Het herdenken van de oorlogsperiode, en vooral de wijze waarop, heeft in het verleden geleid tot vele discussies. Dat dit ook wel eens mis kon gaan, toont de geschiedenis van het ontwerp van enkele herdenkingszegels. Onder de titel ´De vrijheid van de ontwerper´ publiceerde het NRC Handelsblad op 5 januari 1985 het verhaal van een teruggegeven opdracht. Van een prachtige zegel die er niet kwam, en van het ontstaan van een andere, veel minder mooie, die wél werd uitgegeven: de enige herdenkingszegel van de oorlog in Indië.
Door William Rothuizen
Nederland herdenkt dit jaar zijn bevrijding en de PTT zal niet achterblijven. In mei wil het staatsbedrijf (naar verluidt voor de laatste maal) met een herdenkingsserie komen. Voor het maken van de ontwerpen werd de internationaal vermaarde graficus Jan Bons aangezocht. Na een absurde reeks confrontaties met ambtenaren en comitéleden gaf deze onlangs de opdracht terug. Het sombere verhaal van (om met Jan Bons te spreken) “het verzet dat in 1945 ophield”.
Een herdenkingszegel ligt gevoelig. Wat een tegenstellingen kunnen er opdoemen tussen de mensen die zich erbij betrokken voelen! Maar dat realiseerde de Amsterdamse graficus Jan Bons (66) zich nog niet zo toen de PTT hem juli vorig jaar uitnodigde twee postzegels te ontwerpen voor de veertigjarige bevrijding in mei 1985. Jan Bons, een innemend en bescheiden mens, in het leven zeker zo zorgvuldig als in zijn heldere en integere ontwerpen, houdt van postzegels: “Leuke waardepapiertjes, heel grafisch ook, die met grote zorgvuldigheid worden gedrukt en iets gemeen hebben met affiches.” Hij maakte reeksen schetsontwerpen. Op een van de zegels wilde hij een prachtig citaat zetten: “Ik ben pas werkelijk vrij als alle mensen om mij heen ook vrij zijn.” Om helemaal zeker te weten dat hij die woorden van Bakoenin uit Dieu et l’Etat juist citeerde, belde hij Arthur Lehning. “Ik hoop dat de postzegel gerealiseerd wordt,” schreef Lehning, “een en ander is, zeker voor mij, in deze pessimistische tijd zeer bemoedigend.” Het ontwerp werd heel eenvoudig: letters in de kleuren zwart, rood en blauw op een witte ondergrond. Op een tweede zegel zette Bons het woord Vrij in kleurvlekken, de letters en onderdelen ervan kwamen als een feestoptochtje in het vlak te staan.
Het idee
ln de eerste bespreking met de heren van de Esthetische Dienst, de collega’s Oxenaar, Hefting en Gilhuis, bleek iedereen ingenomen met de schetsen. Ook de voorzitter van de stichting Comité Nationale Viering Bevrijding, de heer Van den Heuvel, had zich tevreden getoond. Men wilde de serie nu tot drie zegels uitbreiden om de waarde ervan voor heden en toekomst te vergroten. De heer Van den Heuvel had voorgesteld een zegel aan het verzet te wijden. Besloten werd tot drie zegels die verzet, bevrijding en mensenrechten zouden verbeelden. “Met Bakoenin en de zegel Vrij, zijn de mensenrechten en de bevrijding in feite al klaar”, stelde Paul Hefting vast. Voor de verzetszegel had de heer Van den Heuvel het pas in 1981 ingevoerde verzetskruis voorgesteld. Bons keek bedenkelijk. Wat moest hij daarmee? “Afschuwelijk, doodeng, het lijkt op Duitse dingen als het IJzeren Kruis. Bovendien, verzet is niet iets waar je onderscheidingen voor kan geven. Men verzette zich als onderdrukte en niet in dienst van wie dan ook. Door zich te verzetten onderscheidde men zich immers al? En welke autoriteit zou zo’n onderscheiding moeten verlenen? Bovendien is het belachelijk dat je zo’n kruis zelf moet aanvragen.” Gelukkig zagen de collega’s van de Esthetische Dienst het verzetskruis ook niet als een bruikbaar grafisch gegeven. Wat dan? Jan Bons stelde een doorgescheurde vingerafdruk voor, zonder nog precies te weten hoe hij dat doorscheuren bedoelde. Ontwerpers denken in beelden. “Er wordt gepraat en in een soort flash komt zo’n beeld tevoorschijn. Pas later