgens dat ook een excuus tijdens het staatsbezoek niet valt te verwachten, omdat de Nederlandse staat eerst de resultaten van een historisch onderzoek wil afwachten.

Het is een reflex die symbolisch is geworden voor de Nederlandse wens om het koloniale verleden in Indonesië maar vooral op formalistische wijze te willen afhechten. Het boek over de Tweede Wereldoorlog mag nooit worden dichtgeslagen, ‘opdat we nooit zullen vergeten’, maar het ongemakkelijke hoofdstuk over het koloniale verleden mag nu eindelijk weleens worden afgesloten. Gevoeligheden dienen daarbij zoveel mogelijk vermeden te worden.

Komen we daarmee ook verder? Werkelijke interesse in Indonesische ervaringen of zienswijzen dringt niet door op nationaal niveau – noch bij de overheid noch in het publieke debat – en zo blijft de discussie over het koloniale verleden vooral een Nederlands onderonsje.

De gevoeligheden uit het koloniale verleden zijn talrijk en niet te vermijden. Dat komt bijvoorbeeld naar voren in de rechtszaken die Indonesische nabestaanden tegen de Nederlandse staat aanspannen. Ook strijdt de Indische gemeenschap nog steeds voor onbetaald loon met betrekking tot werkzaamheden gedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog in Azië, en vond recent nog een rechtszaak plaats inzake de Molukse treinkaping. En er is de kritische discussie rond het onderzoek Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950 van het Niod, het KITLV en het NIMH. De erkenning van de Indonesische onafhankelijkheidsdatum is een voorbeeld van een gevoeligheid die met een formalistische aanpak van de Nederlandse staat is afgedaan, zonder Indonesië daarin echt te kennen.

President Sukarno en vicepresident Mohammed Hatta riepen op 17 augustus 1945 de Indonesische onafhankelijkheid uit. Nederland erkende de onafhankelijkheid niet en het liep uit op een bijna vijf jaar durende onafhankelijkheidsoorlog. Formeel gezien geldt in Nederland de lezing dat Indonesië pas onafhankelijk werd toen Nederland de soevereiniteit aan Indonesië overdroeg op 27 december 1949. Maar voor de Indonesiërs is 17 augustus het begin van een nieuwe natie, van hoop en verandering. Voor de Indische gemeenschap in Nederland herinnert de datum aan de Bersiap, de gewelddadige periode die direct na de onafhankelijkheidsverklaring uitbrak waarin duizenden (Indische) Nederlanders, Chinezen, Ambonezen en aan Nederland loyale Indonesiërs om het leven kwamen. ‘De kwesties van schuld en van verlies spelen in Nederland daarom nog een rol’, stelt Yvonne van Genugten, directeur van het Indisch Herinneringscentrum in Den Haag. In Indonesië ligt een bezoek van een Nederlandse koning op 17 augustus een stuk minder gevoelig, zegt de in Nederland woonachtige journalist Aboeprijadi Santoso. ‘Dat is een Nederlands probleem. In Indonesië is men niet zo bezig met kwesties rond schuld.’

In 2005 erkende toenmalig minister Ben Bot de datum van 17 augustus 1945 wel ‘politiek-moreel’. Hij sprak de woorden uit dat Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ had gestaan. ‘Dat vonden wij toen iets verfrissends, iets nieuws’, zegt Santoso. ‘Maar bij nader inzien was het geen echte erkenning.’ De soevereiniteitsoverdracht in 1949 bleef in Nederland als formele onafhankelijkheidsdatum gelden en excuses werden niet gemaakt.

Vijf Indonesische nabestaanden van slachtoffers van Nederlands geweld hebben zich recent in een brief aan de koning expliciet uitgesproken tegen zijn komst naar Indonesië deze maand zolang Nederland geen excuses maakt en de Indonesische onafhankelijkheidsdatum niet in juridische zin erkent. Een juridische erkenning en excuses is voor beide regeringen complex, zegt Santoso, maar blijkens een interview dat Ben Bot recent in het Algemeen Dagblad gaf zag hij zijn uitspraak als ‘een punt’ dat hij ergens achter had gezet. Hij deed in het interview de uitspraak dat ‘de Indonesiërs’ ‘geen excuses’ van Nederland willen en graag vooruitkijken.

Santoso ziet dat anders. ‘Voor veel Indonesiërs is een excuus niet alleen morele genoegdoening, maar in relatie tot 17 augustus 1945 vooral een waardige erkenning van de strijd.’

