Toespraak uitgesproken tijdens de Herdenking Vrouwenkampen, Bronbeek 25 augustus 2019
Door Hans Goedkoop
Bij alles wat er pijnlijk is aan een herdenking, valt mij vaak toch iets opbeurends op, en zo ook weer vandaag. Wat bent u met veel. Met oud en jong. Met leden van de generatie die erbij was en leden van de generaties die zich voorstellen hoe dat was, erbij te zijn.
In een kamp. Met steeds meer mensen op steeds minder ruimte en met steeds minder te eten. In de rij voor een steeds kleiner stukje zeep. Besmet met steeds meer ziekten. Steeds vaker onderworpen aan geweld en zeker naar het einde toe steeds vaker in het oog van de dood. Van andere vrouwen, andere kinderen, wie weet straks van jezelf.
Zo moeilijk om je voor te stellen als je er niet bij was.
Zo moeilijk om over te praten als je er wel bij was.
En toch bent u hier allemaal.
Daar sta ik graag even bij stil. Nog maar een jaar of tien geleden was u hier niet met zoveel. Toen klonk bij Indische herdenkingen vermoeid de vraag hoe lang ze nog zouden bestaan. De generatie die erbij geweest was hulde zich in het spreekwoordelijke Indisch Zwijgen, in beslag genomen door het verleden zonder erover te praten. U kent het. Straks was die generatie er niet meer en wat moesten de nieuwe generaties dan herdenken? Al die narigheid, al die tijd geleden, was het wel over te dragen?
Kijk om u heen en u ziet iets anders. Zo’n 75 jaar na het bestaan van de Japanse vrouwenkampen bent u hier met zo’n 750 mensen. Ook al ziet u hier elke augustus minder leden van de eerste generatie, er komen jongeren voor in de plaats, dubbel zoveel soms – en dat gebeurt niet alleen hier, je ziet het ook bij andere herdenkingen. Bij debatavonden. In boeken. In blogs en vlogs op internet en sinds twee maanden zelfs in een nieuw Indisch honk, museum Sophiahof in Den Haag, geopend door de koning. Er is meer dan ooit te doen rond de herinneringen van de eerste generatie, juist door toedoen van de tweede, en inmiddels ook de derde. Wie had dat gedacht, nog maar zo kort geleden. Wat is hier gebeurd?
Daar wil ik deze ochtend graag iets over zeggen. Niet zorgvuldig onderbouwd met academisch onderzoek en cijfers, want dat is er allemaal niet, maar aan de hand van het voorbeeld voor Indische generatievragen dat ik altijd bij me heb. Mijn eigen familie.
Sta me toe dat ik u terugvoer naar de jaren van het Indisch Zwijgen. Sterker, naar de jaren dat het Indisch Zwijgen nog zo vanzelfsprekend was dat je zelfs het bestaan ervan niet kende. Wij tenminste niet. Dat onze moeder Indisch was, zag je vooral aan spulletjes in huis. Aan djati-houten beeldjes en een schaal van Djokja-zilver. Opa en oma hadden thuis een koperen kanon dat opa, als wij op bezoek kwamen, op het balkon zette om ons te laten zien hoe je de overburen kon beschieten. Als hij al iets over Indië vertelde, dan kreeg ik de indruk dat het iets als de padvinderij was. Sluipen door de bush en kampvuur in de avond. Leek me super.
Over zichzelf bleef opa kort. Hij was van het KNIL geweest. Voor de oorlog en erna – de oorlog zelf sloeg hij maar over. Toen het in Indië een ‘rotzooi’ werd had hij als commandant van de Tijgerbrigade Djokja veroverd en Soekarno gevangen genomen. Wat dus niks geholpen had. Waaraan mijn moeder toevoegde dat hij nog generaal-majoor geworden was en chef-staf van de Nederlandse troepen. Jee, ik glom van trots.
Het duurde tot diep in de middelbare school voor ik iets leerde van de dekolonisatieoorlog waar die losse woorden naar verwezen. Maar of de samenhang echt tot me doordrong? Ik kwam nooit op het idee mijn opa’s naam eens op te zoeken in een boek. Ik kan me niet herinneren dat in mijn hoofd iets oplichtte als de naam Soekarno in de klas viel. Als ik het terug probeer te roepen was het of de grote geschiedenis uit de boeken en de kleine van mijn familie elkaar niet raakten. De grote zag je van een afstand, in vogelvlucht, die van de familie van dichtbij, van binnenuit. Het leek alsof ze in verschillende compartimenten in je hoofd werden bewaard, als twee gesloten dozen.