ga je dat analyseren: de vingerafdruk is een symbool, een lijfelijke afdruk van iemand. De bezetter gebruikte hem op het persoonsbewijs, waarmee iedere Nederlander tot potentiële misdadiger werd bestempeld en, in bepaalde gevallen, door er een J bij te zetten, tot een bijzondere categorie. Maar met die persoonsbewijzen werd van alles gedaan, ze werden veranderd of in hun geheel vervalst.” In mei 1945 verloor het persoonsbewijs iedere beklemming. De doorgescheurde vingerafdruk voor de derde postzegel werd symbool voor onderdrukking, verzet en bevrijding tegelijk. “Daar kwam bij dat ik iets van wat die begrippen nog altijd voor mij betekenen, in mijn ontwerp zou willen terugvinden. Het persoonlijke sentiment is ook iets van waaruit ontwerpen worden gemaakt. Ik dacht natuurlijk aan Frans Duwaer die mij op zijn zetterij in Amsterdam clandestien drukwerk liet maken, waar ik bij toeval Gerrit van der Veen heb gezien en zodoende wist dat ook de valse persoonsbewijzen bij Duwaer vandaan kwamen. Het is ondenkbaar dat de onderdrukking op zo’n grote schaal mogelijk zou zijn geweest zonder het bestaan van het persoonsbewijs. Een man als Frans Duwaer heeft zestig- tot zeventigduizend valse persoonsbewijzen gedrukt, in de weekends. De firma Van Leer, waar Van der Hurk de cliché-afdeling deed, maakte voor de PBC (de persoonsbewijzencentrale), de organisatie van Gerrit van der Veen, soms tweehonderd stempels en clichés per dag!”
Een prachtige tekst
Bons realiseerde zich dat de moeilijkheid bij het ontwerpen van een verzetszegel is, dat de ideeën in de afgelopen veertig jaar danig zijn uitgemolken: verzetsmonumenten, vallende mannen, geknakte vrouwen, in de verte starende helden, prikkeldraad, geuzenteksten, liedboeken vol goedbedoelde gemeenplaatsen. De uitschieters, zoals teksten van Jan Campert, zijn al te vaak geciteerd om ze nog te kunnen gebruiken. Tussen oude Werkman-drukken uit zijn eigen verzameling vond Jan Bons een prachtige tekst van Koos Schuur, het gedicht N.N. uit De 7 vloeken, in 1944 verschenen in de Volière Reeks: “Verlaat je huis! Vergeet wie achterbleven! Verwissel eens per week van jas en hoed! Loochen de woorden die je ooit geschreven hebt! Schrijft niet meer! Zorg dat je niemand groet!”
Hij las de teruggevonden regels met een bijna even grote ontroering als toen hij in de eierschuur van boer Goede in Landsmeer ondergedoken zat. Zo sterk spreekt de geest van onderdrukking en verzet er nog altijd uit. Hij zette alle zestien regels van het gedicht op een postzegel en zag met plezier dat het, hoe klein ook gedrukt, toch leesbaar bleef. Maar echt geschikt voor een postzegel vond hij het niet, het was meer iets als opdruk voor eerste-dagenveloppen. Het ontwerp voor de zegel met de vingerafdruk (plus de jaartallen ’45-’85, het woord Nederland en de waarde van 50 c.) is helder en direct. De twee stukken van de doorgescheurde vingerafdruk werken dramatisch, maar hebben niets theatraals. De Esthetische Dienst van de PTT was ingenomen met de nu tot vier zegels uitgegroeide serie. In september 1984 zouden ze worden voorgelegd aan het Comité Nationale Viering Bevrijding dat als aanvrager van de zegels een adviserende stem heeft.
Samen met Paul Hefting vervoegde Bons zich bij een Haagse villa, waar het comité, vijf man sterk, zitting hield. Bons liet zijn ontwerpen circuleren. Voorzitter Van den Heuvel gaf het woord aan twee oud-verzetslieden/filatelisten die de zegel met de tekst van Koos Schuur erop meteen verwierpen als ‘onleesbaar’ en die van Bakoenin eveneens, “omdat teksten op zegels niet goed zijn. En zeker niet een tekst van een Russische anarchist”. De vingerafdruk werd opzij geschoven “omdat anderen er niets van zullen begrijpen” en de postzegel Vrij vond men uitgesproken lelijk. Daarbij vroeg een derde comitélid, de heer Vrijburg, aandacht voor de Indische Nederlanders.
