Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

´Dit land, zo getroffen door de ellende van deze tijd´

$
0
0

Werkzaamheden van het Rode Kruis in Indonesië

Op 24 december 1947 verscheen in Medisch Contact, het officieel orgaan van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst, een lezing die de Rode Kruis-arts C.L. Bense korte tijd daarvoor had uitgesproken voor een gezelschap jonge medici.  

Polikliniek van het Rode Kruis

Polikliniek van het Rode Kruis

Door C. L. Bense, arts te Rijssen

Volgaarne heb ik gevolg gegeven aan het verzoek van de organisatoren van deze middag, om voor u een en ander te vertellen over de twee jaren, gedurende welke ik met het 1e Nederlandse Rode Kruisteam als leider van dit team in Indië werkzaam ben geweest, en het is dan ook mijn innige wens, dat hetgeen ik u over onze werkzaamheden heb te vertellen vele van mijn jongere collegae er toe moge brengen, gehoor te geven aan hun roeping als arts, en hun kennis en werkkracht ter beschikking te stellen voor de geneeskundige verzorging van de tientallen miljoenen Inheemsen in Indië, om hen te verlossen van de talrijke en vreselijke ziekten waaraan zij ten prooi zijn, en voor de behandeling waarvan nog vele tientallen hoofden en handen nodig zijn, en spoedig nodig zijn. 

De woorden, waarmede Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana enige weken geleden zich per radio tot Haar volk en speciaal ook tot de artsen heeft gericht zullen u nog vers in het geheugen liggen, en ik acht het een bijzonder voorrecht, u hedenmiddag enkele van mijn eigen ervaringen voor te leggen, die als illustratie daarvan mogen dienen.

De tijd, die mij vanmiddag is toegemeten, noopt mij tot grote beperking in mijn relaas: ik hoop een aantal ervaringen en gebeurtenissen meer speciaal uit mijn laatste periode in Indië, de ruim 7 maanden die ik in Medan op Sumatra’s Oostkust doorbracht, aan u te vertellen.

Ter inleiding eerst zeer in het kort een en ander van hetgeen in de daaraan voorafgaande perioden voorgevallen. Op 25 Oktober 1945 vertrok ons 1e Rode Kruis-team vanaf het Hoofdkwartier van het Nederlandse Rode Kruis te ‘s-Gravenhage; van Schiphol werd gevlogen naar Londen, twee dagen later van het vliegveld Lyneham via Malta, Cairo, Shaiba, Karashi naar Colombo, waar wij na een reis van drie dagen en twee nachten aankwamen. Vier dagen later ging de reis per Engels troepentransportschip naar Singapore, en vandaar direct de dag na aankomst per vliegtuig naar Batavia.

Ik had Batavia eind ’31 verlaten als een fleurige, mooie, bloeiende stad; het Batavia, waar ik 10 Oktober ’45 terugkeerde leek mij een grote gevaarlijke somberheid, één constante dreiging van gevaar.

Na enkele dagen werden wij tewerkgesteld in het Kramatkamp te Batavia, waar een groot aantal Hollandse gezinnen, na midden augustus ’45 uit de Japanse gevangenschap te zijn bevrijd, nog geen twee maanden later weer opnieuw achter het prikkeldraad zaten, waar zij beschutting moesten zoeken tegen de gewelddaden en sluipmoord van de Republikeinse extremistische benden. Een grote vooruitgang vergeleken bij vroeger was, dat hier de gezinnen verenigd waren, terwijl te voren de mannen, vrouwen en kinderen door de Jappen steeds apart in kampen waren ondergebracht; voorts was de voeding, vooral op den duur, heel wat beter, en in plaats van zoals vroeger met wel ± 100 mensen in een éénsgezinswoning te zitten samengestouwd, woonden soms wel minder dan 30 mensen in één zo’n woning. Dat in deze omstandigheden behalve veel lichamelijk leed ook zeer veel zielenleed aan onze zorgen was toevertrouwd, laat zich licht begrijpen, en hoewel ik zelf daar ook een drukke tijd had, is het werk dat mijn team daar verrichtte boven alle lof verheven.

In de laatste helft van Maart ’46 bereikte ons de opdracht om als eerste volledig Rode Kruis-team als zogenaamd Mobiel Team te worden ingezet, en wel om de taak over te nemen van de twee kleine proef-teams, die op instigatie van Prof. Baas Becking vanuit Buitenzorg begonnen waren met poliklinieken voor de Inheemse bevolking, buiten de zogenaamde beschermde kampen. Van begin april tot begin tweede week november hebben wij daar twee poliklinieken, dicht bij het eigenlijke Buitenzorg, dagelijks verzorgd, en als ik u vertel, dat wij daar dagelijks bezig waren van half acht tot soms 4 uur, terwijl ik bovendien vanaf medio juli nog een noodziekenhuis onder mijn beheer had, dan zult u kunnen begrijpen, dat voor mij en mijn team, dat was samengesteld uit: 2 gediplomeerde verpleegsters, 4 hulpverpleegsters, 1 analiste, 1 apothekersassistente, 1 huishoudkundige en 1 secretaresse, en waaraan een viertal „handyman” waren toegevoegd voor chauffeursdiensten en diverse technische handreikingen, alsmede voor assistentie bij de zeer omvangrijke administratieve werkzaamheden, gedurende deze ruim 8 maanden de boog vrijwel steeds strak gespannen is geweest.

