RECENSIE. De nieuwe Jan Brokken is niet zozeer een relaas over een Hollands echtpaar in de nadagen van Nederlands-Indië, als wel een zoektocht naar de levendige jonge vrouw die zijn moeder ooit was voordat ze in 1949 getraumatiseerd naar Nederland kwam.
Door Michel Krielaars
Nergens zoveel geleden, nergens zo intens geleefd. Dat zei de moeder van Jan Brokken eens tegen hem, toen ze het heel even kregen over de veertien jaar dat ze in Nederlands-Indië had gewoond. Aan boord van de SS Van Oldenbarnevelt was ze er in 1935 met haar man naartoe gereisd. In een tweedeklashut, want ze waren tenslotte geen rijke planters, maar zendelingen.
Eenmaal op Java aan wal gegaan brachten de 25-jarige predikant Han Brokken en zijn twee jaar jongere vrouw Olga eerst vijf maanden in Batavia door en daarna zes weken in Buitenzorg, waar Han bijscholing kreeg in de islam, de belangrijkste godsdienst in de Indische archipel. Vervolgens reisden ze naar Makassar op Celebes, waar Han beroepen was om de ‘inlanders’ beschaving bij te brengen. Na verloop van tijd zag hij de onzin van die missie in en kreeg hij bewondering voor die inlandse beschaving. Zo schreef hij aan een vriend over de moslimbevolking: ‘Ik heb het voorrecht in te zien dat mijn geloof armzalig is vergeleken bij wat Mohammedanen aan geloof bezitten.’
In Buitenzorg ontdekte Olga de hortus botanicus. Ze werd er verliefd op de tropen, ‘niet alleen gevoelsmatig, maar ook zintuiglijk, door alle geuren’, zoals haar zoon Jan in zijn nieuwe boek De tuinen van Buitenzorg schrijft.
In een tijd waarin het vrijwel onmogelijk is om als historicus zonder moreel oordeel over het verleden te schrijven is dit boek een verademing. Al was het maar omdat Brokken een wereld laat zien zoals die door een ‘onschuldig’ jong Nederlands echtpaar werd ervaren. Het is een wereld vol schoonheid, maar ook, zoals beiden pas tijdens de Japanse bezetting zullen merken, zonder gerechtigheid. ‘Ik weet niet goed meer wat we hier doen’, schrijft Olga in 1949, na de Indonesische onafhankelijkheid, in de kantlijn van een brochure. ‘Het is het mooiste land van de wereld, ik zou hier altijd willen blijven, maar dan in gerechtigheid, en op basis van respect; en ik vrees dat dat niet meer mogelijk is.’
Anti-westerse houding
Dat onrecht ervaart Olga echter niet alleen door de wreedheden van het Japanse leger, maar ook door de anti-westerse houding van de lokale bevolking die de vrachtwagen waarin zij en haar zoontjes naar een interneringskamp worden afgevoerd met stenen bekogelen. Ineens heeft de nederige vriendelijkheid van de Indonesiërs plaatsgemaakt voor ongetemde woede. ‘Die stenen waren óók voor mij’, zal ze later zeggen. Waaraan Jan Brokken toevoegt: ‘Ze vroeg zich de rest van haar leven af wat ze fout had gedaan.’ Beter dan met zo’n vernederende scène kun je het naderende einde van het koloniale tijdperk niet neerzetten. Juist omdat veel gewone westerlingen in de Oost dat zo naïef hebben ervaren en zich lange tijd van geen kwaad bewust zijn geweest.
De tuinen van Buitenzorg is niet zozeer een relaas over een Hollands echtpaar in de nadagen van Nederlands-Indië, als wel een zoektocht naar de levendige jonge vrouw die Jan Brokkens moeder ooit was voordat ze in 1949 naar Nederland kwam. Brokken, die kort na haar terugkeer werd geboren, baseert zich daarbij op de Indische brieven van Olga aan haar in Nederland wonende zus Nora. Met deze brieven, die hij pas in 1990 in handen kreeg, reist hij een jaar later zelf naar Indonesië. Hij is ertoe aangezet door een pianostuk van Leopold Godowsky, ‘De tuinen van Buitenzorg’, dat hij op de radio heeft gehoord.
