Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

Een wandeling door Sawaän

$
0
0

De website ´Fotozoektfamilie´van het Tropenmuseum wordt waarschijnlijk steeds minder bezocht. De zoektocht naar families lijkt te zijn afgelopen, rechthebbende eigenaren van getoonde albums zullen niet meer worden gevonden. Jammer is dit wel, want de site heeft meer te bieden: bijzondere foto´s en albums. 

soerabaja_sawaan_4

Sawaän Krangan Soerabaja: Jet en Piet in 1916

Album 1158 is misschien wel één van de meest bijzondere albums van de collectie, ook al is het niet meer dan een goedkoop, gerafeld albumpje, met in totaal slechts 44 foto´s van slechte kwaliteit. De bijzonderheid schuilt echter in het onderwerp van de foto´s, in combinatie met het vroege jaar: zo rond 1916. Precies een eeuw geleden.

Verreweg de meeste albums van de Fotozoektfamilie-collectie zijn albums met niet meer dan huiselijke tafereeltjes, foto´s van de kinderen en enkele beelden van het sociëty-leven van de Europese bovenlaag. Ze bieden ons een tamelijk idyllisch beeld van het vooroorlogse Indië.
Zo niet album 1158. Het hele album kent slechts één foto van de eigenaren van het album: waarschijnlijk ´Jet´en ´Piet´, afgebeeld tijdens één van hun wandelingen aan de westkant van Soerabaja, in de wijk Sawaän, in 1916. Het echtpaar is niet meer zo jong, en waarschijnlijk kinderloos. Mogelijk verklaart dit deels hun interesse in de omgeving.

De 44 foto´s zijn bijna alle foto´s van de omgeving van hun woning. De meeste betreffen de kampongs en het platteland ten westen van de Princesselaan. Misschien was dit door de nabijheid van Sawaän (in het verlengde van de Princesselaan) een logische keus, erg gebruikelijk was deze niet. Ze getuigen in ieder geval van interesse voor het land en zijn bewoners.

De foto´s stellen ons in staat mee te wandelen met Jet en Piet.  Of het nu droog was of dat het zojuist nog had geregend, het is om het even. De eerste foto maken we al op het erf van onze woning: de straat was veranderd in één grote plas. Het hindert ons niet, straks schijnt de zon weer!

Onderweg stoppen we regelmatig om foto´s te maken van de natuur en de bevolking: spelende kinderen, een rijtuigje, padiplantende vrouwen en een grijsaard die water pompt. Bij onze terugkeer, via de Koninginnelaan, staat de straat nog steeds blank. De laatste foto van deze wandeling toont Jet en een zekere Lien op de rug bij terugkeer in de Princesselaan. We zijn weer thuis!

Als we met behulp van Google Streetview nog een keer dezelfde wandeling maken door het Surabaya van nú, dan is niets meer herkenbaar. In plaats van met geiten en een enkel rijtuigje, worden we nu geconfronteerd met duizenden brommers en vele ´knalpot´-werkplaatsjes. Om de rust hoeven we het niet meer te doen…

Soerabaja, Princesselaan

Soerabaja, Princesselaan: Het uitzicht van ons huis

soerabaja_sawaan_map1

Sawaän Krangan Soerabaja, 1905. De Princesselaan, linksonder, ligt in het verlengde van Embong Malang.

soerabaja_sawaan_2

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_3

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_5

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_6

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_7

Sawaän Krangan Soerabaja

Sawaän Krangan Soerabaja

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_8

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_9

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_11

Sawaän Krangan Soerabaja

soerabaja_sawaan_12

Sawaän Krangan Soerabaja

Koninginnelaan

Koninginnelaan, parallel aan de Princesselaan

Jet en Lien komen thuis

Jet en Lien komen thuis

soerabaja_sawaan_map2

Sawaän Krangan Soerabaja, 1930

Sawaän, 2016

Sawaän, 2016


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De waterval die brulde als een tijger

$
0
0

Een terugkeer naar de Asahan watervallen op Sumatra

“Geen speelse en lieflijke bergrivier treft men hier, het water zingt een eeuwige zang van kracht en macht, van huiveringwekkende grootheid. Melkwitte watermassa´s schieten met steeds toenemende vaart door de diepe bedding, springen woest over de klippen, beuken met razend geweld de wanden van rotsige kommen, worden voortgeperst door donkere diepe kloven, in ontelbare jaren uitgehold, storten zich ten slotte twee maal met ongeremde kracht loodrecht in de diepte naar lagere terrassen, den verre omtrek vervullend met hun donderende zang.”
Ir. A.H. van Bodegom, in ´Natuur in Indië´, 1937.

Asahan waterval

Asahan waterval, ca. 1935

Door Joost van Bodegom

Eén van de doelen die ik mij gesteld had tijdens mijn eerste reis terug naar Indië was een bezoek aan de Asahan waterval bij het Toba meer. Mijn vader heeft in 1937 in een artikel in Natuur in Indië zijn bezorgdheid uitgesproken over de kwetsbaarheid van het prachtige gebied rond de afwatering van het Toba meer, ter hoogte van Porsea.  Wat zou er terecht zijn gekomen van het gebied dat hij de status van natuurmonument had toegedacht?

Op 3 december 1986 arriveerde ik in hotel Siantar in Prapat. Mijn dagboek vermeldt het volgende relaas:

´Aan de balie informeren hoe het met de Asahan rivier is en of ik naar de watervallen kan. De rivier is er nog maar bij de watervallen is een elektriciteitscentrale waar je alleen met toestemming van “Medan” mag komen….

Teleurstelling maar ik ben niet van plan om eerst een retourtje Medan te nemen. Jammer. Is niet anders. Eerst nu maar op zoek naar het postkantoor om geld te halen. Wandel naar beneden het dorp in. Zelfs in Prapat is de giro gewillig.

Daarna wandel ik al fotograferend verder het dorp in langs het meer. Daarboven donkere wolken met snel naderende regen. Neem een zitje onder de parasol met uitzicht op het hotel aan de andere kant van het baaitje. Af en toe een Prapatter die “Hello mister, where are you from”? roept. “Want speed boat?”  “No”. Peins in de regen hoe ik hier twee dagen zal zoetbrengen.

Dan komt er weer iemand bij me zitten. Hij begint een praatje en vraagt of ik geen tochten wil maken. Jaar of veertig, vriendelijk, niet zo opdringerig. Spreekt goed Engels. Heeft veel bekenden in Nederland wat af en toe door een woord Nederlands wordt geaccentueerd. Is specialist op orchideeën gebied en natuur. Het wordt steeds interessanter. Biedt me tochten om het meer aan en naar Samosir. Vertel hem dat die trips mijn interesse niet hebben. Asahan, Sampuran Harimau, de watervallen, dáár wil ik heen. Oh, maar dat kan wel, hij zorgt wel dat ik er kom hoor. Kan dat dan? Ja, ja dat zal wel lukken. 40.000 voor de taxi en 15.000 voor hem als gids. Ongeveer twee uur heen en twee uur terug, afhankelijk van het aantal keren dat ik wil stoppen. Het is kwart over tien, bewolking scheurt wat en regen houdt op. Morgen maar of toch vandaag nog? Twijfel. Dan toch nu maar. De gids, die Butar blijkt te heten, zegt dat hij het binnen een half uur kan fiksen. Niet aan zijn reisbureau Godakaraya Travel vertellen anders komen die vast met een hogere prijs!

Ik zal niets vertellen en hij vertrekt. Zou het dan toch nog kunnen?. Wel een grote wens. Wie weet, eerst maar zien of ik er kom. Na 25 minuten is Butar terug. Rijden naar het hotel. Trek andere schoenen aan en neem jack mee. Je weet maar nooit. Ook 4 sandwiches besteld, spaart weer tijd. Ze komen uiteindelijk met 12 boterhammen met kaas terug. Dan ook maar voor de chauffeur en Butar.

Op excursie met Butar

Butar met zijn gezin

Butar met zijn gezin

Om half 12 gaan we op stap. Eerst tanken, dan moet Butar wat voor zijn kinderen kopen. Zouden we wel weg komen? In de regen rijden we dan toch in het minibusje richting Porsea. Klinkt dus goed. Butar ligt tevreden op het achterbankje en schijnt een dutje te doen. Zeker goede zaken gedaan vandaag. Wie weet wanneer hij weer wat vangt. Lijkt betrouwbaar. Slingerend en rammelend naar boven. Prachtige sawa’s met glooiende en steile toppen er achter. Na tien minuten een onmogelijk hutje langs de weg. Stoppen. Een stalletje er voor met planten, orchideeën. ´Orchid nursery, nature guide´ staat op het bord. Butars optrekje waar hij met vrouw, zuster en 5 kinderen van 7 tot 1 van de eerste woont. Gaat blij een rolletje koekjes brengen en kennelijk zeggen dat hij een goede dag heeft. Stapt weer in en vertelt van zijn handel met Aalsmeer af en toe, hoe hij orchideeën zoekt en kweekt en soms verkoopt. Als ik wil stoppen om foto’s te maken moet ik het maar zeggen!

Slingerend, heuvel op heuvel af, haarspeld bochten nemend gaan we verder Oostwaarts. Een paar keer stoppend voor foto’s. Af en toe droog. Als we Porsea naderen heeft het daar nog niet geregend. Butar wil me laten zien waar de Asahan uit het Toba meer komt. Two minutes. Toe dan maar, hij doet zo zijn best. Foto’s, in Porsea is een drieweekse markt. Veel, heel veel volk uit de wijde omgeving. Hoofdstraat tot pasar omgevormd. Wil verder naar het Noorden, naar de donderende val van de Sampoeran Harimau die vader zo lyrisch beschrijft in zijn bijdrage aan Natuur in Indië, uit de  jaren dertig. Ik heb een kopie bij me om te trachten dezelfde foto’s te maken en te zien of de waarschuwing om het gebied tot natuurmonument, wat toen al nodig was, serieus is genomen. Zouden we er komen, zou het busje het niet begeven en zouden er  geen andere obstakels op onze tocht opdoemen? Stel je voor dat we er komen. Geen lekke banden, geen kokende motor of iets dergelijks?

In Porsea kondigt een stormachtige wind de naderende regen aan.. We rijden over een uiterst smal weggetje met diepe met water gevulde kuilen noordwaarts maar het plateau waar we over moeten en waar de Asahan verdwijnt om er aan de andere kant weer uit te komen via twee grote vallen. De eerste, die tevens de grootste is ligt dicht achter de kampong Toetoepan: de Wilhelmina val, aldus vader in zijn artikel.

We stijgen geleidelijk en de regen valt inmiddels gestaag neer. Even een stop. “Nature toilet Sir. You too?” Nee, ik hoef nog niet. Wil verder.

Verder, en daar is het al waar ik bang voor was….de weg afgesloten door een fors hek, een wachthuis erbij met politie. Alles vergeefs denk ik. Butar wipt de auto uit. Na enige tijd mag de auto verder maar moet binnen het hek weer stoppen. Butar smoest verder. Geef de moed opdat we het zullen halen. Dan komt Butar de deur van de chauffeur open doen. “Please sir five thousand.” Ik grijp mijn  portefeuille en geef hem de gevraagde som. Handel is handel denk ik. Even later rijden we verder. Zou het dan toch nog mogelijk worden?

De Aek Ponot

De Aek Ponot/Sigura Gura, ca. 1935

De Wilhelmina waterval

Regen slingerende wegen, mooi tropisch oerwoud links en rechts. Varens prachtig. Na een half uur over een prima weg, klimmen en dalen, een moderne nederzetting. Zal wel bij de centrale horen. We hoeven gelukkig niet meer te stoppen. Vijf minuten verder houden we halt. Rechts de rivier en even zuidelijker een half zichtbaar stuwmeer. “Siguragura fall”zegt Butar. Zal wel denk ik, niks te zien van een val. Regen; wil een zijweg op naar het meer maar Butar zegt dat dat niet mag. Stel je voor dat de politie komt controleren. Ok, dan hier maar. Heb het idee dat ik dan tenminste nog iets heb. Wel trieste foto in de nattigheid. Maar weer verder. Even verder centrale gebouwen met slingerende weg aan de overkant het dal in. “Oh”zegt Butar “I mistake, here Siguragura” en ja hoor, aan de overkant een lange sluier. Herken nu ook de haarspelden die ver naar beneden het smalle ravijn invoeren. Herken het van de ansichten die ik in Jakarta kocht. Dit moet dan de voormalige Wilhelmina val zijn . Er is een afstapje naar een afdakje. Maak er dankbaar gebruik van en maak in het druilerige weer wat foto’s. Zo, dat was het dan. Nu maar weer terug. Maar Butar zegt dat we verder gaan, de Sampuran Harimau komt nog! Ik begrijp er niets meer van.

Weer verder dan maar, we zullen wel zien waar het allemaal toe leidt. Regen, stijgen en dalen, rechts het dal met af en toe uitzicht. Na nog een half uurtje ineens een eethuisje. Onderweg 1 of 2 auto’s tegen gekomen, maar mensen en huizen zie je nauwelijks. Butar en zijn  chauffeur zijn aan hun rijsthap toe. Ik bied ze sandwiches aan maar ze eten liever rijst. Kinderen, besluit ballpoints uit te delen. Vergulde snuitjes. Er komt een grote bierpul met warme zoete thee voor mij en rijst met toebehoren voor mijn begeleiders. Ze eten, gewoonte getrouw, met hun handen, smakelijk. Als alles op is zegt Butar dat we even rechts van het huisje nog een foto kunnen maken. De chauffeur blijft wel even achter om op mijn plastic knapzak te passen.

De Sampuran Harimau: de val die brult als een tijger

De Sampuran Harimau: de val die brult als een tijger, ca. 1935

De Sampuran Harimau

Ik ga mee en zie even verder op een hoge, smalle waterval, de Aek Ponot. Butar legt me uit dat dit een zijriviertje is maar dat daar beneden, aan de overkant langs die steile donkere wand eens de Sampuran Harimau stroomde. De elektriciteit centrale had het water nodig. Is via een pijpleiding afgetapt en verdwenen…. Een smal kort straaltje was alles wat restte….

Verbijstering. Over de donkere rotswand aan de overkant in de diepte hangen grijze wolkenflarden, als een lichtgeweven doodskleed. Ervoor gaan een zestal elektriciteitskabels van beneden naar boven….

Wat intriest, wat zonde. Butar vertelt dat hij eerder een Nederlander (Verduin?) hier had gebracht. Kwam elk jaar bloemen strooien voor zijn op de Asahan in de jaren dertig omgekomen vader. Had staan huilen toen hij dit dal na de oorlog voor het eerst weerzag.

Kan het me voorstellen. Ik blijf nog wat foto’s maken. Wie weet wat het wordt. De regen blijft druppelen. Als we naar het eethuisje terug  wandelen vertrouwt Butar me totdat ik hem beter hier en nu kan betalen. Anders zou de chauffeur misschien denken dat… Ok ik betaal hem zijn 15.000 Rph. Ben erg blij dat ik tenminste nog wat heb gezien en nu precies weet hoe het zit met de Sampoeran Harimau in het, zelfs in de regen, machtige en imposante Tangga dal. Al terugrijdend bedenk ik dat het toepasselijk is dat de hemel huilt om het verlies van de val “die als een tijger brult”, de Sampoeran Harimau. Tranen van de natuur omdat het gebrul van deze tijger voor eeuwig is verstomd. Voor eeuwig? Wat mensenhanden maken is nooit eeuwig, soms zelfs een zeer kortstondig leven beschoren. Troost… eens zal de tijger ongetwijfeld zijn donderende stem weer laten horen. Als voorlopig ´in memoriam´ de volgende regels van vader:

“Na deze sprong (Wilhelminaval. J.v.B) verdwijnt de Asahan rivier over eenigen afstand. Een donkere boschkloof neemt haar weer op, het bosch sluit zich over haar heen en ze stroomt over een afstand van eenige kilometers bijna als een ondergrondse rivier door het nauwe boschdal, nergens zichtbaar en zelfs niet hoorbaar want het dichte bosch smoort elk geluid…..”

x
x
x

Naschrift januari 2017
Op Google Earth valt precies na te gaan welke veranderingen er in de Asahan rivier zijn aangebracht voor en na de Wilhelmina/Siguragura val. Diverse dammen zijn goed waarneembaar. De Asahan val is niet meer dan een luttel straaltje water geworden in de brede, nog steeds onbegroeide steile rotswand. De honderden meters hoge Aek Ponot val is nog steeds in volle glorie te bewonderen.
De centrale, volgens gids Butar ontworpen en gebouwd door Japanners, ver na de oorlog, werkte in 1986 niet.
Bij de eerste politiepost die met 5000 Rph moest worden bewerkt had hij mij voorgedaan als een Belg omdat zich ergens in het gebied een Belgische plantage bevond.
Er valt overigens de bouwers van de dammen niets te verwijten. Het paste in de ontwikkeling van dat gebied. Als Indië niet zo dramatisch snel van ons was verdwenen hadden ook Nederlanders deze stappen kunnen ondernemen. Nog onlangs ontmoette ik een telg uit een Gelderse papierfabrikantenfamilie. In zijn diensttijd na de oorlog op Sumatra was een van zijn opdrachten het zoeken naar een goede boomsoort voor een te stichten papierfabriek. Tot mijn verrassing bleek dat de pinus te zijn waarmee mijn vader als houtvester de Karo hoogvlakte in Batakland in de jaren dertig had laten beplanten om de kaalslag te compenseren….
Vraag die nog is blijven hangen. Als je een rivier afdamt kan ik me voorstellen dat de benedenloop jaren, wellicht tientallen jaren, droog ligt. Maar als het stuwmeer vol is zal er toch weer een afwatering nodig zijn. Waarom is de Asahan val dat water kwijt na al die jaren. Wie weet is er een lezer die dat kan uitleggen.´

Beetsterzwaag, januari 2017

Het ontstaan van de Asahan, in Toba Meer

Het ontstaan van de Asahan, in Toba Meer

V.l.n.r.: Wilhelmina waterval, en Sampuran Harimau/Tangga waterval

V.l.n.r.: Wilhelmina waterval, en Sampuran Harimau/Tangga waterval


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Een risicovolle onderneming

$
0
0

De mislukte thee-aanplant van Soember Gondo

Slechts dertien verkleurde landschapsfoto´s bevat album 823 van de collectie Foto zoekt Familie van het Tropenmuseum. De titel op het schutblad, “Soember Gondo, 1 Febr. 1928”, was het vertrekpunt van een onderneming.

tm823_soember-brantas_2

“Bloemenveld van Soember Brantas, December 1929”

Het ging goed met de cultures in Indië, in de jaren ´20. Zó goed dat bijna alle nog niet ontgonnen gronden werden bestudeerd om te worden toegevoegd aan het landbouwareaal.

Nico en Eddy Klay-Bickes (Moesson, 1976)

Nico en Eddy Klay-Bickes (Moesson, 1976)

Bij Poenten, boven Malang, waren de gronden in bezit van de onderneming Soember Brantas, beheerd door Nicolaas Klay (Pati, 1886) en zijn echtgenote Edwardine Bickes (Semarang, 1890).
In 1927 schreef de Indische Courant over dit bedrijf: “Wij vervolgen onze tocht (…) langs de dessa Toeloengredjo om tenslotte een plek te bereiken, waar een weg naar de boerderij Soember Brantas leidt, welke staat onder beheer van de heer N. Klay. De weg loopt door de kinatuinen en wanneer die bloeien is het een wondermooi gezicht, dat aan een sprookjesland doet denken. De boerderij van den heer Klay ligt op nagenoeg 5.600 voet hoogte op een der uitlopers van de Welirang. Een tocht naar deze boerderij loont de moeite zeer. Zij verzendt haar producten over enorme afstanden, levert steeds verse bloemen aan Soerabaja, zomede een beduidende hoeveelheid zuivelproducten.”

Een nieuwe onderneming

Bloemen en zuivel: dát waren dus de producten waar Klay zich in bekwaamde. De enige foto in het album waarop, althans van dichtbij, een mens is afgebeeld, is die van een bloemenveld met een geknielde inlandse werknemer. Klay, in de media een voortvarende ondernemer genoemd, had echter meer in zijn mars. In 1928 werd hij hoofdadministrateur (CEO zouden we nu zeggen) van de pas opgerichte naamloze vennootschap Soember Gondo. De Javasche Courant van 10 april 1928 vermeldde van deze onderneming: “N. V. Cultuur Mij. Soember Gondo. Directie: V. Ahn, Buitenzorg en H. Blom. Commisarissen: R. L. Koops, Soerabaja, J. J. La Feber, Bandoeng en Mr. R. Fruin, Buitenzorg. Zetel: Batavia. Doel: Verwerven en exploiteren van en deelnemen in landbouw-ondernemingen. Kapitaal: ƒ 800.000.—, geplaatst ƒ 160.000 (volg.). Aand. van ƒ 1000.— aan toonder.”

“Het verwerven en exploiteren van en deelnemen in landbouwondernemingen” was bij dergelijke oprichtingen een standaardzin die ruimte liet voor uitbreiding. Het begin, zó veel was duidelijk, was de aanplant van enkele honderden hectaren theestruiken op de hellingen van de Ardjoena, dichtbij de bron van de Kali Brantas en boven de veeweiden van Soember Brantas. Voor het zover was moest echter eerst nog het ´wildhoutbosch´ worden gekapt.

En hier zijn we aangeland bij het album. De meeste foto´s tonen een wat triest beeld van gekapte berghellingen met plantgaten. Van het bos resten slechts wat stronken. Het is echter onze perceptie die maakt dat de foto´s triest lijken. De fotograaf (was het Klay zélf? we weten het niet) was waarschijnlijk trots op deze beelden. Ze vertegenwoordigden het begin van een nieuwe onderneming, een nieuwe rijkdom.

Crisis

Terwijl de eerste theeplanten opgroeiden raakt de wereld in een crisis verzeild. De beurskrach van oktober 1929 raakte ook, en hard, de landbouwondernemingen in Nederlands-Indië. Een jaar later verschenen berichten in de krant als: “Amsterdam, 23 Januari (Aneta). Ter thee-veiling werden aangeboden : 9.795 kisten Java- en 3.582 kisten Sumatra-thee. Een beduidend kwantum bleef onverkocht. De stemming was flauw, terwijl de prijzen 1 tot 6 cents lager waren.” En dát iedere dag…

sg_vergaderingSoember Gondo had geen slechtere timing kunnen hebben. Op het moment dat de eerste theebladeren konden worden geoogst, waren de prijzen zó zeer gezakt dat het goedkoper was de struiken te laten uitlopen. Op 10 juni 1932 schreef het Soerabaijasch Handelsblad, onder de titel ´Onderneming gesloten´: “Nadat de exploitatie der thee-onderneming Soember Gondo op de Ardjoeno-helling nog enige tijd kon worden voortgezet door het verkopen van hout van nieuwe ontginningen, is de gehele onderneming momenteel verlaten. De administrateur, de heer N. Klay, is van zijne boven Poenten gelegen onderneming verhuisd naar Dinojo bij Malang. De twee geëmployeerden zijn reeds eerder heengegaan. Dit jaar kan de eerste thee van de jonge aanplant geproduceerd worden en in verband daarmede zou omstreeks dezen tijd de theefabriek gebouwd worden. Ook daarvan wordt niets meer gehoord.”