Symboliek, een geste van de koning uitgedrukt in een bezoek op 17 augustus, had een belangrijke vorm van erkenning kunnen zijn, vindt ook Santoso. ‘Het zou betekenen dat Indonesië door Nederland gelijk wordt getrokken met andere landen. Nu blijven we toch nog in koloniale verhoudingen steken.’ Van Genugten zegt daarover: ‘Een groot deel van de Indische gemeenschap, en die hoor je veel minder in de media, had het kunnen waarderen als de koning bij de viering aanwezig zou zijn geweest.’

Dat de Nederlandse overheid helemaal niet open staat voor ruimhartige gestes die een erkenning uitdrukken van het historisch onrecht in Indonesië, wordt onderstreept door de juridische afhandeling van individuele rechtszaken die het Comité Nederlandse Ereschulden (KUKB) van Jeffry Pondaag samen met advocate Liesbeth Zegveld namens Indonesische nabestaanden tegen de staat aanspant. Dat gebeurde voor het eerst in 2011, met de baanbrekende uitspraak in het voordeel van Indonesische nabestaanden in de zaak rond Rawagede, het West-Javaanse dorp waar in 1947 honderden burgers werden doodgeschoten. De staat maakte excuses aan negen weduwen en betaalde ieder een compensatie van twintigduizend euro. Voormalig minister van Buitenlandse Zaken Bert Koenders bezocht de graven in Rawagede. Daarna volgden er meer zaken die in het voordeel van de nabestaanden uitpakten, maar tot een algemeen excuus of een groots gebaar kwam het in Nederland tot op heden niet. Er wordt alleen per casus schuld vastgesteld in een rechtbank. Ter vergelijking: premier Mark Rutte bood onlangs excuses aan voor de Nederlandse verantwoordelijkheid bij het wegvoeren van joodse Nederlanders tijdens de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog. Hoogleraar Peter Romijn, hoofd onderzoek bij het Niod, stelde naar aanleiding van de excuses van Rutte in Het Parool terecht: ‘Uiteindelijk zijn er meer dan honderdduizend mensen vermoord. Daar hoor je je als overheid rekenschap van te geven.’

De Nederlandse staat schuift het koloniale ongemak inzake Indonesië dus af op juristen, die geen duimbreed toegeven en zich op verjaring beroepen. Afgelopen zomer tijdens een zitting in de rechtbank in Den Haag bediende de staat zich van een kruideniersmentaliteit toen het stelde dat er destijds in de casus Rawagede was toegezegd dat het om een uitzondering zou gaan en dat er geen talloze claims op zouden volgen, en dat de claims toch maar blijven komen. In het bijzijn van twee nabestaanden van slachtoffers van het tussen december 1946 en maart 1947 door Nederlanders aangerichte bloedbad op Zuid-Sulawesi, mevrouw Talle en de heer Andi Monji, die op kosten van de KUKB aanwezig waren, leek de boodschap dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met dat gezeur van weduwen en nabestaanden uit Indonesië. ‘En het einde is nog niet in zicht’, verzuchtte de advocaat van de staat.

De staat tekende tijdens de zitting zelfs hoger beroep aan tegen de zaak van de door de rechter in het gelijk gestelde – en inmiddels overleden – heer Yaseman die in 1947 in een gevangenis op Oost-Java was gemarteld. Het is een uiterst pijnlijk gebaar: de casus-Yaseman is de enige zaak van marteling die tot nu toe in Nederland voor een rechter kwam, alsof het om een uitzondering gaat. Nog eens ter vergelijking: in Groot-Brittannië dienden recent meer dan veertigduizend Keniaanse slachtoffers van martelingen tijdens de Mau Mau-oorlog (1952-1960) een gezamenlijke claim in. Hoewel compensatie voor deze claim vooralsnog afketste, betuigde Groot-Brittannië in 2013 wel op nationaal niveau spijt na een eerdere succesvolle rechtszaak van meer dan vijfduizend Keniaanse slachtoffers en betaalde bijna twintig miljoen pond uit. In Frankrijk sloot president Emmanuel Macron compensatie uit voor de martelpraktijken tijdens de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962), maar hij erkende ze tenminste wel.

