Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

De rehabilitatie van een architectengroep in Indië

$
0
0

INTERVIEW. Twee jaar na de Nederlandstalige editie verscheen dit jaar de Engelstalige editie van twee boeken over het werk van een minder bekend architectenbureau in Batavia:  Ed. Cuypers en Hulswit-Fermont van 1897-1927 (deel I) en Fermont-Cuypers van 1927-1957 (deel II), beide van de hand van Obbe Norbruis. Hans Arends interviewde de schrijver.

Architect Ed. Cuypers, samen met collegae, in Amsterdam.

Door Hans Arends

De namen van Eduard Cuypers, Marius Hulswit en Arthur Fermont  zijn verbonden aan de twee meest productieve architectenbureaus uit het vooroorlogse Indonesië. Tot 1927 werd gewerkt onder de naam Hulswit-Fermont & Ed. Cuypers. Na het overlijden van Marius Hulswit (1862-1921) en Eduard Cuypers (1859-1927) ging men tot 1958 door onder de naam Fermont-Cuypers.

Samen realiseerden ze meer dan 150 gebouwen in de archipel. Hun omvangrijke oeuvre omvatte ondermeer kerken, bankgebouwen, ziekenhuizen, overheidsgebouwen en privé-huizen. De bouwwerken, waarvan er nog vele staan, oogstten in het voormalig Nederlands-Indië en nu in Indonesië veel waardering. Maar wie heeft hier, in Nederland, ooit van deze architecten gehoord?

Obbe Norbruis heeft over deze architecten(bureaus) twee boeken geschreven en legt met veel passie uit waarom hij juist deze architecten en dit deel van onze koloniale architectuurgeschiedenis aan de vergetelheid heeft willen ontrukken.

Obbe Norbruis studeerde architectuur en stedenbouw in Delft. Hij deed onderzoek op dat gebied en werkte als ontwerper en adviseur in Nederland voor diverse bureaus en gemeentes. Geïnteresseerd in de architectuur en stedenbouw uit het koloniaal verleden breidde hij zijn onderzoekswereld uit naar Indonesië.

Waar komt die fascinatie met de koloniale architectuur in Indië vandaan?.

‘Ik ben erg gefascineerd door dingen die anders lopen dan ze gepland zijn. Mensen die een woelig leven hebben geleid, vind ik boeiender dan mensen die volgens het boekje leven. Dat eerste geldt zeker voor de ontwerpers en bouwers van de koloniale gebouwen in Indië. Die hebben uiteindelijk met een heel ander idee aan die gebouwen gewerkt dan dat het uiteindelijk geworden is.

Je moet je voorstellen dat er vlak voor de oorlog hoofdkantoren voor grote ondernemingen – zoals die van de Bataafsche Petroleum Maatschappij –  zijn  gebouwd met de bedoeling dat die nog tot in lengte van jaren hoofdkantoor zouden zijn. Niks daarvan. Heel veel gebouwen kregen een andere functie.

Ik kan erg genieten van een ruïne bijvoorbeeld. Hoe heeft die er vroeger uitgezien en waarom is het een ruïne geworden? Dat zegt me veel meer dan het Rietveld-Schröderhuis, dat er mooi opgepoetst bij staat.’

Javasche Bank te Medan. Architect Ed. Cuypers, 1909.

Je schrijft dat de geschiedenis van deze koloniale architectuur doodgezwegen is.

‘Er is best veel aandacht besteed aan de kritische kant rondom het kolonialisme. Dat vind ik terecht. Maar de keerzijde kwam voor mijn gevoel niet erg in beeld. Ik heb het altijd storend gevonden dat er niemand was die er veel aandacht aan besteedde. Nou, laten we maar eens in beeld brengen wat er is gebeurd en kijken of we nog dezelfde mening hebben, of dat we van gedachten veranderd zijn.

In Nederland hebben we veel mensen die zich met architectuur bezighouden. We bulken van de boeken over allerlei inmiddels overbekende architecten. Wat me opviel was dat we heel weinig wisten over de architecten daar. Sterker nog. die werden al heel gauw in de jaren ’20 en ’30  niet meer au-serieux genomen. Als je kijkt naar de vakliteratuur uit die tijd, werd er maar zijdelings aandacht aan besteed.