Het lijkt erop dat de onderneming geheel aan zijn lot werd overgelaten. Echter ook dat is niet helemaal waar. De geldschieters op West-Java moeten echter tijdens hun jaarlijkse aandeelhoudersvergadering zware woorden hebben gebruikt. Enkele jaren later probeerde Klay Soember Gondo nieuw leven in te blazen, zonder al te veel succes. Misschien was Klay wel geen thee-man, en hield hij meer van zijn bloemen en zijn vee. In 1941, minder dan twee maanden voor het begin van de oorlog, werd hij uit zijn functie ontheven en opgevolgd door W.L. Blanken. Natuurlijk overbodig te vermelden dat het ook deze bedrijfsvoerder niet is gelukt om Soember Gondo te laten overleven.

Van wat eens een bloeiende onderneming had moeten worden, resten ons slechts dertien verkleurde foto´s.

x

Theepépinières aan de voet van de Welirang

“Theepépinières aan de voet van de Welirang”

Bebouwde kom van Soember Gondo en Soember Brantas

“Bebouwde kom van Soember Gondo en Soember Brantas”

(zonder onderschrift)

(zonder onderschrift)

Ontginning van 1929, gedeeltelijk van plantgaten voorzien, het schoonbranden is nog niet beëindigd. Nov. ´29.

“Ontginning van 1929, gedeeltelijk van plantgaten voorzien, het schoonbranden is nog niet beëindigd. Nov. ´29.”

Het grote ravijn, dat uitloopt op Soember Brantas, ontgonnen.

“Het grote ravijn, dat uitloopt op Soember Brantas, ontgonnen.”

Terrein in 1928 met thee beplant, op achtergrond hellingen van de Andjasmoro

“Terrein in 1928 met thee beplant, op achtergrond hellingen van de Andjasmoro.”

Een der zwaarste hellingen ontgonnen in 1929 en van plantgaten voorzien

“Een der zwaarste hellingen ontgonnen in 1929 en van plantgaten voorzien.”

De voornaamste tak van de Brantas, waar de kweekbedden het water van krijgen

“De voornaamste tak van de Brantas, waar de kweekbedden het water van krijgen.”

Terrein plantklaar, december 1928

“Terrein plantklaar, December 1928”

Uitgestrekte weideterreinen aan de voet van de Welirang

“Uitgestrekte weideterreinen aan de voet van de Welirang.”

Warme bron van de Tjangar

“Warme bron van de Tjangar”


Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: Foto zoekt familie, Klay, Poenten, Soember Brantas, Soember Gondo

De vergeten acties van Papoea’s op Biak

$
0
0

Door Peter Schumacher    

Zonder de hulp van honderden Papoea’s op Nieuw Guinea had in de Tweede Wereldoorlog de opmars van de Amerikaanse legers van de Filippijnen naar Japan nog veel grotere vertraging opgelopen. Ook zouden er veel meer Amerikanen zijn gesneuveld. Honderden uit de plaatselijke bevolking gerekruteerde Papoea’s hebben vanwege de enorme kennis van land en cultuur  voor de oprukkende Amerikaanse legers en luchtmacht waardevol speurwerk verricht en Japanners gedood. Daarvoor hebben zij achteraf nooit voldoende waardering gekregen vanuit Den Haag en vanuit Washington. Ook dr. Loe de Jong maakt er in het betreffende deel 12 van zijn serie over Nederland en de Tweede Wereldoorlog weinig woorden aan vuil.

Papoea-vrijwilligers op Biak

Papoea-vrijwilligers op Biak

Dit was de mening van de inmiddels overleden Lourens Arie Smits, die in 1944-’45 bestuursambtenaar was op het net op de Japanners veroverde Nieuw-Guinese eiland Biak. Hij had in Australië met tientallen andere Nederlanders een opleiding gevolgd om als zogeheten Nica-officier het burgerlijk bestuur in bevrijde gebieden op zich te nemen. Nica is de Engelse afkorting van Netherlands Indies Civil Administration.

Eerste Amerikaanse landing

In november 1942 landden de Amerikanen bij Buna in het noord-oosten van het eiland Nieuw Guinea. Het plaatsje bestond uit niet meer dan wat hutten en klappertuinen, grenzend aan dik bebost regenwoud en een ondragelijk ongezond klimaat. De invasietroepen konden zich slechts ten koste van het verlies van duizenden doden – deels door tropische ziekten – in Buna handhaven en er uiteindelijk een redelijk verdedigbaar bruggenhoofd vestigen. Inmiddels hadden Australische troepen met behulp van Amerikaanse amfibievoertuigen de stad Finchhaven op de Japanners veroverd.

De volgende sprong naar het noordwesten zou, als ze in een zelfde tempo wilden oprukken, de Hansaabaai zijn. De oppercommandant van alle Amerikaanse  troepen in het gebied, generaal Douglas MacArthur, had haast en maande tot een hoger aanvalstempo. De keuze viel nu op het 1.500 km westelijker gelegen Hollandia, de hoofdstad van Nederlands Nieuw-Guinea, nu Jayapura geheten.

Lourens Arie Smits

Lourens Arie Smits

In 1990, enkele jaren voor zijn dood, sprak ik met Smits. Hij vertelde mij: “Om het Japanse garnizoen zo veel mogelijk te verrassen werd door middel van onderling radioverkeer de vijand de indruk gegeven dat de Amerikanen een invasie  van de Hansaabaai voorbereidden.  Toen op 22 april 1944 Hollandia werd aangevallen, bleken de Japanners inderdaad totaal misleid en volledig verrast. De Japanse bezettingsmacht van naar schatting 3.000 man vluchtte het binnenland in. Na de bezetting moesten er volgens MacArthurs aanvalsplan plan drie weken later daar drie vliegvelden zijn aangelegd om de verdere opmars te ondersteunen. Dat lukte. In Hollandia werd in sneltreinvaart een enorme basis aangelegd, compleet met een wegennet, hospitalen en voorraadloodsen. Het werd een van de grootste bases van de oorlog in dit gebied.”

Het volgende doel was het eiland Biak in de Geelvinkbaai. D-day was hier bepaald op 27 mei 1944. Andermaal moesten zo snel mogelijk na een succesvolle invasie in hoog tempo vliegvelden worden veroverd, aangelegd en uitgebreid. Vanuit Biak kwamen de Filippijnen binnen het bereik van de Amerikaanse bommenwerpers. De invasie verliep aanvankelijk zonder enige tegenstand, maar de Japanners hadden in Hollandia hun lesje geleerd. Ze lieten de Amerikanen komen en toen zij zich redelijk veilig waanden, openden de Japanners  van alle kanten het vuur.

Het eiland Biak

Het eiland Biak

Amerikanen beschoten vanuit grotten

Smits herinnerde zich precies hoe dat ging: “Biak heeft, juist op de plaats waar de Amerikanen landden, een groot aantal grotten. Die zitten deels in de heuvels, deels onder de grond. Ze zijn door gangen met elkaar verbonden. Vanuit deze grotten werden de Amerikanen voortdurend onder vuur genomen. Zonder dat de GI’s veel effectiefs terug konden doen.”

Overste Abdoel Kadir Widjojoadmodjo als commandant van de Nica op Nieuw-Guinea

Overste Abdoel Kadir Widjojoadmodjo als
commandant van de Nica op Nieuw-Guinea

Op hetzelfde moment dat de Amerikanen in Biak arriveerden kwam er ook een groep Nederlandse NICA-ambtenaren op het eiland aan. Onder hen bevond zich de toen 33-jarige Lou Smits en hun leider (Conica), in de rang van lt. kolonel, Abdoel Kadir Widjojoadmodjo. Smits herinnerde zich dat Abdoel Kadir een groot natuurlijk gezag had, waardoor hij bij de Nederlanders, de Papoea’s en bij de Amerikanen met groot respect werd bejegend.

De NICA-mensen hadden tijdens hun spoedcursus bestuursambtenaar in Australië ook Maleis geleerd, waardoor zij met de Papoea’s konden praten. De Biakkers koesterden een diepe haat jegens Japanners, omdat die tijdens hun bezetting keihard waren opgetreden. Duizenden van hen werden door de Japanners vermoord. De Amerikaanse opmars dreigde vast te lopen, omdat de Japanners vanuit heuvelgaten bleven schieten. Dat kostte de plaatselijke Amerikaanse commandant zijn kop. Hij werd vervangen. “Toen riepen de Amerikanen de hulp in van de Nica en dus ook van onze Papoea’s, die het terrein op Biak als hun broekzak kenden. Eén van onze Biakse gidsen wist precies waar op de top was van de heuvels waaruit de Amerikanen steeds werden beschoten. De opening werd, vertelde hij, aan het zicht ontrokken door de kruin van een boom die vanuit de grot groeide. Van hieruit moesten de Japanners dieper de grot in worden gejaagd. Die Biakse gids wist ook dat niet ver van die opening het Japanse hoofdkwartier was gelegen. In een gezamenlijke actie slopen Amerikaanse commando’s gegidst door onze Papoea’s voorzichtig de heuvel op en wierpen toen een grote hoeveelheid explosieven en benzine door de opening naar binnen. Deze methode beek hier, maar ook elders zeer effectief te zijn.  Na een vertraging van drie maanden kon generaal MacArthur, dank zij onze mensen, eindelijk doorgaan met zijn geplande opmars naar de Filippijnen en uiteindelijk Japan.”

De Japanners in de grotten dreigden te verhongeren. ’s Nachts stroopten ze de tuinen van de Biakkers af voor voedsel. Dit leidde weer tot een fanatieke klopjachten op de toch al gehate Japanners. “Wij  van  de NICA”, aldus Smit, “leidden Papoease vrijwilligers op, ook om hen in staat te stellen zo veel mogelijk nog rondzwervende Japanners te doden of te vangen. Die jacht werd  gestimuleerd door een nogal luguber bonussysteem: voor ieder ingeleverd rechter oor van een Japanner werd een zilveren rijksdaalder uitgeloofd. In totaal zijn er 1.700 rechter oren ingeleverd. Naar schatting zijn 5.000 Japanners door Papoea’s omgebracht. Nog enkele duizenden zouden door honger zijn omgekomen of pleegden zelfmoord. Slechts ruim 300 Japanners gaven zich over.”

De jacht op de Japanse vice-admiraal Senda

De Amerikanen toonden wel begrip voor de drastische acties van de plaatselijke bevolking, maar ze wilden een hoge officier, bij voorkeur de plaatselijke commandant, vice-admiraal Senda Sadatoshi, levend in handen krijgen. Die zou hen dan geheime posities van Japanse troepen en gecamoufleerde vliegvelden in noordwest Nieuw-Guinea en op de route naar de Filippijnen kunnen leveren.  Smit: “Wij als NICA kregen de opdracht om met onze Papoea-gidsen die man op te sporen en op te brengen. Het signalement luidde: kort van gestalte  en een zwarte baard. Bij gevangenneming werd door de Amerikanen een militaire onderscheiding in het vooruitzicht gesteld. Op een gegeven moment was Senda gelokaliseerd. Eén van de Papoea-gidsen wist ongemerkt Senda’s tent binnen te sluipen. De generaal was er niet, maar de gids wist wel een tas vol met belangrijke militaire documenten uit de tent mee te nemen. Daar waren de Amerikanen zeer verheugd over. De jacht op Senda ging door. Enige weken later kwam een Papoea bij toeval in het oerwoud Senda tegen. De man kon zijn haat niet onderdrukken en sloeg Senda met een hakmes dood. Geen onderscheiding.”

Bij Mapai ging het mis

Volgens Smits liep een missie ook wel eens verkeerd af. “Zoals gezegd waren de Papoea’s op zoek naar verborgen Japanse posities in de jungle goud waard. Meestal waren zij de Japanners te slim af, maar deze keer helaas niet. In augustus 1944 vervoerde een motortorpedoboot drie Papoea’s vanuit het eiland Biak 200 kilometer naar het noorden op weg naar de Mapia Eilanden. Hun opdracht was om uit te vinden waar precies de Japanners een waarnemingspost of radarstation hadden. Dit station volgde de bewegingen van de Amerikaanse vloot op weg naar de Filippijnen en uiteindelijk naar Japan. Die Japanse waarnemingspost was zo goed gecamoufleerd dat hij niet gebombardeerd kon worden. De Papoea’s moesten die post heel precies lokaliseren. De opzet was dat de Papoease spionnen enkele mijlen uit de kust zouden overstappen op prauwen om vervolgens nagenoeg ongemerkt te landen en dan op zoek te gaan naar die Japanse afluisterpost. Ze zijn nooit teruggekeerd. Later is gebleken dat hun schip  door de Japanners is ontdekt en de bemanning is gearresteerd en gedood. Het is de enige van de tientallen sabotage- en spionagemissies die Papoea-vrijwilligers in het belang van de Amerikaanse opmars hebben uitgevoerd die mislukt is. De Amerikanen hadden toen geen andere keus dan om Mapei te landen en met achterlating van enkele gesneuvelden de radarpost te veroveren en te vernietigen.”

NICA Ziekenhuis op Biak

NICA Ziekenhuis op Biak

Geen erkenning rol Papoea’s

Tot grote teleurstelling van Smits noemt oud-generaal en Pacific-strijder  Robert L. Eigelberger in zijn boek Jungle Road to Tokyo niet éénmaal de  belangrijke bijdragen in de strijd van de Papoea-vrijwilligers, noch de Nica-officieren. Toch herinnert Smits zich dat de Amerikanen buitengewoon waren ingenomen met het onder zijn leiding verrichte spionagewerk en de missies van de Biakse Papoea’s. Dat ging zelf zo ver dat Smitty, zoals de plaatselijke Amerikaanse commandant hem noemde,  het vererende verzoek kreeg  om ook op de Filippijnen het spionagewerk te leiden. Smits bedankte voor de eer, met het argument dat er op Biak nog heel veel werk te doen was.

Bij de gevechten met de Japanners in en rond Biak sneuvelden volgens officiële cijfers 474 Amerikanen en raakten 2.428 van hen gewond. Smits is er van overtuigd dat dit er veel meer waren geweest zonder de loyale en soms fanatieke inzet van zo veel plaatselijke gidsen.

Met hun tactiek hadden de Japanners in Biak de Amerikanen dus zeker drie maanden opgehouden. Datzelfde deden zij in Peleliu, Iwo Jima en Okinawa. Dat kostte de Amerikanen iedere keer weer honderden, soms duizenden gesneuvelden. Een aanval op Japan en de strijd daar zouden nog veel meer slachtoffers onder de Amerikaanse troepen veroorzaken. Die aanname heeft mede bepaald dat Japan met twee atoombommen op de knieën is gedwongen.

Via ruzie op Sumatra na bijna zes jaar terug naar Nederland

Nadat Japan zich in augustus 1945 had overgegeven wilde Smits na vijf jaren wel weer eens naar huis, naar vrouw en kind. Dat kon niet. Hij moest nu als NICA-officier aan de slag op in Padang op Sumatra. Het militaire bewind daar was tijdelijk in Britse handen. Hij ergerde zich blauw aan het optreden van de Britten en zinde er op om de plaatselijke commandant een hak te zetten. Dat lekte uit en Smits ‘vluchtte’ naar Batavia, waar hij zo snel mogelijk op een boot naar Nederland werd gezet. Daarbij kreeg hij de hulp van zijn oude chef Abdoel Kadir, die als Conica deel uitmaakte van de staf van lt. goeverneur-generaal H.J. van Mook.

De oud-politieman maakte in Nederland snel carriëre en werd korpschef in Huizen/Naarden, waar hij zich ook vaderlijk ontfermd over de Ambonezen die daar in 1951 in een kamp waren ondergebracht.

Van Nederlandse zijde hield de waardering voor de acties van de Papoea’s ook niet over. Uit een onderzoekje van Smits bleek dat er zelfs nog geen begin was gemaakt om de weduwen van gevallen Papoea-strijders financieel te compenseren. Dat vond hij schandelijk en daar moest wat aangedaan worden.

Na zijn pensionering als politiecommandant, begin jaren ‘80, besluit hij terug te gaan naar Nieuw Guinea om te zien hoe zijn voormalige Papoea-strijders het maken. Dat lukt hem niet meteen, maar met behulp van een aantal oude Indonesische connecties krijgt hij het voor elkaar om in 1985 Biak te bezoeken. “De eerste avond daar”, vertelt Smits, “liep ik het strand op. Een plek waar ik zo veel had meegemaakt. Ik had niet de illusie dat er nog mensen zouden zijn die mij na zo veel jaren nog zouden herinneren, of herkennen, maar het tegendeel bleek waar. De eerste Papoea’s die ik daar tegen kwam herkende ‘bapa’ Smits onmiddellijk. Het bericht  dat ik terug was gekomen verspreidde zich razend snel over het eiland. Het was ontzettend ontroerend. Velen huilden en voelden aan me. Ze konden het haast niet geloven. Ons hotel werd belegerd. Door die enorme drukte gingen we naar een week toch maar weer terug naar Jayapura.”

Inmiddels werd Smits’ angstige vermoeden dat de moedige Papoea-strijders nooit enige compensatie uit Nederland hadden ontvangen, bevestigd. Hij beloofde hen daar in Nederlands alles aan te zullen doen. In Den Haag bleek dat deze mensen onder geen enkele bestaande uitkerings- dan wel pensioenregeling vielen. Alleen zij die waren overgegaan naar het KNIL en daar minstens drie-en-een-half jaar hadden gediend, konden een minimaal pensioentje krijgen. Na het schrijven en verzenden van tientallen verzoekschriften lukte het hem dit slechts voor een klein aantal Papoease oud-strijders voor elkaar te krijgen. Smits heeft ook nog op eigen initiatief geld bijeen gebracht om op Biak ‘uit dank van het Nederlandse volk’ een ziekenhuisje te laten bouwen.

x
x

Lourens Arie Smits werd in 1911 geboren. Hij ging bij de politie, trouwde en kreeg een dochtertje. Smits werd in 1940 opgeroepen voor de dienstplicht. Hij werd matroos bij de Koninklijke Marine in Den Helder. Zijn schip wist nog net voor dat Nederland voor de Duitsers werd bezet naar Engeland te ontkomen. Daar nam zijn schip regelmatig deel aan zeer gevaarlijk patrouilles voor de Britse kust. Volgens Smits was het een klein wonder dat zij nooit door een Duitse U-boot zijn aangevallen en getorpedeerd. Hij voelde er niets voor in Engeland te blijven hangen en gaf zich op voor een positie waar hij zich nuttig kon maken. De Nederlandse regering in Londen besloot hem naar Curaçao te sturen. Daar werd hij gedemobiliseerd en aangesteld als rechercheur. Het politieapparaat in Willemstad bleek er zo vreselijk corrupt te zijn dat hij ontslag nam en om een nieuwe bestemming vroeg. Dat werd Australië. Smits moest zelf maar uitzoeken hoe hij er kwam. Per boot, trein en veel wachten in San Francisco kwam hij na 3 maanden (het was inmiddels 1943) via Nieuw Zeeland in Australië aan. Daar kreeg hij een spoedopleiding voor koloniaal bestuurder en werd zo NICA-ambtenaar met de rang van officier.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Hoe een weduwe de Nederlandse staat deed buigen

$
0
0

Buitengerechtelijke executie

Op 21 december 1948 wordt de regeringssecretaris van de jonge republiek Indonesië door Nederlandse militairen vermoord. Zijn vrouw sleept de Staat der Nederlanden voor de rechter – en wint. Reconstructie van een vergeten affaire.

Foto uit 1932 van Indonesische studenten in Nederland. De latere regeringssecretaris Masdoelhak Nasoetion is tweede van rechts. (Kitlv)

Foto uit 1932 van Indonesische studenten in Nederland. De latere regeringssecretaris Masdoelhak Nasoetion is tweede van rechts. (Kitlv)

Door Frank Vermeulen

Een paar kilometer buiten Kaliurang laat sergeant-majoor Marinus Geelhoed de jeep bij een bocht in de weg stilhouden. De vijf Indonesiërs in de aanhangwagen moeten uitstappen. Ze worden een bamboebos ingevoerd over een smal pad. Voorop loopt Masdoelhak Nasoetion, de belangrijkste gevangene. Hij is adviseur, regeringssecretaris en goede vriend van Mohammed Hatta, de vicepresident van de jonge republiek Indonesië. Met president Soekarno proclameerde Hatta ruim drie jaar eerder, op 17 augustus 1945, de onafhankelijkheid van Indonesië. Sindsdien is de voormalige kolonie gewikkeld in een gewelddadige dekolonisatieoorlog met het voormalig moederland.

mnasution_kaliurangAchter Nasoetion lopen in ganzenpas Geelhoed en de Molukse soldaten Tupumahu en Walanda. Zij worden gevolgd door de andere gevangenen: hoofd van politie Soemarsono, een lijfwacht wiens naam onbekend is gebleven, het hoofd bosbouw Dirdjoatmodjo en majoor Tjé Agoes Kiemas van de TNI, het leger van de republiek. Achteraan loopt korporaal Peter van Haalem. De Nederlandse militairen behoren allen tot het Korps Speciale Troepen, opgericht door kapitein Raymond Westerling, berucht vanwege de bloedige ‘pacificatie’ van Sulawesi begin 1947. 

Ongeveer honderd meter van de weg moeten de vier achterste gevangenen hurken op de rand van een ravijn. Ze worden onder schot gehouden door Van Haalem, die gewapend is met een vlammenwerper en een pistool. Geelhoed zegt tegen Nasoetion: „Ga jij eerst maar mee”. En hij loopt met hem, gevolgd door Tupumahu en Walanda, voorbij twee huizen die daar staan. Dan schiet Geelhoed met zijn karabijn Nasoetion door het hoofd. Getuigen zeggen later dat ze „afgrijselijk gekerm” van het slachtoffer hebben gehoord.

De gevangenen die Van Haalem onder schot houdt, raken in paniek. Dirdjoatmodjo rent er vandoor. Van Haalem probeert de drie overigen met zijn vlammenwerper te doden maar het apparaat werkt niet. Terwijl de korporaal de anderen te hulp schreeuwt, schiet hij nu met zijn pistool de lijfwacht dood. Als hij zijn wapen op Kiemas richt, grijpt die zijn pols vast. Kiemas wordt drie keer getroffen, maar niet dodelijk. Van Haalem trapt hem het ravijn in, en schiet ook Soemarsono dood. Dan krijgt hij zijn vlammenwerper aan de praat en verbrandt de lichamen van de twee gedode slachtoffers. Geelhoed komt aangerend met de anderen en verklaart later: „Ik zag nog een gevangene lopen en wij hebben op hem geschoten. Daarna zag ik dat er twee doden lagen die nog rookten.” Dirdjoatmodjo en Kiemas overleven de schietpartij en zullen later hun relaas vertellen aan de militaire politie.

De dood van Nasoetion was een moord in de hoogste politieke kringen in Indonesië. De kwestie werd aanhangig gemaakt bij de VN en in politiek Den Haag en figureerde kort in de media. De kwestie duikt later beknopt op in schriftelijke bronnen.

Hier wordt voor het eerst, aan de hand van eigen onderzoek, gereconstrueerd wat er is gebeurd in Kaliurang. En hoe de zaak-Nasoetion uiteindelijk leidde tot de eerste juridische nederlaag van de Nederlandse Staat in verband met moorddadig optreden van een Nederlandse militair tijdens de dekolonisatieoorlog in Indonesië.