Een van de pijnlijke consequenties van de individuele juridische afhandeling van morele problemen is dat weinig waarde wordt gehecht aan de bewijslast in de vorm van Indonesische getuigenissen. In een vertoonde video, door een zelfstandige onderzoeker vervaardigd, vertelde de heer Yaseman hoe hij in een gevangenis in Oost-Java werd gemarteld. Maar Indonesische getuigenverklaringen zijn voor de staat alleen betrouwbaar als ze nauwkeurig corresponderen met Nederlandse rapporten die voor waar worden aangenomen. Zoals historica Tineke Bennema in de Volkskrant opmerkte, werd bijna letterlijk gesteld dat ‘hun woord, in persoon gebracht, minder weegt dan archiefdocumenten’. Dat deze rapporten door ‘daders’ werden opgesteld die baat hadden bij een vage weergave van gebeurtenissen, vergeet de staat voor het gemak. Het relaas van de slachtoffers is daarentegen verdacht. Je zou het bijna een koloniale omgang met historische bronnen kunnen noemen.

Bovendien zet deze strikt technisch-juridische aanpak Indonesiërs buitenspel in het Nederlandse rechtssysteem. Een duidelijk voorbeeld is de recente zaak over het dorp Lisu in Zuid-Sulawesi, waarin Nederlandse soldaten de Indonesiër Iabu dwongen tot een tweegevecht met een andere Indonesiër. Iabu werd gedood en zijn zoon eist nu compensatie. Hoewel de staat erkent dat het leger in Lisu 47 personen standrechtelijk executeerde, dat de naam van één van die slachtoffers, ‘Iabu’, op het dorpsmonument staat vermeld, en de staat ook inziet dat het historische bronmateriaal de claim van Iabu’s zoon voldoende verifieert, betwijfelt de staat of het wel om dezelfde Iabu gaat. In later opgestelde documenten staat de naam namelijk anders geschreven dan op het monument. Dat heet ‘spijkers zoeken op laag water’, zo stelt Brechtje Vossenberg, de advocaat van Iabu’s zoon, in haar pleitaantekening. ‘Als je dan nog niet wilt aanvaarden dat hier sprake is van een tikfout, is het omdat je bewust het geheel aan bewijsmateriaal niet in onderling verband wil zien’, aldus Vossenberg.

Afronding van het verleden door een formalistische benadering van een onafhankelijkheidsdatum en door individuele vaststelling van schuld middels rigide rechtsregels duidt niet op veel enthousiasme voor een gezamenlijke toekomst. Het ontkennen van een moreel probleem, dat aan de houding van de staat ten grondslag ligt, is in lijn met het jarenlang politiek wegkijken van het koloniale verleden in Indonesië. De staat lijkt nu volgens de laatste berichtgeving van de NOS zelfs het door hem gefinancierde historische onderzoek naar gepleegd geweld in Indonesië als politiek argument op te willen voeren om vooralsnog geen excuses te hoeven maken. Historisch onderzoek wordt onterecht gepolitiseerd en als vertraging ingezet. De gebeurtenissen in Indonesië zijn historisch voldoende vastgesteld om ruimhartigheid richting de toekomst te rechtvaardigen, en in relatie tot excuses niet te reduceren tot de periode 1945-1950. Zo beschreef Piet Hagen in Koloniale oorlogen in Indonesië (2018) meer dan vijfhonderd gewelddadige confrontaties in bijna vijf eeuwen tijd, waarbij ongeveer vier miljoen Indonesische doden zijn gemaakt.

Als presidentskandidaat noemde Macron de 132 jaar durende Franse bezetting tijdens een bezoek aan Algerije ‘een misdaad tegen de menselijkheid’. Al moest hij zijn woorden later afzwakken, het laat wel zien hoe er zonder voorafgaand historisch onderzoek een betekenisvolle geste kan worden gemaakt.

De nadruk op het willen sluiten van een boek heeft ook zijn weerslag op het maatschappelijke debat. Het heeft heel lang geduurd voordat op nationaal niveau de erkenning kwam voor het feit dat het Nederlandse geweld niet slechts exceptioneel was, of dat het niet minder structureel was dan dat van andere koloniale machten. De Amerikaanse historica Jennifer Foray kwalificeert de Nederlandse benadering als ‘ja, maar’-denken: ja, we weten dat ons kolonialisme slecht was, maar andere imperiale machten waren veel erger. Het debat werd daardoor lang gekarakteriseerd door oprispingen van geweldsincidenten die dan weer wegebden, zoals de getuigenis van Joop Hueting in 1969 of de foto van geëxecuteerde Indonesiërs in de Volkskrant in 2012. Nederlandse discussies over schuld, excuses, daders en slachtoffers staan centraal.

Historicus Rémy Limpach doorbrak met zijn boek De brandende kampongs van generaal Spoor (2016) het geaccepteerde idee van uitzonderlijke ‘incidenten’ met de conclusie dat het Nederlandse optreden structureel gewelddadig was. Toch blijft de publieke aandacht in Nederland vooral liggen bij het verhaal van de uitgezonden Nederlandse militair, waarin de Indonesiërs slechts als decor figureren.

