Nederland en Indonesië hebben een gedeeld verleden, maar verschillende geschiedenissen. In een enquête van de Volkskrant en geschiedenissite Historia noemen Indonesiërs hoofdrolspelers waar bijna geen Nederlander van heeft gehoord.
Door Noël van Bemmel
Het is geen onderwerp dat gezellig ter sprake komt met Indonesiërs tijdens het surfen op Bali of het beklimmen van de Borobudur op Java: wat is volgens jullie de zwartste bladzijde uit onze koloniale geschiedenis? Denk je dan aan de genocide op de Banda-eilanden, of de gedwongen aanplant van gewassen in de 19de eeuw? Het Nederlandse militaire ingrijpen – de ‘politionele acties’ – na de Tweede Wereldoorlog?
Vraag een Indonesiër naar de belangrijkste Nederlander uit dat beladen verleden en hij zegt waarschijnlijk: Johannes van den Bosch, een gouverneur-generaal van wie bijna geen Nederlander heeft gehoord. Vraag naar de belangrijkste Indonesiër uit die tijd en de Javaanse prins Diponegoro drijft boven – nationale held in eigen land, onbekend in Nederland. Het illustreert hoever de geheugens uit elkaar lopen als het gaat over de koloniale tijd in Indonesië.
In Nederland groeit de belangstelling voor de zwarte kanten van de koloniale geschiedenis al jaren. In Hoorn wankelt Jan Pieterszoon Coen, de stichter van Jakarta, op zijn sokkel. Koning Willem-Alexander bood vorig jaar excuses aan namens het Nederlandse volk voor het gebruikte geweld in de onafhankelijkheidsoorlog. David Van Reybrouck verkocht afgelopen jaar meer dan 100 duizend exemplaren van zijn boek Revolusi over die bloedige strijd na 1945, veel Nederlanders bezochten de speelfilm De Oost, met een hoofdrol voor de mensenrechtenschendingen door militairen.
En er komt meer aan: in het Rijksmuseum opent op 11 februari de grote tentoonstelling Revolusi! over dezelfde strijd, en drie onderzoeksinstituten, waaronder het Niod, presenteren op 17 februari de eerste vijf van twaalf (!) nieuwe onderzoeken.
In de aanloop naar dit alles onderzocht de Volkskrant hoe Indonesiërs eigenlijk zelf terugkijken op de koloniale tijd. Hoe praten zij daarover, thuis of op school? Wat leren zij over deze periode? Vinden ze het raar dat Nederland nog steeds niet 17 augustus erkent als hun Onafhankelijkheidsdag? Hoe beleefden zij de koninklijke excuses en wat denken ze nu als Nederlandse vakantiegangers hen passeren op straat?
Om antwoorden te krijgen op deze vragen, stelde de Volkskrant een enquête op in samenwerking met de populaire Indonesische geschiedeniswebsite Historia, die 15 miljoen lezers heeft. Veelal jonge, hogeropgeleide Indonesiërs met belangstelling voor maatschappelijke vraagstukken en geschiedenis.
2.729 Indonesiërs uit alle 34 provincies deden mee. Zoals de 32-jarige Riany, een salesmanager in havenstad Jayapura op Papoea. Zij noemt de aanleg van de befaamde Grote Postweg over Java een dieptepunt van de koloniale geschiedenis, vanwege de duizenden dwangarbeiders die daarbij omkwamen. Of de 50-jarige journalist Christian uit Kalimantan, die vindt dat Nederland en Indonesië samen – met wederzijds respect – hun gedeelde geschiedenis moeten bestuderen. De 31-jarige kredietanalist Satria uit Bogor schrijft trots dat zijn grootvader nog tegen de Nederlanders heeft gevochten en de 28-jarige ict’er Tashy uit Manado zegt vereerd te zijn dat een website als Historia en een buitenlandse krant nieuwsgierig zijn naar haar mening.