Kraamvrouwenkoorts

Nasoetion met zijn vrouw Adriana Nasoetion-Van der Have.

Nasoetion met zijn vrouw Adriana Nasoetion-Van der Have.

Adriana van der Have (36) is de vrouw van Nasoetion (39). Op het moment dat haar man wordt vermoord, op 21 december 1948, bevindt zij zich in het ziekenhuis van Yogyakarta, 23 kilometer ten zuiden van Kaliurang, herinnert zich hun oudste zoon Soeloeng Nasoetion (75).

Daar, in dat wat koelere, hooggelegen vakantieoord op de helling van de vulkaan Merapi wonen de leiders van de republiek. Het gezin Nasoetion woont er nu al een jaar in het huis Air Langga. Het dorp is dat hele jaar toneel geweest van onderhandelingen tussen Nederland en de republiek onder auspiciën van de zogeheten Commissie van Goede Diensten van de Verenigde Naties.

Tot dan toe was het een tamelijk ontspannen tijd met veel sociaal contact tussen de families Soekarno, Hatta en Nasoetion.

Adriana van der Have is drie dagen eerder bevallen van een vierde zoon en heeft kraamvrouwenkoorts. Nasoetion is meteen na de geboorte langs gekomen om zijn vrouw en jongste kind te bezoeken. Dat was de laatste keer dat zij hem zag.

Van der Have maakte als 20-jarige kennis met Hatta. Die was economiestudent aan de Nederlandsche Handels Hogeschool (voorganger van de Erasmus Universiteit Rotterdam). Hij kreeg privéonderwijs bij haar vader, die accountant was. Via Hatta leerde ze Nasoetion kennen en raakte ze enthousiast over hun ideaal: een onafhankelijk Indonesië.

Een huwelijk tussen het Nederlandse burgermeisje en Nasoetion wordt door diens familie, het vorstenhuis van Tapanuli in Noord-Sumatra, aanvankelijk afgekeurd. De familie zoekt naar een geschikte adellijke partner voor de prins. Om problemen te voorkomen vertrekt Nasoetion daarom voor drie jaar naar Parijs waar hij journalistiek studeert aan de Sorbonne. Na zijn terugkeer wordt er toch getrouwd. Het paar gaat in Utrecht wonen waar zij kostwinner wordt als chemisch analist op het laboratorium van Volksgezondheid. Nasoetion promoveert in 1943 in de Indologie. Na de oorlog belandt het paar via enige omwegen in Yogyakarta.

Operatie Kraai

De republikeinse regering verwacht rond Kerst 1948 een nieuwe aanval van Nederland. Soekarno, Hatta en oud-premier Soetan Sjahrir bevinden zich daarom in Yogyakarta, de regeringszetel van de republiek. Nasoetion is achtergebleven in Kaliurang en door Hatta gevraagd om alle regeringsdocumenten te vernietigen.

Op zondagochtend 19 december begint generaal Simon Spoor, de legercommandant in Indonesië, Operatie Kraai. Dit grootscheeps militair offensief is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als Tweede Politionele Actie. De Indonesiërs noemen het Agresi Militer Belanda II, de Tweede Nederlandse Militaire Agressie.

Nederland is de moeizame onderhandelingen in Kaliurang over de toekomstige staatkundige verhoudingen met Soekarno beu en wil een beslissing forceren. Door de republiek te „onthoofden”, zoals Rémy Limpach schrijft in De Brandende kampongs van generaal Spoor, oftewel door de regeringszetel te bezetten en de leiding van de republiek gevangen te nemen, denkt Nederland het verzet te kunnen breken.

Militair is de operatie een succes. Uit het dagrapport van kapitein J.W. Westerhoff, commandant-operatiën van het Korps Speciale Troepen (KST), blijkt dat zij om twee uur ’s middags het paleis van Soekarno zonder enige verliezen hebben bereikt, en eigenlijk ook zonder noemenswaardige tegenstand. „Het voorpeleton van troep III werd door de lijfwacht van Soekarno beschoten. Het vuur werd krachtig beantwoord! Resultaat was dat Soekarno en Soetan Sjahrir naar buiten kwamen met een witte vlag en zich overgaven.”

De Indonesische politici poseren met de Nederlandse commandant voor een foto op de voorgalerij. Er zijn ook bewegende beelden van een glimlachende Soekarno die ontspannen een sigaret rookt met de Nederlandse officier van justitie die hem heeft gearresteerd. Soekarno weet dat de hele wereld toekijkt en in diplomatiek opzicht is Operatie Kraai voor hem waarschijnlijk een beslissend succes. De VN-veiligheidsraad veroordeelt het Nederlandse optreden en stelt een orgaan in dat de soevereiniteitsoverdracht moet voorbereiden, de UNCI (United Nations Commission for Indonesia). De VS, waar gesproken wordt over the senile and ineffectual imperialism van Nederland, dreigen met intrekking van de Marshallhulp.

Na de inname van Yogyakarta in 1948 poseert de regering-Soekarno met de overwinnaar, vlnr Soetan Sjahrir, luitenant-kolonel Van Beek, Soekarno en Hatta. (NA)

Na de inname van Yogyakarta in 1948 poseert de regering-Soekarno met de overwinnaar, vlnr Soetan Sjahrir, luitenant-kolonel Van Beek, Soekarno en Hatta. (NA)

Zwijgplicht

Als Van der Have op 29 december door een Nederlands militair konvooi naar Kaliurang is teruggebracht, vindt zij haar huis Air Langga geplunderd terug. Haar ‘kokkie’ blijkt zich min of meer over haar drie zoons van zeven, vier en drie jaar te hebben ontfermd. Van buren hoort zij dat haar man door de Nederlanders is meegenomen. Een Nederlandse officier vertelt haar begin januari 1949 dat Nasoetion waarschijnlijk is vermoord. Haar wordt zwijgplicht opgelegd, ze mag niets over de moord bekendmaken in Nederland. Van der Have trekt zich er niets van aan en stuurt via via een bericht aan haar moeder. Bij gevolg krijgt ze huisarrest opgelegd in Yogyakarta. Maar ook de republikeinse regering brengt de moord naar buiten door de kwestie aanhangig te maken bij de VN.

Er verschijnen in februari 1949 berichten in Nederlandse en Amerikaanse kranten over de moord op Nasoetion. De Chicago Tribune schrijft bijvoorbeeld dat de zaak-Nasoetion een van de ergste is van de beschuldigingen die Indonesië op dat moment naar voren brengt in de VN.

In politiek Den Haag heerst na Operatie Kraai een crisissfeer. Verantwoordelijk minister Sassen van Overzeese Gebiedsdelen treedt op 11 februari af. In het hieropvolgende Kamerdebat stelt de CPN ook de moord op Nasoetion aan de orde.

Historicus Jaap de Moor beschrijft in Westerlings oorlog (1999) hoe Van der Have er in februari in slaagt via Nederlandse vrienden haar relaas op het bureau te laten belanden bij de minister a.i. van Overzeese Gebiedsdelen, Van Maarsseveen. Die dringt aan op onderzoek bij de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indonesië, zeg maar de hoogste civiele gezagdrager, oud-premier Beel. De druk wordt verder opgevoerd na een klacht van de republiek over de moord: ook de VN vraagt om opheldering. Begin maart vraagt Beel generaal Spoor een onderzoek in te stellen. Dan wordt het stil. Maar de auditeur-militair mr. E.Bonn is in april 1949 wel degelijk aan het werk gegaan, zoals later blijkt.

Het huis in Kaliurang waar Masdoelhak Nasoetion werd gearresteerd. (Dewi Elbers)

Het huis in Kaliurang waar Masdoelhak Nasoetion werd gearresteerd. (Dewi Elbers)

Claim

Het is inmiddels 1950. Indonesië is onafhankelijk. Adriana van der Have heeft op voorspraak van Hatta een functie als lector aangeboden gekregen aan de hogeschool van Bandung. En op 1 mei belandt een advocatenbrief op het bureau van de minister van Oorlog in Den Haag. De weduwe eist compensatie: bijna tweehonderdduizend gulden. Op dat moment een forse claim.

Antwoord van de Minister (NA)

Antwoord van de Minister (NA)

De minister, en namens deze de secretaris-generaal, antwoordt eind september met een briefje van vier zinnen: Nederland acht zich niet aansprakelijk voor de onrechtmatige daad die haar is aangedaan. Aansprakelijk is namelijk Indonesië dat door de soevereiniteitsoverdracht de rechtspersoonlijkheid van Nederlands-Indië heeft overgenomen. „Eventuele aanspraken, welke mevrouw A. Nasoetion-van der Have op grond van de in uw brief gestelde feiten zou menen te kunnen geldend maken, zouden (…) niet behoren te worden gericht tot de Staat der Nederlanden, doch tot de rechtspersoon Indonesië.” Later zal de rechter hieruit concluderen dat de Staat de gepleegde feiten door de Nederlandse militairen en het feit dat Van der Have recht heeft op schadevergoeding dus niet ontkent.

Maar zover is het nog niet: in oktober 1951 staat de zaak stil en Van der Have vraagt haar advocaten contact te zoeken met de Leidse hoogleraar E. Meijers, grondlegger van het Nieuw Burgerlijk Wetboek en dus een juridische halfgod in die tijd. Bovendien is een neef van hem getrouwd met een zus van Van der Have.

Meijers antwoordt de advocaten met een woedend briefje. Hij spreekt er zijn „verwondering” over uit dat zij tien maanden niets aan de zaak gedaan hebben. „Drukke werkzaamheden kunnen onmogelijk een excuus zijn een zaak zó lang te laten rusten.” Aan Adriana van der Have schrijft Meijers gelijktijdig, het is 8 oktober 1951, dat hij het grondig met het standpunt van de Nederlandse staat oneens is. „(Ik acht het) een schande, dat Nederland in deze zich aan aansprakelijkheid onttrekken wil, met de bewering: gij moet U voor een zodanige vordering tot Indonesië wenden.”

Soeloeng Nasoetion was op dat moment tien jaar oud. „In het begin stampte mijn moeder woedend rond door het huis, terwijl ze schreeuwde: ‘Waarom is er geen reactie? Waarom is er geen recht? Waarom?’ Later hield dat op.”

Van der Have neemt een nieuwe advocaat: Karel van Rijckevorsel, tevens aanstaand lid van de Tweede Kamer voor de KVP. Hij doet wat de eerste twee advocaten hebben nagelaten: hij spant namens Van der Have, inmiddels Indonesisch staatsburger, een proces aan tegen de Staat. En hij stelt een dossier samen.

Daarin bevinden zich onder meer de getuigenverhoren van de auditeur-militair Bonn van de soldaten Tupumahu en Walanda van mei 1949. En het verhoor van Geelhoed door twee onderzoekers, de officieren van justitie C. van Rij en W.J.H. Stam, die in 1949 naar Indonesië werden gestuurd om onderzoek te doen naar „de beweerde excessen door Nederlandse militairen”. Hoe dat nog steeds vertrouwelijke rapport in handen kon komen van een advocaat, blijft onopgehelderd.

Kippen schieten

Uit deze stukken, uit de Excessennota (1969) en uit militaire dagrapporten aanwezig in het Nationaal Archief blijkt dat op 20 december 1948, de dag na de inname van Yogyakarta, een groep van 110 commando’s van het Korps Speciale Troepen opdracht kreeg de waterbronnen van de stad veilig te stellen bij Kaliurang. De troep onder commando van luitenant R.F. de Mey, rukt uit in jeeps. Om drie uur ’s middags wordt Kaliurang bereikt en „gezuiverd”. Het ‘actieverslag’ meldt dat de aanwezige VN-onderhandelaars van de Commissie van Goede Diensten zijn gelast binnen te blijven. Zij hebben dus niet kunnen zien hoe militairen Nasoetion arresteerden en afvoerden naar het ‘Hotel Kalioerang’. Bij zijn arrestatie werd zo hardhandig opgetreden dat hij een verbrijzelde onderkaak opliep.

Soeloeng Nasoetion was met zijn broertjes in de kamer: „Er werd op de deur geklopt. Mijn vader deed de deur open en kreeg meteen een geweerkolf in zijn gezicht.” Het huis werd geplunderd, zegt hij, en zijn vader afgevoerd. „Tegen mij zei hij: ‘Zorg altijd voor je broertjes en voor je moeder.’” Soeloeng zag zijn vader niet meer terug.

In het hotel worden ’s avonds ook de vier andere gevangenen binnengebracht en verhoord.

Verklaring Marinus Geelhoed (NA)

Verklaring Marinus Geelhoed (NA)

Geelhoed verklaart tegenover de onderzoekers Van Rij en Stam dat het aanvankelijk niet de bedoeling was de gevangenen te doden. Maar als de militairen later op hun kamer liggen, geeft luitenant De Mey, commandant van de 2e compagnie paratroepen, opdracht de gevangenen de volgende dag „op te ruimen”. „Door de luitenant is toen gezegd dat we daarbij de vlammenwerper moesten gebruiken.” Het apparaat was kapot geweest en moest, volgens Geelhoed, worden „uitgeprobeerd”. „Het was de bedoeling de mensen met de vlammenwerper te doden.”

De volgende ochtend worden de gevangen in de jeep gezet met de mededeling dat ze meegaan „op kippenjacht”. Het actieverslag van de bezetting van Kaliurang maakt melding van een sectie die om negen uur wordt uitgestuurd „om rijst bijeen te zoeken”. Twee uur later staat er: „Patrouille keert terug zonder rijst.” Bij „bijzonderheden” is ingevuld: „Gene”.

Als reden voor de moord op Nasoetion geeft Geelhoed dat zijn meerderen denken kolonel Abdul Harris Nasoetion, befaamd commandant van de republikeinse Siliwangidivisie, in handen te hebben. Waarom de andere gevangenen dan ook dood moesten, wordt hem niet gevraagd. Ook is onduidelijk waarom alle aandacht van de onderzoekers, ook die van auditeur-militair Bonn, gericht is op Geelhoed en niet op de officier, luitenant De Mey, die hem opdracht gaf. Zij beiden worden in verband gebracht met een reeks bloedige incidenten, zoals twee weken na Operatie Kraai bij Operatie Modder: het bloedbad dat de paratroepen van het Korps Speciale Troepen aanrichtten in de oliestad Rengat in Sumatra.

Bonn komt na het verhoor van Tupumahu en Walanda, begin mei 1949, tot de conclusie dat Geelhoed moet worden vervolgd. „Het behoeft m.i. wel geen betoog dat ook de sergeant-majoor Geelhoed zich heeft schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor geen aannemelijk excuus is aan te voeren.”

Aan Van Rij en Stam vertelt Geelhoed zeven maanden later dat het van vervolging nooit gekomen is. Hij raakte gewond bij een actie in april in West-Java en kreeg in het ziekenhuis een briefje van De Mey dat hij moest simuleren dat hij nog lang niet beter was. De vraag blijft hoe zijn berechting buiten beeld is geraakt.

‘Ruim die wijven ook maar op’

Van Rij en Stam ondervragen Geelhoed ook naar aanleiding van een moordpartij op 19 december, twee dagen voor de moord op Nasoetion, en vlak nadat de parachutisten van het Korps Speciale Troepen het vliegveld Maguwo bij Yogyakarta hebben veroverd. Para’s van de speciale troepen houden een auto aan met daarin twee vrouwen, een chauffeur en twee hoge functionarissen uit de staf van vice-president Hatta. De mannen moeten in een greppel zitten bij vier andere gevangenen.

Geelhoed verklaart dat hij een pistool vond bij een van de mannen en dat hij het vuur opende omdat de man wilde schieten. Vervolgens werd de hele groep neergeschoten. De vrouwen werden gespaard. Ook bij deze actie is luitenant De Mey aanwezig. Hij wilde wél dat de vrouwen werden gedood maar dat bevel werd niet opgevolgd. „Luitenant De Mey was erbij. Toen het schieten afgelopen was, zag ik hem. Hij zei toen ten aanzien van die vrouwen: ‘Ruim die wijven ook maar op’. Ik heb dat niet gedaan.” Volgens Geelhoed handelde hij onder grote psychische druk. „De fout met mij is geweest, dat ik te lang in de acties heb gezeten. Het is mij te zwaar geworden. Daardoor ben ik tot al deze dingen gekomen.”

Over luitenant De Mey zegt Geelhoed ook dat deze vaker het bevel had gegeven om mensen te doden. „De opvatting van luitenant De Mey was altijd: ‘Alles opruimen om geen risico’s te nemen’.”

In het gelijk gesteld

Van Rijckevorsel is twee jaar bezig met het proces tegen de Staat, die bij het standpunt blijft niet aansprakelijk te zijn voor wat de Nederlandse troepen in Indonesië gedaan hebben. Maar op 13 januari 1953 schrijft Van Rijckevorsel aan Van der Have dat de rechtbank haar in het gelijk heeft gesteld: „…de Staat der Nederlanden is aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de moord op Uw echtgenoot”. De Staat is verder veroordeeld tot betaling „van een bepaald bedrag” waarvan de hoogte nog moet worden vastgesteld. Van Rijckevorsel, inmiddels Kamerlid, hoopt dat het vonnis rechtspolitieke gevolgen zal krijgen: „Uit de wijze waarop de Rechtbank het vonnis heeft gemotiveerd, is mij in ieder geval gebleken dat ook de Rechtbank dit een zeer belangrijk vonnis acht, daar U zult begrijpen dat de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor onrechtmatige daden door ons leger in Indonesië gepleegd, zeer belangrijke financiële gevolgen heeft. Het eerste vonnis is in uw zaak gewezen, doch de kans is groot, dat als gevolg daarvan meerdere acties tegen de Staat zullen worden ingesteld.” Dat laatste zou nog bijna veertig jaar duren.

Brief van weduwe aan advocaat Van Rijckevorsel (NA)

Brief van weduwe aan advocaat Van Rijckevorsel (NA)

Van Rijckevorsel komt in de tien daaropvolgende maanden met de landsadvocaat tot een schikking. De Staat heeft hoger beroep aangetekend maar betaalt, na veel gesjacher, een bedrag van ruim 149.000 gulden en wijst aansprakelijkheid af. Van der Have accepteert het geld maar houdt vol dat Nederland wel degelijk aansprakelijk is.

De weduwe is dolgelukkig. In een brief aan Van Rijckevorsel schrijft ze op 18 november 1953, vijf jaar nadat haar man werd vermoord: „Dat ik heel dankbaar ben dat U erin geslaagd bent deze hele kwestie zo prachtig af te wikkelen kan ik niet onder woorden brengen.”

Het duurt tot 21 januari 1954 tot Van Rijckevorsel het bedrag ontvangt op zijn rekening en kan overmaken naar de bank van Adriana van der Have.

Hoogste onderscheiding

Sergeant-majoor Marinus Geelhoed is nooit vervolgd voor de moord op Nasoetion op 21 december 1948 bij Kaliurang. Evenmin voor het doodschieten van ongewapende burgers na inname van het vliegveld Maguwo op 19 december. Noch voor enig ander mogelijk vergrijp tijdens de dekolonisatieoorlog. Hij ontving wel op 9 november 1949 de Bronzen Leeuw, de op een na hoogste militaire onderscheiding.

Ook luitenant R.F. de Mey, die waarschijnlijk de opdracht gaf tot de moord op Nasoetion en de andere gevangenen, is daarvoor nooit vervolgd. Noch voor mogelijke andere oorlogsmisdaden.

Adriana van der Have overleed in 1994 in Bandung. Haar zoons namen op 6 november 2002 de hoogste onderscheiding van de republiek Indonesië, de Bintang Mahaputra Utama, in ontvangst, postuum toegekend aan hun vader Masdoelhak Nasoetion uit handen van toenmalig president Megawati Soekarnoputri. Zij is een dochter van Soekarno en inmiddels weduwe van de in 2013 overleden Taufiq Kiemas, voorzitter van het Indonesisch parlement (2009-2013) en zoon van Tjé Agoes Kiemas, die de moordpartij bij Kaliurang overleefde.

x
x

Eerste zaak over militair geweld
Dit artikel is een reconstructie van het proces van weduwe Adriana Nasoetion-Van der Have na de moord op haar man door een Nederlandse commando. De Haagse rechtbank stelt op 12 januari 1953 de Nederlandse Staat aansprakelijk voor de schade die zij leed ten gevolge van de moord.
Het is de eerste keer dat een slachtoffer van Nederlands militair geweld in Indonsië in het gelijk wordt gesteld. Hoewel er vele duizenden andere slachtoffers zijn, volgen er tot 2009 geen vergelijkbare claims. De zaak-Nasoetion raakt in de vergetelheid.
In 2009 begon het proces van de ‘weduwen van Rawagede’ tegen de Staat. Zij werden in 2012 in het gelijk gesteld. Tot nu toe is gedacht dat niet eerder een dergelijk proces was gevoerd.
In deze uitzending van Andere Tijden vertelde (onder anderen) Peter van Haalem 10 jaar geleden over zijn ervaringen in Indonesië.

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 28 januari 2017.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

´Over de moord op mijn vader werd thuis niet gesproken´

$
0
0

Getroffenen door Nederlands militair geweld in Indonesië bleven lang onopgemerkt. „Het is nog altijd een open kwestie.”

Door Frank Vermeulen

Soeloeng Hamonangan Nasoetion (1941) was zeven jaar oud toen hij er getuige van was dat Nederlandse militairen op 20 december 1948 zijn vader met veel geweld arresteerden in Kaliurang bij Yogyakarta in Midden-Java. Zijn vader, Masdoelhak Nasoetion, was een belangrijke adviseur van Mohammed Hatta, vicepresident van Indonesië.

Masdoelhak Nasoetion (met baret) bij zijn promotie in 1943 in Utrecht. (Kitlv)

Masdoelhak Nasoetion (met baret) bij zijn promotie in 1943 in Utrecht. (Kitlv)

Masdoelhak werd door de Nederlanders doodgeschoten. De militair die dit deed, is nooit vervolgd. Soeloengs moeder spande een proces aan en kwam in 1953 als eerste Indonesische oorlogsgetroffene tot een schikking met de staat. Is daarmee recht gedaan in de ogen van de zoon? Hoe kijkt een kind naar die volwassenenwereld?

Soeloeng Nasoetion: “De moord op mijn vader was bij ons thuis geen thema van de gesprekken. Mijn moeder heeft daar natuurlijk wel veel mee te maken gehad. Maar wij, de vier jongens, hebben alleen maar beleefd wat er die dag in Kaliurang gebeurde – begrépen hebben we het op dat ogenblik niet. Daar waren we veel te klein voor.

Het gebeurde gewoon. Nederlandse soldaten klopten op de deur. Ik was met mijn twee kleine broertjes thuis. Mijn moeder was in het ziekenhuis in Yogyakarta waar zij was bevallen van mijn jongste broertje.

Mijn vader deed de deur open. Kreeg een geweerkolf in zijn gezicht. Daar sta je dan. En je vraagt je af wat er eigenlijk gebeurt. Maar er gebeurde niet veel. Kasten werden omgegooid. Laden werden uitgetrokken. En toen gingen ze weg en namen onze vader mee. Mijn vader zei nog: ‘Let goed op je moeder, let goed op je broertjes.’ Het is het laatste wat hij ook tegen me gezegd heeft. Wij waren gelukkig dat wij onze moeder een paar dagen later terugkregen.” 