Dat was goed te zien in de NPO/VARA-serie van Coen Verbraak Onze jongens op Java. Onze jongens die in onze kolonie ‘rust en orde’ kwamen brengen. Hoewel Verbraaks format van de individuele beleving sterk is, voorziet de documentaire de stereotypering van de Indonesische strijd nauwelijks van context. Daardoor lijkt het frame van ‘rust en orde’, waaraan de meeste veteranen die aan het woord komen refereren, rechtstreeks uit de propagandakoker van 1945 te komen, waarin de onafhankelijkheidsproclamatie van Sukarno en Hatta niets voorstelde en Nederland de plicht had om het gezag in zijn kolonie te herstellen.

Zo vertelt veteraan Jansen over een stad met vijandige kampongs eromheen en duidt de voice-over dat de vrijheidsstrijd zomaar ontbrandde, met een ‘explosie van geweld’, nadat Sukarno Indonesië onafhankelijk verklaarde. De revolutie wordt losgekoppeld van driehonderd jaar Nederlandse onderdrukking en verzet daartegen, zoals de politieke strijd door Indonesische nationalisten. ‘Die Japanners hebben erg veel verpest, hoor’, voegt veteraan Bruijn toe, want die gaven de Indonesiërs ‘een soort militaire training’. De Japanners militariseerden de Indonesische jeugd, maar de ideeën over vrijheid bestonden al lang en los van de Japanners. Oud-minister Ruslan Abdulgani zei, in het Nederlands, in de prijzenswaardige documentaire Indonesia Merdeka van Roelof Kiers uit 1976 dat het nationalisme in de jaren dertig werd aangewakkerd door het verbod om dat sentiment uit te mogen dragen. De Nederlandse vrijheidsstrijd tegen Spanje en het Wilhelmus waren voor hen inspiratiebronnen voor hun eigen vrijheidsstrijd: ‘Verdrijven wie ons hart verwondt, wij voelden dat aan als iets tegen kolonialisme door de Nederlanders. Waarom zouden wij het kolonialisme niet mogen verdrijven?’

Een bredere context ontbreekt in Verbraaks documentaire, waardoor de schijn kan worden gewekt dat de Republiek Indonesië niet bestond, dat de Indonesiërs slechts ‘terroristen’ waren of hulpeloze slachtoffers die door Nederland gered moesten worden. Onderbelicht blijft dat de Indonesische diplomaten de Republiek internationaal gestalte gaven in de Verenigde Naties en dat net zelf onafhankelijk geworden staten zoals India en Pakistan wel officiële diplomatieke betrekkingen met de Republiek aangingen. Oud-generaal Simaputang beschrijft in Indonesia Merdeka hoe de proclamatie voor massa’s mensen een ontroerend moment was. De Indonesiërs vormden weliswaar geen eenheid, maar zoals de historicus Ethan Mark ook schrijft in zijn Japan’s Occupation of Java in the Second World War (2018) wilde vrijwel iedereen van de Nederlanders af. Zo vertelt baboe Alima in de documentaire Ze noemen me baboe van Sandra Beerends (2019) dat de komst van de Japanners Indonesiërs deed dromen van onafhankelijkheid. ‘Alsof een koffer is geopend met weggestopt verdriet en onderdrukte gedachten.’ Hoewel de Japanse bezetting leed bracht, voelde de vertelster dat zij ‘onderdeel kon zijn van iets groots’.

Zolang we het Indonesische perspectief niet bij het debat betrekken blijven de Indonesische dimensies van hoop, verzet en verlangen naar vrijheid verborgen en blijven wij gefixeerd op het afronden van ons koloniale verleden zonder dat we begrijpen waar dat verleden voor Indonesië over ging. En het Indonesische perspectief is geen optionele toevoeging of interpretatie, maar een gelijkwaardige invalshoek die nodig is om te begrijpen waar koloniale onderdrukking en dekolonisatie echt over gingen. Pramoedya Ananta Toers bestseller Aarde der mensen uit 1980, waarvan de verfilming deze maand naar Nederland komt (CinemAsia Film Festival), laat dat zien. Toer beschrijft hoe de Javaan Minke en zijn Euraziatische vrouw Annelies aan het eind van de Nederlandse overheersing tevergeefs vechten tegen het racistische Nederlandse rechtssysteem dat hun huwelijk niet erkent.