Sinds Berlage leren we op een bepaalde manier naar de architectuur kijken. We hebben instrumenten om te beoordelen om iets goed of fout te vinden. Zo ben ik ook opgeleid in m’n studie. Maar die instrumenten lenen zich niet om iets te vinden van de architectuur daar. Dat is ook een reden waarom er niet zo veel aandacht aan besteed is.’

Apotheek Rathkamp, Batavia. Architecten Ed. Cuypers en M.J. Hulswit, 1912.

Waarom ben je juist bij het trio Eduard Cuypers, Hulswit en Fermont terechtgekomen?

‘Ik heb Eduard Cuypers –  neef van de bekende Cuypers van het Rijksmuseum en het Centraal Station – ontdekt bij mijn voorbereiding van een reis naar Indonesië. Bij het verzamelen van informatie kwam ik de naam van Cuypers heel vaak tegen.

Het viel me op dat er wel geschreven is over een paar wat moderner georiënteerde architecten, zoals onder andere door C.J. Dullemen over Wolff Schoemaker [Tropical Modernity, Life and Work of C.P. Wolff Schoemaker] maar niet over de architecten met een beetje retro-achtige of classicistische voorkeuren, zoals het geval bij Ed Cuypers, Hulswit en Fermont was.

Daarnaast kregen ze ook nog het stempel commercieel te zijn. Ik kom ook uit de generatie die vond dat architectuur niet commercieel mócht zijn. Nu zeg ik: waarom eigenlijk niet?

Ik werd alsmaar meer geprikkeld. Uiteindelijk vond ik het fascinerend te ontdekken hoe verschrikkelijk veel er gebeurd was. Met wat voor drive dat geschiedde en ik dacht misschien is het moment nu daar om echt uit te zoeken hoe het er mee zit.’

Als het over je keuze van architecten gaat, dan werden die door generatiegenoten hier in Nederland toch vooral neergezet als architecten uit een voorbije tijd: de saaie 19de eeuw.

‘Absoluut.’

Jij corrigeert dat beeld in je boeken

‘Klopt. Maar ik ben op dit moment niet de enige. Er zijn veel meer schrijvers die komen met de vraag: hebben we de laatste 100 jaar niet heel erg op één bepaalde manier over architectuur nagedacht. Er werd altijd gezegd: die 19de eeuw die deugt niet. Zo zijn we allemaal een beetje opgevoed. En het is te makkelijk om te zeggen, dat komt door Berlage. Maar hij is wel de man die dat allemaal op gang heeft gebracht. En nu zeggen we: vóór zijn tijd is er ook wat gebeurd en misschien moet dat weer eens wat meer aandacht krijgen.’

Javasche Bank te Batavia. Architect Ed. Cuypers, 1913.

Berlage heeft zelf ook Nederlands-Indië bezocht?

‘In 1923 is hij in Indië geweest. Daar heeft hij een boek over geschreven [Mijn Indische reis]. Berlage schreef over alles wat hij deed. Hij kwam dus veel meer in de krant. En die Cuypers was maar aan het bouwen. Hij gaf wel enkele tijdschriften uit met oog voor internationale ontwikkelingen. Maar we weten niet wat voor achterliggende gedachten hij had bij zijn ontwerpen.’

Cuypers had wel de naam dat hij gebruik maakte van veel architectuurstijlen.

‘Eduard Cuypers is vrij jong begonnen als architect. Zijn oom Pierre scoorde met het Centraal Station en het Rijksmuseum. Maar hij ging voor een iets andere doelgroep aan het werk en was tot ver na 1900 één van de beste architecten die we hadden.

Met name de socialistische opvattingen versus het liberale gedachtegoed uit de 19e eeuw heeft een belangrijke rol gespeeld in het veroordelen jegens Eduard Cuypers, want hij deed er niet aan mee. Voor Cuypers was de opdrachtgever heilig. Hij had ook niet zoveel gevoel voor armoedzaaiers en zielenpieten. Voor hem was het motto: handen uit de mouwen en aan de slag.’

