Sommige naslagwerken zijn zó bekend dat we vergeten hoe ze aan hun naam komen. Zo hebben we in Nederland bijvoorbeeld Pyttersen´s Almanak en de ‘Dikke Van Dale’, vernoemd naar respectievelijk een Friese uitgever en een Zeeuwse schoolmeester. Ook in Nederlands-Indië bestond zo´n standaardwerk: Kleian´s adresboek. Het is nog steeds een onmisbare bron voor genealogen en andere Indië-vorsers. Wie was Kleian?
Frederik August Kleian werd geboren in Utrecht, op 29 oktober 1843. Als sergeant van het Indische leger arriveerde hij in 1866 in Nederlands-Indië. In 1871 werd hij bevorderd tot 2e luitenant, en in 1875 tot 1e luitenant. In de jaren 1879-79 maakte hij expedities in Atjeh mee, waarna hem de Atjeh-medaille werd uitgereikt. Teruggekeerd in Batavia, werd hij in 1881 om zijn diensten begiftigd met het ‘eereteeken voor belangrijke krijgsverrichtingen’. Na in 1883 nog te zijn bevorderd tot bevorderd tot kapitein, werd hij in 1887, nog slechts 44 jaar oud zijnde, ‘op eigen verzoek’ gepensioneerd.
Bijzonderheden over de volgende jaren kennen we niet. We moeten veronderstellen dat Kleian naarstig op zoek is gegaan naar een zinvolle invulling van zijn bestaan. In 1897, dus tien jaar na zijn pensionering, werd Kleian genoemd in een berichtje in het Bataviaasch Nieuwsblad: “De heer F.A. Kleian, gepensioneerd kapitein, heeft een lastig werk ondernomen, namelijk de samenstelling van een adresboek voor Batavia, stad en voorsteden en Meester Cornelis. Het zal in alphabetische volgorde de namen bevatten van zowel de mannelijke als vrouwelijke inwoners, het ambt of beroep, en de straat, buurt of kampong. En zo veel mogelijk de wijk en huisnummer.”
In maart 1898 was het eindelijk zover. Het eerste adresboek van Nederlands-Indië was klaar. De pers was lovend, en al snel bereikte Kleian het verzoek ook een soortgelijk adresboek voor andere steden samen te stellen.
Het nut was natuurlijk overduidelijk. In een periode waarin nog geen sprake was van een burgerlijke stand en er nog sprake was van telefoonaansluitingen, was het aantal middelen om adressen en woonplaatsen van individuele burgers te achterhalen bijzonder beperkt. Dit gold des te meer, daar met name de (Indo-) Europese inwoners regelmatig en over grote afstanden verhuisden. We mogen dan ook veronderstellen dat personen regelmatig ‘zoek’ waren.
Héél Indië
Kleian liet zich verleiden door het succes, en begon nu aan een adresboek voor héél Nederlands-Indië. Hij richtte zich schriftelijk tot de hoofden van het Gewestelijk Bestuur (waarvan hij de adressen haalde uit de Regeeringsalmanak) met het verzoek hem te helpen door de asistent-residenten en controleurs te vragen een lijst samen te stellen van alle Europese ingezetenen in hun standoord, “zowel van de hoogstgeplaatsten als de minstbedeelden, van mannen zowel als vrouwen.” In Soerabaja werd het werk opgedragen aan de wijkmeesters. Deze laatsten morden, omdat “het karreweitje” nogal wat werk met zich meebracht, en onbezoldigd was.
Medio 1899 was de eerste versie gereed. Een dik boek, met, na enkele tientallen pagina´s advertenties, op alfabetische volgorde tienduizenden namen van Europese burgers, waar mogelijk hun beroep, en woonplaats. Indien het een grote stad betrof, was ook soms de straat of wijk vermeld. Uiteindelijk was het toch een lijst geworden van mannen, met waar mogelijk de vermelding van hun ega´s. De aparte vermelding van alle vrouwen was een stap te ver gebleken. Van de militairen waren alleen de officieren vermeld. De reden hiervoor was gelegen in het feit dat de ondergeschikten meestal niet zelf over een volledig adres beschikten en té vaak verhuisden. Deze keuze werd ook minder erg gevonden, omdat hier de indeling naar volksaard nauwelijks geweld werd aangedaan. De officieren waren immers meestal Europeanen, de minderen inlanders. Slechts bij onderofficieren was de keuze arbitrair.