Het is de vraag of Indonesië nog zit te wachten op een Nederlandse koning tijdens de 75-jarige vrijheidsviering. De Nederlandse staat laat in zijn gehele houding ten opzichte van het koloniale verleden in Indonesië zien de betekenis ervan nog steeds niet te begrijpen en de kwestie vooral formeel te willen afsluiten. Maar een afgehechte geschiedenis is een eenzijdige geschiedenis. Pas als Nederland de Indonesische ervaringen werkelijk serieus neemt, kan het zich met een bezoek van het koningspaar aan Jakarta op 17 augustus een waarachtige vriend van het vrije Indonesië betonen. Wellicht op de manier zoals Sukarno dat in de jaren zestig voor ogen had.

 

 

Roel Frakking is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan het KITLV. Anne-Lot Hoek is zelfstandig onderzoeker en schrijft een proefschrift/boek (UvA/De Bezige Bij) over verzet tegen Nederlandse overheersing op Bali. Beiden zijn betrokken bij het onderzoek Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950.

Dit artikel verscheen eerder in De Groene, 4 maart 2020.

 

Zo niet weer: staatsbezoek aan Indonesië mag niet nogmaals veranderen in een diplomatiek moeras

$
0
0

Van het aanvangstijdstip tot aan het programma: alles is erop gericht het staatsbezoek aan Indonesië deze week zonder diplomatieke hoofdpijn te laten verlopen. Anders dus dan de vorige keer, toen het een zware migraineaanval werd.

De aankomst van koning en koningin, 2020

Door Remco Meijer

Maandag 9 maart om vier uur ’s middags landen koning Willem-Alexander en koningin Máxima in Jakarta. Een dag later begint het vierdaagse staatsbezoek aan Indonesië, vooralsnog in een oase van rust. Alles is erop gericht om dat zo te houden: van het feit dat de koning nu al gaat, ruim voor het 75-jarig bestaan van de republiek later dit jaar, tot aan het ontbreken van een staatsdiner met bijbehorende beladen tafelredes. Het blijft bij ‘een gezamenlijke persverklaring’.

In die ogenschijnlijke details galmt de echo na van het vorige staatsbezoek, dat 25 jaar geleden uitgroeide tot een van de moeizaamste en pijnlijkste episodes (het bezoek duurde liefst elf dagen) uit de regeerperiode van koningin Beatrix. Willem-Alexander was er ook toen al bij en lijkt zich dit keer stellig te hebben voorgenomen herhaling te voorkomen. Gelukkig voor hem zijn ook de omstandigheden veranderd die van Jakarta destijds nog een diplomatiek moeras maakten.

Een terugblik in zes pijnpunten.

1. Onmin over de timing

De Indonesische nationalisten Soekarno en Hatta roepen op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid uit. Sindsdien is voor de Indonesiërs 17-8-1945 de begindatum van de ‘Republik Indonesia’. Maar Nederland betwist de legitimiteit van de onafhankelijkheidsverklaring en gaat over tot militaire actie. Wat volgt, is een koloniale oorlog (‘politionele acties’) die eindigt met de soevereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië in december 1949. De oorlog kost 7.000 Nederlandse soldaten en meer dan 100.000 Indonesiërs het leven.

Moet koningin Beatrix bij de viering van het 50-jarig bestaan van de republiek op 17 augustus 1995 aanwezig zijn? De gesprekken daarover beginnen achter de schermen al in 1992. De Nederlandse veteranen vinden het geen goed idee. Veel oud-soldaten, rond hun 20ste als dienstplichtigen uitgezonden, zijn nu gepensioneerd en maken de balans op van hun leven. Hun militaire inzet kan toch niet zinloos zijn geweest? Met zo’n ‘erkenning’ van Indonesië na vijftig jaar hebben zij voor niets gestreden, is het sentiment.

Er zijn nog meer gevoeligheden. Indonesië heeft in 1992 de ontwikkelingsrelatie met Nederland opgezegd, na als belerend en ongepast ervaren uitspraken van minister Jan Pronk (Ontwikkelingssamenwerking) over de mensenrechtensituatie. Die breuk – in feite een tik op het opgeheven Nederlandse vingertje – bekoelt de bilaterale relatie. Dat boven het hele bezoek de dreiging hangt van het uitvoeren van de doodstraf voor enkele politieke gevangenen, juist tijdens het verblijf van Beatrix, geeft extra spanning – al gebeurt het uiteindelijk niet.

