Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Teruggeven roofkunst aan Indonesië is meanderen tussen hebzucht en historie

$
0
0

Kunstvoorwerpen die Nederland heeft geroofd uit Indonesië moeten terug. Dat staat vast. Maar over de vraag hoe wordt gediscussieerd. Meegeven aan DHL is te simpel. Nederland moet zorg dragen voor de opleiding van conservatoren en historici.

De diamant van Bandjermasin

Door Michel Maas

Het is een steentje van niks, klein genoeg om onderin je broekzak tussen de sleutels kwijt te raken. Het weegt nauwelijks meer dan 7 gram, maar voor een diamant betekent dat wel 36 karaat, en miljoenen euro’s: de diamant van Banjarmasin. Geen wonder dat de sultan van Banjarmasin hem graag wil hebben, ‘terug’ wil hebben, zegt hij, ook al heeft hij hem nooit gehad. Zijn sultanaat is 160 jaar geleden opgeheven en hij heeft het zelf pas in 2010 heropgericht en zich als sultan aan het hoofd ervan gesteld.

Khairul Saleh heet hij sindsdien – vermeend nazaat van Adam al-Watsiq Billah – hij is welgesteld, ex-regent van Banjarmasin en nu parlementariër in Jakarta. Toen koning Willem-Alexander in maart van dit jaar op staatsbezoek in Indonesië was, vertelde Khairul aan de Indonesische media dat hij hem er persoonlijk over zou aanschieten. ‘Als ik de koning spreek, zal ik hem vragen de diamant terug te geven’, zei hij, en voegde eraan toe: ‘én alle andere voorwerpen die bij het sultanaat hoorden’. Waar een diamant is, is er vast meer.

57 duizend ton goud

Hij is niet de enige sultan die zich mengt in de discussie over teruggaaf van ‘roofkunst’. Ook Hamengkubuwono X, de nog altijd machtige sultan en gouverneur van Yogyakarta, claimt  zijn schat terug: de schat die de Britten tweehonderd jaar geleden uit het paleis van zijn voorouders sleepten. Volgens de Britten had die schat de waarde van een paar honderd kilo goud, maar ‘HBX’ eist nu terugbetaling van 57 duizend ton goud (meer dan tien keer de hoeveelheid goud die de Verenigde Staten bewaren in Fort Knox).

Of het tot de koninklijke ontmoeting tussen Khairul en Willem-Alexander is gekomen, vermelden de annalen niet, maar over de diamant is Indonesië sindsdien niet uitgesproken geraakt. Hij ‘komt terug’, melden de media, en in de koppen klinkt een zekere gretigheid door die meer met geld dan historisch belang te maken lijkt te hebben.

Voor historici is de diamant van Banjarmasin een icoon geworden dat model staat voor alle waardevolle voorwerpen die ooit uit de kolonie naar Nederland zijn verscheept. Ook de ‘Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties’ – liever ‘commissie-Gonçalves’ genoemd naar de voorzitter Lilian Gonçalves-Ho Kang You – begint haar adviesrapport voor de minister van OCW ermee. Omdat de diamant nu eenmaal zo’n flagrant, transparant en handzaam voorbeeld is van roof, dat niemand eraan kan twijfelen dat die steen terug moet naar waar hij vandaan komt.

Maar hoe stuur je zo’n diamant – en al die andere spullen – op een nette manier weer terug? En hoe zorg je dat hij in de juiste handen terechtkomt? Dat blijkt een stuk ingewikkelder dan dat je zo’n diamant netjes inpakt en meegeeft aan DHL. Bij elk voorwerp hoort namelijk een herkomst, en bij elke herkomst een verhaal, en vooral die verhalen moeten wetenschappelijk uitgezocht, opgeschreven en meegestuurd worden, vinden Indonesische historici.

‘Het gaat niet alleen om de voorwerpen’, zegt Bonnie Triyana (41), ‘het gaat ook om de kennis die daarmee is verbonden.’ Triyana is oprichter van het online tijdschrift Historia, en werkt als gastconservator mee aan de voorbereiding van een tentoonstellingover de Revolusi  in het Rijksmuseum. Hij was ook lid van de groep die namens Indonesië met de commissie-Gonçalves sprak. Die groep stond onder leiding van zijn geestverwant en generatiegenoot Hilmar Farid (52), Directeur-Generaal bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Hebzucht

In het gesprek met de commissie kwamen alle thema’s ter sprake die spontaan opkomen als er wordt gesproken over Indonesië: gebrekkige infrastructuur, gebrekkige kennis. En dan het nog pijnlijkere thema van de hebzucht.

