Hopelijk zijn de excuses van de koning in Indonesië de opmaat naar gesprek over ons gedeelde koloniaal verleden waarin goed en kwaad zijn vervlochten, schrijft Nicole Immler.
Door Nicole Immler
Het kwam onverwacht: koning Willem Alexander, met een handelsmissie in Indonesië, heeft spijt betuigd en excuses aangeboden voor „de geweldsontsporing aan Nederlandse zijde” na de Indonesische Proklamasi van 17 augustus 1945. Er waren eerdere spijtbetuigingen, maar het gezag van de koning weegt toch zwaarder.
De excuses zijn niet erg ruim, want beperkt tot ‘excessief geweld’. (Wat doen we met onze kennis over ‘structureel geweld’?) Maar de koning zegt ook: „Het verleden kan niet worden uitgewist en moet door iedere generatie opnieuw worden onderkend” en dat „de pijn en het verdriet van de getroffen families generaties lang voelbaar blijven”.
Daar gaat het om, te erkennen dat de pijn nog steeds aanwezig is. Maar erkenning van wiens pijn? Van de Indonesiërs of de Indische en Indonesische diaspora in Nederland? Want wie zijn degenen die om excuses vragen en die gehoord willen worden?
Sinds een jaar of tien worden rechtszaken gevoerd door Indonesiërs, maar vooral door leden van de Indonesische diaspora, tegen de Nederlandse staat over misdaden van het Nederlandse leger in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). Zij stellen de overheid aansprakelijk voor massa-executies, verkrachtingen en martelingen. De categorieën waarvoor de verjaring wordt opgeheven verruimen van jaar tot jaar; en worden gevolgd door excuses voor specifieke misdaden. Toch voelen veel betrokkenen zich nog steeds niet gehoord.
Decennialang hebben Indische Nederlanders moeten strijden voor de ‘backpay’ en voor rechtsherstel: de uitbetaling van de achterstallige salarissen en pensioenen van hun (groot)vaders – Indisch overheidspersoneel, ambtenaren of militairen – voor hun diensten tijdens de oorlog; een strijd die tot nu toe nog geen erkenning heeft opgeleverd. Waarom?
Dat heeft, denken ik en andere historici, te maken met de kaders waarin wij tot nu toe het verleden bespreken. Het nationale kader, maar ook het juridische kader, dat Indonesië tegenover Nederland plaatst, gekoloniseerde tegenover voormalige kolonisator.
Complexe familierelaties
Dat kader ontkent de complexe en verwarde realiteit van de koloniale geschiedenis: de familierelaties van Indonesische en Indische diaspora. Beide staan dergelijke duidelijke afbakeningen niet toe. De koloniale geschiedenis is een geschiedenis van entanglement, vervlechting, en van hiërarchieën. Er ontstonden posities waar onrecht ervaren, maar ook onrecht doen vaak dicht bij elkaar lagen, evenals het verliezen of verkrijgen van privileges.
Wat staat nu op het spel in het debat over excuses? Dat het koloniale verleden in Nederland nog steeds pijn doet; daar zijn talloze aanwijzingen voor. Om deze pijn te kunnen erkennen, heb je een gemeenschappelijke taal nodig, iemand moet immers kunnen begrijpen wat het betekent als iemand zegt dat hij pijn heeft. Maar de taal van ‘trauma’, ‘mensenrechtenschendingen’ maar ook van ‘rechtsherstel’ of ‘erkenning’ heeft dat wederzijdse begrip tot nu toe niet echt opgeleverd.
In plaats daarvan raakten we verstrikt in een versimpeld debat tussen daders en slachtoffers, goed en fout, trots en schaamte, in plaats van toe te geven hoe vervlochten ervaringen van onrecht eigenlijk zijn. En hoe pijnlijk de erfenis van koloniale stereotypen, hiërarchieën en loyaliteiten nog steeds is – scheidslijnen die dwars door families heen lopen.
Erkenning maakt afhankelijk
Historici pleiten er daarom voor om ‘vervlochten’ of ‘transkoloniale geschiedenis’ te schrijven, om meer recht te doen aan de complexe verstrengelingen van historische ervaringen. Denk bijvoorbeeld aan een familie waarin een man die aan Indonesische kant heeft gevochten trouwt met een vrouw die de dochter is van een KNIL-militair. Maar niet alleen onze manier van geschiedenis schrijven, ook de manier van recht doen is nog steeds voor alles gebaseerd op het kader van de natiestaat. Het probleem met erkenning is echter dat het aan zulke scheidslijnen ook bijdraagt: erkenning levert hiërarchieën op tussen diegene die wel of niet erkend zijn; erkenning maakt afhankelijk; degene die erkenning vraagt wordt afhankelijk wie deze wel of niet geeft. Dat laten decennia van Wiedergutmachung in Duitsland, maar ook van transitional justice (waarin het herstel van de menselijke waardigheid van burgers centraal staat) wereldwijd zien.
Zolang er dus geen discours en gemeenschappelijke taal is om deze verstrengelde koloniale ervaringen te benoemen, te plaatsen en te begrijpen, is er ook weinig ruimte om deze ervaringen breed te delen. Daarom is mijn vraag: hoe komen we tot een taal die het koloniale verleden bespreekbaar maakt op zo’n manier dat ook de meerderheid deze hoort en als gemeenschappelijke ervaring beschouwt? Wat zouden de contouren van zo’n taal kunnen zijn?
Het gaat dus niet om de excuses zelf, maar wij hebben de excuses nodig om het over de dingen te kunnen hebben waar het eigenlijk om gaat: het koloniaal verleden zien, met al zijn schaduwkanten als onderdeel van de Nederlandse geschiedenis en de doorwerking in onze samenleving.
Want de nasleep van het koloniale is nu nog op velen manieren aanwezig, zij het voor sommigen veel meer zichtbaar en tastbaar dan voor anderen. Onderzoek laat zien dat, terwijl in de politieke en publieke debat excuses en herstelbetalingen vooral als het eind van een proces gezien worden, deze gebaren vaak het begin zijn van een breder maatschappelijke proces. De koninklijke excuses zouden dus vooral een belangrijk stap kunnen zijn om voorbij het denken in goed en fout te komen, om de weg vrij te maken voor het bespreken van het koloniaal verleden als een gedeeld verleden en om de nasleep onder ogen te zien.
Nicole Immler is associate professor aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht en publiceerde met Stef Scagliola ‘Probing the concept of entangled history in a postcolonial setting’ in Rethinking History, januari 2020.
Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 11 maart 2020.