Een slechte investering
De uitgave had veel tijd en geld gekost. Kleian richtte voor dit doel een geheel bureau op, waar naast zijn zoon ook een tiental lokale krachten als schrijvers werden aangesteld. ‘De kost gaat voor de baat’, moet hij hebben gedacht, en dat hielp hem gaande. Toch blijkt uit alles dat het vanuit financieel oogpunt een slechte investering was. Een verzoek aan het gouvernement om in te tekenen voor 600 exemplaren werd afgewezen; de particuliere verkoop draaide stroef. Een ingeschakelde bevriende uitgever, de firma F.B. Smits, gaf er dan ook na de eerste editie al de brui aan.
Omdat de commentaren steeds positief waren, en het nut boven enige twijfel verheven was, besloot de idealistische Kleian tóch door te gaan. De tweede editie liet hij op eigen kosten drukken. Voor de publiciteit zond hij naar duizenden adressen in geheel Nederlands-Indië kalenders, met daarop afbeeldingen van de koningin en de gouverneur-generaal en vermelding van alle feestdagen. Deze kalenders moeten de volgende decennia de wanden hebben gesierd van zo ongeveer alle ondernemingen en overheidsinstellingen. Echter ook met deze publiciteit bleef het aanmodderen. Zelfs met steun van de Landsdrukkerij en enige financiële regeringssteun in 1905 zou het niet veel beter worden. De oplagen van de latere edities zouden dan ook worden teruggebracht van 2000 naar zelfs 1200 exemplaren: bijzonder gering, gelet op het aantal instellingen dat van het adresboek gebruik kon maken.
Een brief uit Holland
Die eerste latere edities, in 1901 en 1902, leverden nog meer hoofdbrekens op. Gedurende de samenstelling werd namelijk uit het vaderland een brief ontvangen van de firma Nijgh en Van Dittmar, uitgevers te Rotterdam, waarin Kleian werd gevraagd, “met welk recht hij zich aanmatigt, een werk uit te geven onder een titel, die de firma Nijgh en Van Dittmar toebehoort en welk voorstel hij hun (aannemende, dat zulks ter goeder trouw is geschied) in verband daarmede te doen heeft.”
Een columnist van de Locomotief, schrijvende onder het pseudoniem Peerke den Belg, nam het voor Kleian op:
“Is het nu niet gruwelijk voor den heer Kleian, iemand, voor zover wij en vele anderen hem kennen, van onkreukbare eerlijkheid en trouw, iemand die onvermoeid arbeidt, niet alleen om zijn karig pensioen voor zijn talrijk huisgezin te suppleren, maar ook om waarlijk nuttig voor de Maatschappij te zijn, is, zeg ik, het nu niet gruwelijk voor dien man, om te midden van zijn vermoeienden en inspannenden arbeid, geplaagd te worden met het spook der gevangenis?”
We zouden kunnen denken aan een publiciteitsstunt, maar niets was minder waar. Er bleek écht eerder een adresboek Nederlands-Indië te zijn uitgegeven door Nijgh en Van Dittmar, en wel in 1893, zij het dat dit in niets leek op de gewraakte editie. Kleian twijfelde echter, en wist niet goed hóe te handelen. Mocht hij de naam ‘Adresboek’ niet meer gebruiken? Hij wist het niet. Om een rechtszaak vóór te zijn, liet hij een advertentie plaatsen in de dagbladen en zond hij een brief aan alle inschrijvers, dit om te laten weten dat de naam van zijn werk gewijzigd was van ‘Adresboek van Nederlands-Indië’ in ‘Nieuw adresboek van Nederlands-Indië’. De kosten van deze actie, fl. 166,80, waren, volgens Kleian, ‘weggegooid geld’. De circulaires waren de deur nog niet uit, of er kwam namelijk een nieuw schrijven van Nijgh en Van Dittmar:
“Wij hebben de eer u mede te delen, dat wij natuurlijk geen recht hebben, doch gewoonte is het niet, dat men gebruik maakt van een titel, zij het ook met een kleine wijziging, van een ander. Dat wij bij de eerste uitgaaf niet protesteerden vindt zijn oorzaak in het feit, dat ons van die uitgaaf niets bekend was, wij bemerkten het eerst, door ene circulaire betreffende de tweede uitgave. Onze hoofdbedoeling was dan ook slechts u er op te wijzen, dat het niet geheel was zoals het behoort. Intussen tekenen wij met de meeste Hoogachting, Uw dienstwillige dienaar (w.g.) H. Nijgh.”