Vingerafdruk
“Welke relatie ziet u tussen de bevrijding van Nederland uit de Duitse bezetting in mei 1945 en het staken van de vijandelijkheden in Azië in augustus 1945, waarna Nederlanders begonnen over te komen uit een land dat vierhonderd jaar eerder door ons werd bezet?” vroeg Bons. De heer Vrijburg antwoordde dat hij evenmin gelukkig was met het oude probleem van de samengevoegde herdenkingen. Daarna werd het verzetskruis te berde gebracht als alternatief voor de vingerafdruk. De heren toonden de ontwerper een exemplaar uit een plastic doosje dat slecht sloot. Bons verborg zijn afkeer niet, ook al bevond hij zich in het hol van de leeuw: het kleinood is juist in deze kring geboren. “Verzet en onderduiken hadden nooit in die mate kunnen worden gesteund, als er geen vervalsingen van persoonsbewijzen zouden zijn geweest,” zei hij, “de bevrijding betekende wég met die dingen!” De heren van het verzet vonden het niet overtuigend. “De vingerafdruk staat voor de persoon,” hield Bons vol, “een verscheurde vingerafdruk betekent ontkenning of vernietiging van de persoon door de bezetter, maar ook het loochenen van de eigen identiteit door de onderduiker, of het verwisselen van foto’s en zegels op persoonsbewijzen en het vervalsen in het algemeen. De jaartallen ’45-’85 en het kapotscheuren verwijzen naar de afschaffing. En actueler refereert de vingerafdruk aan de vrees voor nieuwe maatregelen op het gebied van de persoonsregistratie. Ten slotte is het vervalsen van persoonsbewijzen en andere documenten als verzetsactiviteit van verstrekkende betekenis geweest. De PB-centrale in Amsterdam was een van de actiefste organisaties die, op instigatie van Sandberg, Duwaer erbij haalde, waarmee duizenden mensen een kans op overleven kregen, althans een mate van bescherming. De postzegel verwijst zonder demagogie naar de kern van het verzet: de persoon heelhuids loodsen door een tijdperk dat gericht was op vernietiging van het persoonlijke.” Vervolgens werd er gefilosofeerd over de mogelijkheid van een leuze die over de vingerafdruk heen geplaatst zou kunnen worden. Een van de heren herinnerde zich de Rotterdammers die zeiden: “Ik verdom het langer!” Dat vond men te zwaar geschut. “Ik pik het niet langer,” opperde iemand anders. Maar dat leek te veel op de protestleus van de ambtenaren van vorig jaar. “Zij namen het niet,” stelde een ander comitélid voor. Bons zag het somber in: “Wie neemt wat niet? Men gooide de persoonsbewijzen immers niet weg! Een leus doet afbreuk aan de meerduidigheid van het beeld.”
Klapperboom en rijstvelden
De tekst op de zestig cent-zegel ontmoette binnen het comité geen enkel bezwaar. Prachtig, maar de naam Bakoenin moest er niet bij. “Dat was toch een volslagen gek, een bommengooier,” zei voorzitter Van den Heuvel, “er zijn toch genoeg uitspraken van Nederlanders?” De naam van de auteur weglaten of de tekst verdraaien om de naam Bakoenin niet te hoeven noemen, was in de ogen van Jan Bons ontoelaatbaar: “Het getuigt juist van vrijheid zo’n citaat te kunnen gebruiken en het getuigt van tolerantie dat men die auteur vermeldt.” Alleen het vrolijke zegeltje Vrij werd door het comité ongevaarlijk genoeg geacht om genade te kunnen vinden, al zag men liever dat de ontwerper zich uitsluitend van de kleuren rood wit en blauw bediende. “Zijn we eigenlijk wel zo vrij?” vroeg Bons na afloop aan Paul Hefting.
