Door Gerda Jansen Hendriks
Het is 23 augustus 1938. In het centrum van Batavia, op een kamer van het departement van Economische Zaken wordt een nota over propagandafilms opgesteld. Directeur Economische Zaken Huib van Mook heeft een stapeltje papieren als een waaier voor zich uitgespreid. Het zijn stuk voor stuk brieven van de regering in Den Haag. Ze handelen over film. Van het aanbod van een Engelse producent voor het maken van films over Nederlands-Indië, via het pleidooi van de Nationale Vrouwenraad van Nederland voor een meer regelmatige verspreiding van het Indisch filmjournaal, tot een verklaring van minister van Buitenlandse Zaken De Graeff die het nodig vindt ‘dat er voortdurend eenige films van cultureele propaganda ter beschikking worden gehouden.’[i] Van Mook heeft ze verzameld om zijn eigen betoog te onderstrepen: ‘De behoefte aan representatief filmmateriaal betreffende Nederlands-Indië heeft zich den laatsten tijd zo dikwijls geopenbaard, dat ik mij ontslagen kan achten van den plicht hierover veel te zeggen.’[ii] Die behoefte had er eerder toe geleid dat zijn voorganger op het departement onderzoek liet doen naar het bestaan van films die door de Nederlands-Indische regering als propaganda gebruikt konden worden. De zoektocht leidde tot niets, tot onvrede van de al geciteerde minister van Buitenlandse Zaken.
Van Mook voelt weer ergernis. Het is beschamend dat er geen films zijn. Over een half jaar opent de belangrijke Wereldtentoonstelling, deze keer gelijktijdig in New York en San Francisco. Een uitgelezen kans om het Amerikaanse publiek te laten kennis maken met Nederlands-Indië. Boven zijn nota laat hij SPOED zetten. ‘In het huidige tijdsgewricht behooren films tot de onmiskenbare uitrusting van een Regeering’ noteert hij. ‘De rolprent is onontbeerlijk geworden voor het verspreiden van kennis nopens land en volk, natuurschoon en toerisme, nationale instellingen als leger, vloot gezondheidsdienst, onderwijs en kolonisatie, zelfs voor de verklaring en verduidelijking van Regeeringsbeleid.’ Vervolgens ontvouwt hij zijn plannen: twaalf korte, documentaire kleurenfilms met geluid over Nederlands-Indië.[iii]
De realisering
High Stakes in the East is gemonteerd uit een aantal rollen kleurenfilm die in 1941 in Nederlands-Indië is opgenomen door cameraman Jaap Zindler in opdracht van de RPD, de Regeringspersdienst in Batavia. In Indië kon kleurenfilm nog niet ontwikkeld worden, dat gebeurde in Australië. Na een eerste inspectie werden de films door de RPD doorgestuurd naar New York, naar het Netherlands Information Bureau (NIB), de propagandadienst die de Nederlandse regering in ballingschap had opgericht om bij de Amerikanen sympathie voor de Nederlandse zaak te winnen.
De filmafdeling van het NIB werkte nauw samen met de prestigieuze National Film Board of Canada, destijds gevestigd in Ottowa. Daar werd uiteindelijk het plan van Van Mook voor de kleurenfilms gerealiseerd. Het NIB vroeg cineast John Fernhout, die op dat moment in Ottowa voor de Film Board werkte, met het kleuren materiaal van Zindler aan de slag te gaan. Fernhout was zijn loopbaan in Nederland begonnen als piepjong manusje-van-alles -hij was 15 jaar- bij de opnames van de Joris Ivens film De Brug uit 1928. Na een verdere scholing in Parijs en Berlijn werkte Fernhout als zelfstandig cameraman verder met Ivens in onder meer Spanje en China. Het NIB vroeg in december 1941 officieel uitstel van militaire dienst voor hem, met als motivatie dat hij onmisbaar was bij het monteren van films over Nederlands-Indië.[vi]
Waarschijnlijk capituleerde Nederlands-Indië toen Fernhout bezig was met wat uiteindelijk High Stakes in the East zou worden. Het is een korte film: tien minuten, in kleur, met geluid – een standaard ‘documentary short’ zoals het destijds werd genoemd. Een tekst aan het begin van de film maakt duidelijk dat de strijd om de archipel was verloren, maar verder is er geen aandacht voor oorlogshandelingen. Die waren ook niet gefilmd, cameraman Zindler had in 1941 een soort potpourri van landschappen, mensen, cultuur en economie opgenomen. Het was Fernhout die daaruit een film samenstelde met een duidelijk boodschap: Indië was voor de oorlog de belangrijkste grondstoffenproducent van de vrije westerse wereld. Benadrukt wordt steeds opnieuw dat de archipel nu die grondstoffen aan vijand Japan moet afstaan en de impliciete boodschap is daarbij dat hoe eerder het gebied wordt terug veroverd, hoe beter dat is voor de geallieerde zaak.
De film
De titel komt op uit het zwart, er is aanzwellende, licht pompeuze klassieke muziek, er is een achtergrond met batikmotieven. Dan is er een kaart van de Indonesische archipel, waarbij een Amerikaanse commentaarstem meldt dat zelfs geallieerde hulp aan Nederlanders én de volken van Indonesië – een opvallende toevoeging – niet kon verhinderen dat Japan Java binnenviel. Vervolgens zien we een aantal beelden van de stad Batavia en horen we de vraag naar het belang van dit gebied, naar het belang van ‘this pleasant tropical city [that] is not a great metropolis in terms of population, nor a great fortress in terms of military or naval strength.’[vii]
Na de stadsbeelden gaan we naar het platteland, naar een jongetje op een karbouw die een rijstveld omploegt. Dankzij dit jongetje, en later ook enkele theepluksters, kan met zekerheid worden vastgesteld dat Fernhout werkte met een kopie van het ruwe materiaal van Jaap Zindler. Door een gelukkig toeval is dat ruwe materiaal in Nederland in het archief terecht gekomen.[viii] Het jongetje en de vrouwen zijn identiek in de ruwe film en de gemonteerde versie. In het Amerikaanse commentaar zijn we dan aangeland bij het antwoord op de vraag. ‘What was in the treasure chest that was fought for so bitterly? The answer lies in the earth. For Java is the name of 50.000 square miles of the richest earth on this planet.’