De vragenlijst is op 17 augustus – de Indonesische Onafhankelijkheidsdag – verspreid. Nederland erkent die dag wel de facto (feitelijk), maar niet de jure (wettelijk) als moment van onafhankelijkheid – dat is volgens Den Haag nog steeds 27 december 1949, toen Nederland zijn koloniale bewind zelf beëindigde. Het is een onderscheid dat moeilijk valt uit te leggen aan Indonesiërs. Van de respondenten vindt 76 procent dat Nederland alsnog 17 augustus 1945 moet erkennen als geboortedatum voor de staat Indonesië. Belangrijker vinden velen dat Nederland een gebaar maakt naar de nabestaanden van slachtoffers en veteranen. En daarna zand erover. Een jonge vrouw uit Yogyakarta: ‘We kunnen het verleden niet uitwissen. Maar het is beter om nu niet boos te zijn en wraak te willen, maar om vooruit te kijken en te vergeven.’
Het opzetten van de enquête leidde tot stevige gesprekken over de vraagstelling tussen de teams van de Volkskrant en Historia. Maar uiteindelijk laat het resultaat zich best makkelijk samenvatten: 96 procent van de respondenten vindt het terecht dat de Nederlandse koning excuses heeft aangeboden, 78 procent vindt het hoog tijd voor herstelbetalingen en vrijwel niemand koestert wrok tegen de Nederlandse bezoeker van vandaag. ‘Je haat toch niet iemand, alleen maar omdat het de zoon van een rover is?’, schrijft een twintiger uit Banten.
De resultaten zijn niet representatief voor alle 275 miljoen Indonesiërs; 69 procent van de respondenten volgde bijvoorbeeld een universitaire opleiding en 19 procent is vrouw. De interessantste resultaten, zo blijkt, laten zich niet samenvatten in staafdiagrammen en taartpunten. Die zitten verstopt in duizenden antwoorden – soms paginalang – op de zes open vragen. Zo menen veel respondenten dat veel slechte dingen in het Indonesië van vandaag – corruptie, bureaucratie, racisme – een erfenis zijn van het Nederlandse koloniale bewind.
‘De diepste wond zit van binnen’, schrijft een jonge botaniste uit Banten. ‘In ons collectieve geheugen dat van generatie op generatie is doorgegeven, als gevolg van onderdrukking en vernedering.’ De toon is doorgaans bitter. ‘De Nederlanders waren wrede onderdrukkers, erger dan de Britten die tenminste nog probeerden hun kolonies te ontwikkelen. Hun nalatenschap: slecht bestuur, corruptie en oneerlijke wetten’, schrijft een financieel controleur uit Jakarta.
Ronduit vijandig zijn de meeste respondenten uit Atjeh, het sultanaat dat eind 19de eeuw na dertig jaar oorlog werd onderworpen en aan de kolonie toegevoegd. Een oudere man: ‘Ik kan niet vergeven wat ze in Atjeh hebben gedaan. Zelfs niet in het hiernamaals.’ Veel provinciegenoten wijzen er fijntjes op dat Atjeh formeel nog steeds in staat van oorlog is met Nederland, zodat de provincie nooit aan Indonesië overgedragen had kunnen worden. Een veertiger uit Atjeh: ‘Jullie vielen ons land binnen en ontketenden een van de bloedigste en langste koloniale oorlogen uit de menselijke geschiedenis!’
Anderzijds stellen veel respondenten dat het huidige Indonesië waarschijnlijk niet zou hebben bestaan zonder de koloniale overheersing door Nederland. ‘Dan zou de archipel nog steeds een verzameling koninkrijken en volken zijn, een beetje zoals Europa’, meent een inwoner van Yogyakarta. Nederland liet volgens hem en veel anderen op brute wijze zien dat één groot rijk mogelijk was.