Net als in veel van zijn eerdere non-fictieboeken beseft Brokken ook nu hoe moeilijk het is om achter de waarheid te komen. Niet voor niets haalt hij voorafgaand aan zijn relaas W.G. Sebald aan, die in zijn roman Austerlitz schreef: ‘De waarheid ligt ergens anders, in een nog door geen mens ontdekt terzijde.’
Voor zijn zoektocht naar die waarheid haalt Brokken zijn hele familieverleden overhoop. Hij begint bij zijn grootvader van moederszijde, een geëmigreerde Rus die in Oegstgeest een schoenmakerij had en niets over zijn verleden losliet, behalve dat het ‘een lange weg’ was geweest. Zijn moeder heeft haar zwijgzaamheid over haar verleden duidelijk niet van een vreemde.
De sensuele wereld uit de Indische romans van Couperus is in De tuinen van Buitenzorg ook aanwezig. Als Han en Olga door een andere zendingsdominee op Java worden rondgeleid mogen ze bijvoorbeeld wel een gamelanconcert bijwonen, maar geen ‘onzedelijke’ gamelan-dansen. Het belet het jonge paar niet om van elkaar te genieten, al dan niet aangemoedigd door de zwoele tropische hitte. ‘We moeten eerst altijd even elkaars gezicht afvegen voor we zoenen’, schrijft Olga aan haar zus. Nog openhartiger is ze als ze aan haar zus schrijft best eens een tijdje in een koeler klimaat te willen leven, omdat ze in Indië door de hitte niet lekker kan vrijen.
Nevenverhalen
En dan zijn er nog de boeiende nevenverhalen, die alle een functie hebben in de reconstructie van het leven van de jonge Olga. Zoals het ontroerende portret van de pianist en componist Leopold Godowsky, een Litouwse Jood die zo uit Brokkens Baltische Zielen kan komen en wiens leven een roman op zichzelf is. Godowsky was een wonderkind op de piano, die op zijn vele wereldtournees minstens twee eigen vleugels bij zich had en hoopte om ooit aan het roer van zijn eigen vliegtuig naar zijn optredens te kunnen reizen. Op Java raakte hij, mede dankzij de in Bandoeng wonende Duits-Joodse dirigent Paul Seelig, beïnvloed door de gamelanmuziek. Het inspireerde hem tot zijn ‘Javaanse Suite’, waarin hij de geïmproviseerde slagmuziek van de gamelan mengde met de westerse ordening van toonladders en noten.
Han en Olga leiden in Indië een interessant en maatschappelijk betrokken leven, waarin het vergaren van kennis van Indië en zijn bevolking voorop stond. Daaraan komt een einde als de Japanners de kolonie binnenvallen. Han wordt als leger-aalmoezenier na de nederlaag van zijn eenheid in een lijkenhuis opgesloten temidden van twintig gesneuvelde Nederlandse militairen. Het bezorgt hem een levenslang trauma.
Terwijl hij als dwangarbeider te werk is gesteld, zit Olga met haar twee zoontjes in een kamp dat per ongeluk door de Amerikanen met napalm wordt gebombardeerd. In een bunker werpt ze zich op haar kroost om die te beschermen. Iedereen begrijpt dat ook zo’n ervaring traumatische gevolgen heeft.
Brokken vertelt het allemaal nuchter en zonder vals sentiment. Alleen zo lukt het hem om enigszins in dat nog door niemand ontdekte terzijde door te dringen en zijn moeder, die hij vooral als een gereserveerde domineesvrouw had meegemaakt, beter te leren kennen. En precies daarom is het hem te doen in wat gerust een van zijn beste boeken mag heten.
Jan Brokken: De tuinen van Buitenzorg. Atlas Contact, 220 blz. € 22,99
Dit artikel verscheen eerder in NRC Next, 12 februari 2021