Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Relaas van een Australiëvaarder

$
0
0

In reactie op ons vorige artikel over de ontvluchtingen van Ambon naar Australië, stuurde ons de dochter van één van deze ontvluchters, Th.J.C.Benningshof, het verslag van haar vader.

Door Th.J.C.Benningshof

Th.J.C. Benningshof (1918-1988)

In 1941 werd ik vanuit Soerabaja gedetacheerd naar het eiland Ambon om op het vliegveld Laha, aan de andere kant van de baai tegenover de plaats Ambon, een telefooncentrale met permanente telefoonverbindingen aan te leggen. Terwijl ik daaraan bezig was brak de oorlog in de Pacific uit en werd mijn detachering mijn oorlogsbestemming. Japanse vliegtuigen kwamen dikwijls het vliegveld bombarderen. Tijdens de bombardementen schoot ik met een Vickers machinegeweer op de begeleidende Navy zero’s vanuit een geschutsopstelling in de heuvels om het vliegveld. Ik denk niet dat ik een vliegtuig naar beneden heb gehaald, maar het gaf wel een psychologische opkikker. Voordat de Japanners landden zijn de Australische luchtmachtsquadrons geëvacueerd naar Australië, en het vliegveld werd verdedigd door een bataljon Australische infanterie met een Nederlandse luchtdoelbatterij. De verbinding met het hoofdkwartier ging verloren zodat wij op het vliegveld niet wisten dat de overste Kapitz had gecapituleerd en wij bleven doorvechten. De Japanse troepenmacht keerde zich toen hoofdzakelijk tegen het vliegveld. Wij waren hier goed op voorbereid en de Japanners bleken niet over veel fantasie te beschikken. Zij lieten zich bij grote hoeveelheden door mortiervuur en brenguns afslachten. Na drie dagen onafgebroken strijd moesten de geallieerde troepen – door oververmoeidheid – zich overgeven.

In het gebergte aan de rand van het vliegveld bevond zich een provisorisch hospitaaltje. Bij het opgeven van de strijd bevond ik mij in de buurt van het hospitaaltje en besloten degenen die konden lopen en zich niet krijgsgevangen wilden laten maken, te trachten te ontsnappen en indien mogelijk naar Java te gaan om aldaar de strijd voort te zetten. Een groep van ongeveer 25 militairen trok langs een riviertje het oerwoud in. Na een hongertocht van enige dagen over het gebergte van het schiereiland Hitoe kwamen wij aan de kust bij kampong Wakasihoe. De regent daar bezorgde ons een lekke boot zodat wij enige meters uit de kust reeds zonken. Wij zijn terug het bos in gegaan om onze spullen te drogen en een betere roeiboot op de kop te tikken, Ondertussen besloten de lotgenoten die van Ambon afkomstig waren om niet met ons mee te gaan. Wij namen hun uniformen over zodat ik als beroepsmilitair eindelijk een modern uniform had (korte broek en hemd) die op Ambon alleen de landstormmilitairen hadden.

Naar Ceram

De groep van 20 man die het eiland Ambon in de nacht van 7 op 8 februari 1942 roeiend verliet bestond uit de volgende militairen: 1e luitenant G.L. Snell, officier van gezondheid eerste klasse Ch. Ouwehand, reserve 2e luitenant der genie De Bruin, 2e luitenant (gepensioneerd onder luitenant) Kniestedt, sergeant der infanterie Teljeur, sergeant der infanterie Hueting, brigadier der genie Donders, geniesoldaat Th.J.C. Benningshof, militiesoldaat Luitjes en lieutenant McBride van de Australian Imperial Forces (AIT). Het was een donkere nacht. Daarvoor waren wij dankbaar omdat wij hadden vernomen dat verscheidenen tijdens de overtocht door de Jappen waren onderschept. De volgende dag kwamen wij aan wal op het schiereiland Hoal Hoal aan de westkant van het grote eiland Ceram. In de kampong Loehoe werd ons een hartelijk welkom bereid door de patih en de goeroe en hun echtgenoten. Wij verbleven in de pasanggrahan om op krachten te komen. Tijdens het schoon maken van zijn tommygun schoot de sergeant Hueting zichzelf in het onderlijf. Daar dokter Ouwehand geen middelen had om hem te helpen heeft de patih een boot met roeiers ter beschikking gesteld om hem naar het hospitaal te Piroe te brengen.