Om het nog iets ingewikkelder te maken: eind 1994 heeft Poncke Princen een visum voor Nederland gekregen. Hij is een Nederlandse oud-strijder die voor de veteranen als een rode lap op een stier werkt, omdat hij tijdens de politionele acties overstak naar de Indonesiërs. Minister Hans van Mierlo (Buitenlandse Zaken) staat toe dat de in Jakarta woonachtige Princen in Nederland op familiebezoek mag komen. De veteranen vinden dat deze ‘landverrader’ en ‘deserteur’ hier niets te zoeken heeft. Het maakt de stemming in het land er niet beter op.

In die omstandigheden moet het kabinet een definitieve beslissing nemen over de timing. De uitnodiging van de Indonesiërs voor een staatsbezoek is altijd ‘open’ geweest, redeneert het kabinet (dus zonder datum) – en dat de Indonesiërs ten slotte laten weten dat de Onafhankelijkheidsdag ‘intern’ zal worden gevierd, is ‘niet geheel onwelkom’, schrijft Van Mierlo er later over in een brief aan de Tweede Kamer.

Op 17 augustus wordt, net als andere jaren, de Nederlandse ambassadeur naar het feest zonder staatshoofden gestuurd. Volgens het kabinet erkent Nederland daarmee ‘de facto’ allang het belang van de datum. ‘Diplomatieke smoesjes’, noemt Pronk dat nu. ‘Ik vond dat we als regering de erkenning van die datum moesten uitspreken.’

Het staatsbezoek begint uiteindelijk pas op maandag 21 augustus. Zo behoudt het bezoek ‘historische betekenis’, vindt het kabinet, zonder dat de problemen in Nederland met de diverse belangengroepen worden vergroot. Officieel is deze oplossing voor Indonesië voldoende ‘koppeling’ met de Onafhankelijkheidsdag, maar dat lijkt een beleefdheidsfrase om het gezichtsverlies te beperken. Individuele Indonesische ministers en krantencommentaren reppen van een gemiste kans. Dat zal ook een aantal onverwachte programmawijzigingen tijdens het staatsbezoek verklaren.

2. Beatrix ontstemt Soeharto

President Soeharto heeft aangeboden dat koningin Beatrix, prins Claus en prins Willem-Alexander (dan 28 jaar) voorafgaand aan het bezoek in zijn buitenverblijf op Batam (een Indonesisch eiland voor de kust van Singapore) mogen logeren. Ook stelt hij voor binnenlands gebruik een Indonesisch regeringsvliegtuig beschikbaar.

Beatrix slaat het aanbod af. De koningin arriveert voorafgaand aan het staatsbezoek per KLM-lijndienst in Singapore en slaapt in haar geliefde Goodwood Park Hotel. Het Nederlandse regeringsvliegtuig PH-PBX vliegt met een deel van de delegatie in etappes achter haar aan – het moet een paar keer bijtanken -, vol met koffers, hoedendozen en pakkentassen. Vanuit Singapore landt Beatrix met de PH-PBX in Jakarta. Willem-Alexander zit in de cockpit.

Er zijn berichten dat het afslaan van zijn aanbod Soeharto heeft ontstemd, maar Beatrix wil niet in het gastland logeren voordat het staatsbezoek begint. Overigens doen Willem-Alexander en Máxima dat nu in 2020 wel: zij arriveren in Jakarta een dag voordat het staatsbezoek begint.

Bij de aankomst van Beatrix op het Merdeka-paleis in Jakarta kijkt Soeharto op zijn horloge. Demonstratief of een gewoontegebaar? De interpretaties zijn velerlei. Wil hij aangeven dat Beatrix een paar dagen te laat is? Essayist Rudy Kousbroek – zelf in Nederlands-Indië geboren – schrijft in NRC Handelsblad: ‘Uit alles blijkt dat de Indonesische regering, het hogere kader en veel oudere Indonesiërs gedroomd hadden van een 50-jarige herdenking van de Indonesische onafhankelijkheid in de aanwezigheid van de Nederlandse koningin (…); het zou duidelijk voor hen de echte en waarachtige erkenning zijn geweest – en voor Nederland vermoedelijk de definitieve kwijtschelding van al het oude zeer.’

Na de ceremoniële plichtplegingen voor het paleis en de officiële kennismaking volgt volgens het programma een privélunch met Soeharto . Die zegt de president kort tevoren af. Van Mierlo schrijft later aan de Tweede Kamer dat zich ‘enige kleine oneffenheden’ hebben voorgedaan, en dit is er een van. Wat resteert, is een ‘courtesy visit’ – het beleefdheidsbezoek bij het afscheid op woensdag.