Een dag later ontving de graficus een brief van de heer Vrijburg, voorzitter van de stichting Herdenking 15 augustus 1945, die zich bezighoudt met wat er in het voormalige Nederlands-Indië gebeurde. De brief vestigde de aandacht op een ingesloten, door een medewerker vervaardigde ‘schets’ voor een postzegel. Een onooglijk stukje papier, waarop een amateuristische hand met behulp van een ballpoint beverige lijntjes had getrokken. Moeilijk te zien wat het voorstelde, maar de ontwerper was zo voorkomend geweest erbij te schrijven wat hij had willen uitbeelden: aan de ene kant klapperboom en rijstvelden, aan de andere kant bloembollenvelden. Plus de woorden Nederland en Indië. Jans Bons stuurde het ontwerp door naar de Esthetische Dienst van de PTT. De vingerafdruk liet hem niet los. In zijn directe en minder directe omgeving deed hij een onderzoekje: “Alle jongeren en de meeste vrouwen begrepen meteen waar het om ging. Maar vooral oudere mannen betwijfelden of anderen het wel zouden begrijpen.” Nog steeds op zoek naar mooie en bruikbare teksten, bestudeerde Jan Bons de indrukwekkende rede die Cleveringa op 26 november 1940 als rector magnificus van de Leidse Universiteit had uitgesproken bij het door de bezetter afgedwongen ontslag van de joodse hoogleraar Meijers. En hij belde Theun de Vries of die hem kon helpen, misschien met een tekst van Spinoza.
Eind september was de bespreking met de hoofddirecteur Posterijen, de heer Van Ommeren en met de directeur Zegelwaarden en Filatelie, de heer Glas. Hefting en Oxenaar waren namens de Esthetische Dienst present. De heer Glas schreef een verslag van deze bijeenkomst: zelf memoreerde hij de emotionele betrokkenheid van de Nederlandse bevolking bij de veertigjarige bevrijdingsherdenking. Hij zei problemen met Bakoenin’s anarchisme te hebben. ‘Vrij’ werd door allen met waardering begroet, maar de vingerafdruk en Bakoenin achtte hij “moeilijk communiceerbaar”. De heer Glas drong aan op een postzegel van de bevrijding “als actie van de geallieerde troepen”, aangezien bij de herdenking van de slag om Arnhem weer eens was gebleken hoezeer dit bij het volk leeft. De heer Bons wilde echter zijn naam niet verbinden aan een militaire postzegel, aldus Glas in zijn verslag. (Bons had gezegd dat een militaire zegel van zijn hand niet zou worden wat zij verwachtten, omdat het geen zin had gevechtshandelingen uit te beelden. De foto van een Jeep met Canadezen en wuivende meisjes, zoals die in 1945 bij de Berlagebrug door Holtzapfel werd gemaakt, zou bij voorbeeld wel een beeld van de bevrijding kunnen geven.) Wat de vingerafdruk betreft meenden de heren Van Ommeren en Glas dat het ontwerp door de scheur “sterke associaties opriep met de recente Lutherzegel, die in protestantse kringen slecht was ´gevallen´. Ook roept het ontwerp geen associatie op met het persoonsbewijs als verschijnsel uit de oorlog.” De beide heren brachten begrip op voor de innerlijke weerstand die de heer Bons ‘als kunstenaar en als ex-verzetsman’ voelt ten aanzien van de suggestie om het pas ingevoerde verzetskruis uit te beelden. Bons: “Dat scheuren is natuurlijk een gebruikelijk grafisch middel. Het gaat erom hoe je het benut. In de letters VRIJ en bij Bakoenin benadrukt het het optimisme in de compositie, maar bij de vingerafdruk juist het tegenovergestelde. Daar krijgt het bovendien vooral inhoudelijk betekenis.”
Voorgesteld werd dat drie ontwerpen verder zouden worden uitgewerkt: Verzet (met tekst van Koos Schuur), Bevrijding (een documentaire weergave van één of meer mensen in hun militaire situatie) en Vrijheid (het woord Vrij in kleuren). Een vierde zegel zou overwogen kunnen worden: een Indië-zegel met klapperboom. De heer Van Ommeren zou het op prijs stellen als de heer Bons ook die zou willen ontwerpen. Hij dankte de heer Bons voor zijn opstelling in het “delicate en langdurige gesprek”. “Maar in dat verslag van de heer Glas,” zegt Bons, “wordt niet gezegd dat ik voor deze serie beslist geen zegel wilde maken over het staken van de vijandelijkheden in Azië, zoals ik heb genoemd. Zo’n zegel zou apart in augustus kunnen worden uitgebracht, te ontwerpen door iemand die zich daarbij betrokken voelt. Ook wordt er in dat verslag met geen woord gerept over de opmerking van Van Ommeren dat Justitie wel bezwaar zou kunnen maken tegen de vingerafdruk, omdat er zoveel te doen was geweest over de recente opsporing, dank zij een vingerafdruk, van een moordenaar.”
