Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Tjiandjoer in oorlogstijd

$
0
0

Tjiandjoer is een kleine provinciestad, ongeveer 50 kilometer ten westen van Bandoeng, aan de weg naar Soekaboemi, Buitenzorg en Batavia. Vanuit Tjiandjoer loopt tevens de weg naar Sindanglaja en de Poentjak Pas. Wat weten we van de oorlogsgebeurtenissen hier?

Tjiandjoer, ca. 1900

Door Bert Immerzeel

Over Tjiandjoer is weinig geschreven, zo lijkt het. Op de kaart van het stadje (1946) vinden we de gebruikelijke aanduidingen: de pasar, woning van het districtshoofd, moskee, postkantoor, gevangenis, sociëteit, zoutregie, kantoor assistent-resident, Europese- en Inlandse school. De meeste blanken en Indische-Nederlanders waren hier voor de oorlog werkzaam in het lokale bestuur, de spoorwegen en op de omringende thee- en rubberplantages.

Tijdens de Japanse inval, in 1942, werd het spooremplacement van het stadje door de Japanners gebombardeerd, getuige de verklaring van een 13-jarig meisje: “Het gezin (…) woonde nabij het station, waar zich benzinewagons bevonden die werden geraakt. Zij weet nog groot de vuurzee was en met welk vreselijk lawaai dit gepaard ging. Tijdens de inslagen bevond zij zich in een provisorische schuilkelder (een gat met een dak van atap) in de zijtuin van het woonhuis en zag en hoorde alles gebeuren. Tijdens de luchtaanval mitrailleerden de Japanners ook nog een passerende stoet Australische militairen, waarbij velen gedood en gewond werden. Omdat het verplegend personeel van het nabijgelegen ziekenhuis er tijdens het bombardement op het station vandoor was gegaan konden de militairen niet in het ziekenhuis worden verpleegd. (…) Haar moeder was verpleegster geweest en wist alles zó te coördineren, dat de gewonden bij haar thuis werden behandeld. De militairen hadden vooral brandwonden. Samen met haar zusje moest zij hun kleding losknippen en de wonden met schone lakens afdekken. Vreselijk werk! De gewonden vergingen van de pijnen en gilden het uit, – iets wat zij nooit meer heeft vergeten. Niet lang daarna werden de gewonden door andere Australische militairen opgehaald.”[i]

Rampok en internering

In de omgeving van de stad werd de eerste weken van de Japanse bezetting flink gerampokt. Een politie-agent: “Op 15 maart vertrok ik met enkele leerling-inspecteurs naar Tjiandjoer in verband met de noodtoestand aldaar, in het bijzonder in het door het opblazen van bruggen geisoleerde gebied boven Tjiandjoer (Patjet, Sindanglaja, Poentjak en omgeving), waar de Nederlandse bevolking was overgeleverd aan de willekeur van rampokbenden en Japanse stoottroepen. Per ultimo april werd ik teruggeroepen naar Soekaboemi.”[ii]

Omdat de Japanners het rampokken met harde hand bestreden, werd het na een paar weken weer wat rustiger. De meeste blanke mannen werden nu geïnterneerd. Veel vrouwen en kinderen zochten hun toevlucht bij familieleden in Bandoeng of Batavia. De inlandse regent van Tjiandjoer, Abas Soerja Nataatmadja, zeer pro-Japans, zei in mei 1942, in het bijzijn van Nederlanders: “Dat stront Nederland durft nota bene het grote Nippon de oorlog te verklaren. Het is gewoonweg belachelijk! En wat willen die Amerikanen toch? Alle Amerikanen moeten zonder uitzondering worden afgeslacht!”, en liet vervolgens de woningen van geïnterneerde Nederlanders leegplunderen.[iii]

Eind 1942, begin 1943, werden ook de achtergebleven blanke vrouwen en kinderen opgepakt en geïnterneerd in Bandoeng. De vrouwen en kinderen van Indo-Europese herkomst werden doorgaans met rust gelaten. Hun verhalen spreken echter van armoede en honger, en vijandigheid van de kant van de lokale bevolking.

