Op 3 oktober 2023 werden in Amsterdam twee nieuwe boeken gepresenteerd uit het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950.’ Publicatie van het deel ‘Talen van geweld’ van Remco Raben en Peter Romijn was voor de eerste aanleiding om nog een keer terug te kijken en na te denken over wat al dit onderzoek nu werkelijk had opgebracht. Een eerlijk en openhartig relaas.
Door Remco Raben
“The novel is the only place for a great many of life’s truths. Because it is only in fiction that certain facts can be held up to the light.”
Ik moest aan deze zinnen van de Chinese schrijver Yan Lianke denken – het zijn de openingswoorden van zijn roman Serve the people! – nadat ik in de nacht van 3 september de computer dichtklapte. Ik had net de laatste punt gezet achter de blurb voor het boek Talen van geweld, dat ik samen met de onovertroffen Peter Romijn had geschreven. Op de dag af had ik er vijf jaar aan gewerkt. Maandag 3 september 2018 was ik mijn onderzoek begonnen.
Hoewel ik de afgelopen jaren nogal heb nagedacht over het nut en nadeel van ons onderzoek, diende de vraag zich nog eens in volle sterkte aan toen het hele zwikje naar de drukker was gegaan. Er is de afgelopen jaren zo ongelofelijk veel geschreven over het Nederlandse militaire optreden in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, dat je je gaat afvragen of al die woorden wel nodig waren. Een presentator zei me bij het verschijnen van het slotboek van het onderzoekprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië’ in februari 2022 dat hij het allemaal wat ‘massief’ vond. Al die studies die maar herhalen hoeveel geweld de Nederlanders gebruikten. Het is in zijn herhaling inderdaad wat kolossaal – maar in zijn verschrikking ook. Tegen de hardhorendheid van Nederland moet er hard worden geroepen.
Belangrijker is de vraag of die massieve reeks, naast de evidente waarde van de boeken, niet ook een paar kansen heeft gemist. Is het verhaal nu gekanteld? Staan we in een andere verhouding tot onze eigen en de Indonesische geschiedenis? Weten we structureel meer dan pakweg zes of zestig jaar geleden? Hier is het antwoord ja maar vooral nee. Ongetwijfeld zijn er veel nieuwe details boven water gehaald – denk aan de rechtspraak, de martelingen, het gebruik van artillerie. Ze hebben onze kennis over de oorlog aanzienlijk vergroot. Aan de andere kant zien we op wat hoger begripsniveau echter vooral een herhaling van zetten, een voortzetting van het discours dat al sinds de jaren veertig dominant is in Nederland. Hoe erg was de oorlog? Hoe frequent was het geweld? Voor Indonesiërs is dit een nagenoeg lege exercitie. Waar je in Indonesië ook komt, de herinneringen aan het Nederlandse optreden zijn overal aanwezig en overal zijn de sporen van het geweld in de vorm van grafvelden en monumenten zichtbaar. Maar Indonesiërs wordt weinig gevraagd, en ook in dit programma en ons boek kwamen ze er karig van af. Bovendien wordt hun stem in Nederland zelden echt serieus genomen.
Een van de zwakke elementen van het onderzoek – het staat vreemd uit het toetsenbord van de historicus en gewoonweg vals uit dat van iemand die net een ruwe 500 bladzijden binnen het programma heeft geproduceerd – is de sterke afhankelijkheid van de geschreven bronnen en dan vooral die uit Nederlandse archieven. Niet dat bronnenonderzoek op zich verkeerd is, maar al vele decennia putten Nederlandse historici uit de archieven die Nederlandse militaire en civiele bestuurders hebben aangelegd. Zoals Peter Romijn en ik in ons boek betogen, werkt die afhankelijkheid van deze bronnen – die in feite de constructies van de Nederlandse oorlogsinstanties zijn – zowel verhelderend als verhullend. Het eerste omdat er gewoonweg veel in te vinden is. Het laatste omdat wie schrijft en bewaart ook narratieven en stiltes creëert. Wat de archieven wel haalt, heeft ons discours sterk en blijvend bepaald. We praten als het ware nog steeds in de termen waarin die archieven zijn opgesteld. Hoe erg was het geweld, hoeveel oorlogsmisdaden waren er, was het geweld structureel of alleen ‘exces’? Bovendien werd en wordt de Indonesiër nauwelijks iets gevraagd dus zitten we vooral in onze eigen vuile navel te staren. Hoewel ik heb geprobeerd af en toe wat nieuws te zeggen, ben ik me ervan bewust dat de zwaartekracht van het Nederlandse discours ook aan mijn werk getrokken heeft.