Ik vrees dat daar zelfs niet veel aan veranderde toen ik geschiedenis ging studeren. Arresteert je opa, maar niet even opzoeken. Toch bleef het zo tot ik al presentator was van het geschiedenisprogramma Andere Tijden. Iemand wees me op een filmpje over Nederlandse troepen te Djokja, met voorop de commandant, 1949, en daar stond ineens mijn opa, saluerend, aan de vooravond van de machtsoverdracht aan de Soekarno die hij kort tevoren nog gevangen had genomen. Op dat moment pas sloeg er plotseling een vonk tussen de grote geschiedenis en die van mijn familie – en begonnen de vragen.
In de veertig was ik al, godbetert. En toch, is dat niet hoe het vaak gaat? Dat je pas gaat zien in welke wereld je bent opgegroeid als je volwassen genoeg bent om eruit te stappen? Het duurt lang voor je het Indisch Zwijgen om je heen herkent, laat staan doorbreekt, en dan nog heb je er een beeld, een voorwerp, een verhaal voor nodig waarin de geschiedenis de kop weer opsteekt. Bij anderen zie ik het net zo gaan – alsof er iets ontwaakt.
Dat is, denk ik, wat we vooral de laatste tien jaar zien, in alle blogs en vlogs en boeken, niet te vergeten de herdenkingen. De organisatie deze ochtend? In handen van de tweede generatie. De jongenskampherdenking? Van de derde generatie zelfs. Zij die er niet bij waren ontdekken dat de kampverhalen toch ook ergens hun verhalen zijn. Ze worden zich bewust dat niemand die straks nog vertelt als zij het niet doen en dat zij het daarom moeten overnemen. In een nieuwe vorm, voor een nieuwe tijd, voor wie het maar wil horen – en daar gaat het Indisch Zwijgen.
Is de eerste generatie daar gelukkig mee? Laten we elkaar geen flauwekul verkopen, het is niet dat grootouders en ouders allemaal verrukt zijn en nu ook beginnen te praten. Want er ligt nogal een drempel tussen hun verhalen en die van de jongeren, die uit de eerste hand en uit de tweede, tussen de herinnering en de geschiedenis. Zoals ik na een uitzending van Andere Tijden weleens hoor van wie erbij was: het is geen onzin die jullie vertellen en toch weten jullie niet hoe het echt was.
Die nuance heb ook ik mogen ontdekken toen ik aan een onderzoek begon naar de belevenissen van mijn opa als KNIL-officier. Mijn moeder keek maar zuinig toen ik het vertelde. Een tante vroeg gereserveerd wat ik dan dacht te vinden. Ik begon te vrezen dat ze iets verschrikkelijks vermoedden, iets wat opa had gedaan, maar moest ik me daardoor laten tegenhouden? Het was tijd voor de waarheid.
Die bleek erop neer te komen dat mijn opa in de late jaren veertig niet alleen Soekarno had gearresteerd, maar ook een paar geheime operaties had geleid die in die tijd noodzakelijk werden geacht maar niet perse een Nederlands visitekaartje waren. Wat hij ondervond toen hij in 1950 repatrieerde en een huis zocht in Den Haag. Ondanks toezeggingen kreeg hij geen baan bij de Koninklijke Landmacht. Hij had de kooltjes uit het vuur gehaald voor het vaderland, waarvoor veel dank, maar dat wilde niet zeggen dat men nu met hem gezien wenste te worden. Het beste, generaal.
Die uitkomst trof mij met een woede die ik van mezelf niet had verwacht. Maar er was ook een opluchting. Opa had niks vreselijks bedreven. Hij had zich juist opgeofferd voor het landsbelang, desnoods ten koste van het zijne. Hij was een voorbeeldig militair geweest – ik kon met een gerust hart naar mijn moeder en mijn tantes.
