Met A-1 getuige Tumimomor, die in juni 1942 de Japanners op het spoor van het onverzettelijke KNIL-legertje op Midden-Celebes had moeten zetten, wordt de speurtocht naar een slecht gedocumenteerd stukje oorlogsverleden voortgezet. Hoe kon het gebeuren dat tientallen Japanse soldaten ondanks hun superieure bewapening de dood tegemoet gingen?
Door Michiel Hegener
De KNIL-groep had zich al ver in het binnenland teruggetrokken, toen de Japanners Poso verlieten. De eerste 150 kilometer konden ze ongehinderd doorrijden — en wij nu ook. Na Poso slingert de weg zich door zwaar geaccidenteerd terrein dat vrijwel geheel is bedekt met regenwoud — het kenmerkende landschap van Sulawesi. Na zestig kilometer wijken de groene bergen uiteen en glinstert daartussen hemelsblauw het Posomeer. In de Italiaanse Alpen hadden er 500 campings omheen gelegen, nu alleen een half dozijn voordelige hotels.
Tumimomor, die tussen Poso en Tentena Hollandse liedjes heeft zitten zingen, heeft hier nog niet veel te vertellen, want de Japanse colonne was van Tentena zo snel mogelijk verder gereden, richting Kolonodale. Door snel te zijn, hoopten ze berichten over hun komst voor te blijven en de KNIL-groep te kunnen verrassen. Maar ze gingen toch niet snel genoeg. In het begin van de middag van 23 juni 1942 arriveerde luitenant Van Daalen met vijf man een paar kilometer voor het dorpje Topakoe, op de plek waar Tumimomor nu aan chauffeur Dolf vraagt te stoppen. De weg is nauwelijks een vrachtauto breed, en wordt bermloos begrensd door een berghelling en een klein, steil rivierdal. Op de meter nauwkeurig wijst Tumimomor waar het groepje van Van Daalen een groot gat in het wegdek hakte: aan de rivierzijde natuurlijk, er kon geen auto meer langs.
Het gat was nauwelijks klaar, toen de kop van de Japanse colonne arriveerde. De militairen stapten uit, een deel ging lopend verder. Tumimomor moest mee en gaf aan achter welke bocht de kleine kampong Topakoe te zien zou zijn. Voor de bocht werd hij achtergelaten, terwijl de Japanse soldaten verder gingen, kapitein (?) Maeda voorop.
Met de auto zijn wij inmiddels doorgereden tot de bocht voor Topakoe, en Tumimomor wijst de plek in de berm waar hij had geluisterd naar de schotenwisseling die volgde. Van Daalen en de zijnen hadden zich verzameld in een huis in de kampong om te eten en te rusten. Niet lang nadat het vuren was begonnen, werd het dode lichaam van Maeda naast Tumimomor in de berm gelegd. Later kwamen Japanse soldaten met twee bebloede KNlL-uniformen die Tumimomor moest onderzoeken. Op papieren las hij de namen Eerkens en Bastiaansen.
Als Tumimomor alle plaatsen heeft aangewezen waarover hij iets weet – waar Maeda werd neergelegd, waar zijn lichaam werd gecremeerd, naast welke kokospalm Eerkens en Bastiaansen werden begraven – rijden we weer verder, net als de Japanners indertijd, nadat ze de weg hadden hersteld.
Twee dagen later arriveerden ze bij Kolonodale, en daar konden ze weer niet verder. Ditmaal geen opzettelijke wegvernieling, maar een verzakking van de grond op de helling langs de weg; te veel om snel op te ruimen. Ze maakten bivak om de volgende dag met hun vrachtauto’s voorwaarts te gaan tot de plaats van de verzakking. Lopend gingen ze verder.
Weer ging een Japanse officier voorop: kapitein (?) Takasima, die bij gevechten in Mandsjoerije en Singapore een grote staat van dienst had opgebouwd en nu in een strategisch volstrekt onbeduidende kampong het schootsveld betrad van een vijandelijke sergeant die al drieëneenhalve maand in krijgsgevangenschap had doorgebracht. Klinkhamer vuurde, Takasima zeeg ineen. Weer kan Tumimomor me precies aanwijzen waar Takasima stierf. Klinkhamer had me verteld dat de Japanners op die plaats in de berm een monument hadden opgericht, waar de schoolkinderen van Kolonodale de hele oorlog door op de 26ste van elke maand bloemen hadden moeten leggen. In 1945, na de nederlaag van Japan, was het monument omvergehaald. Maar volgens Klinkhamer was de betonnen sokkel misschien nog te vinden.