Rode Kruis Oedjoengbroeng

Rode Kruis Oedjoengbroeng

Onze grootste polikliniek, die zich in gestadig stijgende lijn bewoog, klom geleidelijk tot over de 500 patiënten per dag, terwijl het kaartsysteem van deze ene polikliniek, dat doorlopend nummerde, enkele weken vóór ons vertrek over de 12.000 kwam. De meest voorkomende ziekten op onze poliklinieken waren hongeroedeem en verregaande vermagering en hongeruitputting; voornamelijk voor deze talrijke gevallen hadden wij ons noodziekenhuis nodig, dat aanvankelijk was ondergebracht in een deel van het krankzinnigengesticht Tjilendek, waar de patiënten werden behandeld door de Indonesische geneesheer-directeur van die inrichting. Het bleek echter noodzakelijk deze behandeling en ook de verpleging in eigen handen te nemen, waartoe in Juli in een drietal naast elkaar gelegen woonhuizen aan de Bataviasche weg met behulp van een Amerikaanse 40-beds hospitaal-outfit een eigen noodziekenhuis onze taak kwam completeren. Verder leverde het polikliniekpubliek een zeer uitgebreide staalkaart op van alle mogelijke verschillende diagnoses, waarvan malaria, ulcera tropica, diverse oogaandoeningen, framboesia, scabies de belangrijkste cijfers maakten.

In November kwam een kersvers nieuw team ons aflossen en kregen wij de opdracht, een aantal poliklinieken te openen langs de weg van Buitenzorg naar de Poentjak-pas, waarbij wij onze standplaats ongeveer in het midden van dit traject, in Tjipajoeng, kozen, waar wij onder de bescherming der Hollandsche troepen, O.V.W.-ers (I-4 R.I.) en 7 December-divisie, ons werk gingen opbouwen. Deze streek was toen maar matig dicht bevolkt, en de terreurdaden van de extremistische benden in de omgeving weerhielden de bevolking vaak, hoe ellendig zij er ook aan toe waren, onze hulp te komen inroepen. Wel konden wij gelukkig op de 5 poliklinieken, die wij hadden, de mensen nogal eens aan zij het ook zeer eenvoudige kleding helpen, waaraan het hun vaak ten enenmale ontbrak.

Ook hier waren onze dagen geregeld bezet; dagelijks werden vrij grote trajecten per truck afgelegd; toch was het eigenlijke polikliniekwerk hier minder intensief. Wel was ook daar een provisorisch noodziekenhuisje al spoedig noodzakelijk.

Op 6 Januari ’47, den eersten dag van een 2-weekse geprojecteerde vakantie, die ik voor het eerst na 14,5 maand onafgebroken drukke werkzaamheden zou gaan genieten, evenals de meisjes voor wie ik een beurtschema had opgesteld, kwam ‘s morgens plotseling het bericht, dat Medan zeer dringend om liefst 2 teams vroeg: ons team had de langste ervaring op dit gebied, dus werden wij daarvoor aangewezen. Hals over kop moest alles gepakt, geregeld, het werk overgedragen, en reeds den 11e januari landde onze speciale Dakota om 1 uur op het vliegveld van Medan. Daar moest het hele polikliniekwerk van meet af aan worden opgebouwd; behuizing moest geregeld, contacten opgenomen, de geschiktste plaatsen voor de poliklinieken in overleg met de militaire autoriteiten uitgezocht. Alles liep zeer vlot van stapel, vooral dank zij de vlotte medewerking der militairen en de zeer voortvarende hulp van het Rode-Kruisbestuur te Medan. Op 15 Januari openden wij onze eerste polikliniek, de volgende dag door de tweede gevolgd, en eer wij zes weken verder waren „draaiden” er 7 poliklinieken, die geregeld om de anderen dag werden bezocht. Sommige waren vrij ver van onze basis en mochten alleen onder militair geleide bezocht worden. Het aantal patiënten liep in snel tempo omhoog, en toen tegen einde April een weekcijfer van 5000 werd bereikt, werd dringend hulp gevraagd in de vorm van een tweede team. Gelukkig konden schikkingen worden getroffen, waardoor al spoedig een tweede team kon worden ingezet, waardoor wij het wat minder druk kregen, maar tevens de mogelijkheid kwam om nog twee noodzakelijk poliklinieken aan de reeks toe te voegen.

