Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Coen heiligde de middelen

$
0
0

Door Roelof van Gelder

JPCoen_Van GoorIn Engeland, Frankrijk, Spanje of Portugal zou Jan Pieterszoon Coen onderwerp zijn geweest voor tientallen biografieën en deelstudies. In Nederland heeft hij weliswaar een standbeeld gekregen en een hoofdstuk in Erflaters van onze beschaving van Jan en Annie Romein, en werden zijn brieven uitgegeven, maar slechts tweemaal kreeg hij een serieuze levensbeschrijving. De eerste, van H.T. Colenbrander, dateert van 1934. De tweede verscheen deze week, een uiterst gedetailleerde studie van de historicus Jur van Goor, een groot kenner van de VOC-geschiedenis, en voormalig universitair hoofddocent in Utrecht.

Van Goor is in zijn jarenlange onderzoek tot een afgewogen biografie gekomen. Hij deed daarvoor niet alleen onderzoek in Nederlandse archieven, maar ook in Spanje, Portugal en Italië. Hierdoor kon hij Coen beter dan zijn voorganger in perspectief plaatsen en hem neerzetten als een ontwikkelde Hollandse koopman die met vele volmachten in een ver werelddeel moest opereren in een gecompliceerd, internationaal krachtenveld. Zowel de commerciële als de militaire aspecten van zijn optreden komen aan bod en vooral: de politieke kanten. Dat levert een in een nuchtere stijl geschreven, genuanceerd beeld op van een man die we als de grondlegger van het VOC-imperium kunnen beschouwen. Iemand die, als hij in een van de Europese monarchieën was geboren, zonder twijfel tot onderkoning van Indië zou zijn benoemd. 

Over Coens vroegste jaren is in archieven vrijwel niets te vinden. Toch besteedt Van Goor in zijn chronologisch opgezette boek veel aandacht aan die vormende jaren. Dat doet hij door zoveel mogelijk de context te beschrijven waarin Coen opgroeide. Daardoor ontstaat het beeld van een zoon van een Hoornse koopman-reder die al vroeg moet zijn opgevallen door zijn scherpzinnigheid en daadkracht. Als dertienjarige knaap wordt hij als leerling-koopman in de leer gedaan in Rome, bij de uit de zuidelijke Nederlanden stammende firma Visscher. Hij bleef daar zes of zeven jaar. Van Goor hecht veel waarde aan die periode. Niet alleen omdat Coen hier zo’n grondige opleiding in handel en in boekhouden kreeg, maar ook omdat hij hier een zekere intellectuele vorming moet hebben opgedaan. Van Goor wijst herhaaldelijk op de filosofie van Machiavelli, wiens principes Coen consequent in de praktijk zou brengen. Minstens zo belangrijk was dat hij in Rome ‘manieren’ leerde. Ook dat gaf hem een voorsprong op de Hollandse wijze van onderhandelen met zowel landgenoten als met handelspartners.

Na zijn terugkeer in 1607 kreeg Coen een betrekking als onderkoopman bij de VOC. Twee jaar lang reisde hij in de Indonesische archipel waardoor hij zicht kreeg op de gecompliceerde verhoudingen tussen de verschillende Aziatische machten, de positie van de Portugezen en Spanjaarden, en in de ongekende commerciële mogelijkheden voor de jonge compagnie.

Voortvarend

Coens opmerkelijke talenten vielen op, en bij een tweede verblijf in Azië kreeg hij dan ook een hogere rang. Hij werd hoofd van de Nederlandse factorij op Bantam, een van de grote Aziatische handelsknooppunten. Hoewel in deze jaren de hoogste VOC-dienaar, de gouverneur-generaal, veel oostelijker op Banda resideerde, was Coen de feitelijke spin in het VOC-web. Hij zag al snel in dat, wilde er iets groots worden verricht, voortvarendheid geboden was. De jonge Compagnie kreeg immers te maken met verscheidene vijanden (Spanjaarden , Portugezen en de Engelsen) en commerciële concurrenten. Aziatische vorsten vormden de andere vijand. Die stelden zich, begrijpelijk, te weer tegen de Europese indringers en hadden maar één doel voor ogen: hun specerijen verkopen aan de hoogst biedende. Behalve met deze externe vijanden kwam Coen ook talloze malen in conflict met andere hoge VOC-heren.

Standbeeld J.P. Coen voor Westfries Museum, Hoorn

Standbeeld J.P. Coen voor Westfries Museum, Hoorn

In 1614 formuleerde Coen, met het Portugese voorbeeld van een overzees imperium voor ogen, met alle actuele kennis voorhanden en met stellige politieke ideeën over staatsraison, een visionair bedrijfsplan. Dit zogeheten Discoers zond hij naar zijn opdrachtgevers in Nederland, de Heren XVII. Het Discoers is een blauwdruk, een totaalplan voor wat het VOC-imperium uiteindelijk ook geworden is, een handelscompagnie met staatkundige bevoegdheden en een sterke militaire macht. Dat alles schreef Coen in een periode dat de organisatie van de VOC nog maar op wankele benen stond en ideeën over doel en middelen nog lang niet waren uitgekristalliseerd. Het Nederlandse imperium kon volgens Coen alleen succesvol zijn wanneer militaire macht garant stond voor veiligheid. Krijg en commercie waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. De handel moest zelf de middelen van de oorlog bekostigen. Voor hem stond vast, zoals hij in een van zijn brieven schreef, ‘dat den handel sonder d’oorloge, noch d’oorloge sonder den handel nyet gemainteneert connen werden’. Die macht en de faam van de Compagnie moest ook wijd en zijd bekend en gerespecteerd worden. Dat alles kon alleen wanneer er voldoende geld voor de handel en voor de gages uit het vaderland kwam, en genoeg manschappen, schepen, wapens en munitie. In de vele missiven naar zijn opdrachtgevers thuis, een belangrijke bron voor deze biografie, smeekt hij dan ook voortdurend om meer geld, manschappen en schepen.