Menselijk schild

Soeloeng Hamonangan Nasoetion (foto: NRC/Felix Schmitt)

Soeloeng Hamonangan Nasoetion (foto: NRC/Felix Schmitt)

„Dat was eigenlijk het hele verhaal. Of we nu op de 2de, de 3de of de 4de januari 1949 van Kaliurang naar Yogya zijn verhuisd, weet ik niet meer. Hoelang we daar gewoond hebben, heb ik ook geen herinnering aan. Wel herinner ik mij dat ik al die tijd op mijn schouder mijn duif had. In Kaliurang en vandaar is hij meegegaan naar Yogya. Toen we later naar mijn grootmoeder gingen is hij ook meegegaan op mijn schouder naar Sibolga. Het enige wat ik had, was die duif.

Moet niet gemakkelijk geweest zijn voor mijn moeder. Dat beseften we ook wel, hoor. Maar het was geen gebeuren om er boeken over te schrijver. Er was iets gebeurd. Wat? Ja. Die vader was er niet meer. Of hij nog terug zou komen, wisten we ook niet. De wereld was een ietsje anders geworden.

We belandden uiteindelijk in Bandung, in het midden van 1950. Toen de Nederlandse scholen dichtgingen in 1958 zijn we naar het christelijk jongensinternaat in Zeist gestuurd. Later ben ik naar Kiel gegaan, in Duitsland, waar mijn moeder inmiddels als stralingsdeskundige werkte. Daar heb ik eindexamen gedaan. Daar heb ik gestudeerd en daar ben ik getrouwd. Waarna ik carrière maakte in Indonesië in het zakenleven. Sinds enige jaren wonen mijn vrouw en ik in Duitsland, omdat onze drie kinderen hier wonen met onze acht kleinkinderen.”

Soeloeng Hamonangan Nasoetion (foto: NRC/Felix Schmitt)

Soeloeng Hamonangan Nasoetion (foto: NRC/Felix Schmitt)

“Veel dingen worden je pas achteraf duidelijk. Bijvoorbeeld: nadat mijn vader uit ons huis was gehaald, kwamen de militairen me halen. Ik moest vooroplopen bij het patrouilleren op de Merapi. Kaliurang ligt hoog op de helling van die vulkaan. Ik herinner me niet dat ik het gevaarlijk vond. Alleen dat ze zeiden: ‘Loop maar voor ons uit’. Ze wilden naar boven, de berg op. Naderhand, bij het groter worden, besefte ik: mijn god, die lieten mij voorop lopen opdat hun niets zou gebeuren. Maar daar dacht ik op dat ogenblik niet aan.

Ik heb er later nooit aan gedacht om contact op te nemen met de militair die mijn vader heeft doodgeschoten. Hoe de man precies heette wist ik heel lang niet. Maar dat is allemaal onderzocht. Dus ik weet inmiddels dat het ging om een sergeant-majoor Geelhoed. Toen ik dat hoorde, was er geen haar op mijn hoofd die vond dat er iets moest gebeuren met die man.

Ik ben geen tegenstander van het nieuwe geschiedenisonderzoek dat nu gedaan gaat worden naar die periode. Voor de nazaten in Rawagede en al die andere plekken waar Nederlandse soldaten veel mensen hebben gedood, is het niet slecht als het eens rechtgetrokken wordt. Als ze weten waarom iets gedaan is. Maar of dat onderzoek haalbaar is, dat weet ik niet. Er zijn zo ontzettend veel verkeerde dingen gebeurd. De vraag is: tot hoe ver wil je dat nog allemaal uitpluizen?

Of er recht is gedaan in de zaak van mijn vader? Wat moet ik daar nu op zeggen? Als ik die dader ontmoet, dan doe ik niks. En ik hoef mijn buurman er ook niet op te wijzen dat dat nou degene is die mijn vader heeft gedood. Mijn moeder heeft weliswaar een schadeloosstelling gekregen, maar daarbij heeft de landsadvocaat gezegd: ‘Wij zijn niet aansprakelijk’. En mijn moeder zei: ‘Jullie zijn wél aansprakelijk.’ Ik kan de Nederlandse staat niet dwingen om die aansprakelijkheid alsnog te erkennen. Maar als ze mij dat op een briefje geven, dan accepteer ik dat. Met zo’n verklaring is de zaak afgewikkeld. Nu is het altijd nog een open kwestie.”

Als hij thuis was, was hij ook thuis

“Hij was niet erg groot, mijn vader. Hij was een mens met wie je plezier kon maken. Ik vond het prettig om met hem op stap te zijn. Hij kwam op een gegeven moment thuis in Kaliurang en zei tegen de tuinman: ‘Haal jij even dat beest uit de auto?’ Vervolgens klonk een enorm gebrul. De tuinman was zich bijna bewusteloos geschrokken van een enorme paling achter in de auto. Dood natuurlijk. Die had mijn vader gevangen. Hij ging graag jagen en dit was zijn buit.

Ik ging vaak met hem mee als hij ging jagen op herten. Die zijn daar nu zeldzaam, maar die had je in het Kaliurangse bij de vleet. De hele Merapi was begroeid tot aan de top. Nu groeit er niets meer behalve groente en wilde dieren zijn er niet meer.

Op een gegeven ogenblik kwam mijn vader thuis met twee eenden. Zei hij: ‘Hier, die zijn voor jou. Nu moeten we alleen nog maar een hok bouwen.’ Dus die man zegt me wel wat. Hij wist zijn tijd goed in te delen. Als hij thuis was, dan was hij ook thuis. Dan was hij er voor ons.”

x

Zie tevens: Hoe een weduwe de Nederlandse staat deed buigen.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad, 29 januari 2017.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Van de doden niets dan goeds

$
0
0

Door Bert Immerzeel

Terwijl ik voor mijn computer plaatsneem om een nieuw stukje te schrijven, wordt ik gebeld door mijn zuster. Ze wil graag even mij stem horen op de dag van moeders verjaardag. God ja, da´s waar ook, het is 4 februari! Ik was het dit keer helemaal vergeten. Moeder zou vandaag 108 zijn geworden! Later op de dag krijg ik nog een berichtje van een andere zuster: ze heeft een bloemetje naar moeders graf gebracht.

Het zijn van die schaarse momenten dat we terugkijken en weten dat we een gedeelde geschiedenis hebben. Natuurlijk hebben we, ieder voor zich, onze eigen herinneringen, en kenden we moeders goede en minder goede kanten. Maar naarmate de tijd verstrijkt lijkt het beeld wel steeds positiever te worden. De scherpte is er van af.

Indisch geluk: het gezin Braun te Poerwokerto

Indisch geluk: het gezin Braun te Poerwokerto

Beeldvorming

Wat de verwerking van het verlies van Indië betreft, deze lijkt te lopen langs andere lijnen. De meest conflictieve momenten uit die geschiedenis worden met graagte teruggehaald, onder een vergrootglas gelegd, en in negatieve zin becommentarieerd.

Als ik u vraag naar Nederlands-Indië: waar denkt u dan aan? Aan ruisende palmen met uitzicht op de sawa´s? Aan warme, lome namiddagen op de veranda in een schommelstoel met een glas kwast? Aan uitstapjes met de auto naar de bergen boven Buitenzorg of Bandoeng? Of aan jaren van onzekerheid in een Japans interneringskamp, honger, niet-weten waar de rest van de familie is? Gebonk op de deur, geschreeuw, en schuilen en vluchten voor Indonesische jongeren met bamboesperen, rookwolken en de geur van rottend vlees? Of aan opvangkampen, afscheid, Ataka, stugge winterkleding, overvolle pensions, en het nieuwe begin van Indo-zijn? 

Zijn deze, misschien nogal clichématige, beelden niet ál te ruw uitgehouwen?

Vroeger, ja vroeger! Toen las je nog honderden verhalen in Tong-Tong en Moesson van ooggetuigen die zich nog de details konden herinneren. En dan niet alleen details van de ellende, maar vooral ook van veel moois.
Zoals de Indonesische schrijver Pramoedya Ananta Toer in zijn verhaal Het huwelijksgeschenk (Jakarta, 1950) het meisje Tijah tijdens de oorlogsjaren niet aan die oorlog laat denken, maar aan het naakte lichaam van haar revolutionaire vriendje Mahlani. Gewoon, omdat ze daar de leeftijd voor had.

Of zoals een lezer mij ooit schreef: “Ik woonde in Bandoeng, was in mijn tienerjaren en beschouwde de oorlogsperiode en de Bersiap als één groot avontuur, onderbroken door klappen van de Jap en vluchten naar het ziekenhuis in het midden van de nacht. De volgende dag zware gevechten tussen Gurkha´s en pemuda´s. De lucht zwanger van kruitdampen. In 1949 in mijn eentje naar Nederland om te studeren. Zou ik die tijd over willen doen? Hell, yes! Maar dan wel met dezelfde uitkomst!” – om er dan de vraag aan toe te voegen of hij misschien een vreemde uitzondering is.

Backpay

Omdat tempo doeloe te ver achter ons ligt, en we positieve elementen uit later jaren lijken te zijn vergeten, verwordt de canon van Nederlandsch-Indië tot een aanéénschakeling van ellende. Het leed werd de afgelopen jaren doorgedragen door bestsellers als ´Opgevangen in andijvielucht´,  ´Indisch Verdriet´ en ´Daar werd iets verschrikkelijks verricht´. Voor wat betreft de koloniale oorlog kwam daar recent nog bij ´De brandende kampongs van generaal Spoor´. Het zwaartepunt van de meeste van deze werken ligt bij de kwalijke rol van de Nederlandse overheid. Een overheid die rechtsopvolgers heeft, en dus ook nu nog aanspreekbaar zou zijn.

Wat de Indische gemeenschap betreft, er ligt er nogal wat op tafel: eisen voor volledige backpay van achterstallige salarissen, compensatie oorlogsschade, excuses, respect, en vooral: erkenning. De boosheid van latere generaties tegen een overheid die nooit genoeg middelen heeft om aan alle eisen tegemoet te kunnen komen en nooit meer voldoende respect kán tonen.

Misschien zit het wel in de Indische genen, die roep om erkenning. Immers drie-, vierhonderd jaar geleden was de vraag om erkenning óók al aan de orde. Toen echter ging het om de legitimiteit van de afstamming. In de 19e en 20e eeuw zagen de meeste Indo-Europeanen slechts toekomst door als ambtenaar of militair in dienst te treden bij het gouvernement. Hun lot was daarmee echter bezegeld. Toen diezelfde overheid in Indië de deur achter zich dichttrok, was het voorbij.

En ja, die slag blijft naklinken, natuurlijk. Zou het echter voor onze gemoedsrust niet beter zijn de negatieve herinneringen wat meer te laten rusten? En misschien één keer per jaar, tijdens een herdenking, en dan met een bloemetje, alles in het reine te brengen?

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Nabestaanden KNIL-militairen naar rechter om ‘backpay-uitkering’

$
0
0

Nabestaanden van enkele KNIL-militairen stappen naar de rechter om de zogeheten backpay-uitkering van 25.000 euro. Die is bedoeld voor ambtenaren en militairen uit Nederlands-Indië die in de Tweede Wereldoorlog geen salaris ontvingen en op 15 augustus 2015 nog in leven waren.

Nabestaanden van eerder overledenen vinden dat oneerlijk.

KNIL-militairen

KNIL-militairen

De backpay-kwestie heeft decennialang gespeeld. Na de Tweede Wereldoorlog was Nederland juridisch niet verplicht om de achterstallige salarissen uit te keren. Dit tot grote en blijvende onvrede in de Indische gemeenschap.

Staatssecretaris Martin van Rijn (Oorlogsgetroffenen) kwam daarom – op morele gronden – in 2015 met de eenmalige uitkering.

Nabestaanden zijn ontevreden omdat de regeling alleen geldt voor de allerlaatste nog levende getroffenen. Enkele honderden backpay-aanvragen zijn afgewezen omdat mensen al waren overleden. 

Discriminerend

“De regeling is discriminerend voor mensen die hun leven hebben ingezet om Nederlands grondgebied te verdedigen tegen de Japanse agressie”, aldus de vrouw van een in 2011 overleden oud-militair van het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger).

“Ze hadden recht op hun soldij en kregen dit nooit uitgekeerd. Nu zijn ze weer uitgesloten omdat zij voor 15 augustus 2015 zijn overleden.”

De dochter van een voormalig Birma-krijgsgevangene: ”Mijn vader is overleden in 2004. Hij kan er niets aan doen dat hij voor 2015 is overleden maar de Nederlandse overheid is wel verantwoordelijk voor het feit dat de backpay-regeling zo lang op zich heeft laten wachten.’’

Zij is naar de rechter gestapt uit principe. Deze zaak dient a.s. donderdag 16 februari 2017 in Den Haag.

x
Dit artikel is afkomstig van het ANP, 14 februari 2017.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Stand van zaken backpay

$
0
0

Vandaag, 16 februari 2017, informeerde staatssecretaris Martin van Rijn van het ministerie van VWS de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de Uitkeringsregeling Backpay. Hij deed dit per brief, gericht aan de voorzitter.

Staatssecretaris Van Rijn (archieffoto NRC)

Staatssecretaris Van Rijn (archieffoto NRC)

 

Geachte voorzitter,

U heeft mij gevraagd de Tweede Kamer te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Uitkeringsregeling Backpay. In de voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen van 3 november 2016 (Kamerstuk 20 454, nr. 123) heb ik u reeds gemeld dat deze regeling tot en met 2017 wordt verlengd. Daarnaast wil ik u alvast de inhoudelijke contouren schetsen van de aangekondigde collectieve erkenning voor de Indische gemeenschap in Nederland[1], vanuit voorkeuren van die gemeenschap zelf.

Uitvoering Uitkeringsregeling Backpay
De Nederlandse regering heeft met de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 3 november 2015 (Kamerstuk 20 454, nr. 115) erkend dat regelingen met betrekking tot de achterstallige salarissen van militairen en ambtenaren in dienst van Nederlands-Indië – de zogenaamde Backpay – en de regelingen met betrekking tot de geleden oorlogsschade te lang op zich hebben laten wachten. Een integrale oplossing voor de Indische kwestie, die zowel door het kabinet als door het IP kon worden geaccepteerd, was op dat moment niet haalbaar.

Eind 2015 heb ik, in overeenstemming met het IP, besloten de Uitkeringsregeling Backpay in te stellen als een eenmalige, finale, morele genoegdoening voor achterstallige salarissen van militairen en ambtenaren in Nederlands-Indië, vanuit het besef dat de zeer hoge leeftijd van de doelgroep een snelle en passende afronding vereiste. Daarnaast heb ik aangekondigd te willen werken aan een collectieve erkenning voor hetgeen in Indië plaatsvond.

Op grond van de Backpay-regeling kan een eenmalige uitkering van netto € 25.000 euro worden toegekend aan hen die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement, aan wie gedurende deze periode geen dan wel onvolledig salaris is uitbetaald en die zelf nog in leven waren op 15 augustus 2015.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is aangewezen als uitvoeringsorganisatie voor deze regeling. Hier was op de afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen reeds veel expertise en kennis beschikbaar. In de uitvoering is maximaal aangesloten op reeds beschikbare informatie over rechthebbenden, zodat deze zo min mogelijk zouden worden belast en de uitvoering snel ter hand kon worden genomen. Zo is onder meer gebruik gemaakt van de gegevens van de Stichting het Gebaar, archieven van de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP), informatie van Pelita, het IP en de eigen SVB-bestanden om potentiële belanghebbenden te achterhalen. Daarnaast is er veel energie gestoken in een werkwijze die zorg draagt voor een rechtmatige uitkering.

De SVB heeft zich tot het uiterste ingespannen om zoveel mogelijk potentieel belanghebbenden te bereiken en waar mogelijk ambtshalve een tegemoetkoming toe te kennen. Vele aan voormalig Nederland-Indië verwante organisaties en verenigingen in binnen- en buitenland hebben op verzoek van de SVB oproepen geplaatst in hun bladen waarin rechthebbenden gewezen werden op de mogelijkheden om een Backpay uitkering aan te vragen.

Toekenningen
Afgelopen jaar zijn in totaal ruim 5000 dossiers pro-actief onderzocht en 779 aanvraagformulieren verwerkt. Tot nu toe hebben in totaal 555 mensen de backpay uitkering ontvangen.

In 2016 zijn 721 aanvragen afgewezen. Het merendeel van de afwijzingen heeft betrekking op rechthebbenden die op de datum van 15 augustus 2015 reeds waren overleden. 3 bezwaren zijn gegrond verklaard, dit ging om zaken waarbij de aard van het dienstverband ter discussie stond. Tegen 14 afwijzingen dient nog beroep bij de bestuursrechter. Er zijn geen klachten ingediend.

Signalen vanuit de doelgroep
Op 11 maart 2016 is de Commissie van Advies Backpay geïnstalleerd. De commissie kan door de uitvoeringsorganisatie SVB worden gevraagd om advies bij knelpunten die zich voordoen bij de beoordeling van aanvragen. Eén van de leden van de Commissie van Advies is aangedragen door het IP. Vanuit Pelita is een adviseur ingezet ten behoeve van het voorbereiden van beleidsnotities.

Na de inwerkingtreding van de regeling hebben mijn ministerie en de SVB honderden brieven, mails en aanvragen ontvangen van nabestaanden die ook menen recht te hebben op een backpay uitkering. Al deze mensen hebben een individuele zorgvuldige reactie ontvangen. Zo nodig zijn deze mensen doorgeleid naar de SVB als uitvoerende instantie.
Graag wil ik u in het verlengde hiervan informeren over de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek dat eind 2016 is uitgevoerd. De totale dienstverlening van de afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen van de SVB wordt door de cliënten gemiddeld met een 8,4 beoordeeld, hetgeen als hoog is te kwalificeren.

Afstemmingsoverleg
In de beginperiode vond maandelijks afstemmingsoverleg plaats tussen het Indisch Platform, VWS en de SVB over de voortgang van de uitvoering van de Uitkeringsregeling. Nu het afwegingskader helder is en het aantal verstrekte uitkeringen afneemt, is de overlegfrequentie afgenomen. De SVB verstrekt periodiek aan VWS en het IP een rapportage over de uitvoering van de regeling met daarin een overzicht van het aantal onderzochte dossiers, ontvangen aanvragen, toekenningen, afwijzingen, bezwaar/beroep en klachten. Ook geeft men een inhoudelijke beschrijving van de belangrijkste punten in de uitvoering.

Contacten met ambassades
De SVB heeft Nederlandse ambassades van informatie over de uitkeringsregeling voorzien en deze eind 2016 ook geïnformeerd over de verlenging en het afwegingskader. Daarbij zijn aanvraagformulieren, advertentieteksten en brochures verspreid. Ambassades in landen waar relatief veel mensen uit voormalig Nederlands-Indië zijn gevestigd (USA, Canada, Indonesië, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika) zijn daarnaast verzocht om deze informatie te verspreiden onder lokale Nederlandse verenigingen. Als ambassades overzichten van verenigingen aanleverden werden deze rechtstreeks vanuit de SVB van informatie voorzien. De ambassade en de sociale rapporteurs in Indonesië hebben aanvullende diensten verricht bij het verkrijgen van bewijzen van in leven zijn en het betrachten van zorgvuldigheid bij betalingen.

Uitputting middelen
Voor de Uitkeringsregeling Backpay is in eerste instantie een budget gereserveerd van € 19 miljoen euro voor 600 bruto uitkeringen (inclusief eindheffing). Aangezien de regeling met een jaar is verlengd, blijft het resterende budget van € 1,6 miljoen beschikbaar in 2017.

Collectieve erkenning
In overleggen met uw Kamer heb ik een brede steun geconstateerd met betrekking tot passende vormen van een ‘brede collectieve erkenning’ van hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat individuele Nederlanders daar hebben moeten ondergaan.

Dit sluit ook aan op het breed opgezette onderzoek naar de context van het geweldgebruik en de periode van dekolonisatie in Nederlands Indië/Indonesië vanuit politiek, bestuurlijk, justitieel en militair perspectief, waarover u geïnformeerd bent bij brief van 2 december 2016 door de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Defensie en mijzelf (Kamerstuk 26 049, nr. 82).

Belang van de collectieve erkenning
Nederlands-Indië werd op 8 maart 1942 bezet door de Japanners. Zowel de inheemse bevolking als de Nederlandse burgers en militairen ondergingen een zware oorlogstijd. Na de Japanse capitulatie zijn vanaf 1945 circa 300.000 personen naar Nederland getrokken in grofweg vier migratiegolven. Het bestaan in Nederland viel deze vluchtelingen vaak niet gemakkelijk: ontheemd, berooid en vaak getraumatiseerd trof men een land in opbouw aan waar weinig interesse was voor het leed dat men in Azië had moeten ondergaan. Via contractpensions, doorgangskampen, leegstaande vakantieverblijven en toegewezen woningen viel velen het leven zwaar. De Nederlandse overheid heeft zich daarbij lang kil en bureaucratisch getoond tegenover de immigranten, waarvoor in 2000 excuses zijn aangeboden en Stichting Het Gebaar in het leven is geroepen ten behoeve van 97.000 individuele uitkeringen en diverse collectieve doelen.

Een diepgeworteld gevoel onrechtvaardig te zijn behandeld, het verdriet en de zoektocht naar de eigen identiteit waren daarmee niet verdwenen. Velen hebben zich tweederangs burgers gevoeld, en sommigen voelen dat nog. Hoewel de Indische gemeenschap een heterogene samenstelling kent, voelt men zich in alle verscheidenheid verbonden met het voormalig Nederlands Indië. Collectieve erkenning dient dan ook aan te sluiten bij die verscheidenheid en de ambitie om dat verleden te verankeren in de Nederlandse samenleving.

Invulling vanuit de Indische gemeenschap zelf
Doel van deze collectieve erkenning is ook de verankering van het Indische culturele erfgoed in de Nederlandse samenleving. Hierbij is essentieel dat niet de overheid bepaalt wat voor die erkenning nodig is, maar dat de Indische gemeenschap daar zelf het voortouw in neemt. Duurzaamheid, tastbaarheid en zichtbaarheid van de erkenning zijn daarbij wezenlijk. Door het eerder ervaren gebrek aan erkenning door de Nederlandse overheid en samenleving moeten hierbij respect en waardigheid centraal staan. Zo hebben we er ook in de Kamer over gesproken. Het is de ambitie om te werken aan een nieuwe fase in de relatie tussen overheid, de Nederlandse samenleving en de omvangrijke Indische gemeenschap in ons land.

In deze gezamenlijke zoektocht heb ik veel gesprekken gevoerd met partijen en personen die op één of andere manier de Indische gemeenschap vertegenwoordigen: belangenbehartiging, herdenkingsorganisaties, zorgverlening, artiesten en vele andere. Deze verkenning is afgesloten met een brede expertmeeting waarin de resultaten uit die gesprekken zijn besproken en werden ondersteund. De vormgeving van een collectieve erkenning voor de Indische gemeenschap in Nederland kent daarbij een aantal ambities. Zo moet sprake zijn van:
– een blijvend karakter, niet slechts incidenteel effect;
– gerichtheid op de Indische identiteit(en);
– de essentie van de geschiedenis en het cultureel erfgoed van Nederlands Indië;
– niet puur locatiegebonden kenmerken, maar een nationale of regionale vertaling;
– een verbindende factor voor de verschillende Indische groeperingen onderling, en tussen de Nederlandse samenleving en de Indische gemeenschap;
– balans en onpartijdigheid, dus zonder eenzijdige politiek-historische lading.