Op de poliklinieken trof ons direct als eerste grote verschil met Buitenzorg het praktisch geheel ontbreken van ondervoeding of hongeroedeem, terwijl vooral framboesia in alle stadia, naast malaria in z’n diverse vormen, de hoofdschotel vormden. In frequentie volgden dan ulcera tropica, sporotrichosis, scabies en andere huidaandoeningen. Ook hier was het gebrek aan kleding ontstellend groot.

Roerend was het dankbare vertrouwen waarmee de bevolking zonder uitzondering zich tot ons wendde om hulp, en talrijk waren de treffende materiële uitingen van dankbaarheid, waarmede wij werden overladen in den vorm van vruchten, eieren, etc.

Voor mij ligt het hoogtepunt van deze gezindheid van de bevolking in het feit, dat de inwoners van een kleine dessa, waar wij vanaf eind februari in een uiterst schamel en griemelig kamponghuisje onze polikliniek moesten houden bij gebrek aan enig beter onderdak, uit eigen initiatief op eigen krachten in de luttele vrije uren en dagen die hun ,,ladang”-arbeid hun liet, voor ons in een week of zes een keurig nieuw polikliniek-huisje hebben gebouwd, dat met een groots feest werd ingewijd.

In het begin van Maart kregen wij contact met een loyale nationalistische groep, die graag in het belang van hun eigen bevolking met ons wilde samenwerken, waardoor wij op onze poliklinieken geregeld ook de hulp hadden van een tweetal geroutineerde en een 8-tal beginnende hulpverpleegkrachten, die tot aan ons vertrek met ons hebben meegewerkt.

Toen kwamen de acties van 21 Juli, in verband waarmee beide teams aanvankelijk in het Militair Hospitaal werden aangetrokken. Dank zij de zeer geapprecieerde medewerking van de Chef-hospitaal konden regelingen worden getroffen, dat reeds in den loop van de tweede week geleidelijk de team-meisjes uit het Hospitaal-verband konden worden losgelaten.

Intussen was ik zelf al na twee dagen het polikliniekwerk weer begonnen met behulp van mijn Inheemse hulpkrachten. Reeds den 26e kon ik een inspectietocht maken in het nieuw-bevrijde gebied, waarbij de ontvangst door de bevolking zeer verheugd en vol blijde vooruitzichten was; bijzonder heeft mij toen getroffen de treffende, dankbare wijze waarop de vroegere koelie-bevolking der tabaksplantages zijn vroegere toeans in diepe ontroering verwelkomde. De 28e begonnen wij onze eerste nieuwe polikliniek, weldra gevolgd door meerdere, terwijl ook de oude poli’s, die even  hadden moeten stilliggen, weer opnieuw werden opgevat. Het ziektenmozaiek leverde vrijwel hetzelfde aspect op als dat van onze reeds langer lopende poliklinieken; de kledingtoestand was meer dan erbarmelijk; kledinguitdelingen door het Rode Kruis Medan konden hierin voor een aardig deel voorzien.

Wat te verwachten was gebeurde ook. Al deze nieuwe poli’s, voor beide teams samen een 8-tal, kregen een enorme toeloop, en in de laatste voile week van ons werk werd een topprestatie bereikt van gemiddeld 1000 patiënten per dag, alleen voor ons team. Het cijfer van ruim 12 liter salvarsan-oplossing, dat in die ene week werd verspoten, spreekt ook voor zichzelf!

Toen kwam het moment dat mijn werkzaamheid een eind zou nemen, evenals die van een groot deel van mijn teamleden; het contract liep af, mijn schoolartsenwerk, dat twee jaar had stilgelegen, riep dringend om mijn aanwezigheid, mijn gezin, dat ik in Holland achterliet, had mij nodig. Ik ben gegaan, maar toen ik ging heb ik mij gevoeld als een deserteur, die zijn post verlaat, en het is een van de zwaarste ervaringen in mijn leven geweest, dat ik deze vrijwillig op mij genomen taak onafgemaakt heb moeten laten.

Laat mij daarom nu, van deze plaats, na het relaas van enige mijner Indische ervaringen, mogen eindigen met een beroep te doen vooral op de jongeren onder u, speciaal degenen van u wie het ernst is met hun roeping als medicus; en laat het ú gezegd zijn, dat daar in dat land, dat zo diep is getroffen door de ellende van deze tijd, duizenden en nog eens duizenden reikhalzend uitzien naar uw hulp; de nood is zó groot, dat de kleine groep artsen die daar thans bovenmenselijk werk te doen heeft, welhaast machteloos staat. Gaat dus, in grote getale, en vervult de zending, die uw beroepseer van u vordert.

x


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529