Door Caroline Drieënhuizen
“Op den 25sten Mei 1896 (tweede Pinksterdag) is deze Koran door mij buit gemaakt in het huis van Toekoe Oemar te Lam Pisang.” Het staat geschreven in de schutbladen van een in rood leer gebonden, met zilverkleurige krulmotiefjes versierde, koran uit Aceh, Noord-Sumatra. In de zomer van datzelfde jaar ligt dit heilige islamitische werk op tafel bij een zeemansfamilie in Den Helder en komt “menigeen een kijkje van het merkwaardige boek nemen”.[1]
‘Het merkwaardige boek’ was een koran die toegeschreven werd aan de op dat moment in Nederland alom gehate Acehse verzetsleider Teuku Umar (1854-1899). Het is niet de enige koran in Nederland die wordt toegeschreven aan Teuku Umar; in de verschillende volkenkundige musea en de universiteitsbibliotheken die Nederland kent, vindt men minstens vier korans, wapens, kains, drinkglazen, armbanden, wandelstokken en een jasje die van Teuku Umar afkomstig zouden moeten zijn.
De biografie en veranderende betekenissen van één van die korans, de koran die met Pinksteren buitgemaakt werd in Lam Pisang, laten zien op welke wijze en waarom dergelijke, en zoveel, voorwerpen werden verzameld en tentoongesteld door Europeanen in Indonesië.
De jacht op Teuku Umar
Teuku Umar, telg uit een invloedrijke Acehse familie, koos tijdens de oorlog tegen het Nederlandse leger verschillende keren de kant van de Nederlanders om vervolgens weer terug te keren naar het Acehse verzet. In het najaar van 1893 leek hij zich definitief aan de kant van de Nederlanders te hebben geschaard: Teuku Umar kreeg een bewapend Acehs legioen met drie onderbevelhebbers onder zich en een behoorlijk salaris. Groot was de Nederlandse verontwaardiging dan ook toen bleek dat hij in januari 1896, nadat zijn troepen door de regering bewapend waren, wéér de kant van Aceh had gekozen.[2]
‘Het lafhartige verraad’ van Teuku Umar moest gewroken worden en wat volgde was een grote kloppartij. Eind mei 1896 ging daarbij het huis van Teuku Umar in Lam Pisang in vlammen op. Teuku Umar zelf ontsprong de dans, maar veel van zijn aardse bezittingen werden als oorlogsbuit meegevoerd: “onze soldaatjes hadden (…) van het oorlogsrecht een ijverig gebruik gemaakt”[3], meldde de pers. In de krant werd vervolgens beschreven hoe een man werd gezien met een klok op zijn ransel en een ander met een eendvogel aan zijn koppel. De luxe wagen van Teuku Umar was tevens geconfisqueerd. Daarnaast bleek in ieder geval ook dat opperwachtmeester Content[4] islamitische geschriften en twee korans in zijn tas had gestoken en beslag had gelegd op het ijzeren bed van Teuku Umar.[5] Ook de Helderse luitenant-kwartiermeester Ferdinand Kenninck (1868-1915) zag nog kans een koran bij zich te steken voordat Teuku Umars versterkte huis tot de grond toe platgebrand werd. Op het schutblad van het heilige boek schreef hij het citaat waarmee ik dit stuk begon.
Het ‘verzamelen’ van korans
De hand leggen op korans in Sumatra, waar de strijd tegen de Nederlanders door hen als het meest door de Islam geïnspireerd werd gezien, was, als we afgaan op de kranten en museumcollecties, een veelvoorkomend verschijnsel. Dit laat zich op verschillende manieren verklaren. Er ontstond in die dagen, onder invloed van de beroemde wetenschapper Snouck Hurgronje (1857-1936), een neiging zoveel mogelijk islamitische geschriften mee te nemen om “na te gaan, wat geestelijke uitrusting die lieden met zich dragen”.[6] Kennis en begrip van de islam in Nederlandse kringen waren nog heel beperkt. Tegelijkertijd functioneerden de geschriften en korans als trofeeën. Al in 1866 schonk de jonge officier August van Delden een koran die hij had gevonden in een verlaten huis aan zijn vriend en mede-officier Louis G. Diepenheim (1863-1891) “als herinnering aan deze tocht”.[7] Kapitein IJssel de Schepper (1839-1906) trof in 1873 op het lichaam van een gesneuvelde ‘Atjeneeschen priester’ een koran aan en stuurde die naar een Leidse hoogleraar Arabisch: “dit niet slechts om zijn oorsprong, maar ook om de aanteekeningen op de eerste bladen”.[8]
Het buitmaken van de koran van dé ‘overloper’ en aanvoerder van de Acehse guerrilla had natuurlijk een grote historische en symbolische lading. De haast religieuze lading die de inbeslagname van de koran in 1896 had gekregen door te vermelden dat het islamitische heilige boek buitgemaakt was op de dag die gezien wordt als het begin van de christelijke kerk (namelijk Pinksteren) is opvallend. Het lijkt wel alsof Kenninck met de daad niet alleen Teuku Umar beroofde van zijn heilige boek, maar ook het christendom boven de islam plaatste. Het werk herinnerde daarnaast aan het historische verraad en de suprematie van het Nederlandse leger dat Teuku Umar beroofde van de voorwerpen die zo belangrijk waren hem waren.