Inhoudelijke onderdelen van de collectieve erkenning
In mijn gesprekken met de Indische gemeenschap heb ik gevraagd wat men inhoudelijk nodig vond om collectieve erkenning gestalte te geven. Vervolgens heb ik getoetst in welke mate men eerder in de Kamer genoemde onderdelen nodig achtte. Op basis van deze gesprekken – en de brede expertmeeting – constateer ik dat onderstaande onderdelen als centraal punt in de collectieve erkenning voor de Indische gemeenschap worden benoemd.

Een échte Indische pleisterplaats
Een plek die werkelijk kan dienen als pleisterplaats wordt van cruciaal belang geacht voor de collectieve erkenning van de Indische gemeenschap. Per brief van 26 juli 2007 (Kamerstuk 20454 nr. 86) is melding gemaakt van de oprichting van het Indisch Herinneringscentrum (IHC). Daarbij is toen als locatie gekozen voor het landgoed Bronbeek in Arnhem. Na een uitvraag onder de Indische gemeenschap heeft het IHC besloten om de pleisterplaats verder vorm te willen gaan geven in Den Haag. Dit betekent dus het vertrek van het landgoed Bronbeek in Arnhem.

Scholing en educatie
Tweede onderdeel dat de Indische gemeenschap aangeeft betreft de wijze waarop onze geschiedenis met Indië vorm krijgt in het lesmateriaal op school.

Herdenken
Het belang van herdenken wordt door iedereen onderschreven. De nationale herdenking op 15 augustus moet daarom breder ingezet worden. Met herdenken leeft niet alleen de herinnering voort, maar kunnen ook educatieve doelen nagestreefd worden.

Museale en kennisfunctie
Voor de museale en kennisfunctie ten aanzien van het Nederlands Indisch cultureel erfgoed ziet men graag een betere verbinding tussen de verschillende deelcollecties en kleine musea, de ontwikkeling van een museaal kader en de totstandkoming van een digital passenger search.

Culturele activiteiten
Een vijfde onderwerp van de collectieve erkenning van Indisch Nederland is de clustering en thematische verbondenheid van culturele activiteiten, gekenmerkt door hun typische Indische karakter en het verbindende element van samenzijn. Hierdoor kunnen bovendien niet-Indische Nederlanders laagdrempelig kennis maken met cultuurhistorisch Indisch erfgoed.

Contextgebonden zorg
Nederland kent een uitgewerkt stelsel van zorg aan hen die dat behoeven. In relatie tot zorg voor de eerste generatie van Indische Nederlanders ziet men deze graag geïntensiveerd, onder meer door (h)erkenning van een Indisch verleden door zorgaanbieders, de toepassing van kennis van dat verleden in zorgplannen en in de uitwerking van het zorgaanbod. Hierbij is het relevant te onderkennen dat er verschillen zijn in de vragen en behoeften van generaties.

Vervolgstappen
Ik beschreef u hiervoor hetgeen de Indische gemeenschap als zes inhoudelijk gewenste onderdelen terugziet in een collectieve erkenning van haar verleden. Ik zal Uw Kamer voor de zomer nadere informeren over de verdere concretisering en uitvoering van de verankering van het cultuurhistorisch erfgoed en welzijn van de Indische gemeenschap in Nederland, waarbij ik wederom betrokkenheid vanuit de Indische gemeenschap (IHC, Pelita en het IP, ieder vanuit hun eigen rol en expertise) nadrukkelijk tot zijn recht wil laten komen.

Vooruitlopend daarop heb ik alvast projecten gefinancierd, onder andere op het terrein van contextgebonden zorg voor de Indische doelgroep, mede vanwege de inmiddels hoge leeftijd van deze doelgroep. Dit argument geldt tevens voor het  getuigenproject dat van start is gegaan in het kader van het brede onderzoek naar de dekolonisatieperiode in Nederlands Indië/Indonesië. Zodat niet alleen hun verhalen gehoord en vastgelegd worden maar waardoor ook het fundament wordt versterkt voor onderzoek naar deze periode en voor onderwijs aan volgende generaties.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. M.J. van Rijn

[1] Wetende dat dit om politiek-historische redenen gevoelig kan liggen, probeer ik met “de Indische gemeenschap in Nederland” duiding te geven aan “iedereen met roots in die verre archipel, die zelf of waarvan de voorouders door oorlogsgeweld en na-oorlogse ontwikkelingen tot 1967 naar Nederland zijn gekomen”. Die groep wordt door het IP geschat op twee miljoen Nederlanders.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De geschiedenis van Pabuaran

$
0
0

Sejarah pabrik alkohol Pabuaran

De geschiedenis van Indonesië begint, als we het internet mogen geloven, in 1945. Het enige meldenswaardige van vroeger tijden is in veel gevallen een plaatselijke legende uit de tijd van Majapahit. De koloniale tijd wordt overgeslagen. Wat betekent dat voor het historisch besef? Voor de Indonesische cultuur? Misschien weinig daar waar de Nederlanders geen stempel op de samenleving hebben gedrukt. Maar daar waar ze dat wél deden is dit toch een gemis? Zoals in het geval van Pabuaran, een gehucht onder de rook van Cirebon?

Voorgevel De Volharding

Voorgevel De Volharding

Door Bert Immerzeel

Rijden we een stukje mee met de camera-auto van Google Street View, dan zien we een dorp als bijna alle andere op Java: een wat rommelige hoeveelheid winkeltjes, opgebouwd van spaanplaat en golfplaten, onttrekt de blik aan wat oudere koloniale woningen aan de rand van de desa. Pabuaran telt thans tussen de 5 en 10 duizend inwoners. Los van de nog bestaande landbouw zullen de meesten hun bestaan vinden in de dienstverlening, voor een deel in het nabijgelegen Cirebon.

Een eeuw geleden, toen het dorp nog Paboearan of Paboewaran heette, was dat heel anders. De werkgelegenheid was toen vrijwel uitsluitend gerelateerd aan de plaatselijke suikerfabriek Leuweunggadjah en de in het centrum van het dorp gevestigde arakstokerij De Volharding. Vooral deze laatste was beeldbepalend. De naam ´Paboearan´ stond voor een enorm fabriekscomplex met een tiental bijbehorende woningen voor Europees personeel. In een tijd waarin het dorp misschien nog slechts een duizendtal inwoners telde, was bijna ieder gezin uit Paboearan de een of andere manier aan deze stokerij verbonden. 

Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië schreef in 1905:  “Instappende te Tjiledoek en de trein te Kadipaten verlatende, kan men gerust zeggen circa 5 uur tussen suikerriettuinen gereden te hebben. Het is verbazend zulke uitgestrektheden als hier met dat zoete goedje beplant zijn, hetgeen echter geen bevreemding meer wekt, indien men weet, dat aan dit lijntje van 5 uur alle 13 suikerfabrieken liggen, waarop de Residentie Cheribon kan bogen. Deze onafgebroken reeks van suikerfabrieken wordt alleen bij de halte Tjikoelak onderbroken door de arakstokerij ´de Volharding´, in de dessa Paboearan. Nog weinig jaren geleden een kleine onderneming, heeft de tegenwoordige eigenaar er een grote vlucht aan weten te geven en zij mag thans tot de grootste ondernemingen van dien aard in Indië worden gerekend. Niet alleen arak en spiritus worden hier gestookt, maar ook odeurs, lakken en vernissen bereid en dat alles uit die zogenaamde ´pohot´, d. i. afloopstroop der omliggende suikerfabrieken.”

Het was dus die ´pohot´, of melasse, een bijproduct van de suikerrietverwerking, die hier als grondstof diende voor de fabricage van een aantal andere producten. Alhoewel De Volharding ook reukwaters, vernissen en arak fabriceerde, stond het vooral bekend om de productie van spiritus. Deze werd verhandeld in twee soorten: de zuivere spiritus (tenminste 95% alcohol), op zijn beurt gebruikt als grondstof door andere fabrieken, en de brandspiritus (<95% alcohol) voor huishoudelijk gebruik.

Paboearan, luchtfoto

Paboearan, luchtfoto

De Nederlandsch-Indische Spiritus maatschappij

De Volharding werd, voor zover wij weten, kort na de opheffing van het Cultuurstelsel, in 1871 opgericht door J. Schlüter. Twintig jaar later vertrok deze wegens gezondheidsredenen naar Batavia en deed de zaken over aan zijn broer P. Schlüter. Het bedrijf stond daarna op naam van P.Schlüter & Co. Zoals we reeds in het Nieuws van den Dag lazen: het moet in deze periode flink zijn gegroeid. Om verdere groei mogelijk te kunnen maken besloot Schlüter in 1908 tot oprichting van een naamloze vennootschap, de ´Nederlandsch-Indische Spiritus maatschappij´, te Amsterdam. Het Bataviaasch Nieuwsblad van 2 mei 1908 over deze oprichting:

“Het doel: in het algemeen, in vereniging met anderen dan wel geheel voor eigen rekening, het vervaardigen van en de handel in spiritus en zijn neven- producten, en in het bijzonder het overnemen, uitbreiden en exploiteren van de bestaande spiritusfabriek De Volharding, gelegen te Paboearan, in de afdeling en residentie Cheribon, benevens het oprichten en drijven ener tweede spiritusfabriek in de afdeling Modjokerto, Soerabaja. Duur tot 31 December 1999. Kapitaal: f 4,000,000. verdeeld in 4000 aandelen van f 1000; voorlopig worden daarvan 2200 aandelen uitgegeven, die alle zijn geplaatst en volgestort. Inbreng als volledige storting op 800 aandelen: 1. grond te Paboearan, gelegen In het district Losarie, met de daarop gelegen woningen, fabrieksgebouwen, pakhuizen, schuren, reservoirs, waterleidingen, gouvernementsvergunningen of welke andere rechten ook; 2. het uitsluitend recht van beschikking over de firma P. Schluter & Co., waaronder de inbrenger thans zijn zaken drijft, de handelsmerken, contracten en relaties en het archief dier firma. De vennootschap wordt, onder toezicht van een raad van commissarissen, door één directeur beheerd. De raad van commissarissen bestaat uit ten minste 3 en ten hoogste 7 leden. Voor de eerste maal zijn benoemd: tot directeur de heer W.F. van Heukelom. te Amsterdam; en tot commissarissen de heren: W.G.J. Eschauzier, te ’s Gravenhage; Th.J. van Haren Noman, te Amsterdam; E.V.J. Perquy, te Bergen op Zoom; mr. J.G. van Marie, te Amsterdam, en jhr. J. de Serière, te ’s Gravenhage.”

Schlüter verkocht dus zijn bedrijf aan de naamloze vennootschap voor f 800.000, het equivalent van 20% van de aandelen in het nieuwe bedrijf. De ´Landbouw Maatschappij´ bezat ongeveer 40%. Voor verdere uitbreiding werd een tweede spiritusfabriek opgericht in Wates, ten zuiden van Soerabaja.

Aanvankelijk leek het een slechte investering. Sinds de oprichting van de Spiritus Mij. verminderde de vraag naar spiritus zodanig dat de fabriek te Wates in 1909 slechts op halve capaciteit kon werken. Een jaar later werd deze nieuwe fabriek zelfs, bij gebrek aan afzet, geheel stilgelegd. Vanaf april 1912 werkte zij weer met halve kracht tot juni 1913. Daarop nam, door toedoen van de Eerste Wereldoorlog, de afzet in Azië van spiritus zó toe, dat beide fabrieken op volle capaciteit konden werken, en de kleinste, die in Wates, zelfs moest worden vergroot. In 1915 en 1916 werden forse winsten geboekt. Aan de Nederlandse aandeelhouders werd over de periode 1903-1916 gemiddeld 15% dividend uitbetaald.

Baten en lasten

Beslagbakken

Beslagbakken

Het waren de hoogtijdagen van het kapitalisme, en dus waren de baten en lasten wel zeer onevenredig verdeeld. De inlandse werknemers van De Volharding – het moeten er inmiddels enkele honderden zijn geweest – werkten tegen een schamel loon en hadden te maken met risicovolle arbeidsomstandigheden. Zo verdronken in 1887 twee arbeiders in de melassestroop: “Een inlander op de arakstokerij Paboearan te Cheribon geraakte door onvoorzichtigheid in een pas gevulde beslagbak, welke onvoorzichtigheid hem het leven kostte; een zijner familieleden, eveneens in de stokerij werkzaam, die hem ter hulp wilde komen, stortte mede in het kokend vocht, zodat ook hij er uit werd gehaald, nadat de levensgeesten waren geweken.” In 1911 vond een brand plaats waarbij opnieuw twee werknemers het leven lieten.  Het Nieuws van den Dag beëindigt zijn verslag over deze gebeurtenis met: “De materiële schade is, naar verluidt, zeer groot, edoch door assurantie gedekt.”

Voor het behoud van het bedrijf, de cultuur, en de winst, werden scherpe scheidslijnen getrokken. De opzichters en ´chemikers´ dienden van Europese komaf te zijn.

Een waarschijnlijk weinig opgemerkt, maar veelzeggend bericht, in 1910 uit het Soerabaijasch Nieuwsblad:  “De heer A.W. Harthoorn, opziener der recherche te Tjiledoek, belast met de controle van de accijns op spiritus in de fabriek te Paboearan, is plotseling gestorven, vermoedelijk ten gevolge van vergiftiging.” Geen enkele der Indische kranten berichtte later nog over dit voorval. Vreemd, des te meer daar de heer Harthoorn slechts vijf maanden eerder werd aangesteld in deze functie. Was de combinatie spiritus en accijns misschien te brandbaar?

Het lijkt erop van wel. In 1923 kwam dit aan het licht bij de rechtszaak met betrekking tot de zogenaamde ´Dralle-affaire´. De Duitse firma Dralle, gevestigd in Garoet, betrok voor de vervaardiging van allerlei geurstoffen en chemicaliën een deel van haar grondstoffen van de Spiritus Mij. in Paboearan. De contactpersonen voor de transacties waren directeur Hibbeler van Dralle, en administrateur d´Ancona van Paboearan. In het kort kwam het hier op neer dat Dralle grote partijen zuivere (belaste) spiritus van Paboearan betrok, die werden geadministreerd als (onbelaste) brandspiritus. Schade voor de fiscus naar schatting f. 800.000. Beide beklaagden werden veroordeeld: Dribbeler tot een boete van f. 70.000, d´Ancona f. 50.000.

Hoe het verder ging

Hoe het verder ging? Wel, voor de arbeiders veranderde weinig, zij het, dat de negatieve gevolgen van fluctuaties in de output voornamelijk op hun rekening werden geschreven. De fabrieken in Pabaoeran en Wates zaten met hun productiecapaciteit tegen de limiet aan. Als de vraag tijdelijk wegviel, werd één van beide fabrieken tijdelijk gesloten. Het bijbehorende Europese personeel verhuisde dan naar de andere vestiging; een groot deel van het inlandse personeel moest tijdelijk de broekriem aantrekken.

Zo ook in de jaren ´30 toen de spiritusproductie op een laag pitje stond. In 1938 ging bij een grote brand in Wates een deel van de voorraad verloren. De kranten meldden echter: “Op Paboearan ligt een zeer grote voorraad alcohol, waarmede men voorlopig in de export zal kunnen voorzien, terwijl men voor de binnenlandse consumptie in elk geval nog de 800 drums te Wates in opslag heeft. Gezien de huidige marktsituatie is de bedrijfsschade dus gering.”

Van het lot van Paboearan tijdens de oorlogsjaren is ons niets bekend. We mogen veronderstellen dat (een deel van) de Europese bedrijfsleiding geïnterneerd werd en dat het productieproces stilviel. Na de Japanse periode werd de fabriek weer in gebruik genomen. Kort voor de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 werd de naam van de Nederlandsch-Indische Spiritus Mij. veranderd in N.V. Paboearan. Dit zou erop kunnen duiden dat ´Wates´ verloren was gegaan.

Pabuaran, 2016: de plaats waar de fabriek heeft gestaan.

Pabuaran, 2016: de plaats waar de fabriek heeft gestaan.

Verbeterd Guillaume apparaat

We keren terug naar het Pabuaran van nu, en zien dat ook de N.V. Paboearan niet meer bestaat. De fabriek is gesloopt. Brandspiritus wordt niet meer verkocht, en alcohol is in het islamitische Indonesië uit de gratie.

Het verbeterd Guillaume apparaat

Het verbeterd Guillaume apparaat

Op de plaats waar De Volharding gedurende een eeuw het beeld van het dorp bepaalde, ligt nu een kale grasvlakte met hier en daar wat struiken. Op de plaats waar drie, vier, misschien wel vijf generaties arbeiders slechts een wereld kenden van chemicaliën, beslagbakken, drumgoedangs en laadperrons, voetballen nu enkele kinderen.
Op foto´s van De Volharding zien we een ´verbeterd´ Guillaume-apparaat. Misschien was dit wel de trots van de fabriek, en van het hele dorp. Wie weet echter nu nog wat dat was, een Guillaume-apparaat? Laat staan een ´verbeterd´ Guillaume- apparaat?!

Een bord geeft aan dat een deel van het 2 ha grote terrein, kort (?) geleden werd verkocht. Misschien komt er binnenkort wel een shopping mall, of een bouwmarkt. Wat het ook wordt, het zal nooit meer hetzelfde zijn.
De geschiedenis van Pabuaran heeft weinig te maken met Majapahit, en valt niet goed in te delen in vóór en ná 1945, in koloniaal of onafhankelijk. Nee, de geschiedenis van Pabuaran is beter in te delen in tijdens of ná het industriële tijdperk, oftewel mét of zonder De Volharding met zijn chemicaliën, beslagbakken, drumgoedangs en laadperrons. Want het is deze fabriek die Pabaoeran gemaakt heeft tot wat het nu is.

x

Luchtfoto

Luchtfoto

Luchtfoto

Luchtfoto

Luchtfoto

Luchtfoto

Foto uit droogtoren (?)

Foto uit droogtoren (?)

Achterzijde

Achterzijde

paboearan_21

Nieuwe schoorsteen t.b.v. verbrandingsoven, 1930

paboearan_20

Fundatie verbrandingsoven, 1930

Overzicht zijspoor

Overzicht zijspoor

Hoofdschakelbord

Hoofdschakelbord

Laboratorium

Laboratorium

Het verbeterd Guillaume apparaat

Het verbeterd Guillaume apparaat

Blikkensoldeerderij

Blikkensoldeerderij

Smederij

Smederij

Laadperron

Laadperron

Blikkenfabriek

Blikkenfabriek

Alcoholgoedang

Alcoholgoedang

Melassetanks

Melassetanks

Fermentatielokaal

Fermentatielokaal

Goedang, 1938

Goedang, 1938

paboearan_35

Voorgevel, 1938

paboearan_36

Personeel De Volharding, 1938

Administrateurswoning

Administrateurswoning

Personeelswoningen

Personeelswoningen

paboearan_34

Personeelswoning, bewoond door H.O.Bons, 1938

Personeelswoning, bewoond door W. Wens, 1938

Personeelswoning, bewoond door W. Wens, 1938

Paboearan, ZO van Cheribon

Paboearan, ZO van Cheribon

"Een kale grasvlakte, met hier en daar wat struiken"

“Een kale grasvlakte, met hier en daar wat struiken”

pabuaran_gsv_01

Een woning voor Europees personeel, anno 2016

pabuaran_gsv_02

Het terrein waar De Volharding eens stond.

pabuaran_gsv_03

Overzijde van de weg, met nog enkele oorspronkelijke arbeiderswoningen

Bronnen
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 1905
Preanger Bode, 1905
Bataviaasch Nieuwsblad, 2 mei 1908
Soerabaijasch Nieuwsblad, 1910
Preanger Bode, 19 mei 1910
Algemeen Handelsblad, 15 juni 1910
Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 7 januari 1911
Sumatra Post, 27 januari 1922
Indische Courant, 7 november 1923
Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 16 juli 1925
De Vrije Pers, 3 maart 1950
Foto´s van De Volharding alle afkomstig van Nationaal Museum van Wereldculturen, grotendeels collectie Foto zoekt familie, album 860.
Foto´s uit 2016 afkomstig van Google Street View


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Tegen de koloniale stroom in

$
0
0

Na de oorlog vervulde de indoloog Bert Alberts voor De Groene Amsterdammer een gezichtsbepalende rol in het debat over Indië en Indonesië. “De Groene hoeft van niemand te leren hoe ze het politiek gebeuren van commentaar moet voorzien.”

Alberts begin jaren tachtig in de tuin achter zijn huis in Blaricum (foto De Groene/Hans Vermeulen)

Alberts begin jaren tachtig in de tuin achter zijn huis in Blaricum (foto De Groene/Hans Vermeulen)

Door Graa Boomsma

Onlangs vroeg iemand zich op de opiniepagina van NRC Handelsblad af waarom geen enkele Nederlandse schrijver ooit een ‘moedig standpunt’ had ingenomen inzake de koloniale oorlog in Indonesië tussen 1946 en 1950. Dat was een vraag gebaseerd op een ernstig gebrek aan kennis. Een citaat uit Luceberts beroemde Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia zou al afdoende moeten zijn als antwoord. Dat gedicht schreef de latere Keizer der Vijftigers ‘pas’ in december 1948, ten tijde van de ‘tweede politionele actie’, dat wil zeggen de laatste aanvalsoorlog, waarbij generaal Spoor Soekarno en Hatta gevangen liet nemen. 

Maar al veel eerder had een andere, toen nog ongepubliceerde schrijver zich uiterst scherp uitgelaten over de laatste stuiptrekkingen van het Hollandse kolonialisme: de indoloog Bert Alberts (1911-1995), later bekend geworden onder zijn auteursnaam A. Alberts. Dat deed hij in De Groene Amsterdammer. Redacteur Anton Koolhaas had zijn vroegere Utrechtse studievriend in 1947 aangetrokken als medewerker. Alberts was een zeer kritische kenner. Van 1939 tot 1942 was hij als ambtelijk controleur werkzaam geweest op Madoera. Daarna zat hij tot lang na augustus 1945 gevangen in vijf Japanse kampen. In de gewelddadige Bersiaptijd was hij vrijwillig soldaat in de buurt van Bandung. En in 1946 werd hij als eerste luitenant gestationeerd in Batavia/Jakarta, waar hij zich bemoeide met de vordering van gebouwen voor het afbrokkelende Hollandse gezag. Hij onderhield ook contacten met Indonesische politici, besefte al snel hoe de werkelijke machtsverhoudingen lagen en was getuige van ‘schermutselingen’ rond de demarcatielijn bij Batavia/Jakarta.

Vertrek uit Indië

In oktober 1946 vertrok Alberts per vliegtuig naar Nederland. Hij ging op verlof maar keerde nooit meer terug naar Indonesië. Als enige BB-ambtenaar nam hij halverwege 1947 ontslag, wat woede wekte en hem zijn pensioen kostte. Maar hij wist precies waarom. Omdat hij zeker wist midden in het geweld en het tegengeweld terecht te komen. Hij ging niet terug ‘om daar op de punten van gescherpte bajonetten te gaan zitten’.