Hij gaat ook naar Indië

‘Hij is er maar één keer geweest, in 1909. Wat bezielt iemand om hier dingen te ontwerpen die daar moeten worden gebouwd? Natuurlijk de grote opdracht voor het bouwen van al die gebouwen voor de Javasche Bank. Maar wat me dan weer voor hem inneemt is dat hij er niet op stond dat het allemaal precies uitgevoerd werd zoals hij het had bedacht. We denken dat een hele goede architect iemand is die van A tot Z alles uittekent en dat tot het laatste toe uitwerkt, maar hij gaf anderen ook de ruimte om de dingen naar eigen idee in te vullen. Dat siert hem.

Al die tekeningen gingen per schip die kant op. Dat duurde een maand en dan hoopte hij dat Hulswit, zijn compagnon in Indië, het allemaal begreep en zo niet dan kwam het weer terug per schip. Ik vind dat allemaal wel interessant.’

Vincentiusstichting te Kamat, Batavia. Architecten: M.J. Hulswit en Ed. Cuypers, 1916.

Bestaat er een definitie van koloniale architectuur?

‘Hij zal wel ergens bestaan, maar ik vermoed dan dat er staat dat het gaat over gebouwen die vanuit een westerse optiek ontstaan zijn in de tropen, tijdens de koloniale periode. Zoiets.

Het aardige, dat is één van de ontdekkingen die ik deed, is dat de eerste 30 jaar van de vorige eeuw men in Indië veel meer open stond voor verschillende stijlinvloeden dan in Nederland. Hier kwam men snel met baksteen-bouw en nog een beetje Amsterdamse School. Dat wordt een brave architectuur, terwijl je daar dan veel meer flamboyante gebouwen ziet.’

Dus Indië wordt de uitlaatklep voor Hollandse architecten.

‘In Nederland begon veel meer het modernisme, het rationalisme door te dringen. Dat heeft daar veel minder een rol gespeeld. Ik moet er dan wel bij zeggen en dat is dan weer dat koloniale dat we het vooral hebben over gebouwen voor de beter gesitueerde Hollanders die daar zaten. De inlander had nog steeds zijn hut en z’n gewone optrekje. Daar werd geen aandacht aan besteed. Zeker niet door Eduard Cuypers en zijn team, terwijl dat wel door sommige andere architecten gebeurde. Maar we kunnen hem niet al te veel verwijten. Cuypers stierf in 1927 en pas de laatste 10-15 jaar van z’n leven begon hier sociale woningbouw een grote rol te spelen.’

Welke plek nam Ed. Cuypers binnen het metier van architecten in Indië in?

‘Architectuur kwam pas heel schuchter op gang in dat land. Pas rond 1900. Voor die tijd deed men maar wat. En als je bedenkt dat Cuypers daar voor het eerst in 1909 was en er zijn eerste projecten deed, dan is één oog al gauw koning in het land der blinden. Dus in de begintijd telde hij samen met Hulswit absoluut mee.’

Dus er was geen sprake van een uitgesproken visie.

‘Als die visie er was, was het een heel klassieke visie die geworteld was in de 19e eeuw. Je was een koloniale mogendheid, dus je liet zien aan je gebouwen dat het Westen superieur was. Er werden in die tijd monumentale gebouwen gebouwd in onder meer de Filipijnen en Australië. Dus Cuypers dacht dat is misschien ook voor mij een voorbeeld. Dus ik moet voor een Javasche Bank in Batavia zorgen die er mag wezen. En het leuke is nu dat de mensen die er nu komen ook nog steeds vinden dat het een bank is die er mag wezen.’

Die ‘nieuwe’ aandacht voor de koloniale architectuur hier, wordt die ook zo in het Indonesië van nu ervaren?

‘We zijn in Nederland opgegroeid met de houding om dit onderwerp maar te laten rusten. Onze generatie heeft er weinig of geen aandacht aan besteed. Dit is nu aan het veranderen. Dat geldt ook voor de Indonesiërs. Daar was de wereld tot voor kort begonnen op de dag van de onafhankelijkheid en de geschiedenis daarvoor hebben ze van horen zeggen. En je merkt nu dat jongeren echt zeggen: “Hé, er is ook nog een tijd daarvoor geweest, hoe zit dat?”

Je merkt ook dat eigenaren interesse hebben wat voor soort koloniale panden ze bezitten. Er worden fotoseries over gemaakt en ze vormen het decor in straten waar toeristen langzamerhand komen. Dus je ziet dat er een herwaardering aan het ontstaan is.’