3. Verwarring op de erebegraafplaats

Koningin Beatrix en prins Claus leggen maandagmiddag kransen op de Indonesische heldenbegraafplaats Kalibata en het Nederlandse ereveld Menteng Pulo, waar 4.200 slachtoffers uit de Japanse bezettingstijd en de dekolonisatieoorlog begraven liggen. Daarbij is een achttal Nederlandse veteranen aanwezig. Volgens het programma maakt ook een delegatie van Indonesische veteranen haar opwachting – maar zij ontbreken. Volgens Van Mierlo is dit te wijten aan ‘een probleem van administratieve aard’, maar Indonesische media schrijven dat de overheid geen toestemming heeft gegeven.

Tot overmaat van ramp arriveert de Nederlandse persbus te laat op het ereveld, waardoor de fotografen een sprintje moeten trekken tussen de witte herdenkingskruisen door. Chaos op de dodenakker is het gevolg. Beatrix ergert zich zichtbaar.

4. Geen excuses in toespraak

Zal koningin Beatrix excuses aanbieden aan de Indonesische bevolking voor de Nederlandse bezetting? Premier Wim Kok voelt er niets voor en het gebeurt dan ook niet. De maatschappelijke speelruimte is eenvoudigweg te beperkt.

De koningin beaamt in haar rede bij het staatsbanket dat Nederland het Indonesische streven naar onafhankelijkheid niet onmiddellijk heeft willen accepteren. ‘De scheiding tussen onze landen is daardoor een langdurig proces geworden, dat veel pijn en bittere strijd heeft gekost. Wanneer wij terugblikken op deze tijd, die nu bijna vijftig jaar achter ons ligt, stemt het ons bijzonder droevig dat zovelen in deze strijd zijn omgekomen of er een leven lang de littekens van hebben moeten dragen.’

Ook Soeharto houdt zijn tekst vriendelijk, maar refereert wel met naam en toenaam aan een reeks vrijheidsstrijders die voor de onafhankelijkheid van Indonesië hebben gestreden. ‘Net als de Nederlanders, houden de Indonesiërs van hun vrijheid.’

Van Mierlo benadrukt achteraf ‘dat van officiële Indonesische zijde meermalen kenbaar is gemaakt dat aan verontschuldigingen van Nederlandse kant generlei behoefte werd gevoeld’. Hij noemt de rede ‘wel degelijk een poging tot verzoening’.

Tien jaar later zegt Hans van der Voet, de toen meereizende hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD), in een door Pronk bevestigt bericht in de Volkskrant: ‘Koningin Beatrix wilde haar excuses aanbieden, maar de toenmalige premier wilde dat niet.’ Kok reageert daarop met de mededeling dat de indertijd gekozen formuleringen ‘de gevoelens en opvattingen van de Nederlandse regering het meest nauwkeurig weergaven’. Van Mierlo overlijdt in 2010, Kok in 2018 en Van der Voet – die in hetzelfde bericht zegt dat ‘het hele staatsbezoek niet had moeten doorgaan’– in 2019.

Bob Hiensch, indertijd persoonlijk secretaris van Van Mierlo, zegt: ‘Het bezoek was niet mislukt, maar ook niet geslaagd. Een geslaagd bezoek verbetert de betrekkingen en daarvan was hier geen sprake.’

5. Kleedster in de war

Na de drie dagen Jakarta gaat een zucht van verlichting door het gezelschap. Het zwaarste, politieke gedeelte van het staatsbezoek is voorbij; er is afscheid genomen van de president en zijn vrouw. De rest van het programma, elders op Java en vervolgens langs drie andere eilanden, is bedoeld om het land beter te leren kennen: ook een vorm van respectbetuiging, maar dan op een meer informele manier.

Het verblijf in het weekend van 26 en 27 augustus in Manado (Sulawesi) zou privé zijn, maar onder druk van de Indonesiërs wordt op zondag toch van alles georganiseerd. Het wordt gelaten ondergaan, als laatste van de vele wijzigingen van het protocol.

Het Nederlandse gezelschap in de tropen slikt malariapillen die bekend staan als Lariam. De kleedster van koningin Beatrix, Amy Bloemheuvel, reageert verkeerd op dit medicijn en raakt in de war. Volgens de overlevering ‘vlogen de schoenen van de koningin door de kamer’. Daarop wordt hofmaarschalk Maarten Schuit ingevlogen, die naar Beatrix’ wens aanvankelijk in Nederland is achtergebleven. Hij moet de logistiek van ingepakte jurken, pakken en hoedendozen in goede banen leiden.