Wie de Groene-jaargangen van 1947 tot 1953 doorneemt, de jaren waarin Alberts medewerker was, valt van de ene in de andere verbazing. Alberts heeft veel meer gepubliceerd over de Indonesische kwestie dan bekend is. Bovendien week zijn gefundeerde mening sterk af van de communis opinio in Nederland. Die luidde, simpel gezegd: Indië verloren, rampspoed geboren. Zijn eerste, nog ongesigneerde bijdrage is van 31 mei 1947 en heet ‘Alarmsein Pasoendan’. Aanleiding was het uitroepen van de zogenaamde deelstaat Pasoendan, als uitvloeisel van het deelstatenbeleid van landvoogd Van Mook. Dat beleid was in wezen een verdeel-en-heerspolitiek en een omsingelingspoging van de Republik Indonesia. Door ervaring wijs geworden waarschuwde Alberts ervoor niet met Hollandse laarzen dwars door Indonesische aangelegenheden te banjeren.

Anderen hadden het over ‘Jappenkampen’, Alberts nooit en te nimmer. De kampen vormden een antikoloniale leerschool. Dit lazen verbijsterde Groene-abonnees: “Terwijl in de Japanse concentratiekampen verscheidene Nederlanders tot een intelligenter en waardiger levenshouding werden bekeerd – men heeft hun aantal wel eens onderschat – hebben tal van andere Nederlanders aan die evolutie niet kunnen meedoen.”

Na de eerste grootscheepse militaire aanval op de Republik (Operatie Product, 21 juli 1947) vergelijkt Alberts die gewelddadige actie met de tot niets leidende Tiendaagse Veldtocht in 1831 van koning Willem I tegen het opstandige Brussel, die ook was bedoeld om ‘orde en rust’ te herstellen. En weer schrokken veel Groene-lezers van Alberts’ bijtend sarcasme en zegden hun abonnement op: “Indië, juist. Verkeerden onze financiën in 1839 in een deplorabele en chaotische toestand, we zijn er weer bovenop gekomen, dankzij de ´batige saldi´ die Indië ons in de volgende jaren opleverde. Hebben de heren, die thans in Indonesië recht en orde herstellen uit verantwoordelijkheidsgevoel jegens de… enz. ook nog een dergelijke goudbron achter de hand? Dàn zou hun optreden althans nog (financiële) zin hebben.” Zo visionair werd er in Nederland door niemand over de koloniale oorlog geschreven.

Onderschatte vrijheidsdrang

Alberts in zijn werkkamer bij De Groene Amsterdammer, jaren zestig. Foto gemaakt door Philip Mechanicus.

Alberts in zijn werkkamer bij De Groene Amsterdammer, jaren zestig. Foto gemaakt door Philip Mechanicus.

En Alberts hield niet op en liet zich niet de mond snoeren. Hij wist werkelijk waar hij het over had. Artikel na artikel analyseerde én attaqueerde hij, tegen de grote stroom in, de hopeloze Hollandse politiek. Nederlands-Indië bestond niet meer, maar Romme en Drees wisten het nog niet. Na de tweede militaire aanval op de Republik (Operatie Kraai, 18 december 1948) verschenen Alberts’ messcherpe hoofdartikelen en commentaren op de voorpagina van De Groene. Nederland onderschatte de vrijheidsdrang van de Indonesiërs. En de jarenlange diplomatieke schermutselingen hadden alleen maar mist veroorzaakt. De Britten hadden in India en Pakistan afscheid genomen. En Nederland? Alberts had aan één zin voldoende: “De Nederlandse soldaten gingen niet, zij kwamen.”

Wat niemand meer weet is dat Alberts in De Groene een cruciale rol vervulde in het naoorlogse debat over Indië en Indonesië. In februari 1949 kondigt hij een kritische brief aan van een Nederlandse officier, over de beroerde militaire toestand op Java. Die schokkende brief leidt tot heftige beroering, tot slappe Kamervragen en een ontwijkende regeringsverklaring van Drees. Daarin geeft hij toe dat zich ‘excessen’ hadden voorgedaan maar dat die geen routine waren. Een halve eeuw lang zullen álle Nederlandse kabinetten deze leugen herhalen. Eén citaat uit de officiersbrief volstaat: “De troepen hebben (…) de opdracht zo weinig mogelijk gebruik te maken van de vuurwapenen en (natuurlijk officieus) om geen gevangenen te maken. In de gevechtsrapportjes kom je dan zinnetjes tegen als: bij de telefooncentrale werden twee man slapend aangetroffen, die met slag- en stootwapenen werden afgemaakt. Ik heb er persoonlijk bij gestaan, dat een van onze hoofdofficieren, die vermoedelijk de Willemsorde zal krijgen, voor de bezetting van Djokja, zich er tegenover generaal Spoor lachend op beroemde dat een van onze groepen een troep van 200 slapende T.N.I.-ers had aangetroffen, die met de bajonet aan de baleh-baleh werden geprikt! Dat vonden ze allebei prachtig.”

Nederland wilde het níet weten maar Alberts ging door. In het Groene-kerstnummer van 1949 schreef hij een zeer persoonlijk en antikoloniaal ‘Afscheid van Nederlandsch Indië’. Daarin was hij meedogenloos over de hypocriete ‘ethische politiek’ die Den Haag een halve eeuw lang had gevoerd. De week daarop streek hij voor de zoveelste keer tegen veel Hollandse haren in: hij hield een pleidooi pro Soekarno. Dat kostte De Groene weer de nodige abonnees, onder wie veel CPN-stemmers die mordicus tegen ‘communistenmoordenaar’ Soekarno waren. In 1951 deinsde Alberts er niet voor terug om oorlogspremier P.S. Gerbrandy elegant maar hard aan te vallen op zijn koloniale blindheid en besluiteloosheid “die de zaken overzee in hoge mate stinkende” maakten na de Tweede Wereldoorlog.

In 1953 werd Alberts gevraagd redacteur te worden van de Groene. Hij zou er twaalf jaar blijven werken, gedreven als geen ander.
x
x

Dit is het eerste deel van een artikel, gepubliceerd door De Groene op 15 februari 2017, onder de titel ´De sfinx van Blaricum´. Aanleiding voor deze publicatie was de uitgave van de door Boomsma gepubliceerde biografie van Alberts.

G.Boomsma, Leven op de rand: biografie van A. Alberts.
Uitgeverij G.A. van Oorschot
ISBN 9789028242241


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Vierjarig onderzoeksprogramma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950

$
0
0

Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 is een grootschalig, gezamenlijk onderzoeksprogramma van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Geschiedenis (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies. Het onderzoek is financieel mogelijk gemaakt door de Nederlandse regering, dat op 2 december 2016 besloot steun te geven aan een breed onderzoek naar de gebeurtenissen in deze periode.

Nederlandse militair op Noord-Celebes, 1948 (TM)

Nederlandse militair op Noord-Celebes, 1948 (TM)

Het programma, dat bestaat uit negen deelprojecten, moet antwoord geven op de vragen over aard, omvang en oorzaken van structureel grensoverschrijdend geweld in Indonesië, bezien vanuit een bredere politieke, maatschappelijke en internationale context. In dat verband zal ook uitgebreid aandacht worden besteed aan de chaotische periode van augustus 1945 tot begin 1946 – vaak aangeduid als de Bersiap – én de politieke en maatschappelijke nasleep in Nederland, Indonesië en daarbuiten. 

Het KITLV zal de deelprojecten Regionale studies en Bersiap gaan uitvoeren. Voor dit project zal samenwerking met een verschillende Indonesische universiteiten worden gezocht en zullen Indonesische onderzoekers worden aangetrokken. Deze deelprojecten vormen samen het vervolg op het KITLV-project Nederlands militair optreden in Indonesië 1945-1950 dat eind 2012 van start ging.

Het programma heeft een sterk internationaal karakter. Naast de samenwerking met wetenschappers uit Indonesië en andere betrokken landen zal er – meer dan voorheen – gebruik worden gemaakt van bronmateriaal uit o.a. Indonesië, Australië, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Verder is er in het programma uitdrukkelijk ruimte voor getuigen uit Nederland en Indonesië. Deze kunnen zich melden of zullen worden opgespoord, om hun persoonlijke verhalen vast te leggen voor latere generaties.

De drie instituten vinden het belangrijk dat het programma zowel nationaal als internationaal breed wordt gedragen. Ze stellen daarom een Internationale Wetenschappelijke Adviescommissie en een Maatschappelijke Klankbordgroep Nederland in.

Voor dit onderzoek is het uiterst belangrijk dat de betrokkenen gezien en gehoord worden. Heeft u zelf materiaal uit, of meer informatie over, Indonesië tussen 1945-1950 en wilt u bijdragen aan ons onderzoek? Dan kunt u contact opnemen via: ln.05-54dni@negiuteg

Het programma Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 loopt tot 1 september 2021. Kijk voor meer informatie op www.ind45-50.org.

x

Dit artikel verscheen eerder op de website van het KITLV, 24 februari 2017

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

´Een geweldige klap en toen lag ik in het water´

$
0
0

Herdenking Slag in de Java Zee

Felix Jans

Felix Jans

Hij denkt er niet graag aan terug: de Slag in de Javazee. Felix Jans besloot op zijn achttiende bij de Marine te gaan, zonder zich goed te realiseren waar hij eigenlijk voor tekende. In 1942 trokken Nederlandse, Amerikaanse, Australische en Britse schepen naar de Javazee om Japanse strijdkrachten op weg naar Java tegen te houden. Maar alles liep anders. Jans is een van de laatste Nederlandse overlevenden.

“Er was ineens een geweldige klap en toen lag ik in het water”, vertelt de inmiddels 93-jarige oud-marineman. “Zonder te beseffen wat er gebeurd was, hebben we een tijdje rondgedreven. Vasthoudend aan hout en stukken boot.” De angst onder de overlevenden was groot. “Diepe angst. Maar we hielden elkaar in de gaten. Gelukkig waren er genoeg wrakstukken om aan vast te klampen.”

De Hr.Ms. Kortenaer, waar Jans verantwoordelijk was voor Kanon 1, werd op 27 februari 1942 geraakt door een Japanse torpedo. “We voeren de vijand eigenlijk tegemoet.” Het schip brak in tweeën en was niet meer te redden. “We dachten dat de jappen alleen maar derdehands wapens hadden. Maar ze hadden het beste van het beste. Ze schoten goed, ze manoeuvreerden goed. Kansloos!”

Felix Jans weet niet meer precies hoe lang hij in het water heeft gedreven, wachtend op hulp. “Maar het was in ieder geval langer dan tien uur.” Hij weet nog wel dat de Kortenaer die dag om 16.13 uur ten onder ging. “En de volgende ochtend kwamen ze ons ophalen.”

Hij doelt op de Engelsen, die de schipbreukelingen met de Encounter uit zee oppikten. “We lagen in het schemerdonker. Ineens kwam er een schip voorlangs. Iedereen begon te schreeuwen en te gillen.” En dat werkte. De Engelsen merkten de levende drenkelingen op en haalden ze uit zee.

Java Zee

Java Zee

De Slag om de Javazee kostte ruim 900 Nederlanders het leven. De kruisers Hr. Ms. De Ruyter en Hr. Ms. Java en de torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer eindigden op de bodem van de zee. In totaal kwamen er bij de Japanse aanval 2300 marinemensen om het leven.

Maandag wordt de slag op verschillende plekken in Indonesië en in Nederland herdacht. In Den Haag is ’s ochtends een dienst in de Kloosterkerk waar de nabestaanden van Karel Doorman bij zijn. Ook in Den Helder, Jakarta en Surabaya zijn herdenkingen.

Maar het geluk van oud-marineman Jans en zijn lotgenoten bleek van korte duur. De ellende begon pas echt toen de overlevenden van de slag op Java aan wal werden gebracht. Ze vielen in handen van de Japanners, als krijgsgevangenen.

“Dat is het ergste dat ik in mijn leven heb meegemaakt”, zegt Jans. “Het eerste waarmee de jappen ons begroetten waren klappen. Ook schelden, maar we verstonden ze niet.” Hij haat ze. “En waarom? Omdat ze laf zijn. Ze waren altijd met twee of drie man op je in aan het slaan.”

Felix Jans (rechts) als jonge marinier

Felix Jans (rechts) als jonge marinier

De toen nog jonge matroos werd in die tijd als krijgsgevangene aan het werk gezet. Hij werkte 3,5 jaar aan de Birma-spoorlijn. Ook wel de Dodenspoorlijn genoemd. “Ik heb er van begin tot eind aan gewerkt. In Bangkok begonnen, dwars door Thailand heen. En dan de over de grens naar Cambodja. Allemaal lopend!”

De Birma-spoorlijn werd aangelegd tussen Nong Pladuk in Thailand en Thanbyauzayat in Myanmar, over een afstand van 415 kilometer. Heel veel krijgsgevangenen bezweken tijdens het werk. Bijna 3000 Nederlanders, 7000 Britten, 4500 Australiërs en 131 Amerikanen kwamen nooit meer thuis.

Maar Nederlander Felix Jans vocht zich er doorheen. Dat is te danken aan zijn goede lichamelijke conditie, zegt hij. “Ik was altijd een sportidioot. Veel hardlopen, veel zwemmen, boksen. Mijn lichaam was in een geweldige conditie. Misschien dat ik het daardoor kon hebben.” De mensen die het niet overleefden, waren volgens Jans de jongens die ongetraind van huis kwamen.

De onverwachte bevrijding van de krijgsgevangenen kan hij zich nog goed herinneren. In augustus 1945. Het moment ontroert hem, tot op de dag van vandaag.

Komende maandag wordt de Slag in de Javazee herdacht. Op 27 februari 2017, precies 75 jaar later, met een herdenkingsceremonie op het ereveld bij het Karel Doorman-monument in Den Haag. Tientallen nabestaanden zijn daarbij aanwezig.

Ook Felix Jans is er maandag bij, al praat hij normaal gesproken vrijwel met niemand over de Slag in de Javazee. “Zelfs niet met mijn dochter. Zij hoeft mijn verdriet niet te delen, het is erg genoeg. Het is op ons neergegooid, voorbij is voorbij. Maar ik denk er wel vaak aan.”

Tóch kan hij niet zeggen dat hij spijt heeft gehad van zijn keuze om bij de Marine te gaan. “Je kreeg je bordje nasi en saté. Zat je niet bij de Marine, dan kreeg je niets. Dus iedereen deed zijn best om bij de Landmacht, de Luchtmacht of de Marine te komen. Want dan had je onderdak, dan had je verzorging. Ze hebben goed voor ons gezorgd. Ze hebben ons niet in de steek gelaten.”

x
Dit artikel verscheen eerder op de website van de NOS, 24 februari 2017.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Wie wint de Gouden Buffel dít jaar?

$
0
0

goudenbuffel2016Eind december vroegen we u personen te nomineren voor de Gouden Buffel 2016: de speciale Java Postprijs voor degene die het afgelopen jaar de geschiedenis van Nederlands-Indië het meest onder de aandacht heeft gebracht van het grote publiek. Dank zij uw reacties, via de Java Post dan wel rechtstreeks aan de redactie, komen we tot de volgende shortlist van gegadigden.

In alfabetische volgorde: 

Jacques Zeno Brijl

De luitenant-kolonel b.d. Koninklijke Landmacht die ondanks zijn gevorderde leeftijd (hij is van 1927!) en zonder rusten doorgaat met zijn missie: het voordragen van ex-militairen voor onderscheidingen. Dankzij hem werden het afgelopen jaar opnieuw meerdere personen postuum onderscheiden met het Mobilisatie Oorlogskruis. Het gevoel van erkenning heeft voor de nabestaanden een onschatbare waarde.

Rene Creutzburg

Hoofdredacteur van het blad De Indo, uitgegeven in Walnut, Los Angeles, California. Inmiddels is het al weer 53 jaar geleden dat het blad – de eerste twee jaar onder de titel De Soos, of De American Tong Tong – voor het eerst door Creutzberg werd uitgegeven. Een Amerikaanse Tjalie Robinson, still going strong.

Joty ter Kulve

Opgegroeid in het huis waar de bekende Linggarjati onderhandelingen plaatsvonden, heeft zij zich steeds betrokken gevoeld bij de republiek Indonesië. Als juriste en strijder voor mensenrechten zette zij zich haar leven lang in voor een leefbare humane samenleving. Als medeoprichtster van de Linggardjati Foundation en de Indonesia Nederland Foundation, zet zij zich zelfs nu nog, op hoge leeftijd, in voor een betere samenwerking tussen Indonesia en Nederland. Joty ter Kulve: moreel kompas van de Indische gemeenschap.

Remy Limpach

Tot twee jaar geleden een onbekende naam. Limpach, van Nederlands-Zwitserse huize, was druk bezig met zijn proefschrift over de na-oorlogse jaren in Nederlands-Indië. Na zijn promotie kostte het hem nog een jaar om alles te vertalen vanuit het Duits naar het Nederlands. Toen De brandende kampongs van generaal Spoor uitkwam, was het echter alsof een granaat voor de tweede keer insloeg. Inmiddels zijn we gewend geraakt aan de term structureel geweld. Dank zij Limpach.

Marjolein van Pagee

Fotografe, publiciste, historica: welke term voor haar wordt gebruikt, ze ís het. Met het hart op de tong. Dat laatste maakt haar niet bij alle Indonesië-kenners even geliefd. Haar vertolking van K´Tut Tantri in Surabaya was voor velen op het randje. Haar recente oprichting van Histori Bersama, een platform voor de uitwisseling van historisch materiaal in verschillende talen, verdient alleen maar lof.

We gunnen iedereen een prijs, maar slechts één van deze personen kan de winnaar worden van de Gouden Buffel 2016.

De jury

Dezelfde jury als vorig jaar werd bereid gevonden zich ook dít jaar te buigen over de vraag wie de Gouden Buffel toekomt. Naast de prijswinnaar van het eerste jaar, prof. dr. Gert Oostindie (KITLV), zijn het dr. Jan Somers (gast-auteur van de Java Post) en uw aller hoofdredacteur, die zich zullen gaan beraden. Het wordt ongetwijfeld spannend.

Publieksreacties zijn altijd welkom.

x

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De brand in Wates

$
0
0

De Nederlandsch-Indische Spiritus Maatschappij had met haar twee fabrieken in Paboearan en Wates het monopolie op de fabricage van spiritus in Indië. In een eerder artikel over Paboearan zagen we hoe het met de fabriek dáár is afgelopen. Wat weten we van de fabriek in Wates?

In de jaren ´30 werd door Paboearan en Wates om en om gewerkt. Beide fabrieken op volle toeren zou tot een overproductie hebben geleid, en beide op halve kracht zou een verlies van rentabiliteit hebben betekend.

De brand in Wates, 1938

De brand in Wates, 1938

In september 1938 ging bij het Soerabaijasch Handelsblad de telefoon. Door toedoen van een arbeider die met een aangestoken lucifer wilde kijken of een spiritustank leeg was, zo zou later blijken, was ´Wates´ in de lucht gevlogen: 

“Zaterdagmorgen j.l. was het een sensationeel moment toen de telefoon het bericht bracht, dat de spiritusfabriek Wates in de lucht was gevlogen, hetgeen achteraf gelukkig maar voor een klein deel juist bleek te zijn. Enige minuten na het binnenkomen van de tijding waren wij reeds op weg naar het terrein van de brand, verdiept in bespiegelingen over de afmetingen van de ramp. Drie kilometers vóór Modjokerto, daar waar de weg de kali bereikt, kregen wij voor het eerst de fabriek in zicht en wat wij toen van de brand zagen droeg geen angstwekkend karakter. Boven een der gebouwen kringelde een lichte rook de lucht in en alles leek intact. Juist in de tijd, dien wij nodig hadden om de 6 kilometers af te leggen, welke ons van de fabriek scheidden, veranderde het uiterlijk beeld van de brand volkomen, want toen wij bij het brandende perceel kwamen dreunde de grond van ontploffingen, sloegen huizenhoge vlammen de lucht in en dacht een ieder, dat het gehele fabrieksemplacement een prooi der vlammen zou worden. Even voor onze aankomst was namelijk een grote tank met een voorraad van een half miljoen liter alcohol ontploft en had het dak ter plaatse de lucht in geworpen. De brandende alcohol zocht voor een deel een uitweg naar buiten; door de grote hitte smolten de daken en stortten in het gebouw. Dit gebeurde omstreeks half elf en dat was ook het moment, dat de heer Beek, commandant van de Soerabaiasche brandweer, verzocht om een tweede motorwagen daar hij het ergste vreesde.

Het begin van de brand

Het begin van de brand

Het begin van de brand

De brand was uitgebroken in de aftapgoedang, het ongeveer 150 meter lange gebouw, dat men op de eerder gepubliceerde luchtfoto geheel rechts van de fabriek ziet liggen; het is hiervan gescheiden door een 8 meter wijde gang, waar op het moment van de brand enige tientallen vaten alcohol stonden, welke men nog grotendeels in veiligheid heeft kunnen brengen. De administrateur van Wates, de heer Brugman, zat juist aan het ontbijt, het was precies half negen, toen hij de ontploffing hoorde, waardoor, zoals hij ons later zei, werkelijkheid was geworden, wat 20 jaren lang voor hem een nachtmerrie was geweest: brand in zijn fabriek. De oorzaak is nog steeds niet met zekerheid bekend. Wij hebben reeds gemeld, dat men vermoedt, dat bij het openmaken van het mangat van een lege tank, door het wrikken van ijzer op ijzer een vonk is ontstaan, die het in de tank aanwezige gas heeft doen ontploffen, doch het kan ook zijn, dat de Inlandse toekangs het verbod van niet-roken hebben overtreden. De toestand van de drie zwaargewonden is nog steeds zo, dat zij niet gehoord kunnen worden en het is dan nog de vraag of zij de eventueel voor hen bezwarende waarheid zullen vertellen. In de diverse tanks van de goedang, alsmede in de 400 drums waren ongeveer een miljoen liter alcohol opgeslagen, terwijl in het voor spiritusopslag afgeschoten gedeelte 100.000 liter spiritus in blikken waren opgeslagen; aan brandstof was dus allerminst gebrek. Het Inlands personeel vluchtte na de ontploffing onmiddellijk uit de fabriek en men kan het feitelijk geen ongelijk geven, want bij een dergelijke voorraad brandbare en ontplofbare vloeistoffen weet men niet wat er kan gebeuren. Het Europese personeel wist het hoofd koel te houden; het sloot onmiddellijk de leidingen tussen de fabriek en den aftapgoedang af.

Het blussingswerk

Het blussingswerk

Het blussingswerk

De brandweer van Soerabaja, gewaarschuwd door de heer Kroesen van het Administratie Kantoor Oost-Indië, dat de directie van Wates voert, arriveerde met de Merryweather (brandweerwagen – JP) om ongeveer 10 uur. Tevens waren meegekomen de commandant Beek en de brandmeesters Engelken en Koch. Van Modjokerto snelden de gemeentelijke brandspuit en de spuiten van de suikerfabrieken Bangsal en Gempolkerep met personeel te hulp, doch de grote moeilijkheid was om behoorlijk water te krijgen. Wel was de rivier Brantas zeer dichtbij, de achterkant van de fabriek grenst aan de Brantasdijk, doch de waterstand was zeer laag. De Merryweather moest haar voedingleiding driemaal verplaatsen voordat zij voldoende water kon geven, de beide eerste malen gaf zij modder. Ongeveer een kilometer slang werd op het uitgestrekte emplacement uitgelegd en met twee stralen gewerkt. Pogingen om het vuur zelf te bestrijden werden niet ondernomen, ten eerste kon men het vuur in verband met het ontploffingsgevaar niet te dicht naderen en ten tweede brandt alcohol nog bij een verdunning van 50% met water, zodat men met spuiten het gevaar van het verspreiden van het vuur nog zou vermeerderen. Alle aanwezige spuiten beperkten zich daarom tot het nathouden van de muren van de belendende fabriek en van de stapels lege drums, die tegen den muur van de brandende goedang lagen opgestapeld en eveneens ontploffingsgevaar opleverden door het in de drums aanwezige gas.