Voor Kleian was het gebeurde wrang, omdat hij niet opnieuw een circulaire kon, noch wílde drukken. De naam van zijn levenswerk was en bleef sindsdien ‘Nieuw adresboek van Nederlands-Indië’. Pas bij de opvolging van zijn zoon zou het ‘nieuw’ in de naam weer komen te vervallen.
Navolging
Kleian hield het vol, en, ondanks het feit dat hij al jaren gepensioneerd was, publiceerde hij nog lang, ieder jaar één, een nieuwe editie van zijn adresboek. Het genre beleefde in zo verre een zekere populariteit, dat op plaatselijk niveau nóg enkele adresboeken verschenen, samengesteld door anderen, zoals dat van Batavia in 1898. Zo maakte een zekere heer Jasper een adresboek voor Soerabaja, en de heer G.J.D. Meesters een adresboek voor Sumatra´s Oostkust (1902).
In 1913 bood een inlander, Asmawie genaamd, afkomstig van kampong Kramat in Batavia, aan de ijslabriek ‘Petodjo’ een exemplaar aan van de nieuwste uitgave van het adresboek voor de prijs van f 3.50. De gewone prijs van het boek bedroeg op dat moment ingenaaid fl. 5.75 en gebonden fl. 6.75. Omdat het een goedkope kopie leek van het officiële boek, werd de politie verzocht de man aan te houden.
Enige echte bedreiging leek het voornemen, in 1920, van het hoofd van het bevolkingsregister in Batavia, de heer F.H.W. Rooyackers, om een op basis van dit bevolkingsregister samengesteld adresboek te publiceren. Het register had zich inmiddels zó ver ontwikkeld dat het bruikbaar was voor dit soort doeleinden. Het bleef bij een voornemen. In de pers verschenen berichten dat een dergelijk plan dan toch op zijn minst moest worden uitgevoerd in samenwerking met de grondlegger van het adresboek, te weten de heer Kleian.
Hulde
In 1913, bij zijn 70-ste verjaardag (hij was inmiddels bevorderd tot majoor-titulair), werd Kleian gehuldigd in de pers. Uit het Weekblad voor Indië:
“Wie majoor Kleian is, kan ieder schoolkind u vertellen: Dat is die meneer, die ‘s woensdagavonds met een kalotje op in ‘Concordia’ loopt. Majoor Kleian is dan ook een populaire figuur. Over geheel Nederlandsch-Indië, van Sabang tot Merauke, is zijn naam onafscheidelijk verbonden aan het adresboek. Jong en oud kent hem. Bij het binnenkomen in Concordia roept de jeugd: ‘Dag meneer Kleian’; vriendelijk beantwoordt hij al die groeten, om dan aan de verschillende tafeltjes een praatje te komen maken; hier een kwinkslag, daar een luimig woord. Overal waar majoor Kleian zich vertoont, klinkt een blijde lach; want hij houdt van een mop en bekijkt het leven van een optimistische zijde.