Over dat laatste praat Triyana met tegenzin. Liever zou hij dat overlaten aan Hilmar Farid, maar die is net aan het herstellen van covid-19 en kan even niet worden geïnterviewd. Wat Triyana kan zeggen is dat hebzucht inderdaad een grote zorg is. Historici vrezen dat de hebzucht gaat leiden tot cherrypicking, de krenten uit de pap halen, ‘een treasure hunt’, een jacht op kostbaarheden, en dat het belang voor de geschiedenis op het tweede plan terecht zal komen.

Dus geef voorwerpen bij voorkeur niet aan sultans. Regionaal historicus Mas Mansyur waarschuwt in de krant Kompas  dat instanties in de rij zullen staan om de diamant van Banjarmasin op te eisen. Het provinciebestuur van Zuid-Kalimantan voorop. En mocht de sultan de steen krijgen: waar laat hij die? Hij heeft niet eens een paleis, en een museum is er ook niet, aldus Mansyur. Zelf zegt Khairul dat hij de diamant ‘gebruiken voor de voorspoed van het volk’, maar hij legt niet uit wat hij daarmee bedoelt. Veel vertrouwen wekt dat niet.

Directeur-generaal Farid zelf heeft de Nederlandse commissie hiervoor gewaarschuwd, zegt Triyana, en precies daarom het – door Gonçalves overgenomen – dringende advies gegeven dat voorwerpen vooral niet aan nabestaanden en andere rechthebbenden moeten worden gegeven, maar dat het van staat-tot-staat moet gebeuren, van regering aan regering. Via transparante kanalen.

Uiteindelijk zal het meeste naar de musea moeten. Maar zelfs in musea zijn de kostbare voorwerpen niet veilig, schampert Peter Carey, een in Jakarta wonende gepensioneerd Oxford-docent en kenner van de geschiedenis van Prins Diponegoro en het hof van Yogya.

Hij verwijst naar wat er is gebeurd met de schat van Mataram: op 11 augustus 2010 werden 76 gouden voorwerpen uit de tijd van het Mataram-koninkrijk gestolen uit het gezaghebbende Sonobudoyo museum in Yogyakarta. Niet veel later werden gouden voorwerpen uit de Mataram-periode aangeboden bij het veilinghuis Sotheby’s in Londen. ‘De beveiligingscamera’s van het museum bleken allemaal uit te staan’, zegt Carey veelbetekenend. ‘En er is nooit iemand aangeklaagd.’

Musea zijn zo Europees

Dat zal dus beter moeten. ‘De infrastructuur is natuurlijk een punt van zorg’, bevestigt Sadiah Boonstra, curator en docent in Indonesië. Papieren rotten weg en de veelal oude musea zijn vaak verwaarloosd en versleten. Het beheer laat te wensen over, het personeel is slecht opgeleid en zelfs nieuw gebouwde musea zijn al heel snel niet meer nieuw: ‘Die zijn vaak na een paar jaar door slecht onderhoud al sterk achteruit gegaan’, aldus Boonstra. ‘Maar het is wel flauw om altijd over de infrastructuur te beginnen.’ Die musea zijn trouwens ook een Europees bedenksel, voegt ze eraan toe: daar zal Nederland zich dus ook om moeten bekommeren.

Boonstra: ‘De teruggaaf is de verantwoordelijkheid van Nederland. Nederland moet zorgen dat het goed gebeurt, en dat betekent dat ook de kennis wordt overgedragen en dat conservatoren en historici worden opgeleid. Het hele kennissysteem van musea en universiteiten moet erbij betrokken worden. Indonesië loopt achter op dat gebied en er is een enorme inspanning nodig om op gelijke voet te komen. Mensen zeggen: ‘maar dat is zoveel werk, en het kost zoveel tijd.’ Nou, maar dat is dan wel wat er moet gebeuren.’

Boonstra: ‘Er wordt te snel gedacht: zijn de faciliteiten er wel? En te weinig over de vraag waarom al die voorwerpen überhaupt in Nederland zijn.’

Het antwoord op deze essentiële vraag is: omdat Nederland altijd heeft gedacht dat de spullen beter af waren in Nederland, zoals de kolonie zelf ook beter af was onder Nederlands gezag.

Dat laatste wordt het best geïllustreerd door het moment waarop Indonesië en Nederland voor het oog van de wereld tegenover elkaar zaten: op 14 augustus 1947 bij de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Peter Carey bewaart de link naar de video ervan onder handbereik in zijn computer. Omdat dat moment de belofte van betere tijden inhield en ook omdat het illustreert hoe weinig er uiteindelijk van is terechtgekomen.