Het kritieke halfuur

Zoals tevoren gezegd het kritieke moment was omstreeks half elf en tot 11 uur toe wist men niet of de fabriek met haar uiterst kostbare machinerie behouden zou blijven. De gang tussen het magazijn en de fabrieks- en andere gebouwen — er liggen nog enkele materialen-goedangs, zoals op de foto is te zien — was één vlammenzee, de brandende alcohol liep in de watergoten op het terrein en naderde de melassetanks. Gedurig ontploften kleine tanks en drums en op een moment ontplofte in de lucht een drum, die omhoog geslingerd was, zodat men hoog aan de hemel een grote vlam zag staan, die echter gedoofd was voordat zij de aarde bereikte. Na elke ontploffing schoten grote helder oranje steekvlammen de lucht in, er was praktisch geen rookvorming, alleen wanneer enige vaten met foeselolie, welke eveneens In de goedang lagen in brand vlogen, ontstond er wat rook.

De veiligheidsmaatregelen

De volle drums worden in veiligheid gebracht

De volle drums worden in veiligheid gebracht

Na de grote ontploffing haastte men zich om de volle drums en enige honderden blikken benzine op een veilige plaats te brengen, voor welke arbeid men met moeite de Inlanders, die op een veilige afstand stonden te kijken, kon bewegen tot medehelpen. Alle aanwezige Europeanen staken de handen uit de mouwen en hielpen met slangleggen en wegrollen der vaten. Voor de melassetanks stonden verscheidene tankwagens, welke door een inmiddels gerequireerden locomotief werden weggetrokken, zodat men het terrein vrij kreeg voor het leggen der slangen. Door den assistent-resident, de heer Van Haeften, was order gegeven om de kampongs, welke de fabriek gedeeltelijk omsluiten, te ontruimen en men zag tafereeltjes als van de oorlogsfoto’s; mensen die inderhaast het nodige lijfgoed meenamen en gebrekkigen en ouden van dagen, die door kamponggenoten naar een veilige plaats werden gedragen. Het grote gevaar was, dat wanneer eenmaal het fabrieksgebouw door de brandende alcohol zou zijn aangestoken ook de grote links gelegen goedang (met de 9 daken) waarin ruim 800 drums alcohol lagen gestapeld in de brand zou raken. Door het afdammen der goten werd het vuur op het terrein echter gestuit terwijl men verder het vuur in de gang tot even voor de melassetanks wist tegen te houden.

De goede afloop

Wij hebben reeds Zaterdag gemeld, dat de brand tenslotte een zeer gelukkigen keer heeft genomen. Het vuur bleef beperkt tot het magazijn dat volledig in brand geraakte. Dat de brand zich niet verder heeft uitgebreid is te danken aan het feit, dat de muren van het magazijn niet zijn ingestort, dat de vloer van de goedang van zand was, waardoor een groot deel van de brandende vloeistof door de grond werd opgezogen en dat de muren van de belendende percelen, welke toch aan grote hitte hebben bloot gestaan van solide constructie waren en zich goed gehouden hebben. Men heeft vroeger wel eens gedacht om de stoffige zandvloer te vervangen door een tegelvloer. Dat men dit niet gedaan heeft is thans het behoud van de fabriek geworden. Hoe groot de hitte in de gang is geweest demonstreert wel het daar liggende decauville-spoor, waarvan de rails als een haarspeld zijn verbogen en op sommige plaatsen tot op een handbreedte naar elkaar toegewrongen zijn.

Om ongeveer half twaalf wist men dat het fabrieksgebouw gered was. Wel brandde het magazijn nog als een lier, doch ontploffingen werden niet meer gehoord en de gang tussen de gebouwen was vrij van vuur. De Merryweather van de Soerabaiasche brandweer rukte om 1 uur in, doch de tweede motorspuit. die om ongeveer twaalf uur gearriveerd was, liet men op verzoek van de administrateur van Wates voor assistentie achter. Die is gistermorgen om 10 uur naar Soerabaja teruggekeerd.

De schade

Gistermorgen om 12 uur brandde het achterste gedeelte van de goedang, de plaats waar de grote tank staat, nog en men vermoedt, dat de brand nog wel enige tijd zal aanhouden aangezien ook de bodem doordrenkt is van alcohol. Men heeft ter plaatse een gat in de muur gemaakt en houdt hierdoor – met de fabrieksbrandspuit – de tank aan de onderkant koel, omdat zich in de brandende tank nog steeds alcohol-gassen vormen, hetgeen men hoort aan het op en neer bonzen van het tankdak. Het thans dakloze gebouw is van binnen één troosteloze, schier ondoordringbare ruïne van verbogen pijpen, platen en dak ijzer. Een miljoen liter alcohol en 100.000 liter spiritus zijn verloren gegaan, De schade wordt geraamd op ongeveer 2,5 ton; de fabriek is voor 2 miljoen gulden op beurspolis verzekerd. Zoals wij reeds meldden draaien Wates en de grote zusterfabriek in West-Java Paboearan om beurten. De capaciteit van elk dezer fabrieken is namelijk zo groot, dat zij ieder afzonderlijk het huidige afzetgebied kunnen bedienen. Op Paboearan ligt een zeer grote voorraad alcohol, waarmede men voorlopig in de export zal kunnen voorzien, terwijl men voor de binnenlandse consumptie in elk geval nog de 800 drums te Wates in opslag heeft. Gezien de huidige marktsituatie is de bedrijfsschade dus gering.”

Brand meester: de resten van de goedang

Brand meester: de resten van de goedang

Aldus het Soerabaijasch Handelsblad van 12 september 1938. De schade viel uiteindelijk nogal mee, gelukkig. Een maand later werd door de Spiritus Mij. een slametan (feestmaaltijd – JP) georganiseerd voor de brandweer uit Soerabaja: “In de kazerne van de brandweer op Passer-Toeri is hedenmorgen voor 90 spuitgasten, toekangs en chauffeurs van de brandweer een slametan gegeven door de NV Nederlandsch-Indische Spiritus Mij., welke bijgewoond werd door de vertegenwoordiger van genoemde maatschappij, de heer Kroesen en de administrateur der Spiritusfabriek Wates de heer Brugman. Van de gemeentelijke autoriteiten was de wethouder ir. Lemaire aanwezig. Na enkele toespraken van het Inheems personeel, waarin dank werd gebracht voor de geste van de Spiritus Mij., waarbij de hoop werd uitgesproken, dat de spiritusfabriek gespaard mag blijven voor andere rampen, begon de slametan. Van het Europese brandweerpersoneel waren behalve de commandant, de heer Beek en de hoofdbrandmeester de heer Engelken o.a. de brandmeester Koch aanwezig, die eveneens een belangrijk aandeel aan het blussingswerk had.”

Net zoals bij Paboearan hebben we weinig informatie over de oorlogsperiode. Een dochter van één der Europese employées liet later weten: “Mijn vader, fabricagechef op Wates, werd meteen door de Japanners opgepakt en geïnterneerd in kamp Perak. Mijn moeder en de kinderen en mijn tantes gingen tijdelijk inwonen bij kennissen in Modjokerto. Vader kwam echter spoedig terug. De Japanners hadden hem nodig voor het runnen van het bedrijf. Wij werden allen weer herenigd. Het huis was ondertussen gerampokt. De onderneming werd bewaakt door Japanners en er economen om de onderneming te leiden. Vader had weinig vrijheid, hij mocht de onderneming niet verlaten. Wij, de kinderen, mochten dit wel, wij gingen regelmatig naar het enkele kilometers verder gelegen Modjokerto.”

Ook na de oorlog zou het bedrijf in werking blijven. De Nieuwe Courant schreef in 1947:  “Een ander en wel zeer belangrijk bedrijf, dat in werkende conditie te Modjokerto werd aangetroffen is de spiritusfabriek Wates, één van de twee spiritusfabrieken van heel Indië. Onder republikeins beheer heeft de fabriek op ongeveer een kwart van haar vooroorlogse capaciteit gewerkt. Gedurende een paar dagen heeft zij nu stilgestaan doch dezer dagen was men reeds bezig de fabriek weer in bedrijf te stelten. De nodige grondstoffen voor de onmiddellijke hervatting der productie op bescheiden schaal zijn aanwezig. Naast ongeveer 5000 liter spiritus vond men er naar schatting 15.000 liter alcohol en 10.000 liter ethers.”

Rond de souvereiniteitsoverdracht werd de Spiritus Mij opgeheven. De fabriek te Paboearan ging verder onder de naam N.V. Paboearan, en Wates kwam onder de Malangse Nederlandsch-Indische Metaalwaren- en Emballagefabrieken (NIMEF). Hoe lang de fabriek later nog in functie is geweest, en onder welk beheer, we weten het niet. Een bezoek aan het terrein toont ons nu een weelderig begroeide vlakte, met iets wat lijkt op het begin van volkstuintjes. Zo te zien is de spiritusfabricage ook hier tot zijn eind gekomen.

x  

x

x

Modjokerto en (rechtsboven) spiritusfabriek Wates

Modjokerto en (rechtsboven) spiritusfabriek Wates

wates_10

Luchtfoto Wates

wates_11

Luchtfoto

Stokerij Wates

Stokerij Wates

wates_02

Personeelswoningen Wates

wates_03

Melassetanks Wates

wates_04

Administrateurswoning Wates

wates_01

Drumopslag Wates

Wates: verbouwde woning C2

Wates: verbouwde woning C2

Wates: personeelswoning C3

Wates: personeelswoning C3

Wates: ketelhuis

Wates: ketelhuis

Het terrein waar eens de spiritusfabriek stond. Wates, 2016

Het terrein waar eens de spiritusfabriek stond. Wates, 2016

Bronnen
Soerabaijasch Handelsblad, 12 september 1938
Indische Courant, 17 september 1938 en 22 oktober 1938
Nieuwe Courant, 25 maart 1947
Pelita, Wubo 0245712


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Het goud van Soreang

$
0
0

H.Philippi

Als er één kenner was van vindplaatsen van goud in West-Java, dan was het wel dr. H. Philippi. Als oud-officier van de Topografische Dienst had hij in Bandoeng aan de Dagoweg een eigen bureautje opgericht voor landkartering en het vastleggen van claims. In het enorme Nederland-Indië viel héél veel te karteren en te claimen, – aan werk dus geen gebrek.
Voor het zoeken naar goud maakte hij gebruik van ´prospectors´, hulpen die navraag deden bij de lokale bevolking en die monsters namen door in verschillende beken met doelangs (zeefpannen) het bezinksel te zeven.

Begin 1936, zo lezen we in de Sumatra Post, kreeg Philippi bezoek van een zekere heer B., – we moeten gissen naar zijn volledige naam. Welnu, deze heer B. had al eerder voor Philippi gewerkt, en kwam eens informeren ´of er nog wat te doen´ was. Philippi vertelde hem dat er op dat ogenblik geen exploratiewerk was, maar, omdat hij wist, dat B. voorheen in zijn levensonderhoud had voorzien door het wassen van goud in Borneo, hij wel een beekje wist in de buurt van Soreang waar men goud kon wassen. 

Samen togen ze op weg. Aangekomen bij het beekje, troffen de mannen enkele Inlandse vrouwen bezig met het wassen van kleren: of ze zo vriendelijk wilden zijn op een ander tijdstip hun was te doen.
Het monster dat werd genomen toonde een mooi resultaat. Zó mooi zelfs, dat B. liet weten bang te zijn dat de vrouwen, als zij het zouden zien, zelf goud wilden winnen uit het beekje. Philippi stelde hem gerust: de Javanen hadden alle kennis van het goudwassen, zo zij deze vroeger al bezaten, verloren. Er werd nog zelden goud gewassen.

Het resultaat van de onderhandelingen tussen B. en Philippi was, dat laatstgenoemde aan B. het beekje gratis afstond voor het bewerken, onder voorwaarde, dat hem geregeld de verkregen resultaten zouden worden gemeld. Philippi kon dan zelf nog later, als de resultaten daar aanleiding toe gaven, een concessie aanvragen.

De sluice box

Kort daarna begon B. met zijn werkzaamheden. Tezamen met een vriend toog hij aan het werk, en gedurende enkele maanden bedroeg de dagelijkse opbrengst vijf tot zes gulden (vergelijkbaar met een modaal inkomen voor lagere ambtenaren – JP). De mannen werkten niet met een doelang, maar met een door B. vervaardigde sluice box (een aaneenschakeling van trapjes of sluizen waardoor water met erts stroomt en het metaal bezinkt – JP), door hem ´Long Tom´ genaamd.

Het succes was van korte duur. De bewerkbare lengte van het beekje was beperkt en de andere nabijgelegen beekjes bleken onvoldoende rijk te zijn “om aan Europeanen een voldoende levensonderhoud te verschaffen”. De heer B. zag weer om naar ander werk.

Het album van heer B.

Schutblad van het album

Aldus de informatie in de Sumatra Post van 4 september 1937. Het bijzondere is, dat van de werkzaamheden van ´heer B.´ een volledig foto-album bewaard is gebleven. Bij het Tropenmuseum, thans Nationaal Museum van Wereldculturen geheten, bevindt zich, in de collectie ´Foto zoekt familie´ onder nummer 1145, een album met als titel: “Alluviale goudontginning van de Tjigadokvallei bij Soreang, Bandoeng, mei-juli 1936.”
Drie maanden goudwinning werden door B. vastgelegd in een twintigtal foto´s, keurig voorzien van onderschriften. Dank zij deze foto´s (zie hieronder) hebben we nu een goed beeld van de goudwinning in deze periode. Helaas ontbreekt de laatste foto met het wat mysterieuze onderschrift: “In het donker op weg naar de Javasche bank om het goud te verkoopen.” Is er iets gebeurd, onderweg? Waarom werd juist deze foto verwijderd?

De Javasche Bank had dus weinig over voor het goud, voor B. té weinig om zijn werkzaamheden te continueren. Philippi daarentegen nam het zekere voor het onzekere en diende bij de afdeling Mijnbouw van het Departement van Verkeer en Waterstaat een aanvraag in voor een exploitatie-vergunning. Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië berichtte in januari 1938 dat Philippi nog meerdere andere concessies had aangevraagd:

“Wij meldden reeds, dat het Bureau voor Mijnbouwkundige opsporingen in Nederlndsch-Indië (B.O.N.I.) een concessie verkregen had voor de goudontginning, op een terrein gelegen even bezuiden Soreang. Korte tijd daarna werd door dezelfde onderneming in concessie verkregen een terrein aan de Zuidgrens van Bantam en Priangan aan de bovenloop van de Tjibareno. Deze beide objecten zijn echter even klein als onbelangrijk, met de goudontginning raakt men er gauw uitgepraat.
Dezer dagen heeft dr. Philippi, de directeur der B.O.N.I., echter een nieuwe concessie verworven. Het betreft hier de concessie Tjigondang beoosten de Wijnkoopsbaai. Aan de hand van voorlopige onderzoekingen kon reeds met zekerheid worden vastgesteld dat Tjigondang in goudrijkdom de overige concessies op Java, uitgezonderd Bantam, verre overtreft. Daar B.O.N.I. een onderneming is die zich slechts met opsporingen bezig houdt en niet met exploitaties doet zij uiteraard moeite haar concessies zo voordelig mogelijk van de hand te doen. Zij toucheert dan maandelijks of jaarlijks, naar gelang de overeenkomst, een bepaald bedrag aan royalties. Naar thans vernomen wordt, is het Miedelconcern in principe niet ongenegen Tjigondang te ontginnen. Daar de overdracht thans echter nog niet in kannen en kruiken is, valt daarover nog niets mede te delen.”

De krant was misschien wat voorbarig, want de concessie voor Soreang werd pas enkele maanden later op Philippi´s naam gesteld: “Aan dr. H. Philippi is met ingang van 8 April 1938 voor de duur van 40 achtereenvolgende jaren onder de naam Soreang concessie verleend voor de winning van goud en zilver binnen een terrein, gelegen in het district Soreang van het Regentschap Bandoeng.

Het goud is van ons!

Advertentie voor het bureau van Philippi

Philippi had dus het alleenrecht op het winnen van goud uit de omgeving van Soreang. En dat maar liefst 40 jaar lang. Echter, nog geen maand later schreef het Bataviaasch Nieuwsblad: “Naar vernomen, heeft de dessabevolking van Kopo, in Soreang, zich gewend tot de regent van Bandoeng naar aanleiding van een tussen haar en dr. Philippi gerezen conflict in verband met reeds sinds enige tijd door haar geëntameerde goudwinning.”
Wat was gebeurd? De bevolking had de kunst van het goud wassen misschien verleerd, maar door de werkzaamheden van heer B. had ze deze echter weer opgepikt, en was met doelangs aan de slag gegaan. Als de opbrengsten voor een Europeaan onvoldoende waren om van te leven, voor de Inlanders lag dat anders: “De handige en fortuinlijke wassers zagen kans soms een gulden en meer per dag te winnen.”
De regent beloofde de dessabevolking zich met het geval te bemoeien en snel te laten weten wat wel en wat niet was toegestaan.

Enkele dagen later bleek dat Philippi geen probleem zag in een bescheiden gebruik door de lokale bevolking. Het Bataviaasch Nieuwsblad: “Er is thans overeengekomen, dat aan de bevolking geen moeilijkheden in de weg gelegd zullen worden om deze terreinen te ontginnen. Onder het beding evenwel, dat deze ontginningen later nooit als voorwendsel mogen worden aangegrepen om aan een eventueel te beginnen mijnontginning moeilijkheden in de weg te leggen en onder nadrukkelijk beding, dat de vergunning tot exploitatie is gegeven tot wederopzeggens toe.”

Philippi had eieren voor zijn geld gekozen, maar, voor zover we enig zicht hebben op zijn karakter en overtuiging: hij zal het hebben gemeend. Philippi was ere-voorzitter van de afdeling Bandoeng van de Rotary-club, voorzitter van een plaatselijk steuncomité voor werklozen, en hield met enige regelmaat lezingen over sociaal-economische kwesties. Een man met een hart, zouden we kunnen zeggen.

En die concessies? Is daar nog iets mee gebeurd? Niet dus. Een jaar na het gebeurde in Soreang raakte de wereld betrokken in een alomvattende oorlog. Philippi zelf werd geïnterneerd door de Japanners. Alle door hem gestelde voorwaarden voor een commerciële exploitatie waren nutteloos gebleken. Het goud was van de Indonesiërs.

En ja, ook thans wordt nog goud gewassen in de omgeving van Soreang. En al even illegaal als toen.

x

“Vertrek uit Bandoeng.;”

“Aankomst te Koppo. Afladen.”

“Transport naar dessa Bodjongladja. Langs deze dessa stroomt de Tjigadok.”

“Ons huisje in dessa Bodjongladja.”

“De Long Tom wordt naar het beginpunt van de ointginning gedragen.”

“Het eerste begin. Wegens de breedte van de rivier wordt deze eerst in twee gedeelten afgewerkt.”

“De stuwdam”

“Het monteren van de Long Tom.”

“De Long Tom klaar voor het gebruik.”

“De eerste emmer met grint!”

“Een andere werkwijze. Het water wordt gedwongen haar weg door een smalle geul te nemen. Het drooggekomen gedeelte wordt dan eerst verwerkt.”

“Nu wordt de dam omgelegd. Daar waar de goot op de vorige foto gelopen heeft, wordt thans verwerkt.”

“De geweldige snelheid waarmee het water door de Long Tom stroomt. Toch gaat practisch geen korrel goud verloren!”

“Wederom een andere werkwijze.”

“Overzicht foto van voorgaande situatie.”

“De Long Tom in actie!”

“De kabelbaan in werking! Om de emmer, die met een geweldige snelheid aan komt suizen, in haar vaart te remmen, monteren wij haar zo, dat ze bij het eindpunt in het water terechtkomt.”

“De automatische rem in werking!”

“Een hoekje van het laboratorium waar uit goud, goud wordt gemaakt!”

Bronnen
Sumatra Post, 4 september 1937
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 29 oktober 1937
Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië, 4 januari 1938
Bataviaasch Nieuwsblad, 9 april 1938
Bataviaasch Nieuwsblad, 18 mei 1938
Bataviaasch Nieuwsblad, 21 mei 1938
Bataviaasch Nieuwsblad, 28 mei 1938


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De laatste halte

$
0
0

Bij de Staatsspoorwegen in Nederlands-Indië gebeurden vele ongelukken, meerdere daarvan binnen de gemeentegrenzen van Batavia. In april 1927 derailleerde een locomotief met enkele rijtuigen. ‘Te hoge snelheid’, was het oordeel. Een jaar later was het wéér raak, dit keer door een technisch mankement. Gelukkig was geen sprake van persoonlijk letsel, zij het dat een paard het leven liet.  

De trein komt tot stilstand in de Binnen Nieuwpoortstraat

Uit het Bataviaasch Nieuwsblad, 27 juni 1928:

Spoorweg-ongeluk te Batavia. Hedenmorgen is de elektrische trein, die om 7.31 uur van Kemajoran dient te vertrekken en om 7.38 uur te Batavia-Noord dient aan te komen, ten gevolge van het niet werken der remmen door het stootblok heen gereden en een viersteens muur omver rammend, vlak naast de uitgang voor de Batavia-passagiers, de Binnen-Nieuwpoortstraat ingereden! De motorwagen kwam juist op de rails der stoomtram, recht tegenover den ingang van het gebouw der Handelsvereeniging tot stand. Persoonlijke ongelukken hadden, wonder boven wonder, niet plaats: slechts een sado werd aangereden. Het paard werd in den buik getroffen en moest worden afgemaakt. De koetsier kwam met den schrik vrij, de sado werd vernield. De trein is met vier minuten vertraging, alzo om 7.35 uur van Kemajoran vertrokken en arriveerde ook vier minuten te laat, om 7.42 uur, te Batavia- Noord.  

Wat de stationschef vertelt

Een der stationschefs, die o.a. dienst had bij het vijfde spoor — dat waarop het ongeluk gebeurde — vertelde ons het volgende. De elektrische treinen mogen de kopstations slechts binnenrijden met een vaart van 5 à 6 k.m. per uur, met voetgangerssnelheid dus. De betrokken trein nu, die bestond uit twee wagens, een 1e en een 2e klasse compartiment, tevens motorwagen, en daarachter een 3e klasse wagen, reed met normale snelheid het perron op, stopte echter niet op de gewone plaats, doch reed langs de verontrusten stationschef heen, die zag, dat de motorist uit alle macht de handrem bediende. Het hevige geknars en gepiep, dat daardoor ontstond, was voor hem een bewijs, dat de handrem met kracht werd gehanteerd. Uit dit alles maakte de stationschef op, dat de luchtrem niet werkte. Ondanks het krachtig remmen met de handrem kon de stationschef niet waarnemen, dat de trein in vaart verminderde! Deze reed dan ook door het ongeveer driehonderd meter voorbij de stopplaats gelegen stootblok heen, alsof dit van koek was, ramde op dezelfde wijze de vlak daarachter staande muur omver en kwam eerst tot stilstand, toen de motorwagen voor het grootste deel de Binnen-Nieuwpoortstraat was binnengereden. Van buitenaf kon de stationschef waarnemen, dat een paniekstemming zich van de passagiers had meester gemaakt: angstkreten en hulpgeroep waren duidelijk te horen. Er bevonden zich twee 2e-klasse en vijftien 3e-klasse passagiers in de trein.