Ook De Jong begrijpt het niet
Na de bespreking met de heren Van Ommeren en Glas vond Jan Bons het niet leuk worden. Bakoenin eruit, de vingerafdruk eruit. Waar was hij nog mee bezig? De dingen waar het echt om ging, vielen af. Hij stond op het punt om Hefting, Oxenaar en Gilhuis, die zich al die tijd zo collegiaal hadden opgesteld, te laten weten dat hij ermee ophield. Maar juist die collegialiteit weerhield hem ervan die brief te schrijven. Er zou nog één vergadering met de hoofddirecteuren komen, dan zou de beslissing vallen. Jan Bons besloot tot dan mee te blijven doen en zocht naar andere oplossingen. Een heel nieuwe serie zou kunnen worden gemaakt op basis van het werk van fotografen die deel hadden uitgemaakt van wat na de oorlog De Verborgen Camera werd genoemd, zoals Cas Oorthuys, Violette Cornelius, Emmy Andriesse, Carel Blazer, Aart Klein, Ad Windig. Als vervangtekst voor die van Bakoenin vond hij in Arthur Lenings Huizingalezing uit 1976 een hele mooie van Etienne de la Boétie, de zestiende-eeuwse Franse filosoof die streed tegen iedere vorm van tyrannie: “Men behoeft slechts neen tegen de onderdrukker te zeggen om vrij te zijn.” Paul Hefting stelde voor in plaats van ’45-’85 de jaartallen ’40-’45 bij de vingerafdruk te zetten, dan kon er geen sprake van vergissing meer zijn. Als tweede zegel was er die met het gedicht van Koos Schuur en voor de derde zou de Jeep met Canadese bevrijders kunnen worden gebruikt, op een vierde zegel de beroemde foto van Aart Klein van de kruisen op Margraten. Voor de vijfde zegel was er nog altijd het kleurige woord Vrij. Bons vroeg zich af wie hem, zo kort voor de beslissende vergadering, nog zou kunnen steunen. Hij dacht aan dr. Lou de Jong, die in eigen kring ook ontwerpers telt. Hij belde hem op met het verzoek de ontwerpen te bekijken. “Ja, dat vind ik heel belangrijk,” zei De Jong,”men heeft mij altijd mijn oordeel gevraagd bij het ontwerpen van deze zegels.” Nog dezelfde dag bekeek hij ze. De vingerafdruk schoof hij terzijde: “Dat begrijp ik niet.” En met een blik op de elf delen Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog: “En als ik het niet begrijp, begrijpt niemand het.” Bons dacht even dat het een grapje was. Over Bakoenin oordeelde de historicus: “Teksten horen niet op postzegels, maar als men die tekst verwerpt vanwege Bakoenin’s nationaliteit en anarchisme, dan is dat kinderachtig. Men citeert toch ook Marx?” De Jong’s oordeel over het verzetskruis: “Onder de mensen die ik uit het verzet ken, weet ik er niet één die het heeft aangevraagd.” Voor het uitbeelden van het verzet, dacht De Jong aan een cel. Heel Nederland was immers een cel. De Jong bladerde in het boekje ´Toen´, dat hij ooit met Dick Elffers had samengesteld, en wees naar een foto van een cel met tralies waar licht doorheen valt. “Dat beeldt alleen onderdrukking uit,” antwoordde Bons, “tralies met het licht van de vrijheid erachter, dat is een beetje afgezaagd. Het verzet komt niet tot uitdrukking, tenzij je iets op de celmuur schrijft. Maar dat wordt dan weer te klein.” Bij het bekijken van de verschillende ontwerpen, merkte De Jong op dat hij de zegel Vrij erg goed vond. “Maar ik mis de joodse slachtoffers.”