Sommigen prijzen de bijdrage van Nederland op het terrein van botanie, zoölogie, antropologie en architectuur. Infrastructuur wordt ook genoemd, waarbij een twintiger uit West-Java toevoegt dat de wegen en spoorlijnen louter zijn aangelegd om de commerciële producten van Indonesië snel af te voeren. Alle respondenten benadrukken: de positieve punten wegen niet op tegen de negatieve.
‘Geschiedenis bestaat uit vele perspectieven’, zegt de Indonesische historicus Bonnie Triyana, die als hoofdredacteur van Historia de enquête hielp opzetten. Hij is tevens medecurator van de komende tentoonstelling in het Rijksmuseum en direct betrokken bij de teruggave van kunstvoorwerpen door Nederlandse musea. ‘En die perspectieven kunnen ook nog eens verschuiven!’
Als voorbeeld noemt hij de Javaanse prins Diponegoro, die in de 19de eeuw een opstand leidde tegen het koloniale bewind (de gangbare term in Indonesië luidt penjajahan, bezetting). ‘Volgens Nederlandse historici was Diponegoro lange tijd een bandiet, nu is hij een nationale held.’ De uitkomsten van de enquête laten volgens Triyana goed zien hoe invloedrijk schoolboekenschrijvers zijn. ‘Hun keuzen doen ertoe; zij vormen ons nationale geheugen.’
Neem de vraag naar de belangrijkste Nederlander tijdens de koloniale periode. Het verbaast Triyana niet dat Johannes van den Bosch hoog scoort. Hetzelfde geldt voor het Cultuurstelsel, de gedwongen aanplant van commerciële gewassen in de 19de eeuw, dat door de meeste respondenten naar voren wordt geschoven als dieptepunt van 350 jaar Nederlandse overheersing. ‘Die twee zitten in één lespakket om uit te leggen hoe oneerlijk het koloniale systeem was.’ Volgens de hoofdredacteur legt iedere leraar uit dat Nederland geld nodig had na de Java-oorlog en Van den Bosch daarom het Cultuurstelsel invoerde. ‘1 cent voor de arme boer en 1 miljoen gulden voor de koffiemakelaar aan de Lauriergracht! Die les is zo pijnlijk, dat vergeet niemand.’
Veel Indonesische scholieren bezoeken met hun klas het Nationaal Museum onder het Merdekaplein in Jakarta. Daar wordt de geschiedenis van hun land verteld. Of liever: gevisualiseerd in 51 diorama’s met poppetjes en fraai beschilderde decors. De Nederlanders zijn daarin makkelijk te herkennen aan hun witte tropenhelmen te midden van opzichters met zwepen en koelies die ploeteren in de zon. Bejaarde veteranen met medailles op de borst geven toelichting aan bezoekers.
In die kijkdozen onder het Nationale Monument schitteren louter nationale helden als Soekarno (eerste president), Mohammad Hatta (vicepresident), Tan Malaka (communistenleider), generaal Sudirman (bevelhebber tijdens de onafhankelijkheidsstrijd) en prins Diponegoro (adellijke opstandeling). Ook in de enquête komen deze mannen prominent langs. Maar respondenten schuiven ook in Nederland minder bekende personen naar voren als Kapitan Pattimura (1783-1817), de Molukse Robin Hood die Fort Duurstede veroverde. Of Imam Bonjol (1772-1864), de islamitische leider van een burgeroorlog op Sumatra; Agus Salim (1884-1954), journalist, moslimleider en staatsman; en Tjoet Nja Din (1848-1908), vrouwelijke guerrillaleider op Atjeh die zes jaar standhield tegen een Nederlandse overmacht. Wat ook opvalt: veel respondenten noemen Eduard Douwes Dekker, beter bekend als Multatuli (1820-1887), als een belangrijke Indonesische schrijver. Deze Nederlander schreef uiterst kritisch over het koloniaal bewind.