Wat de Motorist vertelt

Aanzicht van de noordkant

De motorist, naar wij van de Inspecteur van Vervoer vernamen een der beste waarover de lijn beschikt, deed ons het volgende verhaal. Ik ben vanmorgen met dezelfde wagens reeds driemaal heen en weer gereden van Batavia naar Kemajoran en heb vóór het ongeluk niets bijzonders, geen enkel mankement opgemerkt. Alles functioneerde goed, ook de Westinghouse (de luchtrem). Toen ik nu om 7.52 uur het perron opreed, stroom afsloot en de luchtrem in werking stelde, bleek deze in ’t geheel niet te werken. Onmiddellijk ben ik toen naar de handrem gelopen (deze bevindt zich links in de wagen, ongeveer driekwart meter naast het bedieningstoestel van de motor, dat in een apart hokje rechts op het voorbalkon geplaatst is) en heb deze met al mijn kracht aangezet. Ik had het echter evengoed kunnen laten: wel knarsten de blokken ontzettend op de wielen, maar vermindering van snelheid heb ik niet opgemerkt. Weldra was de trein het stootblok genaderd; vol ontzetting dacht ik aan de gevolgen en… daar reed de motorwagen recht op het stootblok aan, dwars er doorheen, dwars ook door de muur heen en.., tot mijn onuitsprekelijke verlichting bleef de trein in de Binnen-Nieuwpoortstraat stilstaan, slechts een sado aanrijdend.

Wat de Conducteur vertelt

De conducteur bemerkte natuurlijk ook dadelijk na het passeren van het perron dat er iets niet in de haak was. Hij bevond zich in de derde-klasse wagen. Onmiddellijk trok hij aan de noodrem doch het hielp niet. Evenals alle passagiers dacht hij dat zijn laatste uur geslagen was. Gelukkig heeft de Voorzienigheid anders beschikt!

En vanaf de zuidkant. Rechts nog te zien het tuig van het overleden paard.

De Situatie

Toen wij vanmorgen om acht uur op de plaats des onheils arriveerden deed de situatie het ergste vrezen. Het was toch bijna niet aan te nemen dat zich op het ogenblik van het ongeval geen voertuigen en voetgangers ter plaatse in den Binnen-Nieuwpoortstraat zouden bevonden hebben. Gelukkig bleek dit met uitzondering van de sado, toch wel het geval te zijn: men dient er dan ook rekening mede te houden dat het nog vroeg in de morgen was. Enkele uren later… en er waren talrijke doden en gewonden te betreuren geweest; immers omstreeks negen uur begint het verkeer zich in de Binnen-Nieuwpoortstraat te ontwikkelen tot een onafgebroken stroom van voertuigen en voetgangers. Men vertelde ons dat enkele seconden vóór het ongeluk een stoomtram uit de richting Weltevreden, dus op het rechtse spoor, juist gepasseerd was. Enige seconden vroeger en de stoomtram was in de flank getroffen door de motorwagen. Ongetwijfeld waren dan alle wagens omgeslagen, want zoals reeds gezegd, de motorwagen kwam precies waar de rechtse rail ligt tot stilstand. Juist naast het stootblok van het vijfde spoor, van de straat af gerekend rechts, bevindt zich de uitgang voor de Batavia-passagiers. Deze – het perron ligt naar schatting een meter hoger dan de straat – loopt af en eindigt gelijk met de straat. Achter het stootblok is nog een ruimte van ongeveer twee meter, die afgesloten wordt door een viersteens muur, die dus langs het trottoir van de Binnen-Nieuwpoortstraat loopt en door de uitgang onderbroken wordt. Nadat de motorwagen het stootblok grondig vernield had en de materialen daarvan meesleepte, moest ook de anderhalve meter hoge muur eraan geloven. Ook het puin daarvan, benevens het linker gedeelte van het hek, werd meegesleept en hieraan is het te danken, dat de trein nog niet verder doorgereden is. Immers de grote hoeveelheid puin heeft de wielen in de weg gezeten en werkte aldus als een krachtige rem. Ook het feit dat de motorwagen een sprong van ongeveer een meter naar beneden maakte, werkte mede. Ware de spoorbaan gelijk met de straat geweest dan waren stootblok en muur gewoon door den motorwagen opzij geschoven en dan was de trein het gebouw der Handelsvereniging binnengereden!

Het Stootblok

Zicht vanaf het station

Het stootblok —wij constateerden dit uit de stootblokken der overige sporen—was van uiterst lichte constructie en praktisch van geen nut, zoals trouwens hedenmorgen ook gebleken is, daar liet niet eens bij machte geweest is, een trein tegen te houden die zich met een vaart van slechts vijf km. per uur voortbewoog. De stootblokken daar ter plaatse zijn alle samengesteld uit wat hout en wat ijzeren balken en men kan zien, dat ze er slechts geplaatst zijn, omdat er nu eenmaal aan het einde van elke baan een stootblok hoort. Wij hoorden de eerstaanwezende autoriteit der S.S. de opmerking maken, dat het binnenrijden van de Binnen- Nieuwpoortstraat voorkomen ware geworden, zo er slechts een stootblok van stevige constructie gestaan had! Wel zou de schok voor de passagiers dan heviger geweest zijn, maar dit had, bij de geringe snelheid van 5 km. toch geen persoonlijke ongelukken behoeven te veroorzaken.

De Remmen

De enige behoorlijke rem, waarover onze elektrische treinen blijken te beschikken, is de Westinghouse, de luchtrem.
De handrem wordt praktisch nooit anders gebruikt, dan wanneer de luchtrem niet werkt. Zij behoort dus in tijd van nood dienst te doen. Ook deze handrem is echter volkomen waardeloos gebleken. Een trein van twee wagens, rijdende met een snelheid van vijf km., heeft zij opeen afstand van drie honderd meter niet tot stilstand kunnen brengen. Wij geven de S.S. dan ook in overweging, er voor te zorgen, dat de elektrische treinen binnen den kortst mogelijke tijd over een tweede rem van degelijke constructie zal beschikken, opdat de passagiers, als de Westinghouse blijkt te weigeren, niet aan de dood zijn prijsgegeven. Het is natuurlijk ook mogelijk, dat de handrem niet gewerkt heeft, omdat zij nooit gebruikt wordt, maar het komt ons voor, dat het aan de constructie te wijten is. De motor zelf kan nooit als rem optreden: wordt de stroom afgesloten, dan rijdt de trein op ´vrijloop´.

De Schade

De materiële schade is betrekkelijk gering. Behalve een nieuw stootblok en een nieuw stuk muur kost het ongeluk de S.S. slechts enkele vernieuwingen aan het onderstel van de motorwagen. En dan heeft de sadokoetsier het verlies van paard en voertuig te betreuren. Ongetwijfeld zal de S.S. de schade echter vergoeden.

Verkeersstremming

De Verkeersstremming

Het treinverkeer ondervond, daar het ongeluk buiten de baan plaats vond, geen enkele vertraging. Anders was het met het verkeer in de Binnen-Nieuwpoortstraat. Dit werd spoedig door de politie van de Javasche Bank tot het Stadhuisplein geheel stop gezet. De stoomtram kon de plaats des onheils slechts links passeren, zodat men zich spoedig voor beide richtingen van het linker spoor bediende. Reeds om acht uur is de S.S. met het opruimingswerk aangevangen. Eerst werd aangevangen met het verwijderen van het puin onder de motorwagen. In de tussentijd liet men de tweede wagen door een stoomlocomotief weghalen. Nadat het puin verwijderd was, werd de wagen opgevijzeld en een noodbaan, gesteund door blokken hout, onder de wielen gelegd.
Vervolgens liet men den wagen bij stukjes en brokjes door een elektrische locomotief op het emplacement trekken. Tegen half twaalf was men daarmede zover gevorderd, dat de stoomtram weer in beide richtingen kon passeren.
Om kwart voor een was de wagen geheel op het emplacement getrokken. De belangstelling voor het ongeval was, zoals van zelf spreekt, enorm.”

x

De lokatie van het station. Hier is duidelijk te zien dat het een zgn kopstation betreft. Treinen die door de blokken heen schieten, komen in de Binnen-Nieuwpoortstraat terecht.

Bronnen
Bataviaasch Nieuwsblad, 27 juni 1928
Foto´s afkomstig van Museum van Wereldculturen, collectie Foto zoekt familie, album 831.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Politieke correctheid, humor en dekolonisatie

$
0
0

Kan humor helpen bij de relativering en verwerking van misstanden uit het koloniale verleden? NIOD senior onderzoeker Peter Keppy vraagt het zich af aan de hand van een Indonesische film en een Britse TV-serie.

It ain´t half hot, mum!

Door Peter Keppy

Onlangs raakten een Indonesische collega en ik in gesprek over de recente Nederlandse ophef rondom het boek van Remy Limpach over Nederlands militair geweld tijdens de Indonesische revolutie (1945-1949). Volgens mijn Indonesische gesprekspartner was dit werk de zoveelste Nederlandse oprisping over wat in Indonesië al decennia gemeengoed is. En als voorbeeld hoe ook met een gewelddadig en traumatisch verleden om kan worden gegaan, verwees hij me naar de Indonesische film Naga Bonar (1987). Dit is geen documentaire over de revolutie, maar een comedy.   

Naga Bonar

Naga Bonar is een zakkenroller die zich na de proclamatie door Soekarno en Hatta op 17 august 1945 tot vrijheidsstrijder bekeert. In korte tijd schopt hij het tot generaal van een niet bij het leger aangesloten strijdgroepering. Ondanks zijn zelf uitgeroepen status van generaal vernedert zijn dominante moeder hem voor zijn eigen troepen als een kleine jongen. Zijn streken als kruimeldief blijkt hij ook niet verleerd. Hij rolt het Zwitsers horloge van een Nederlandse officier tijdens een overleg over demarcatielijnen. Indonesiërs zijn in deze film geen slachtoffers, de Nederlanders geen bloeddorstige demonen. Onhandige diplomaat en onprofessionele general als hij is, Naga handhaaft zich als een betrouwbare en tegelijkertijd succesvolle revolutionair.

Het onwaarschijnlijke scenario van een zakkenroller die het tot generaal schopt is in Indonesië zowel een verwijzing naar corruptie als naar kansen voor sociale mobiliteit; het is ook een knipoog naar de soms discutabele reputatie van nationale helden uit de revolutie. Het zijn waarschijnlijk deze twee ‘verborgen’ boodschappen, belichaamd in de klunzige generaal, die op de lachspieren van de Indonesische kijker werken. De film is in Indonesië echter vooral ontvangen als een patriottische hommage aan de revolutie en de republiek.

It Ain’t Half Hot Mum

Naga Bonar bracht me terug bij een Engelse TV-serie waar ik ooit enorm om heb gelachen: ´Oh Moeder wat is het heet´ (It Ain’t Half Hot Mum). In de serie volgen we een bonte verzameling van Engelse dienstplichtigen in Brits-Indië in 1947 die de Britse troepen vermaken met hun vaudeville theatershow. De serie gaat niet over de Indiase onafhankelijkheidsstrijd; de kijker wordt een spiegel voorgehouden over de Britse dekolonisatie. Met een dosis parodie raakt de serie aan thema’s zoals homofobie in het Britse leger en racisme in de kolonie. Op de achtergrond speelt het gegeven van een desintegrerend Brits koloniaal imperium. Dat laatste is treffend symbolische weergegeven in de eindtune: het Britse patriottische lied ‘Land of Hope and Glory’ verandert in een muzikale mengelmoes als een Indiaas muzikaal idioom het overneemt.

Maker Jimmy Perry was in Brits-India als lid van een toneelgezelschap in dienst van het leger. Hij modelleerde de serie en karakters naar zijn persoonlijke ervaringen. Terwijl de serie in Engeland van 1974 tot in de jaren tachtig enorm populair was (geschatte aantal kijkers: 15 miljoen), besloot de BBC in het nieuwe millennium niet tot herhaling. De serie zou volgens de omroep in de huidige maatschappelijke verhoudingen racistisch en homofoob overkomen, met name wanneer het ging om de verbeelding van Indiase karakters. Kijkers, inclusief migranten uit India en Pakistan, werd overigens niets gevraagd. Perry, ook maker van kaskrakers als Dad’s Army en  ‘Allo ‘Allo! – beide niet toevallig parodieën op de Tweede Wereldoorlog –  was begrijpelijk teleurgesteld over de taboeïsering van zijn comedy. Een fan van de serie, internationaal voetbalicoon Ruud Gullit, maakte in 2015 in de Engelse media de volgende treffende opmerking over de censuur: “I don’t think it was racist at all, there’s far too much political correctness around, it was poking fun at everyone in the British Empire. Shaaat Up!”. Dat laatste verwijst naar de schreeuw van een van de centrale karakters uit de serie, een Britse homofobe officier met een onvervalst Iers accent, die verhit en standvastig iedere intellectuele discussie of tegenspraak in de kiem smoort. Een van zijn tegenhangers is een Indiase bediende, die weliswaar door blanken wordt gekoeioneerd, maar die zich verbluffend slim als domme inlander voordoet om de blanke terreur van superioriteit effectief te neutraliseren.

Nederlandse comedy over troepen in de tropen?

Laten we aannemen dat humor een maatschappelijke uitlaatklep en graadmeter kan zijn voor de mate van relativering en verwerking van misstanden uit het koloniale verleden. Bestaat er een Nederlandse speelfilm of televisieserie over de voormalige Nederlandse koloniën waarin luchtig wordt afgerekend met raciale stereotypen, ongelijke man-vrouw verhoudingen, of homofobie tegen de achtergrond van de ontmanteling van de koloniale staat? Ik moet u het antwoord schuldig blijven. Ook een komisch theaterstuk schiet me niet te binnen. Ik hou me aanbevolen voor correcties!

Wellicht is de huidige staat een mentale fase waar we als postkoloniale Nederlanders eerst doorheen moeten. Het voorbeeld van Perry’s door de BBC in de ban gedane comedy doet echter vermoeden dat een dergelijke lineaire ontwikkeling van mentale dekolonisatie en emancipatie helemaal niet vanzelfsprekend is. Het is eerder een voortgaande strijd. Is Nederland gereed voor een comedy over Nederlandse troepen in de tropen die bevoogdende politieke correctheid en schuldgevoelens overstijgt? Film- en theatermakers in Nederland ik daag u uit!
x
x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

De teloorgang van een ambacht

$
0
0

Een bamboe monument ter ere van koningin Wilhelmina

Dit keer een monument uit de categorie curiosa, alhoewel het onderscheid tussen meer en minder belangrijke monumenten natuurlijk niet altijd even duidelijk is. Vaak verandert de culturele of maatschappelijke waarde van een monument al kort na de bouw.

Van de Eiffeltoren weten we dat deze een tijdelijk karakter was toegemeten. Na de Wereldtentoonstelling, in 1889, zou het bouwwerk weer worden afgebroken. Het succes bleek echter zó groot dat de sloop werd uitgesteld. Inmiddels is de toren uitgegroeid tot het belangrijkste monument van Frankrijk.

De voet van de bamboe Eiffeltoren in Tasikmalaja, 1898

Bijna tien jaar na de bouw van de Eiffeltoren werden in heel Nederlands-Indië de kroningsfeesten van Wilhelmina voorbereid, zo ook in Tasikmalaja. Alle ideeën waren welkom. In Soerabaja zou een soort replica van de Eiffeltoren worden gebouwd als blikvanger van de feestelijkheden. Een jaar eerder had deze gemeente al een replica van de Big Ben op Oedjoeng geplaatst, een geschenk van de Britse ingezetenen van de stad. Daar paste een Eiffeltoren uitstekend bij. 

Tasikmalaja kon niet achterblijven, maar wilde graag aansluiting vinden bij de lokale ambachten. En zó ontstond het idee om gebruik te maken van de lokale kennis op het gebied van het bamboevlechten: een Eiffeltoren gemaakt van bamboe! Waterstaatsingenieur en architect A.H. van Bebber werd bereid gevonden om het ontwerp en de uitvoering voor zijn rekening te nemen.
Begin augustus 1898 schreef de Preanger Bode: “Op de aloon-aloon, het middelpunt voor de versiering, zal komen te prijken een Eiffeltoren en acht erepoorten van verschillend genre (moors-gothisch en fin-de-siècle), die alle schitterend geïllumineerd zullen worden.” De toren, die kon worden beklommen, zou – net als het origineel – een tijdelijk karakter dragen.

De kroningsfeesten te Tasikmalaja. Op de achtergrond de replica van de Eiffeltoren.

Het feest

Het feest was een succes. De Preanger Bode van 12 september 1898: “Uit Tasikmalaja vernemen wij dat aldaar de verlichting en versiering — meer speciaal de verlichting van de 33 meter hoge Eiffeltoren en de bouw van oud-Hollandse en andere poorten — eenvoudig uniek waren.” En weer later berichtte hetzelfde blad: “Van de bamboe Eiffeltoren op de aloon aloon te Tasikmalaja, welke tijdens de inhuldigingsfeesten aldaar de ´clou´ vormde, zal naar wij vernemen een reproductie op 1/200 schaal aan H.M. onze Koningin worden aangeboden.”
Naar we veronderstellen wordt hier een schaal bedoeld ten opzichte van het origineel, en niet ten opzichte van de replica. De aan Hare Majesteit aangeboden reproductie van de bamboe-toren in Tasikmalaja zou aldus ongeveer 1.55 meter hoog zijn. Is dit model nog bewaard gebleven? We weten het niet.

De officiële foto

Tijdens de feestelijkheden werden waarschijnlijk als souvenirs foto´s van de toren verkocht, geplakt op karton, met het onderschrift: “Eiffeltoren van bamboe, ontworpen en uitgevoerd door A.H. van Bebber, opzichter van waterstaat en gediplomeerd architect.” De toevoeging ´gediplomeerd´ was niet geheel zonder reden. Ook in Soerabaja werd vaak de vraag gesteld of een dergelijk hoog gevaarte (ook dáár was de toren ongeveer 30 meter hoog) niet om zou kunnen vallen. Het feit dat de bouwer gediplomeerd was, stelde gerust.

We weten niet wanneer de toren in Tasikmalaja is afgebroken. Als dat korte tijd na de kroningsfeesten is geweest, dan zou dat jammer zijn, gelet op de moeite die was getroost om een in detail zo zuiver mogelijke replica te bouwen. De enige ´officiële´ foto laat zien dat Van Bebber zijn best heeft gedaan. Het was een waarheidsgetrouwe replica.

Tasikmalaja, 2015

Reizen wij nu door de tijd, en doen wij Tasikmalaja opnieuw aan in 2015. Het verhaal neemt hier een verrassende wending. Om het toerisme nóg een keer te wijzen op de belangrijkheid van de bamboesector, besluit de gemeente een nieuwe Eiffeltoren te bouwen.  Dit maal niet op de aloon-aloon, maar tegenover een gemeentelijk administratiekantoor, in een buitenwijk.  Als bijzonderheid geldt dat de toren bovenop een brug zal staan, en dat het verkeer er dus onderdoor kan rijden. Rond de jaarwisseling 2015/16 werd het bouwwerk bekroond.

De nieuwe replica, 2016.

In één van de vele artikelen die op het internet aan deze nieuwe Eiffeltoren werden gewijd, lezen we dat de buurtbewoners pleitten voor zo snel mogelijke afbraak. Bij de geringste wind vlogen de stukken van de toren naar beneden. Zonder kolonialistisch te willen overkomen: de nieuwe toren wekt wel érg de indruk alsof de bamboe bouwkunst de afgelopen eeuw erop achteruit is gegaan. We weten dan ook niet of er nog iets van de toren overeind staat. Misschien maar beter van niet.

x

Bronnen
De Preanger Bode, 3 augustus 1898
De Preanger Bode, 12 september 1898
De Preanger Bode, 28 september 1898


Gearchiveerd onder:9. Java Post Tagged: 1898, bamboe, Eiffeltoren, Tasikmalaja, Wilhelmina

Meer dan vijfhonderd meldingen voor schadeclaim executies Indonesië

$
0
0

Meer dan vijfhonderd kinderen van mannen die tussen 1946 en 1949 in Nederlands-Indië door het Nederlandse leger zouden zijn geëxecuteerd, bereiden schadeclaims voor.

Straat in Rawagede (foto: Suzanne Liem)

Advocaat Liesbeth Zegveld heeft een lijst met 520 namen van nabestaanden compleet met plaats en datum van executie van de vaders gestuurd aan de ministers Jeanine Hennis van Defensie en Bert Koenders van Buitenlandse Zaken.
Zegveld wil voorkomen dat al deze nabestaanden een procedure moeten aanspannen. Zij zijn inmiddels bejaard en een slepende rechtszaak vergroot hun leed volgens haar alleen maar. Bovendien brengen de procedures aanzienlijke kosten met zich mee.
De advocaat ziet liever dat een regeling waar weduwes sinds 2013 gebruik van kunnen maken ook gaat gelden voor de kinderen. Vrouwen die bewijs hebben dat hun man is geëxecuteerd, krijgen zonder tussenkomst van de rechter een schadevergoeding.  

Tussenvonnis
Nederland heeft laten weten hier niet over te willen praten. De Staat wil eerst de uitspraak afwachten in een zaak die kinderen van in Zuid-Sulawesi geëxecuteerde mannen hebben aangespannen. De rechtbank in Den Haag heeft in 2015 in een tussenvonnis al wel bepaald dat kinderen net als weduwes in principe recht hebben op schadevergoeding.
Ondertussen loopt het aantal procedures snel op. De afgelopen maanden zijn 76 dagvaardingen verstuurd. Het gaat om kinderen van slachtoffers uit Zuid-Sulawesi, Sumatra en het dorp Rawagede op Java.

Persoonlijke verhalen
De Stichting Comité Nederlandse Ereschulden is de motor achter de rechtszaken. Voorzitter Jeffry Pondaag vraagt politieke partijen en de regering om zich veel actiever in te zetten voor de nabestaanden. Nederland is dat volgens hem verplicht aan de mensen die toen nog Nederlands onderdaan waren. ”Procederen kost tijd en deze oude mensen overlijden”, benadrukt hij het belang van een regeling buiten de rechter om.

In het Nationaal Militair Museum (NMM) in Soesterberg opent vandaag, 31 maart, de fototentoonstelling De Weduwen, over vrouwen die in Zuid-Sulawesi en Rawagede hun man verloren door standrechtelijke executies. De portretten door Suzanne Liem zijn voorzien van persoonlijke verhalen.

x
Dit artikel is afkomstig van het ANP, en verscheen eerder op Nu.nl, 31 maart 2017.


Gearchiveerd onder:9. Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live