Moorden

Na de Japanse capitulatie werd de situatie opnieuw precair. Een deel van de lokale bevolking keerde zich openlijk tegen de Indische Nederlanders, en er werden meerdere moorden gepleegd, waaronder die op tien KNIL-militairen:

“Kapitein Horstink, Hoofd LOC Bandoeng, die op 15 oktober 1945 in gezelschap van 9 andere militairen van Batavia per auto naar Bandoeng was vertrokken, werd bij Tjiandjoer aangehouden en op het politiekantoor opgesloten. Volgens later verkregen inlichtingen werden hij en kapitein Van der Molen vermoord en vier anderen bij een ontvluchtingspoging neergeschoten.”[iv]

“Tijdens verblijf van informant te Sindanglaja, begin oktober hoorde hij dat 10 tot 11 Nederlands-Indische militairen te Tjipanas waren aangehouden door BKR-leden, geheten Djam Baaris, Djahoenin en Osman. Door één van laatstgenoemde drie personen zou Tjiandjoer opgebeld zijn om instructies. (…) Op verzoek van Tjiandjoer werden ze vervolgens ontwapend en naar Tjiandjoer vervoerd onder bewaking van de BKR. Dit transport werd voor de melkerij Van Lingen opgehouden door een opdringende vijandige massa. Informant, welke naast de melkerij woont, was hiervan ooggetuige. De bevolking werd echter door de BKR gekalmeerd en de colonne vervolgde haar reis naar Tjiandjoer. Informant wist op hetzelfde moment een lift te krijgen in een vrachtauto, die de colonne volgde. Tijdens de reis naar Tjiandjoer sloten meerdere wagens (drie sedans) zich achter de colonne aan. Wagens waren volgeladen met joelende kampongmensen. Bij het kantoor van de regent te Tjiandjoer zag informant dat de 10 tot 11 gevangenen aan de BKR aldaar werden overgegeven. Later vernam informant van enkele Chinezen, dat de gevangenen naar de gevangenis van Tjiandjoer waren gebracht en daarna allemaal afgeslacht.”[v]

“Tevens werd een onderzoek ingesteld naar de 10 vermisten van het RAPWI-transport, die allen vermoord bleken te zijn.(…) Bij een onderzoek dat Hr. Buys met de Engelse commandant in de gevangenis instelde te Tjiandjoer, bleek aldaar aanwezig Eddy B., die 16 september te Tjipanas opgesloten te zijn geweest, op 1 oktober naar de gevangenis te Tjiandjoer was overgebracht. Deze jongeman deelde mede, dat maandag 15 oktober de 10 heren van het RAPWI-transport waren binnengebracht, contact te hebben gehad met Lt. Capelle, die in cel 13 naast de zijne was opgesloten, doch alleen vernomen had dat de heren, op weg naar Bandoeng, waren opgepakt. Volgens zijn verklaring werden woensdag 17 oktober eerst vier personen weggevoerd, ’s nachts te 2 uur twee personen en de volgende dag nog vier personen. Eén der BKR-leden had Eddy B. meegedeeld, dat deze heren allen vermoord zouden worden, hetgeen helaas ook gebeurd is.”[vi]

Tjiandjoer, badhotel Sindanglaja

Het waren echter niet alleen de KNIL-militairen die het moesten ontgelden. Ook Indo-Europeanen liepen gevaar:

“Op een nacht werd ik samen met mijn jongere broer door met geweren en bamboe roentjing gewapende extremisten van het bed gelicht. In een vrachtauto werden we afgevoerd. De dreiging die tijdens de rit uitging van de nationalisten die met getrokken wapens in de laadruimte om hun heen zaten, ben ik nooit vergeten. Ik stond doodsangsten uit. (…) We werden in een kamer van een huis met kantoorruimte langs de weg van Tjiandjoer naar Bandoeng opgesloten.”[vii]

