Antjol, de erebegraafplaats van Jakarta, is een plaats om bij stil te staan. Zó veel gebeurtenissen, zó veel herinneringen, dat het Lodewijk de Geer Boers bijna te machtig wordt.
Door Lodewijk de Geer Boers
Vandaag 20 mei 1981 bracht de post mij het boekje van de oorlogsgravendienst in Den Haag, en hoezeer ik ook gesteld ben op de geregelde toezending van dit keurig uitgevoerde boekwerkje, toch komt er iets droevigs in mij op zodra ik de bladzijden bekijk. Dan staar ik naar de foto’s van de ere-begraafplaatsen en massagraven in Indonesië, Nederland en op andere plaatsen in de wereld. Bijna altijd staan er ook foto’s in van het prachtige ere-kerkhof Menteng Poelo te Djakarta, alwaar de stoffelijke resten van wijlen mijn vader, die in 1945 in een kamp in Midden Java stierf, op mijn verzoek werd herbegraven. Hij stierf daar in Ambarawa met vele anderen onder de allerellendigste omstandigheden achter het Japanse prikkeldraad. Onschuldige oude mensen van vaak ver boven de 65 jaar, werden weggestopt achter omrasteringen en bamboehekken, aan hun lot overgelaten met een minimum aan eten, voor zover men een hand vol cassave en stijfsel nog eten kon noemen. Ze werden niet vergast, zoals de Duitsers van Hitler dat deden met de Joden, nee ze werden gewoon opgesloten, dan gingen ze wel vanzelf dood. Dat was het verschil. Hoe is het mogelijk vraag ik me wel eens af dat deze vreselijke dingen gebeurden door mensen die zich Herrenvolk en Godenzonen noemden.
Gevaarlijk schepsel
Op de keper beschouwd is de mens een schepsel om min of meer bang voor te zijn. Elk dier in de natuur is bang voor de mens en maakt dat hij uit de voeten komt als er een mens nadert, ook al zijn z’n bedoelingen niet kwaad. Die angst is het dier bij z’n geboorte mee gegeven. Elk beest loopt weg of vliegt weg al er een mens aankomt. Alleen als het dier nog nooit een homo sapiens heeft gezien, bijvoorbeeld in dichte oerwouden, blijft het verwonderd zitten en is met stomheid geslagen over zo’n vreemdsoortig ding op twee benen, maar dan opeens voelt het dat ‘t veiliger is om er vandoor te gaan. Maar goed, het is geweest, het is voorbij, maar de mens blijft in zekere zin bang voor z’n eigen soortgenoot, evenals het dier voor hem bang is.
In het boekje nu, van de Gravendienst, viel mij een artikeltje op over het ere-veld Antjol, tegenwoordig geschreven als Ancol, nabij Djakarta. Dit ere-kerkhof, gelegen aan de Noordkust van Java, heeft zeer te duchten van de golfslag van de Javazee. Met grote bazaltblokken tracht men het terrein tegen afkaveling te beschermen.
Een goed verzorgde begraafplaats
De Japanners hadden tijdens hun bezetting van Java geen betere plek kunnen uitzoeken om hun slachtoffers, mannen en vrouwen af te maken en hun lichamen in de modder te gooien, dan hier. Ver voor de oorlog en ook tijdens de Japanse bezetting was Antjol een groot eenzaam moeras met mangroveboompjes. Men zakte er op veel plaatsen tot het middel in de modder. De zee overspoelde dit terrein op verscheidene plaatsen en het was niet ongevaarlijk om hier te vertoeven. Pas na de oorlog, toen Japan was verslagen en de Godenzonen huiswaarts waren gekeerd, is men van dit terrein, waar zoveel Nederlanders de dood vonden en in de modder zijn begraven, een behoorlijke begraafplaats gaan maken en zijn er stukken drooggelegd, paden en wegen gemaakt. Nu is er geen modder meer, maar een goed verzorgde begraafplaats, aan de zeekant beschermd door een wal van bazaltblokken.