Dedain

Ex-premier Sutan Syahrir leidde de Indonesische delegatie die bij de VN de onafhankelijkheid bepleitte. Op UNWebTV is nog steeds te zien hoe hij, erudiet en in vlekkeloos Engels, beschrijft hoe Indonesië door de komst van de Nederlanders van een land met een oude, trotse eigen geschiedenis veranderde in een ‘zwakke en deprimerende kolonie’, waarin de de Indonesiërs van vroeger ‘van de aardbodem verdwenen’ leken, ‘uitgewist’ door de Nederlanders. En hoe ze nu eindelijk hun bestaansrecht als volk en natie terugeisten.

De Nederlandse diplomaat Eelco van Kleffens had de pech dat hij na Syahrir moest spreken, waardoor zijn beroep op de westerse superioriteit hol klonk, bot en hopeloos achterhaald: ‘Ik vraag u, mijne heren, wie wilt u helpen: déze mensen? Of de fatsóénlijke mensen, degenen die wij ondersteunen…’ Het dedain waarmee de kale diplomaat ‘déze mensen’ zei, ‘these people’, weerspiegelde een ondertoon die sindsdien nog steeds niet helemaal is verdwenen als het over de ex-koloniën gaat.

De terugkeer van zoveel historische, met verhalen omgeven objecten, moeten Indonesië zijn zelfbewustzijn teruggeven, zegt Carey. ‘Het moet zo gaan als het in Zuid-Korea is gegaan. Dat was na de Tweede Wereldoorlog niet eens een land. Dat is het geworden door het een geschiedenis te geven.’ Voorwerpen en gebeurtenissen kregen een nieuwe historische betekenis en al die betekenissen samen gingen het grote verhaal vormen dat uiteindelijk leidde tot Zuid-Korea zoals we dat nu kennen. Ze werden het fundament onder de natie.

Deprimerende ex-kolonie

Zover is het in Indonesië nog lang niet. Van een deprimerende kolonie is Indonesië eigenlijk een deprimerende ex-kolonie geworden. Het won de onafhankelijkheid, maar Syahrirs historisch besef en zijn zelfbewustzijn zijn sindsdien verdwenen. Sinds dictator Soeharto in 1965 de macht greep, honderdduizenden tegenstanders liet vermoorden en miljoenen anderen voorgoed uitschakelde, is het met het intellectuele klimaat in Indonesië pover gesteld. Het politieke en intellectuele debat werd volledig tot zwijgen gebracht, kritiek werd verboden, en niet zelfstandig leren denken, maar gehoorzaamheid werd het belangrijkste vak op school.

Ook historici leerden in de pas te lopen. Voor kritische historici was er in Indonesië geen plaats meer. Zelfs in 2007 nog werden tienduizenden nieuwe, voor de scholen bestemde geschiedenisboeken op last van de officier van justitie verbrand, omdat de daarin beschreven versie van wat er precies in 1965 gebeurde niet overeenkwam met Soeharto’s schoongewassen versie.

Jonge historici proberen zich daar steeds minder van aan te trekken. Zij vormen een kleine, maar enthousiaste groep. Bonnie Triyana maakt deel uit van een nieuwe, internationaal geschoolde en kritische generatie, en inmiddels groeit er een nóg nieuwere generatie op die helemaal niet meer bang is om taboes onder handen te nemen. ‘Jonge mensen zijn kritisch over de regering, geloven niet alles meer, zijn geïnteresseerd in de geschiedenis. Nog meer dan mijn generatie’, zegt Triyana.

Hij ziet de teruggave van de historische voorwerpen door Nederland nu als een enorme kans voor die nieuwe generatie studenten, om ook de bijbehorende kennis te verwerven en de onder Soeharto verloren decennia goed te maken. ‘Voordat de voorwerpen naar Indonesië komen moet er onderzoek worden gedaan naar de herkomst ervan, naar de geschiedenis die erbij hoort. Jonge Indonesische historici moeten deel kunnen nemen aan die research, en daar de komende jaren van kunnen leren. Er moeten nieuwe, goed geschoolde wetenschappers voortkomen uit die samenwerking.’

Dat is geen neokoloniale gedachte, geen gevoel van Indonesische inferioriteit, vindt Triyana. Het land heeft wat in te halen op historisch- en museumgebied, er wordt al hard gewerkt om de schade te herstellen. ‘Maar er zijn vierhonderd overheidsmusea in Indonesië’ en niet zoveel fondsen en geschoold personeel. ‘Daarom willen we graag met Nederland samenwerken, als gelijkwaardige partners.’