“De oorlog met Japan was ten einde maar we waren nog niet bevrijd. De Indonesiërs waren in opstand gekomen en er werd gerampokt en gemoord. Mijn vader was Raden, dus van adellijke afkomst en men beschouwde hem als Nederlander. Hij had ook een Nederlandse kennissenkring. Op hem hadden de Indonesiërs het voorzien en in november 1945 kwamen er zo’n 10 mannen gewapend met geweren bij ons aan de huisdeur kloppen. Ze deelden mijn vader dreigend mee, dat hij hun de dieren (4 geiten, 3 schapen, 30 kippen, paard en 2 buffels) moest afstaan ten behoeve van het nationaal offer voor de vrijheid (merdeka) van Indonesië. Daarna moest hij een stuk papier ondertekenen voor de in beslagname en overgave van zijn huis en landelijke bezitting, een stuk grond van 50 hectare beplant met thee en rubber. Dit alles onder bedreiging. Vervolgens dropen ze af met medeneming van de dieren. (…) Vlak bij, in Tjiandjoer, had mijn oom een kapperszaakje. Hij was niet op de eisen van de vrijheidsstrijders ingegaan. (…) De mannen hadden hem eerst een sigaar en een vuurtje gevraagd en hem vervolgens gevraagd hen te knippen. En nadat hij ze had geknipt en koffie gegeven, was hij vermoord.”[viii]

“Aanvankelijk lukte het de regent om hen tegen Indonesiërs te beschermen maar uiteindelijk stond ook híj machteloos toen in september 1945 een grote menigte rampokkers de woning binnenviel. Aanvraagster was doodsbang omdat ze bewapend waren met klewangs en bamboe roentjings. Van de 17 vrouwen en kinderen, die de Nederlands-Indische gemeenschap hier telde, werden er vier vermoord.”[ix]

Internering in bersiapperiode

Van interneringslocaties in Tjiandjoer in de bersiapperiode is ons het volgende bekend. Een verslag van A.H. Wicherts, hoofd van het Rode Kruis te Soekaboemi, maakt melding van internering in de Rooms-Katholieke kerk en pastorie, zowel als in ‘verschillende particuliere woningen’:

“Ons eerste werk was te trachten het kamp van Tjiandjoer en eventuele andere kampen waarvan de bewaking nog in handen van de BKR of Pemoeda was, naar Soekaboemi over te brengen. (…) Het Tjiandjoerkamp bestaande uit een 115 personen van Tjiandjoer, ondergebracht in de katholieke kerk en pastorie, benevens een 45 mensen van buiten Tjiandjoer, o.a. Tjirandjang, ondergebracht in verschillende particuliere woningen, werd reeds 28 oktober naar Soekaboemi overgebracht.”[x]

Enkele andere getuigenissen waarin melding van de katholieke kerk:

“Na de bevrijding begonnen de onlusten met de extremisten. Ook in Tjiandjoer was de situatie zeer onveilig, en trokken allerlei groeperingen zelfstandig rond. Door de het gunstig gezinde gedeelte van de plaatselijke bevolking werd een beschermingskamp ingericht in de katholieke kerk, waar alle Indische Nederlanders ondergebracht werden. Ongeveer 200 vrouwen, kinderen en mannen waren hier ondergebracht.” 209252

“Zij bleven enkele dagen in de katholieke kerk, daarna werden zij overgebracht, door Japanners en Brits-Indiërs, naar een beschermingskamp te Soekaboemi, omdat de situatie in Tjiandjoer te gevaarlijk was geworden. Er vond als het ware een jacht plaats op iedere niet-Indonesiër.”[xi]

De door Wicherts genoemde 45 personen van buiten Tjiandjoer, afkomstig uit Tjirandjang, kwamen vermoedelijk allen van Rawaselang, een kleine landbouwkolonie van de Herstel Apostolische Zendingsgemeente, ten noord-oosten van Tjirandjang (10 kilometer O. van Tjiandjoer).

