Aziatische Bibliotheek in Universiteit Leiden
Door Dirk Vlasblom
De grootste onderzoeksbibliotheek voor Indonesië staat sinds deze week in Leiden: van unieke handgetekende kaarten tot oude manuscripten en de jongste publicaties. Door de samenvoeging van drie beroemde collecties is daar nu alles te vinden.
Javaanse, Maleise en Boeginese manuscripten, vele honderden handgetekende kaarten, reisbeschrijvingen, duizenden boeken, tijdschriften en oude foto’s – bij elkaar tientallen kilometers archief. Al die schatten waren tot voor kort ondergebracht in drie verschillende bronnencollecties over de talen, culturen en geschiedenis van wat ooit ‘Nederland overzee’ was.
Meer dan een eeuw lang leidden deze collecties gescheiden levens. In de Universiteitsbibliotheek van Leiden, in het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) – ook in Leiden – en in het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) in Amsterdam. Toen het KITLV na een bezuinigingsronde drastisch werd afgeslankt en de bibliotheek van het KIT, ook al uit geldgebrek, werd opgeheven dreigde teloorgang van veel moois. Maar uiteindelijk werd besloten de drie collecties over Indonesië en de West samen te voegen en bijeen te brengen op één plek: de Universiteitsbibliotheek in Leiden.
Leidse UB
Die operatie ging gepaard met veel pijn en moeite, want welke bibliothecaris ziet nu graag zijn collectie naar elders vertrekken? Maar nu de verzamelingen van KITLV en KIT veilig én toegankelijk worden ondergebracht in de Leidse UB, hebben alle partijen daar vrede mee. De samenvoeging van de drie collecties resulteert in de grootste onderzoeksbibliotheek ter wereld voor Indonesië en het Caraïbisch gebied. Dat heuglijke feit werd woensdag gevierd met een feestelijk programma voor genodigden, onder wie de Indonesische ambassadeur.
Dat de drie collecties zo lang apart bleven, hangt samen met de koloniale geschiedenis. De Leidse universiteit, de rijksoverheid en het bedrijfsleven hadden elk hun eigen banden met – en belangen in – de koloniën en legden in de loop der tijd hun eigen verzamelingen aan.
De oudste collectie is die van de Universiteit Leiden. Kort nadat die in 1575 was opgericht, voeren de eerste Hollandse en Zeeuwse schippers en kooplieden naar de Oost. Die expedities mondden in 1602 uit in de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Manuscripten op palmbladeren
UB-voorlichter Kasper van Ommen vertelt: „Een Leidse hoogleraar botanie, de Vlaming Carolus Clusius (Charles de l’Écluse, 1527-1609), vroeg de bewindhebbers van de VOC om zaden en planten. Kapiteins kregen instructies om die in Indië te verzamelen en bij thuiskomst te verkopen aan Clusius. Zo’n VOC-verordening is er nooit geweest voor boeken; die waren aanvankelijk bijvangst. Zo kwamen de eerste lontar, manuscripten op palmbladeren, naar Leiden. Door pure nieuwsgierigheid of omdat het ook botanisch materiaal was.”
Begin 17de eeuw was er nog geen expertise over Indische manuscripten. Van Ommen: „We hebben een heel vroeg Javaans handschriftje uit het bezit van Bonaventura Vulcanius (Pieter de Smet, 1538-1614), hoogleraar Grieks in Leiden. Hij vond dat manuscript heel interessant en schreef voorin: ‘Liber Japonensis’. Hij dacht kennelijk: dit moet Japans zijn. Niemand kon toen wijs uit het Javaanse schrift.”
Koning Willem II
Na het bankroet van de Compagnie en het Engelse tussenbestuur over Java (1811-1816) besloot Nederland zijn koloniale bestuursambtenaren beter op te leiden. Koning Willem II steunde in 1842 de oprichting van de Koninklijke Academie in Delft (de huidige TU). Die moest niet alleen ingenieurs opleiden ‘voor zowel ’s lands dienst als voor de nijverheid’, maar ook aan gepromoveerde juristen, die waren voorbestemd voor hogere ambten in de archipel, een cursus geven in de ‘taal-, land- en volkenkunde van Nederlands-Indië’. Vandaar de onmogelijke naam – KITLV – van het instituut dat in 1851 werd opgericht met als taak Indisch bronnenmateriaal te verzamelen en een wetenschappelijk tijdschrift uit te geven – de nog steeds verschijnende Bijdragen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw werden onderwijs en onderzoek overgeheveld van Delft naar de Rijksuniversiteit Leiden. Daar werden voortaan de koloniale bestuursambtenaren opgeleid.
Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw ging het KITLV, naast op peil houden van de collectie, zelfstandig onderzoek doen in het onafhankelijke Indonesië, in Suriname en de Nederlandse Antillen. Dat doet het nog steeds.
Koloniaal Instituut Amsterdam
De derde bronnencollectie is aangelegd door het Koloniaal Instituut in Amsterdam. Dat werd in 1910 opgericht door particulieren en bedrijven en was destijds helemaal gericht op de Nederlandse overzeese bezittingen. Na de oorlog werd dit het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) en ging het zich toeleggen op ontwikkelingssamenwerking in brede zin. De koloniale bronnencollectie van het KIT, die nu is verhuisd naar Leiden, loopt tot 1950; de unieke kaartenverzameling, nu ook in Leiden, is bijgehouden tot 2012.
De intussen geïntegreerde collectie over Indonesië wordt onderdeel van een nieuwe ‘Asian Library’, waarin ook de China-, India-, Japan- en Koreaverzamelingen van diverse Leidse instituten, zoals het vermaarde Kern Instituut voor de studie van Zuid-Azië, zullen worden ondergebracht.
UB-directeur Kurt De Belder: „Het wordt een complexe operatie. We maken hier in het UB-gebouw aan de Witte Singel ruimte door minder courante stukken te verhuizen naar een nieuw depot aan de Einsteinweg. Daarna komt al ons Aziëmateriaal hier samen. Voor deze Asian Library, een van de grootste in de wereld, gaan we bovenop de UB een nieuwe verdieping bouwen, met veel glas, waar wetenschappers elkaar kunnen ontmoeten. Niet alleen eigen studenten, docenten en onderzoekers, maar ook ‘fellows’, onderzoekers uit het buitenland die hier komen om onze bronnencollecties te raadplegen.”
x
Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 17 oktober 2014.
Gearchiveerd onder:6. Onderzoek, Aanspraken en Verwerking, 9. Java Post Tagged: Archief, KIT, KITLV, UL