De verkeerde kris

Hij droomt van uitwisselingen, gestroomlijnde hulp bij het verbeteren van de musea, gezamenlijke studies en tentoonstellingen. Dat is voor hem belangrijker dan alle diamanten. ‘Het heeft geen nut als we duizenden voorwerpen terugkrijgen zonder hun betekenis. Zoals het is gegaan met het Nederlandse Museum Nusantara dat 1.500 voorwerpen terugstuurde, dat willen we niet.’

Museum Nusantara was een museum in Delft waar de vroegere collectie van de school voor koloniale bestuursambtenaren (Binnenlands Bestuur) was gehuisvest. Het sloot in 2013. Toen werd besloten de collectie te ‘ontzamelen’ en een selectie van 1.500 voorwerpen aan Indonesië terug te geven. ‘Het was alsof ze een vuilnisbak omkeerden’, zegt Triyana. ‘Een hoop afval, zonder betekenis, zonder de herkomst, zonder de kennis. We hebben niks aan alleen maar de spullen. Ook dat was ons advies aan de Nederlandse commissie.’

Koning Willem-Alexander werd in maart ongewild persoonlijk betrokken bij een ‘roofkunst-kwestie’: Nederland had Indonesië een fraai bewerkte kris (een met mystieke kracht begiftigde dolk) teruggegeven. Het zou gaan om de befaamde kris van prins Diponegoro, de grote held van de Indonesische strijd tegen de Nederlanders.

Het koninklijk paar poseerde in Jakarta samen met president Joko Widodo en zijn vrouw bij de opgepoetste kris. Voor Jokowi was het louter een beleefdheidsgeste. Kenners in Indonesië hadden toen namelijk al ‘vastgesteld’ dat dit de verkeerde kris was. Een blunder. De kenners in Jakarta en Leiden zijn er nog niet uit, maar het onhandige voorval illustreert precies hoe de teruggaaf vooral niet  moet verlopen.

Triyana denkt dat het zeker twee of drie jaar zal duren voordat de eerste voorwerpen daadwerkelijk naar Indonesië zullen komen. En dat is nog maar een begin, waarschuwt Sadiah Boonstra: ‘De werkelijke teruggaaf kan  een proces van decennia worden. Vergelijk het met de kunst die in de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s is geroofd. Ook in dat geval duurde het vaak vele tientallen jaren voordat stukken konden worden teruggegeven.’

Die tijd zal Nederland moeten nemen en het zal ook de moeite moeten nemen om al die archieven en musea voor de terugkeer geschikt te maken. Maar ook Indonesië moet die tijd zien te nemen. En dat kan nog een probleem worden, want lange adem is in Indonesië een uiterst zeldzaam goed. ‘In Indonesië is het beleid en wat je kunt bereiken heel persoonsgebonden’, zegt Boonstra. ‘Alles hangt af van individuen. We zijn nu heel erg blij met iemand als Hilmar Farid.’

Farid is zelf een kritisch historicus, en een voormalig activist tegen Soeharto. Met hem is het voor Nederland dus goed zakendoen, al moet ook hij in zijn eigen ministerie opboksen tegen bureaucraten en mensen van de oude stempel, en compromissen sluiten. Boonstra: ‘Maar als hij plaatsmaakt voor een ander moet je maar afwachten wat dat voor iemand zal zijn.’ Dat Farid werd getroffen door covid – waarvan hij inmiddels is hersteld – maakte daarom veel mensen aan het schrikken.

En die diamant? Die groeit en groeit naarmate er meer over wordt gepraat. Het Rijksmuseum vermeldt dat de steen een ruwe diamant was toen hij werd geroofd en dat hij in Nederland is geslepen tot de 36 karaats steen die hij nu is. In het advies van de commissie-Gonçalves staat dat hij vroeger in ongeslepen staat 70 karaat moet hebben gewogen. 70 karaat: alleen dat getal is kennelijk blijven hangen, want het duikt hardnekkig op in de Indonesische media, die steeds weer beginnen over ‘de diamant van 70 karaat’ die ‘terugkomt naar Indonesië’. Kompas, dat geldt als een katholieke kwaliteitskrant, heeft het op zijn site zelfs over 80 karaat en diezelfde krant laat historicus Mansyur aan het woord die heeft becijferd dat de oorspronkelijke ruwe edelsteen zelfs 103 karaat was.

Ze zullen raar opkijken als ze straks maar 36 karaat terugkrijgen. Waar is de rest?, zullen ze vragen. En: wie heeft die gestolen? Waarna Sultan Khairul Saleh ook die verdwenen rest bij koning Willem-Alexander zal komen claimen.

 

Dit artikel verscheen eerder in de Volkskrant, 1 december 2020.

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529