Dus wie schetste mijn verbazing over hun reactie. ‘Ja natuurlijk’, zeiden ze eenstemmig, opa was ‘door iets in Indië’ aan de kant geschoven. Op een toon alsof ze het al wisten – en verwarrender nog, van elkaar al wisten dat ze ervan wisten. Ook al hadden ze er nooit over gepraat, ze bleken het toch ergens uit te hebben opgepikt, en dat het nu hardop gezegd werd kreeg een onverhoeds effect. Ze voelden zich schuldig. Want ze hadden later wel vaak met elkaar besproken dat ze opa ‘bitter’ vonden worden, maar ze hadden hem nooit willen vragen naar de reden, ook al konden ze die raden, en wat ongevoelig nou toch achteraf. Wat slecht.
Wat ik ook zei om hun gevoelens te verzachten, ik ben bang dat het niet hielp, vanwege die verrekte drempel tussen hen en mij. Ik miste de gevoeligheden uit hun wereld, die van de herinnering, en dacht ze blij te maken met de feiten die ik ze kon leveren in een stukje geschiedenis. Ik bleek echt niet te weten hoe het voor hen was. Wat deed ik ze aan?
Ik zeg u dit niet om u af te houden van historisch onderzoek. In tegendeel. Wanneer de generaties die erbij waren er niet meer zijn, is dat het enige wat we nog hebben om het Indische verleden levend te houden. Ik denk alleen wel dat het voor het historisch onderzoek belangrijk is om de gevoeligheden van de eerste generaties heel goed scherp te krijgen.
Ik heb daartoe een theorie over het Indisch Zwijgen uitgedacht die ik nu graag op u wil loslaten. Vertrekkende vanuit die eerste generatie, die ermee begon, zoals mijn opa – en geef hem ongelijk als je van zijn kant kijkt. Wanneer het leger en het land dat je dient je laten vallen, ja, dan word je bitter, in de zin dat het je leven moeilijk leefbaar maakt. Dat kun je dan vertellen aan je kinderen, maar wil je ze vertellen wat het leven moeilijk leefbaar maakt? Wie wil zijn kinderen vertellen wat het leven moeilijk leefbaar maakt? Het klinkt gek in een tijd als de onze die niet ophoudt met praten, maar zwijgen is in dat geval een daad van liefde.
De tweede generatie zwijgt vervolgens terug, zoals mijn moeder en haar zussen die hem liever maar niets vroegen. Ook al wisten ze het fijne niet van zijn ervaringen, ze wisten genoeg om te beseffen dat er veel was waar je maar niet over moest beginnen. Ook een daad van liefde.
Zo zie je generaties die elkaar uit liefde op een afstand zetten, hoe gek dat ook klinkt. En daar zo goed in worden dat een derde generatie nog meer afstand krijgt. Die hoeft zich niet meer los te maken van de pijn van het verleden, die is al zo los dat het een schok wordt wanneer het zich onverwacht weer aandient. Kan het niet meer aanzien wanneer grootouders en ouders elkaar niet bereiken door de ban die het verleden heeft geslagen, wil er iets aan doen en begint te praten.
Opnieuw, toch ook, een daad van liefde.
Wat de generaties ook mag scheiden, anders gezegd, er ligt iets onder dat maar al te zeer gedeeld wordt. Ieder laat zich leiden door de drang het beste voor elkaar te doen, het beste onder de omstandigheden van de tijd, en hoe dat soms ook schuurt en snijdt, ik denk dat het precies is waardoor we hier allemaal toch bij elkaar zitten. We doen ons best elkaar weer te bereiken, want we snappen dat we daarin iets te winnen hebben. Zoals ook mijn tante dat ten slotte snapte en, ondanks het schuldgevoel dat ik haar aangedaan had, in haar rolstoel naar de boekwinkel karde om mijn boekje over opa te zien liggen. Bij de kassa vond ze hem, haar aan de kant geschoven vader – en daar was hij dan toch maar. Ze belde me met trots en ik voelde een liefde loskomen die tientallen jaren was verstard.
Kleffe tekst, denkt u misschien. Dat denk ik soms ook. En toch zou ik daar niet te snel mee zijn. Die brug tussen de generaties is iets om te koesteren, want het kon weleens zijn dat die nog op de proef gesteld gaat worden. In de blogs en vlogs en boeken waarin jonge generaties hun familie onderzoeken wordt veel blootgelegd, maar er zijn toch nog altijd vragen die je zelden hoort, met als belangrijkste wel deze. Als wij ons verdiepen in de eerste generatie en ons weer met hun verhaal verbinden, hoe verbinden we ons dan met het soort leven dat zij in ‘ons’ Indië leidden en verdedigden? Wat doen we met het kolonialisme?