Hebben de Hollandse architecten geprobeerd de Nederlandse visie op bouwen over te brengen?

‘Architect Moojen heeft zijn best gedaan een architectuur-link te leggen met Nederland. Ik beschrijf dat in m’n boek. Maar hij was daar vrij uniek in. Er is een aantal gebouwen – bijvoorbeeld het postkantoor in Medan – met een Hollandse allure. Dat was rond 1911. Ik weet niet waarom, maar op een gegeven moment is dat weer verdwenen. Men was meer gecharmeerd van bijvoorbeeld een Amerikaanse art-deco. Ze waren internationaler zou je kunnen zeggen. Dus als je die gebouwen ziet, heb je niet het gevoel dat het iets met Nederland heeft. Ze zouden ook heel goed in Australië of Miami kunnen staan. Of ze hebben soms iets heel eigens, met veel invloeden uit eigen land.

Die koloniale architecten in Indonesië hadden dus helemaal geen behoefte om de Nederlandse wil aan het land op te leggen. Die zaten daar ook met het idee dat ze op een goeie dag weer toch weer teruggingen.

De Engelsen en de Fransen hadden in hun koloniën veel meer de neiging hun architectuur-ideeën over te brengen en mensen op te leiden en gebouwen te ontwerpen die ook in Europa hadden kunnen staan.

Wat we wel zien – dat is een beetje een nuancering van mijn antwoord – is dat er met name in de dertiger jaren toen het crisis werd architecten die hier bouwden daar ook een aantal moderne architectuurvormen neerzetten.’

En die architecten die uit Indië terugkwamen, hebben die nog hun ‘tropenervaringen’ meegenomen? Zie je daar in Nederland iets van terug?

‘Daarover is weinig bekend, ik heb daar zelf weinig voorbeelden van gezien. Voor Cuypers geldt dat in ieder geval niet. Hij heeft nooit in Indië gewoond.’

Aan het eind van het gesprek komt Obbe Norbruis weer terug op de verbazing die als en rode draad door zijn betoog loopt: ‘Verdikkeme, ze hebben zoveel gebouwd en dat is nog nooit op een rijtje gezet. De vraag bij de architectuurhistorici was vooral: Zijn er nog moderne gebouwen? Want modern was goed, zo hebben we het geleerd. Dus die werden eruit gehaald, terwijl ze de rest eigenlijk hebben laten liggen omdat ze er niet zo goed mee uit de voeten konden.’

Dat voert dus eigenlijk weer terug naar de controverse Berlage- Eduard Cuypers waar je uitgebreid aandacht aan besteedt?

En eigenlijk ook een beetje in de latere periode, na de dood van Cuypers, tussen Fermont en zij die vooral de sociaal bewogen, moderne architectuur nastreefden. Want daar had Fermont ook wat minder mee. Maar het had vooral ook te maken met het feit dat moderne architectuur zich eigenlijk niet zo leent voor de tropen. Grote ramen moet je niet hebben. Op al die strakke platte daken hebben ze nu dakjes gebouwd tegen de hitte. Ze hadden dus eigenlijk wel gelijk bij Fermont-Cuypers dat ze daar niet zo warm voor liepen.

 

 

 

O. Norbruis, Alweer een sieraad voor de stad. Het werk van Ed.Cuypers en Hulswit-Fermont in Nederlands- Indië 1897-1927. LM Publishers, 2018. 314 pagina’s, €34.50.

O. Norbruis, Architectuur met vlag en wimpel. Het werk van Fermont-Cuypers in Nederlands-Indië en Indonesië 1927-1957. LM Publishers, 2018. 295 pagina’s, €34.50.

 

 

O. Norbruis, Landmarks from a bygone era. Life and work of Ed. Cuypers & Hulswit-Fermont 1897-1927. LM Publishers, 2020. 314 pagina’s, €34.50.

O. Norbruis, Architecture from the Indonesian past. Life and work of Fermont-Cuypers 1927-1957. LM Publishers, 2020. 295 pagina’s, €34.50.

 

Dit interview verscheen eerder in uitgebreide vorm op de website ‘Indisch Museum’.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529