Bezit van een pastoor
Kenninck lijkt zich bewust te zijn geweest van de importantie van de herkomst van het werk; hij stuurt het namelijk onmiddellijk op naar zijn familie op. De Helderse zeemansfamilie krijgt via de kranten dan plots landelijke bekendheid als de conservatoren van het boek van ‘verrader’ Teuku Umar en daarmee een zekere sociale status. Definitief belandt de koran bij Kennincks broer, pastoor in Amersfoort, Franciscus Kennick (1869-1937). In Amersfoort stelt de pastoor het werk tentoon “ten bate voor een of andere liefdadig doel”.[9] Zo werd de koran letterlijk en figuurlijk toegeëigend door het christelijke geloof, ontdaan van zijn religieuze betekenis en van een voornamelijk historische betekenis voorzien. Centraal stond nu het narratief van onderwerping waarbij Nederlands-Indische legerofficieren als Kenninck een zegevierende hoofdrol speelden. De koran werd als het ware de Nederlandse geschiedenis ingeschreven.
Bijna veertig jaar later, in 1937, zou Franciscus als aartsbisschop van Utrecht overlijden. Hij heeft zijn oudere broer in Indië dan al tweeëntwintig jaar overleefd. Het is pastoor Engelbertus Lagerwey (1880-1959) in Utrecht die zich zou bekommeren om de bisschops inboedel en daarbij op de koran stuit: vermoedelijk door de aantekeningen op het schutblad herkent hij de historische waarde van het werk. In 1940 stuurt Lagerwey de koran op naar het ministerie van Koloniën met het verzoek het werk onder te brengen in een rijksverzameling.[10] Nog datzelfde jaar wordt de koran in de collecties van het Koloniaal Instituut, als kathedraal van de koloniale eredienst beschouwd, opgenomen.[11] Lang heeft het boek er echter niet mogen blijven. De geschiedenis van Nederlands optreden in de kolonie, waarvoor de koran vermoedelijk als symbool werd gezien, werd in 1948, nog vóór de Nederlandse soevereiniteitsoverdracht, al steeds vaker niet meer als salonfähig beschouwd en het kan zijn dat de koran van deze sentimenten slachtoffer is geworden. Op het breukvlak van het koloniale tijdperk werd de koran overgedragen aan Frits Herman van Naerssen (1904-1974), die toevallig niet alleen conservator bij het Koloniaal Instituut was, maar ook lector aan de Landbouwhogeschool in Wageningen. Daar verlies ik, tot op heden, het spoor.
Kortom, de koran laat zien hoe in Aceh veroverde trofeeën niet alleen fungeerden als bronnen van gewilde informatie over de islam, maar ook, van nieuwe betekenissen voorzien en al dan niet terecht toegeschreven aan bekende figuren en gebeurtenissen, ingezet konden worden in de constructie van persoonlijke en nationale Nederlandse geschiedenissen en identiteiten. De vele korans, wandelstokken en glazen, verzameld op plekken waar Teuku Umar zich had bevonden en die daarom al snel de al dan niet terechte toeschrijving ‘van Teuku Umar’ kregen, getuigen daarvan.
x
Met dank aan Mirjam Shatanawi en Richard van Alphen van het Nationaal Museum van Wereldculturen voor hun hulp tijdens deze kleine speurtocht.
Noten
[1] De Telegraaf bericht als eerste over het boek in Den Helder op 13 augustus 1896. Daarna volgen lokale kranten als de Goessche Courant, Nieuwsblad voor het Land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard etc.
[2] Zie bijvoorbeeld: Jelte Rep, Atjeh, Atjeh! (Baarn 1996); Paul van ’t Veer, De Atjeh-oorlog (Amsterdam 1969).
[3] De Tijd, 16 juli 1896.
[4] Mogelijk Meyer Content (1861/1962-1930).
[5] Delftsche Courant, 1 maart 1900.
[6] H.F. Damsté, ‘Atjehsche oorlogspapieren’, Indische Gids 1912, 786.
[7] Mirjam Shatanawi, Islam in beeld. Kunst en cultuur van moslims wereldwijd (Amsterdam 2009) 249.
[8] Koran uit Aceh, negentiende eeuw, UB Leiden, Or. 2064. Afm. 312×203 mm. Het werk is volledig online te raadplegen.
[9] De Amsterdammer, 19 juli 1896.
[10] Archief Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), oud archief, inv.nr. 7498. Brief pastoor Engelbertus Lagerwey aan het ministerie van Koloniën, d.d. Utrecht, 25 januari 1940.
[11] Mededeelingen der afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut. Aanwinsten op ethnografisch en anthropologisch gebied van de afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut over 1940 en 1941 (Leiden 1942) voorwoord.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het persoonlijke blog van de schrijfster.
Gearchiveerd onder:9. Java Post