Ofschoon reeds 26 jaren gepensioneerd, is majoor Kleian in zijn hart steeds soldaat gebleven. Geen plechtigheid, waarbij het wapengekletter te pas komt, heeft er plaats, of majoor Kleian is er in zijn activiteits-uniform bij. En dat hij nog een kranige, martiale figuur is, blijkt wel uit nevenstaand portret. Het heeft dat militaire hart veel pijn gedaan, toen de Militaire School op Meester Cornelis, zijn alma mater, werd opgeheven. Vaak heeft hij er dan ook voor gestreden, om die militaire instelling terug te krijgen, maar dat werk is helaas niet met succes bekroond geworden. Meer nog als militair, is de heer Kleian op den voorgrond getreden als samensteller van het adresboek.”
Over zijn werkzaamheden:
“Een bezoek aan het kantoor van den heer Kleian heeft ons geleerd, welk een veelomvattend werk het samenstellen van een adresboek is. Het is hier de plaats niet, om over dien arbeid uit te weiden. Genoeg is het te weten, dat de heer Kleian van ‘s morgens zes uur tot een uur ‘s middags, dan van half drie tot zes en ‘s avonds van negen tot twaalf uur achter zijn schrijftafel zit. In dit werk wordt de heer Kleian bijgestaan door een van zijn zoons, van wien hij hoopt, dat hij eenmaal het werk zal overnemen; verder helpen mevrouw en de dochters nog een handje, terwijl acht inlandse schrijvers het klerkenwerk verrichten.”
Opvolging
De mijlpaal van zijn 70-ste verjaardag moet voor Kleian aanleiding zijn geweest zijn werkzaamheden over te dragen aan zijn zoon Frederik (geboren 1887).
De overdracht maakte dat de pers extra kritisch was, en ging letten op fouten. Geconstateerd werd dat de zoon nog niet zo scherp was als zijn vader. De hoofdschuldige echter, zo werd geconstateerd, was het publiek. Kleian had steeds, op basis van een bestaande database, mutaties aangebracht, mutaties die meestal werden doorgegeven door het publiek zelf. Het publiek werd daartoe ook regelmatig in de pers opgeroepen. Bij verhuizing of verandering van betrekking diende betrokkenen een briefkaartje te sturen naar ‘Adresboek, Weltevreden’. Dat kostte slechts 1 cent porto. Als dat werd nagelaten, kon het nieuwe boek niet tijdig worden geactualiseerd.
Bij de komst van de nieuwe hoofdredacteur, F. Kleian jr., werden legio kleine fouten geconstateerd: de heer zus-en-zo werkte al lang niet meer bij die-en-die firma. Na een tijdje verstomde de kritiek echter, en bleek het boek onder leiding van Kleian jr. nét zo betrouwbaar als dat onder leiding van zijn vader.
In 1923 werd Kleian senior voor zijn verdiensten voor de samenleving benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. Op 15 oktober 1929 overleed hij, op bijna 86-jarige leeftijd. Op Tanah Abang werd hij met militaire eer begraven.
Ook na de dood van zijn vader verzorgde Kleian jr. de uitgave van het adresboek. Als meer winstgevend product werd een kantoor-almanak uitgegeven. De kalender – bedacht door Kleian sr. als reclamevorm – bleef echter bestaan.
In april 1937, tegegelijkertijd met zijn 50-jarige verjaardag, vierde Kleian jr. zijn 25-jarig jubileum. Ook aan dít jubileum werd in de pers enige aandacht geschonken. Nog geen jaar later, op 31 januari 1938, kwam hij te overlijden. De doodsoorzaak is ons onbekend.
Kleian´s adresboek werd nadien nog enkele malen uitgegeven door ‘algemeen publiciteitsbureau M.C. Paauwe & Co.’ te Batavia, – mogelijk ex-medewerkers van Kleian. De laatste uitgave is van 1941. ‘Kleian’ hield daarna op te bestaan. Misschien overbodig te concluderen: het aantal door de oorlogsperiode veroorzaakte mutaties zou te groot zijn geweest om nadien opnieuw te beginnen.
x
Nawoord:
De Adresboeken kunnen on line worden geraadpleegd op de website van de Universiteit Leiden (Koloniale collectie KIT): http://62.41.28.253/cgi-bin/ubl.exe
Zoekwoord: kleian
Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: adresboek, almanak, Kleian