Het is een vraag die we tot nu toe vaak parkeren met de zinsnede dat je het ‘in z’n tijd moet zien’. Kolonialisme was misschien niet fraai, maar toen ging het nu eenmaal zo, dat hoeven we ons nu niet aan te trekken – en als je het zo zegt knikt de rest van Nederland meestal instemmend mee, want daarmee is ook die ontslagen van morele vragen over het koloniale erfgoed van ons land. Soms blijft het fijn te kunnen zwijgen.
Maar hoe lang nog? Sinds kort zie je nieuwe groepen die zich in dit soort discussies mengen. Etnische minderheden in ons land, met een gevoeligheid voor vragen over kleur en macht. Maar ook een groep buiten ons land, te weten Indonesische historici, die ons steeds onbewimpelder op onze blinde vlekken wijzen. Hoe je het ook wendt of keert, punt één, de koloniale samenleving was gebouwd op etnisch onderscheid en dus tot in het merg racistisch. Twee: lokaal kwamen bevolkingsgroepen daar al sinds de negentiende eeuw tegen in opstand en daar kwam begin twintigste eeuw al intellectueel verzet bij – drie – dat zich – vier – op Europees gedachtengoed baseerde zodat – vijf – geen mens kan volhouden dat het koloniale leven later in die eeuw nog vanzelfsprekend was.
De lijst is langer en er zijn best argumenten bij waar iets op af te dingen valt. Maar niet heel veel. Wij gaan deze discussie faliekant verliezen, kan ik u verzekeren. Het beeld van onze voorouders zal er niet aardiger op worden en er zal naar ons gekeken worden. Wat heeft u hierop te zeggen?
U begrijpt dat ik me dat in het bijzonder afvraag met een opa als de mijne. In de legertop in een koloniale strijd die een paarhonderdduizend Indonesiërs het leven nam. Hij was een overtuigd koloniaal en bovendien een echte militair, die aan geweld dacht als een oplossing. Ook in die dekolonisatiestrijd waarvoor dat achteraf niet vol te houden viel. Ik dwing mezelf het te erkennen, hier draai ik me niet meer onderuit. Mijn opa was een onderdrukker die geweld gebruikte.
Toch veer ik dan al gauw weer terug naar het besef dat er een andere kant aan het verhaal is. Want hij was dus ook een man die het initiatief nam voor geheime operaties die risico meebrachten dat hij aan de kant zou worden geschoven. Een man die in de strijd voorop ging toen zijn rang hem toestond buiten schot te blijven. Een man die van zijn eigen mensen geen begrafenis miste, zelfs niet toen de dodentallen opliepen en commandanten het soms niet meer opbrachten. Wat je ook van hem mag vinden, zijn moraal was hoog. Hij leefde voor iets groters dan zijn eigen geluk – en eerlijk is eerlijk, wie brengt dat in onze ikkerige tijd nog op?
Het is een trek die me bij meer Indische Nederlanders opvalt in die langgerekte wereldoorlog-plus-koloniale-oorlog van de jaren veertig. Zoveel verlies, zoveel vernietiging – je mag wel zeggen dat hun hele koloniale leven aan de kant geschoven werd, met hen erbij, en dan is het verbazend om te zien hoe dat soms juist het beste in ze losmaakte. In moed, in vastberadenheid en in opofferingsgezindheid. Iets wat groter was dan zij.
Verhalen daarover kent u ook uit de vrouwenkampen. De zorg van vrouwen voor hun kinderen, tussen de strijd om zeep en voedsel door. De zorg van kinderen ook voor hun moeders, als er honger was of ziekte, en de zorg voor anderen die het al even slecht hadden of slechter. De volharding toen het jaren duurde. De onverzettelijkheid aan het einde, op de lange weg naar huis, waar de bersiap wachtte.
Ik wens u toe dat u zulke verhalen ook uit uw familie kent. Of dat u ze alsnog kunt achterhalen. Want ze zullen u beschermen tegen de venijnigheid van de discussies over het koloniale leven die ons nog te wachten staan. Ze zullen u in staat stellen koloniale opvattingen die waarschijnlijk ook in uw familie leefden te verwerpen zonder de familie te verwerpen. Ze zullen u ontroeren – en ze zullen bij u blijven.
x
x