Een week later kwam de rest van de groep ook in Piroe aan en vonden wij hem in beterende toestand, maar nog niet gereed om verder te reizen. Na de oorlog vernam ik dat de patih van Loehoe, dhr. M. Pajapo, door de Japanners ter dood is gebracht vanwege zijn hulp aan ons, terwijl de goeroe van Loehoe, dhr. F. Selanno, door een gelukkig toeval aan dit lot is ontkomen. Te Piroe werden wij verzorgd door de echtgenoten van de dokter en de dominee en waren wij gehuisvest in de pasanggrahan. Wij hebben ons daar voorbereid op de grote reis naar Java.

Onderweg hoorden wij dat Java gevallen was en zetten wij koers naar Australië. Wij konden een prauw kopen van ons spaargeld dat wij bij elkaar legden. Ik had ongeveer f 150,- bij me. Dit was veel geld daar het soldij van een geniesoldaat ca. f 30,- per maand was. Een oliedrum werd grondig schoongemaakt en onder in de prauw geplaatst. Met een handpompje konden wij zo drinkwater boven halen. Rijst, zoute vis en ander proviand werd ingeslagen en een provisorisch toilet getimmerd. Een schoolschrift met een plaatje van de Grote Oost was met een infanteriekompas het gehele navigatiegereedschap. Zolang het varen langs de kust ging bleek dit voldoende te zijn. Dokter Ouwehand wist iets van zeilen en werd benoemd tot kapitein, terwijl de luitenant Snell troepencommandant was. Daar ik nogal snel de kunst van het zeilen bemachtigde werd ik eerste stuurman. Brigadier Donders fungeerde als kok en alhoewel hij ons wel eens koffie met zout water schonk, viel het geheel wel mee. Wij zeilden langs de kust van Ceram en deden onder andere Amahai aan. Overal werden wij hartelijk verwelkomd en konden wij verse proviand inslaan.

Woningen te Toeal, Kei

Kei-eilanden en Dobo

Zo kwamen wij uiteindelijk via een hele reeks van kleine eilandjes in Toeal op de Kei-eilanden aan. In deze plaats was een grote missiepost met de bisschop van de Grote Oost. Ook was daar onder andere een ambachtsschool. Er was een kustvaardertje van 200 ton, kennelijk gesaboteerd, op de kust gezet. Er was een gat in de romp en de machine was vastgelopen. Daar ik de enige technicus van de groep was, de luitenant De Bruin was wegenbouwer, heb ik met de broeder van de ambachtsschool het vaartuig hersteld en vonden wij de bemanning bereid om ons naar Australië te varen. Op de missiepost konden wij verder heerlijk op krachten komen en was het een verademing om met een groep Europeanen te kunnen converseren en een spelletje bridge te spelen. Meestal had ik de bisschop als partner. Het deed ons veel verdriet toen wij later vernamen dat de missiepost later door de Japanners is uitgemoord. De bisschop werd gebajonetteerd en in zee geworpen. De bevolking mocht zijn lijk niet bergen. Men zou bijna een schuldig gevoel krijgen bij het vernemen dat onze reis zoveel mensenlevens heeft geëist.

De verdere reis heb ik op de brug van de kustvaarder doorgebracht en kreeg een extra taak doordat ik aangesteld werd tot kanonnier. Er was een bronzen kanonnetje met 2 cm-patronen aan boord. Gelukkig heb ik het nooit behoeven te gebruiken. Alhoewel de Japanners wisten dat wij uitgeweken waren en ons voortdurend zochten hebben zij ons nooit gevonden. Zij vlogen wel over ons in het oerwoud, maar als je dan stil staat kunnen zij je niet zien. In de prauw was iedereen onder de atapbedekking en ik was zo bruin verbrand dat we een gewoon inheems vaartuig leken. Van de Kei-eilanden staken wij over naar de Aroe-eilanden waar wij te Dobo arriveerden. Wij kwamen van het westen het water tussen de eilanden Poeloe Wamar en Wokam invaren terwijl een Japanse patrouilleboot juist oostwaarts dit water uitvoer.