“Ik wilde niet meer”
Jan Bons kon de vingerafdruk, die hem zo na aan het hart lag, niet uit zijn hoofd zetten. Zou het echt zo zijn dat Justitie bezwaar had? In overleg met de Esthetische Dienst besloot hij het zelf te gaan vragen. Het secretariaat-generaal antwoordde met het verzoek de ontwerpen snel op te sturen. Vlak voor de bespreking met de PTT-directeuren waarin de beslissing moest vallen, kwam het antwoord van de minister via secretaris-generaal L. Oranje binnen: “Het denkbeeld een vingerafdruk tot symbool van de periode 1940-1945 te maken, lijkt mij om verschillende redenen bepaald minder gelukkig. Zeer velen – ik denk vooral aan jongeren – zullen in het symbool de periode 1940-1945 niet herkennen. Anderen die deze periode hebben meegemaakt of daarvan slachtoffer zijn geweest, zullen het aldus kunnen aanvoelen dat de essentie van lijden en verzet uit die tijd niet is verstaan. Volgens mijn inlichtingen hebben vingerafdrukken tijdens de oorlog nauwelijks een rol gespeeld in de opsporingsactiviteiten van de Duitsers. (Bons: Zoiets kan alleen door een ambtenaar van Justitie worden gezegd. Het verzet was niet gericht tegen gebruik van vingerafdrukken bij opsporing van criminelen, maar tegen het misbruik op PB’s.) Wel wekt dit beeld associaties op met de persoonsbewijzen.” Daarna wees de heer Oranje op een punt dat in het bijzonder de verantwoordelijkheid van de minister raakt: “Zoals u weet is de vingerafdruk een nog steeds gebruikt, ja zelfs onontbeerlijk opsporingsmiddel. Ik verwijs bij voorbeeld naar de recente succesvolle opsporing van een van een ernstig misdrijf verdachte man in Stede Broec. U zult daarover in de kranten gelezen hebben. De vingerafdruk was hier de sleutel tot de oplossing. Ik ben bevreesd dat uw ontwerp bij het publiek weerstanden tegen het gebruik van dit middel zou kunnen opwekken, hetgeen ik ernstig zou betreuren. Met respect voor de artistieke uitwerkingen van uw denkbeeld, raad ik u op grond van het bovenstaande met klem aan het ontwerp in deze vorm te laten varen.” Jan Bons begreep dat de vingerafdruk nu definitief van de baan was, de PTT zou zeker wijken voor de druk van Justitie. Hij bedacht dat die laatste bespreking niet lang hoefde te duren. “Ik vond dat een ander het werk maar moest overnemen. Ik wilde niet meer.”
“Pieter Brattinga is nu aan de serie gaan werken. Heel collegiaal belde hij op en ik vertelde hem wat een uitdaging het was om het te doen en wat er allemaal kon gebeuren. Misschien vindt ook hij klapperbomen op zijn weg. Paul Hefting schreef me dat hij mijn verzet tegen te grote compromissen erg had gewaardeerd. Van Oranje wilde ik nog weten of de houding van Cleveringa, het werk van Frans Duwaer en de organisatie van Gerrit van der Veen ons niet gebieden ervoor zorg te dragen dat de persoonsregistratie nooit meer ten prooi mag vallen aan een dergelijk gebruik en dat die ene zegel het gevoel had kunnen versterken dat onze verworven vrijheid in goede handen is. Maar Oranje liet terugbellen met de boodschap dat hij bij zijn bezwaren bleef. “Wat er overblijft is dit verhaal, dat ik je vertel om de zaak af te ronden. Want wat zegt zo’n verhaal? Dat zogenaamd goed bedoelende mensen de vreselijkste dingen uithalen. Het is immers allemaal niet te geloven? Die laatste vergadering? Och er werd nog geprobeerd twee series samen te stellen. Koos Schuur, Margraten en Vrij, of: Schuur, Jeep en Vrij. Maar ik zag die serietjes inhoudelijk als te schriel en grafisch als onsamenhangend. Ik dacht aan de opmerking van De Jong over de joodse slachtoffers en memoreerde die. Er werd druk gebladerd in een gids met eerder verschenen postzegels en er werd gezegd: ´Wanneer was dat ook weer? O, kijk, in 1980 hadden we al dat fotootje van die lachende Anne Frank. Nee, aan de joden is nu genoeg gedaan.´ Toen heb ik de schetsen in mijn mapje geschoven en gezegd dat ik er tot mijn spijt geen heil meer in zag.”
x
Nawoord JP:
De nieuwe ontwerper, Pieter Brattinga, is het wél gelukt een aantal ontwerpen door de consultatieronden te loodsen. Medio 1985 kwamen vier zegels uit met het thema ‘oorlog, verzet en bevrijding’. Het contrast met de originele en gedurfde ontwerpen van Bons kon niet groter zijn. De zegels lijken de uitkomst van één groot compromis. De vierde zegel, die met betrekking tot de oorlog in Indië, toont ons, naast de tekst, foto´s van buigende vrouwen in een interneringskamp, kampgeld en krijgsgevangenen bij de aanleg van een spoorlijn.
Tien jaar later, ter gelegenheid van de vijftigjarige bevrijding, werd Bons opnieuw gevraagd enkele zegels te ontwerpen. Deze keer lukte het hem wél, zij het dat hij zich dit keer beperkte tot een kleurrijke typografie zonder controversiële illustraties of teksten.
Gearchiveerd onder:9. Java Post