“Niet lang daarna kwam een bericht dat wij ons moesten klaarmaken om te vertrekken, allemaal, vrouwen en kinderen, mannen ook, om te worden weggehaald met een grote vrachtwagen naar de katholieke kerk in Tjiandjoer. Daar werden we verzameld, allemaal, met die van de stad, en van Tjibeber. We mochten er twee weken overnachten en koken in gezamenlijke keuken, van 8 uur ’s morgens tot 8 uur ’s avonds, daarna (werd) de deur gesloten en moesten wij binnen blijven. Daarna werden we overgeplaatst van Tjiandjoer naar Selabintana, in de Landbouwschool Soekaboemi.”[xii]

Uit weer andere verklaringen moeten we echter afleiden dat (mogelijk in verband met gebrek aan transportmiddelen) niet iedereen uit Rawaselang naar Tjiandjoer werd gebracht. Enkelen bleven ‘vrij’:

“Omdat er maar één bus was, konden we niet allemaal mee. Mijn moeder, ikzelf en anderen uit Rawaselang kregen niet lang daarna van de heer Elipas, het hoofd van de kerk, te horen, dat wij vanwege de onveiligheid van de extremisten moesten vertrekken. Hierna verlieten we de weg, waar we woonden, om vervolgens hogerop de bergen in te gaan. We konden alleen wat kleding meenemen. In één van de kamponghuisjes, waar ik samen met mijn moeder s’nachts op balé balé’s sliepen, kwamen een keer twee extremisten met sabels controleren of wij iets in huis hadden, wat op Nederlandse gezindheid zou kunnen berusten. Omdat we niets in huis hadden en we als kleding nog steeds, zoals tijdens de Japanse bezetting, sarong kebaya droegen, werden we voor Indonesische vrouwen gehouden en met rust gelaten.”[xiii]

Enkele getuigen spreken ten slotte van internering in Tjiandjoer op andere locaties:

“Na de Japanse capitulatie werd ik vrijgelaten uit de Bantjeuj-gevangenis (Bandoeng). Ik wilde bij de politie komen, en ging op weg naar de politieschool in Soekaboemi. Onderweg, in Tjirandjang, verliet ik de trein om wat eten te halen, maar werd op straat aangehouden door de pemoeda’s. Ze namen me mee naar Tjiandjoer waar ik werd geïnterneerd in de ijsfabriek. Hier zat ik bijna drie maanden vast. Na enige tijd waren de Indonesiërs, die voor aanstormende KNIL-ers waren gevlucht, verdwenen en waren we vrij.” [xiv]

“Na de overgave van Japan braken in Tiandjoer ernstige onlusten uit. (…) Op een dag werden we toch door een dertigtal pemoeda’s, gewapend met klewangs, van huis gehaald. De pemoeda’s brachten ons en andere Indische mensen lopend naar een weeffabriek in Tjiandjoer. We werden er gehuisvest in een loods. Af en toe kregen we wat rijst, tempe en tahoe. De pemoeda’s hielden zich afzijdig. Soms kwamen zij de loods in om te inspecteren. Na een paar maanden waren de pemoeda´s plotseling verdwenen. De Japanners hebben ons toen overgebracht naar Bandoeng.”[xv]

Deze laatste interneringen kunnen niet goed worden geverifieerd. Aan ‘officiële’ bronnen, los van de verklaring van Wicherts van het Rode Kruis, ontbreekt het namelijk. Wicherts stelde dat zijn medewerker Buys, samen met Britse militairen, op 28 oktober 1945 de geïnterneerden uit Tjiandjoer weghaalden, voor zover op dat moment de interneringslocaties bekend. Wat de rol van de Japanners betreft: Bij ontstentenis van bezettingstroepen (de eerste Britten kwamen op 26 oktober in Soekaboemi) waren de Japanners verantwoordelijk voor handhaving van de orde en de veiligheid van (Indo-)Europeanen. Ook ná 26 oktober zouden de Japanners hierbij nog een rol spelen.

x

[i] Pelita 10904
[ii] NA, AS, Verslagen BB-ambtenaren.
[iii] Nefis 876(0):170
[iv] 1 Max Horstink, Res. Kapt.Inf. KNIL. Geboren 22 juli 1914, overleden 18 oktober 1945. (info OGS). NIOD, IC-054943
[v] Nefis 1016:229
[vi] NIOD, IC-54917
[vii] Pelita, 156043
[viii] Pelita, 723185
[ix] Pelita, 705187
[x] NIOD, IC-54917
[xi] Pelita, 209252
[xii] Pelita, 350348
[xiii] Pelita, 73355
[xiv] Pelita, A81443
[xv] Pelita, GB 9536


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529