De respondenten, zoals gezegd veelal hogeropgeleid, noemen nadrukkelijk gebeurtenissen en leggen historische verbanden die niet worden behandeld in de officiële diorama’s van hun overheid. Zoals de samenwerking van de inlandse vorsten met de Nederlandse kolonisator, of die tussen de Japanse bezetter en de eerste president Soekarno, een gevoelig onderwerp in Indonesië. Na de oorlog weigerde Nederland om deze reden te onderhandelen met Soekarno. De Japanse bezetting was volgens veel respondenten niet meer dan een voortzetting van de kolonisatie, alleen dan nog veel wreder. ‘Psychopaten’, schrijft een respondent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stierven 4 miljoen Indonesische burgers door hongersnood en dwangarbeid, tegen 10- tot 16 duizend Nederlanders en indo’s in interneringskampen.
‘Het is een leuk en interessant onderzoek’, zegt emeritus hoogleraar Indonesische geschiedenis Henk Schulte Nordholt (Universiteit Leiden), die niet betrokken is bij het project. Komende maand publiceert hij samen met een collega het boek Merdeka! (Vrijheid) met daarin veel aandacht voor het Indonesische perspectief. De enquête geeft volgens hem een goed beeld van de manier waarop het hogeropgeleide deel van Indonesische samenleving nadenkt over de koloniale periode. ‘Ik bespeur een enorme behoefte om aan die ijzeren greep van hun nationalistische geschiedschrijving te ontkomen.’
In Indonesië is volgens Schulte Nordholt alleen plaats voor helden. ‘De 100 duizend doden van de revolutie herdenken ze bijvoorbeeld niet. En Nederlanders zijn in hun geschiedenisboeken altijd de slechterik.’ Voor een groot deel klopt dat ook, stelt de Indonesië-kenner, maar dat is volgens hem niet het hele verhaal. Als voorbeeld noemt hij de rol van Indonesiërs in het koloniale bestuur. ‘De inheemse adel bestuurde de provincies namens Nederland, het leger bestond voornamelijk uit Indonesiërs, evenals ruim 70 procent van de koloniale bureaucratie. Waar ligt dan de grens tussen inheems en koloniaal? Die vraag wordt volgens hem pas sinds kort onderzocht door ‘enkele dappere collega’s’ in Yogyakarta.
Het klopt deels dat het koloniale beleid negatief doorwerkt tot op de dag van vandaag, stelt Schulte Nordholt. ‘Neem racisme. In het prekoloniale tijdperk maakten vorsten uit het westen al mensen uit het oosten van de archipel tot slaaf, op grond van etnische verschillen, maar de Nederlanders hebben de raciale scheidslijnen strakker getrokken en in wetten gegoten. Hoe witter, hoe beter.’ Het denken in die termen is volgens de onderzoeker blijven hangen, waardoor veel Indonesiërs nog altijd neerkijken op landgenoten uit Oost-Indonesië en een hekel hebben aan Chinezen. ‘Pas sinds kort zie ik enige solidariteit ontstaan tussen Javaanse activisten en demonstranten in Oost-Timor of Papoea. Iedereen moet kennelijk eerst een onzichtbare koloniale grens over.’
Op het gebied van corruptie ziet Schulte Nordholt het verband niet. ‘De VOC was zeker corrupt, maar corruptie is overal een probleem. Ook in Thailand, bijvoorbeeld, en dat is nooit een kolonie geweest.’
Zowel Triyana als Schulte Nordholt pleit voor een tweede enquête over de koloniale tijd in Indonesië, maar dan onder Nederlanders. Want perspectieven zijn moeilijk te veranderen, stellen beide historici, maar je kunt ze wel verzamelen en met dat materiaal een dialoog tussen beide landen in gang zetten. Ook hopen zij dat op termijn de geschiedenislessen in beide landen minder zwart-wit zullen worden. Schulte Nordholt: ‘Je kunt ook meerdere perspectieven aanbieden in de klas. Dat levert dan stof voor discussie op en dat maakt zo’n les alleen maar interessanter. Dat kunnen leerlingen prima aan.’
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in De Volkskrant, 13 januari 2022.
Met medewerking van Michel Maas.