Al dit is slechts aanleiding. Voor wie het hele onderzoek soms wat veel is, is er de literatuur. Romans bewegen waar de historische bronnen niet gaan en roepen vragen op die buiten de gedocumenteerde geschiedenis vallen. Een boekje dat me lange tijd was ontgaan, en aan de literatuur te zien aan velen met me, is de novelle van Jan Varenne, Eer de haan kraait….. uit 1969. Ik pikte het een jaar of wat geleden voor vier euro bij een antiquariaat op en het trof me bij lezing als een hamerslag. Hier staat in het bestek van 118 pagina’s een gecondenseerde versie van het Nederlandse legeroptreden in Indonesië. En het brengt ons dichter bij de beleving van een Nederlandse soldaat dan welke historicus ook kan komen.
Ik las het als een oertekst. Alles wat er na dit boekje geschreven is en wordt, is ongetwijfeld genuanceerder en uitgebreider, maar in kale essentie staat het verhaal er al sinds 1969. Niet in de Excessennota uit dat jaar, dat het geweld wel zichtbaarder maakte maar niet verklaarde en in haar selectiviteit en framing zelfs verhullend was. Maar wel in deze sobere 118 bladzijden.
De schrijver, Jan Varenne, heette in het echte leven Jan van Waveren (1928-2011). Hij was een van Nederland’s grootste muziekimpresario’s en voorvechter van de klassieke kamermuziek. Maar dat was pas later, lang na de val van Indië en de geboorte van Indonesië. Van Waveren vocht het laatste oorlogsjaar op Java en had vlak na zijn terugkeer uit de oorlog al een manuscript klaar, veel dikker dan de novelle die hij er later van maakte, maar kreeg het niet aan een uitgever gesleten. Het verscheen uiteindelijk in 1969, ongetwijfeld in het kielzog van Joop Huetings openbaringen in het televisieprogramma Achter het Nieuws, toen er plotseling een markt bleek te zijn voor militaire onthullingen over de vuile oorlog in Indonesië. Varenne’s novelle verscheen haastig bij de uitgeverij Paris, waar het in zijn langere incarnatie al dertien jaar eerder was aangeboden.
De ondertitel luidt Een serdadoe soesoe tussen de peloppers op Java, oftewel een melksoldaat tussen de revolutionairen. Dat serdadoe soesoe is volstrekt on-Indonesisch, want elke Indonesiër denkt bij het woord susu, dat niet alleen melk maar vooral ook borst betekent, aan een vrouw. Het was de naam die KNIL-militairen aan de jongens (van de Koninklijke Landmacht) uit Nederland gaven. Het is ook een ironische verwijzing naar de gevoelens van vervreemding van de witte soldaat in Indonesië. De hoofdpersoon, Jenver genaamd, wandelt over de sawadijken en rond het kamp als een cro-magnonmens in de P.C. Hooftstraat: in, zoals hij het zelf stelt, ‘mateloze verbijstering’.
Ver van de (beleefde) werkelijkheid dwaalt de novelle niet af. Ze is onverbloemd autobiografisch. Een lange proloog en enkele intermezzi maken dat duidelijk. Volgens Varenne heeft het boek een ‘half-bakken romanvorm’, maar een roman mag het niet heten. De hoofdstukken bieden weinig ontwikkeling. Ze zijn meer het verslag van een reeks belevenissen en observaties gedurende ruim een jaar soldaat spelen onder de Indonesische hemel.