Vanuit de in het Discoers vastgelegde principes volgt Van Goor Coens daden: de afrekening met de Engelse concurrenten, de aanvallen op Spanjaarden en Portugezen, en, in 1619, de stichting van Batavia, de rendez-vous haven, tevens centraal bestuurscentrum van de Compagnie in Azië.

Ten slotte is er de meest omstreden actie van Coen, die dan inmiddels gouverneur-generaal is, de ontvolking van Banda, de verwoesting van nootmuskaatbomen en de concentratie van de nootmuskaatteelt op één eiland. In hedendaagse termen: executies, etnische zuiveringen, deportatie en extirpatie.

Bij deze kwestie aangeland, heeft Van Goor voldoende bladzijden geschreven om Coens beweegredenen en methodes duidelijk te maken. Diens enige oogmerk in de kwestie Banda was de verwerving van een monopoliepositie op de inkoop van nootmuskaat. De bewoners van Banda en van andere specerij-eilanden daarentegen wilden, zoals ze dat al eeuwen gewend waren, verkopen aan de hoogst biedende. Er kwamen contracten, maar de Bandanezen waren daar niet tevreden over, probeerden eraan te ontkomen of interpreteerden dat op hun manier. Coen zag dat als contractbreuk en verraad en onverbiddelijk optreden was voor hem de logische consequentie. Immers, zo redeneerde hij, volgens het natuurrecht, moeten overeenkomsten worden nagekomen: pacta sunt servanda. Alsof de sultans, de pangerans en de orang kaja’s allen Hugo de Groot op hun nachtkastje hadden liggen.

Kwaadschiks

Dat is een verschrikkelijke periode in de Nederlandse geschiedenis en Van Goor legt de achtergronden, gebeurtenissen en uitwerking uitvoerig vast. Hij velt geen moreel oordeel – daar gaat het hem niet om – maar zonneklaar is dat Coen verantwoordelijk was voor deze acties. Hij trok de consequenties van zijn uitgangspunten: de voor de VOC meest profijtelijke handel organiseren, liefst met diplomatieke overreding, via contracten, met machtsmiddelen achter de hand. En als het goedschiks niet ging dan kwaadschiks.

Van Goors biografie is geen revisie terug naar de verheerlijkende jaren dertig én geen anachronistisch requisitoir zoals vooringenomen betweters het presenteren. Deze biografie is een knap, qua feiten gecondenseerd boek, dat soms het karakter heeft van een bedrijfsgeschiedenis.

Hoe enerverend, conflictueus en gevaarlijk Coens leven ook is geweest, Van Goor is niet de schrijver bij wiens boeken de nootmuskaatlucht en kruitdampen je tegemoet waaien en waar het krijgsgeschreeuw en het laaiende ruzies in de VOC-vergaderzaal in de oren resoneren. Zijn kracht ligt in de minutieuze analyse van de bronnen, in de beschrijving van de vele dilemma’s waar Coen zich voor gesteld zag, in de reconstructie van diens wikken en wegen. Zo heeft hij het beeld opgetrokken, niet van een bloeddorstige houwdegen, maar van een hyperintelligente manager, van een workaholic, van een bedachtzame, diplomatieke bestuurder en van een diepgelovige man, streng en wars van pracht en praal. Herhaaldelijk spreekt hij zijn bewondering voor Coen uit als een trefzekere brievenschrijver, als een groot stilist.

Coens persoonlijke leven blijft goeddeels verborgen. Dat ligt niet alleen aan de vier eeuwen afstand, maar ook aan het gebrek aan bronnen. In de honderden brieven die van hem bewaard zijn gebleven schemert vrijwel niets persoonlijks door.

Je vraagt je af waarom hij deze carrière wilde. Ging het om geld, eer, roem? Natuurlijk, hij verdiende goed, maar hij valt niet te betrappen op privéhandel of op enorme bonussen. Het moet iets te maken hebben gehad met een behoefte aan eer en faam. Wat zou er met hem gebeurd zijn als hij niet in 1629 op 42-jarige leeftijd was overleden? Ik vermoed dat hij buiten Batavia een groot paleis als residentie zou hebben laten bouwen, chic maar sober ingericht, vol exotische vorstelijke geschenken. Daar zou hij op latere leeftijd zijn memoires zijn gaan schrijven. Ongetwijfeld zouden die een bestseller zijn geworden.

x

Dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad, 30 mei 2015

Jur van Goor, Jan Pieterszoon Coen 1587-1629, Koopman-koning in Azië.
Uitgeverij Boom. ISBN: 9789461050366. 400 blz. Prijs: € 39,90

 

 


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529