Dat lukt niet helemaal en tot overmaat van ramp belandt hij ook nog op de voorpagina van De Telegraaf met een door de verslaggever opgetekende, nogal koloniaal geformuleerde wens aan het Indonesische hotelpersoneel: ‘Ik wil ijs hebben, emmers vol met ijs, begrijpt u wel. Niet een beetje: veel.’

  1. De wrange nasmaak

J.L. Heldring schrijft in 1995 in NRC Handelsblad over ‘de reeks van subtiele en minder subtiele tekenen van Indonesische ontstemming’ en vraagt zich af waarom Beatrix na de eerste drie dagen niet gewoon naar huis is gegaan. Volgens Van Mierlo is dat erg overdreven. In de Tweede Kamer noemt hij het staatsbezoek ‘een belangrijk merkteken dat aangeeft dat beide naties willen overgaan naar een nieuwe periode’.

Historicus Cees Fasseur concludeert later in zijn boek Indischgasten (1997): ‘Was het bezoek een succes? In bepaalde opzichten zeker niet.’ Maar hij stelt ook dat het in Indonesië nu eenmaal zo is dat bezoeken ‘protocollair niet vlekkeloos plegen te verlopen’. Trouw-commentator Willem Breedveld concludeert: ‘De voormalige kolonisator moest op subtiele wijze een lesje krijgen.’

Willem Oltmans (in die dagen reporter voor Story en HP/De Tijd) rept van ‘een desastreus bezoek’ aan een ‘coup-generaal, die aan het hoofd staat van een fascistische politiestaat’. Indonesië-kenner Nico Schulte Nordholt vindt dat de politiek het staatshoofd de kans op een ‘handreiking naar de toekomst’ heeft onthouden. Pim Fortuyn schrijft in Elsevier dat de koningin naar Indonesië is gestuurd ‘met een stevig slot op haar mond’.

Een nieuw begin

Koning Willem-Alexander zal vurig hopen dat zijn bezoek vooral in het teken komt te staan van de nieuwe start die Nederland en Indonesië, na het afzetten van Soeharto in 1998, hebben gemaakt. In 2005 blijkt Nederland alsnog bereid een verdere handreiking te doen. Aan de vooravond van het 60-jarig bestaan van de Indonesische republiek zegt toenmalig minister Ben Bot (Buitenlandse Zaken) in een historische toespraak dat Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis’ heeft gestaan: ‘Waar het nu in de eerste plaats om gaat, is dat wij de Indonesiërs eindelijk klare wijn schenken. Ik zal met steun van het kabinet aan de mensen in Indonesië duidelijk maken dat in Nederland het besef bestaat dat de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië de facto al begon op 17 augustus 1945 en dat wij zestig jaar na dato dit feit in politieke en morele zin ruimhartig aanvaarden.’

Dat helpt nu bij het nieuwe staatsbezoek, voor het eerst na 25 jaar. Evenals het feit dat de voornaamste voormannen van de veteranen, in 1995 nog beeldbepalend, anno 2020 zijn overleden. Bovendien is de huidige president Widodo geen generaal met een staatsgreep op zijn naam, maar ingenieur en democratisch gekozen. Gert Oostindie, hoogleraar koloniale en postkoloniale geschiedenis, stelt in zijn boek De parels en de kroon (2006) dat het vorige staatsbezoek ‘weinig hartelijkheid’ kende. ‘President Soeharto legde minder protocollaire aandacht voor het bezoek aan de dag dan mochten worden verwacht.’ Nu ziet hij, zei hij onlangs in de Volkskrant, hoe van beide zijden wordt gestreefd naar ‘een rimpelloos bezoek’.

De omstandigheden zijn er naar. Premier Mark Rutte heeft voor oorlogsmisdaden excuses aangeboden, voor standrechtelijke executies zijn schadevergoedingen betaald. Resteert de vraag of er ook een officiële verontschuldiging moet komen voor het feit dat Nederland zich in 1945 überhaupt met geweld tegen de onafhankelijkheid keerde. Het kabinet financiert inmiddels een grootschalig onderzoek van drie wetenschappelijke instituten naar het Nederlandse oorlogsgeweld. Daarin wordt met Indonesische historici samengewerkt.

De uitkomst daarvan zal van grote invloed zijn op het verloop van het debat over excuses. Maar voor dit staatsbezoek komt het te laat: Het onderzoek moet in september 2021 klaar zijn.

 

Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant, 8 maart 2020.

Viewing all 529 articles
Browse latest View live