Van Waveren arriveerde in december 1948 op Java en diende er als huzaar in de 7 December Divisie. In de hachelijke maanden na het Nederlandse offensief moest de streek worden gezuiverd en moesten konvooien worden beschermd. In dat ene jaar heeft hij, zo schrijft hij in de proloog, 10 tot 15 kampongs zien en doen branden en 45 tot 50 gevangen Indonesiërs zien executeren. (p.8, 10) Het meeste geweld, zo blijkt uit de novelle, was kleinschalig. Mannen werden opgepakt, hardhandig verhoord, vermoord. Groepjes gevangenen werden voor de koplampen gezet en geëxecuteerd. Als er een dorp was omsingeld, werd op alles geschoten wat het dorp uitkwam. (p.8, 103)
Hij beschrijft martelingen, executies, beschieting van willekeurige Indonesische bewoners, plunderingen en strafexercities. Slechts in geheel geschoonde vorm werd verslag van de acties gedaan, waarbij alle verwijzing naar onoorbaar of misdadig optreden werd vermeden. Op de post wordt in codetaal gesproken als er gevangenen moeten worden afgemaakt. Als er twee mannen uit een dorp zijn gehaald die geen informatie kunnen of willen verschaffen, meldt de luitenant: ‘Enfin, gewone procedure maar, vanmiddag op de routinepatrouille.’(p.34) Het kwam ook slechts in geheimschrift in de patrouilleverslagen terecht: ‘De gevangenen, zo en zo, bij ontvluchtingspoging neergeschoten.’(p.35)
Deze codering en verhulling is eigenlijk precies zoals Peter Romijn en ik beschrijven in de militaire hoofdstukken van onze Talen van geweld, alleen is Varenne’s verslag veel krachtiger en evocatiever, authentieker ook omdat het uit de mond van een deelnemer komt. De novelle komt veel dichter bij de soldaat en bij de absurditeit van de oorlog dan de boeken van ons historici die uit de meestal ambtelijke bronnen aan elkaar geplakt zijn. De novelle geeft niet alleen inzicht in het denken en doen van de militair, maar maakt ook de gang van zaken bij patrouilles, zuiveringen en executies begrijpelijker. ‘De gangbare theorie over gevangenen was, dat berechting niet mogelijk was. Ten eerste viel er niets te bewijzen, ten tweede was het effect van gevangenen naar Bandoeng te sturen nihil want ze konden ze daar niet hebben en ze werden dan zomaar weer los gelaten en dan kwamen ze gewoon weer terug. De oplossing was dood schieten of vrij laten. Er werden er vele doodgeschoten.’ (p.9)
Het is dus geen mals boekje. Sterker nog: ik ken geen literair werk dat de oorlog in zijn verbijsterende logica en tegenstrijdigheid zo dichtbij brengt. Eer de haan kraait…. is een van de sterkste soldatenmemoires die uit de Nederlandse oorlog in Indonesië is voortgekomen. Het is misschien ook wel zo’n krachtig boek omdat het verre van perfect is. De interpunctie rammelt en niet alle overpeinzingen zijn even strak geformuleerd. De kracht van de novelle zit in de combinatie van de kleine horizon en de grote implicaties. We zien de oorlog en alle verschrikkingen van dien door de ogen van Jenver. Maar zoals Varenne schrijft, is het de vraag of het elders zoveel anders was. (p.10) Het boekje vertelt eigenlijk alles wat Nederland tijdens de oorlog niet had willen weten, wat verantwoordelijke militairen, bestuurders en politici moedwillig hebben verdonkeremaand en waar sommigen in Nederland nu nog steeds niet helemaal aan lijken te willen.
Hoewel Varenne het geweld veroordeelt, is Eer de haan kraait…. geen eenvoudige aanklacht. Het mooist en pijnlijkst is Varenne als hij het over zijn eigen zwijgen heeft. Hij kijkt en ziet, grijpt niet in, zorgt dat hij bij de groep blijft. ‘Bij Jenver’, zo schrijft Varenne in zijn inleiding, ‘wint de groep het steeds’. (p.5) ‘Erbij te horen, dat is het.’ (p.47) ‘Ik heb het in mijn leven nooit zo goed gehad, als in dat peloton. Als in moeders schoot.’ (p.26) Hij protesteert niet als zijn luitenant een gevangene martelt, maar neemt nog een slok limonade en loopt weg als het hem teveel wordt. Zelf had hij geluk, naar eigen zeggen althans, niet voor de keuze gesteld te worden iemand te moeten executeren. ‘Ik heb me wel redelijk kalm gedragen, daar kon ik niets aan doen, want ik zat niet op een plaats die van me eiste beslissingen te nemen, waaraan andere mensen doodgaan’. (p.102)
Toch laat Varenne zien dat er nog hele andere normen waren dan die van zijn groep. De spanning die dat oplevert, stond aan de basis van deze intrigerende en, hoewel we nu zoveel van het Nederlandse geweld kennen, onthutsende novelle. ‘De motivering voor het schrijven was de mateloze verbijstering. Niet zozeer om de zinneloze excessen en de moeiteloze metamorphose van geregelde kerkgangers, goedmoedige dorpelingen, telgen uit regentenmilieu’s en solide socialisten tot vanzelfsprekende ‘bij-ontvluchtingspoging-neerschieters’. Verbijstering vooral om te ontdekken, dat moraal alleen geldt binnen de eigen kolonie ratten.’ (p.5)
Zou een historicus zoiets geschreven kunnen hebben? Overigens is het boek nauwelijks meer tweedehands te vinden. De hoogste tijd voor een heruitgave. Bij aankoop misschien een gratis deurstopper van 500 pagina’s voor de al dan niet noodzakelijke context.
Deze tekst werd eerder gepubliceerd op de persoonlijke Facebook-pagina van Remco Raben, 1 oktober 2023.