De plaatselijke bestuursambtenaar was volkomen in paniek. Hij was wel bereid om ons olie te leveren, maar dan moesten wij zo snel mogelijk vertrekken. Er bleek ook een compagnie Ambonese marechaussees aanwezig te zijn. Zij waren van Fak-Fak op Nieuw-Guinea gekomen. Zij hadden gelukkig een grote prauw bij zich en veel proviand en wapens. De prauw werd op sleeptouw genomen en de manschappen en proviand verdeeld over de kustvaarder en de prauw.

…en verder naar Merauke

Met een vaartje van 8 knopen voeren wij door de Arafoerazee ten zuiden van Frederik Hendrik Eiland naar Merauke, de toenmalige hoofdstad van Nederlands Nieuw Guinea. Onderweg pikten wij nog een dominee met zijn gezin op die in een prauw dobberde. Zij waren op sleeptouw genomen, maar onderweg is de tros losgegooid en zijn zij aan hun lot overgelaten. Zij kregen de enige hut aan boord en zijn veilig aan land gekomen. Wat er verder met hen is gebeurd kan ik niets zeggen.

Na verloop van tijd kwamen wij in Merauke aan. In de Meraukerivier lag nog een kustvaarder met een 25-tal AIT-manschappen. Deze kustvaarder was zonder olie en onze olie was ook op. Wij vroegen de plaatselijke bestuursambtenaar om olie voor onze motoren. Deze weigerde om de olie te leveren omdat hij deze nodig had om in voorkomend geval te gebruiken voor de evaluatie van de burgerbevolking. Middels het radiostation namen wij contakt op met het hoofdkwartier van het KNIL te Melbourne. Het resultaat was dat wij het militair gezag instelden en de bestuursambtenaar huisarrest oplegden. Enige gevangenen werden gebruikt om de kustvaarders van olie te voorzien en na enige dagen konden wij de macht overgeven aan het detachement veldpolitie die ons onderdak in zijn kazerne had verstrekt.

In Merauke haden wij vernomen dat Port Darwin in Australië dagelijks werd gebombardeerd en dat Thursday Island ook dikwijls zijn portie ontving. Wij besloten dan ook om geen van deze twee plaatsen aan te doen, maar er tussenin de Golf van Carpentaria in te varen. Onderweg zagen wij een Catalina-vliegboot naderen. Om te laten zien wie wij waren hebben de Australiërs met hun kleding de letters A.I.F. op het dek gevormd. Ook heb ik met een zaklantaarn het een en ander geseind, hetgeen gunstig met een seinlamp werd beantwoord. Niet lang daarna kwamen enige gevechtsvliegtuigen overvliegen om ons de weg te wijzen.

Catalina te Karumba

“Australia, here I come!”

Toen voor het eerst de Australische kust in zicht kwam, onderging ik een zeer roerend moment, en riep “Australia, here I come!”

Op 31 maart 1942 liepen wij uiteindelijk het haventje van Karumba binnen in het zuidelijkste puntje van de Golf van Carpentaria. Daar was een radiostation van de RAAF, een agent van de QANTAS en een vleesfabriekje. Hier zagen wij ook voor het eerst kangoeroes in het wild en duizenden flamingo´s. Het eerste vliegtuig van de QANTAS nam de Australiërs mee naar de bewoonde wereld. De agent wilde ons niet mee laten gaan omdat hij daartoe geen machtiging had. (…) Toen echter een vliegboot van de RAAF aflossing voor het radiostation kwam brengen, hebben wij van de commandant een lift naar Townsville gekregen.

De bemanning nam ons mee naar hun legeringsgebouwen. Zij gaven ons zeep en schone kleding en lieten ons eerst een bad nemen. Toen wij terugkwamen had men een collecte onder de manschappen gehouden. Voor ieder van ons was wat geld, kleding, versnaperingen en rookgerei. Ze hebben alles gedaan om ons thuis te doen voelen. Vanaf dat moment was het leed geleden.

 

Met dank aan Lynne Benningshof.

 


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529