Tijdens de overheersing van de Japanners was het hier altijd nog, net als in mijn jeugd, één grote rawa (moeras) en hier maakte de Japanner z’n slachtoffers af. Hier sloeg het samoeraizwaard hoofden af en doorboorde de bajonetten lichamen van Nederlanders. Vele honderden hebben hier in doodsangst hun laatste uren doorgemaakt.
Twaalfhonderd zeventig doden
De oorlogsgravendienst is hier op deze plek, waar vreselijke dingen plaats vonden, aan het werk gegaan, doch de stoffelijke resten van de onthoofden en gebajonetteerden waren niet meer te identificeren. De gaten met slachtofferresten waren modderpoelen met weggerotte beenderen. Alles lag door elkaar en niets was te herkennen. Enkele lichaamsresten konden nog aan een of ander worden herkend en kregen een graf. De rest werd naamloos herbegraven. Twaalfhonderd en zeventig in totaal.
Het lijkt mij of alles niet waar is, of het niet echt is gebeurd en of het een vreselijke droom is geweest. Ik kan me vaak nog niet goed realiseren dat ikzelf drie lange jaren ben opgesloten geweest in concentratiekampen op Java. Het heeft geen zin meer, maar toch vraag ik me af waarom mijn vrienden, met wie ik samen bij de spoorwegen in Midden Java werkte toen de Japanners binnenvielen, zijn onthoofd en met de bajonet zijn afgemaakt. Waarom werd mijn collega Henk Pieters, die chef was in Poerwokerto, onthoofd. Waarom werden mijn vrienden Avé en Mughy geëxecuteerd en in door henzelf gegraven kuilen gesmeten? Ik weet het niet. Op deze ene plek alleen al zijn meer dan twaalfhonderd onherkenbare lichamen uit de modder gehaald.
Het is geweest. Gebeurd. Het is geen droom geweest zoals ik wel eens dacht. Ook mijn eigen vreselijke ervaringen in de kampen zijn echt gebeurd, maar…. ik leef tenminste nog. Velen van mijn beste vrienden zijn dood. Stierven reeds op jeugdige leeftijd en weer vraag ik, WAAROM??
Niet meer te herkennen
In mijn jeugd, lang voor de oorlog, kwam ik hier vaak met vriendjes. We vingen er aapjes, vogels en vonden er nesten met eieren. Het was hier wildernis en er leefden apen, slangen, leguanen en andere dieren. Kreeften kropen er over de zilte modder rond en de Javazee zweepte haar golven het land op. Toen wisten wij niet dat het hier een van de gruwelijkste plekken van Java zou worden. Wij genoten hier van de natuur onder de warme tropenzon.
Deze kuststrook tussen Djakarta en Tandjong Priok is thans omgetoverd in een keurig ereveld, waar helden in de bodem rusten. Een bodem die niet meer modderig is als voorheen. Er zijn gebouwen neer gezet en wegen aangelegd. Het is niet meer te herkennen. De graven zijn keurig onderhouden en dragen de namen van hen die bij opgravingen konden worden geïdentificeerd. Naamloos echter liggen er de massagraven van de twaalfhonderd en zeventig mannen en vrouwen.
Rust in vrede
Verderop zijn dancings en luxehotels gebouwd terwijl in goede restaurants mensen kunnen eten en drinken. Daar kan men nu in de zon liggen koesteren en genieten van voor de toerist welverzorgde maaltijden. Hier gebeurde het, dat onschuldigen, staande tegen een boom, onder hees gekrijs van een aanstormende Japanner met de bajonet werden doorboord en dat anderen met het samoeraizwaard werden onthoofd. Velen hebben hier geknield, in de modder van Antjol, het hoofd gebogen, wachtend op de gruwelijke slag met het zwaard. Die helden zijn nu teruggevonden in de modder en hebben eindelijk een rustplaats. Een graf. Zij rusten in vrede na alle doorstane ellende.
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post