Terwijl ik de bergvegetatie afspeur, komen er passanten om me heen staan, want buitenlanders komen hier vrijwel nooit, en degenen die wel komen, kijken naar de baai. Ik vertel wat ik zoek; ze weten er alles van – kom mee! Dolf start de auto en een paar honderd meter verder stoppen we voor een huis dat in de voordeur een drempel van een paar decimeter hoogte heeft. Vlak voor de drempel, als opstapje, ligt de sokkel van het Takasima-monument. Soekarno zou zich in zijn graf omdraaien als hij het wist.
Door zich over Midden-Celebes te verspreiden, vroegen de Japanners om moeilijkheden. Op 3 juli werd een vrachtauto vol soldaten onder vuur genomen vanaf de heuvels ten noorden van de weg Tentena-Kolonodale: vijf doden. Een paar dagen later léken ze revanche te kunnen nemen, toen ze hoorden dat enkele tientallen KNIL-militairen zich schuil hielden in een klein bos bij Salenda. Ze omsingelden het bos, maar aan het eind van de dag telden ze zelf ten minste 70 doden, zonder dat een van hun vijanden was geraakt.
Het kamponghoofd van het naburige Kolaka was elf jaar toen die slachting plaatsvond. Voor zijn huis zet Dolf de terreinwagen stil, en met Tumimomor en tolk Jefferson ga ik naar binnen. Bapak Tolobada heeft juist een dagje administratie ingelast en begroet ons vanachter zijn schrijfmachine en een berg formulieren. We vertellen dat we naar Salenda willen: of hij een gids heeft. Tolobada krabt zich achter het oor en verdwijnt de kampong in, om na vijf minuten terug te komen met de mededeling dat alle mannen op hun rijstakkers zitten en dat er dus geen gids is. Hij krabt zich nog een keer achter het oor en offert zich op. De formulieren moeten wachten.
We rijden een paar kilometer terug richting Kolonodale. Waar naast de weg de heuvel onder een hoek van 45 graden omhoog gaat, trekt Tolobada zijn kapmes, en begeven we ons in het schouderhoge alang alang gras. Het 57-jarige kamponghoofd is in dit terrein letterlijk onnavolgbaar. Eerst zie ik hem nog, in zijn loopritme gras voor zich weghakkend, maar na twee minuten alleen nog maar af en toe zijn pet tussen het gras. Tumimomor en Jefferson geven het na 200 meter op, ik spreek al mijn reserves aan.
Tolobada is spoedig geheel onzichtbaar en vaak gok ik maar wat om op het juiste spoor te blijven. Na een minuut of wat zie ik hem vrolijk zwaaiend op een heuveltop. Als ik me buiten adem bij hem heb gevoegd, begint hij een kort exposé. Hij wijst naar het laaggelegen boscomplex, een paar honderd meter naar het oosten, en de met gras begroeide heuvels rondom. Dat verklaart al veel, en mijn verbazing over het wel heel grote verschil in de verliezen aan manschappen verdwijnt als we in het bos zijn afgedaald: precies in het midden verheffen zich twee enorme, min of meer rechthoekige rotsen. Een van ongeveer tien bij tien, de andere vier meter hoog en met een omtrek van ongeveer zes bij zes. En alles zwaar begroeid. De Japanse soldaten die over de omliggende grashellingen moesten naderen, waren inderdaad kansloos, hun superieure bewapening ten spijt.
Toch kwam hier ook een einde aan het leven van een van de KNIL-militairen. Tolobada wenkt me, om te wijzen waar de kampongbewoners hem later vonden. Onder een hoek van de grootste rots is een soort kleine grot, met een bodem van zand. De 63-jarige gepensioneerde ziekenverpleger Ale Haagsma liet zich op een gegeven moment daarin zakken, stak de loop van zijn pistool in zijn mond, en haalde over. Misschien was hij gewond en kon hij niet meer vluchten – waar een deel van de KNIL-militairen in de nacht van 8 op 9 juli in slaagde. Misschien had hij besloten dat dit beter was dan zich overgeven – wat sommige anderen deden.
Een paar kilometer ten oosten van Salenda ligt tussen de weg en de rivier nog een plek die bij dit verhaal hoort, en als je weet waar je ongeveer kijken moet, is hij heel precies aan te wijzen. In een weitje, direct aan de rivier, ligt een rechthoekig veld, misschien 20 bij 20 meter, met stekelige planten met paarse bloemen. Ze markeren de plaats waar de bodem een andere samenstelling heeft — waar op 8 juli 1942, aan het eind van de middag, met militair ceremonieel een grote hoeveelheid hout werd aangestoken, met daartussen de lichamen van tientallen Japanse soldaten.
(Wordt vervolgd)
Dit artikel verscheen eerder in De Volkskrant van 10 september 1988.