Dit is het begin van een lange opsomming van de producten die Java levert. Rijst komt als eerste aan bod. ‘What the prairies are to North America, the rice fields of the Indies are to the Far East. In wartime, the rich grain has another meaning. Here was the only answer to the lengthening supply lines of the invader. To the armies of Nippon, 3.000 miles from home, the rice crop is more precious than gold.’ In beeld zijn de verschillende stadia van rijstproductie te zien, van het planten van de zaailingen tot de halmen met volle rijstkorrels.
Na de rijst volgt de sisal en de verwerking van deze plant tot ijzersterk touw is goed voor een aantal wonderschone beelden in de overdekte hallen waar de sisalvezels wordt gesplitst. Het invallende licht geeft de vezels het effect van engelenhaar dat in bosjes wordt losgeschud door Indonesische vrouwen. Het commentaar merkt hier op: ‘Even the women have left their traditional occupations to help with the specialised tasks of an industrial civilisation.’
Suiker is ook een product van groot belang als we het Amerikaanse commentaar mogen geloven: ‘Precious sugar, today rationed in every country of an embattled world. Most of Java’s sugar formally went to India and China, but now it is finding it’s way to Japanese markets. Along with the Philippine supply, today it is in the hands of the enemy. For a while at least, we have lost the source of the nerve food so badly needed by nations living under the stress and strain of war.’
Zo gaat het door: met de zoutwinning die beelden oplevert van een grafische schoonheid, met witte zoutbergen tegen een knalblauwe lucht; met thee; met kinine; met rubber; met mineralen als olie, steenkool, bauxiet en tin. Bij elk product geeft het commentaar wel een verwijzing naar iets vertrouwd Amerikaans. Bij de thee wordt gezegd: ‘Although Java is a slang-conscious American word for coffee, tea was the more important type in the islands economy.’. Bij rubber klinkt het: ‘Today when Americans put up their cars because of the scarcity of tires, we remember that in 1940 the United States bought 126 million dollar worth of rubber from the Netherlands East Indies. Forty percent of our total rubber import came from the latex collected on these islands.’
Aan het einde van de film zien we hoe verschillende producten worden getransporteerd. Het commentaar besluit: ‘Berlin and Tokyo have long coveted these riches, now with bomber and invasion fleet have grabbed them for themselves. But not for long. The democratic peoples have other ideas. In the Atlantic Charter, signed by mister Roosevelt and mister Churchill, they promised to further the enjoyment by all states, great or small, victor or vanquished, access on equal terms to the trade and to the raw materials of the world. These words will surely apply to the treasures of the islands of the Netherlands East Indies.’
Een analyse
Wat in High Stakes in the East direct opvalt, is dat er van meet af aan bijna uitsluitend Indonesiërs te zien zijn. Alleen wie goed kijkt ziet in de eerste beelden van Batavia een blanke dame op de fiets voorbijkomen en later bij de rubberaanplant loopt er nog een blanke rond. Daar blijft het bij. In het ruwe materiaal van Jaap Zindler zijn in de straatbeelden van Batavia genoeg blanken te zien. Fernhout heeft niet voor deze shots gekozen en dat lijkt een bewuste keuze. Nederlands-Indië kon voor een Amerikaans publiek niet al te nadrukkelijk als een kolonie worden neergezet. De afkeer van kolonialisme in de Verenigde Staten was groot en het was uit propaganda oogpunt beter om Nederlands-Indië voor te stellen als een min of meer zelfstandig gebied waar blank en bruin gezamenlijk optrokken. Helemaal gespeend van eigenliefde is de film niet. Als het gaat om de winning van tin en het gebruik van waterkracht, dan zijn het toch ‘Dutch plants, Dutch skills, Dutch energy [that] developed the power, the great smelters, the refining plants.’
Het vermijden van koloniaal vertoon is één manier om de film voor een Amerikaans publiek aantrekkelijk te maken. Wat overblijft is het exotische van een land als Indonesië. Dit wordt gekoppeld aan voor de meeste Amerikanen vermoedelijk onbekende informatie over de vele producten van het land, producten die ze in hun uiteindelijke vorm maar al te goed kennen. Met name de commentaartekst legt de koppeling tussen onbekend en vertrouwd, soms letterlijk met een tekst als: ‘Sugar and spice and everything nice. A list of Java’s products follows the nursery rhyme almost word for word.’ De tekst wordt gelezen door een mannenstem van het type diep en welluidend, zoals in die tijd gebruikelijk was. Hier wordt de waarheid vertelt, dat is het gevoel dat met deze klank wordt opgeroepen.
Opvallend is in het begin het gebruik van de uitdrukking ‘de volken van Indonesië’ in plaats van ‘Indonesiërs’. Het meervoud zou gezien kunnen worden als een voorbode van de federale politiek die Van Mook als luitenant-gouverneur-generaal na de oorlog ging voeren. Het is niet te achterhalen of Van Mook zich persoonlijk heeft bemoeid met het wordingsproces van de film. In Ottowa is hij nooit geweest, maar hij bracht in het voorjaar van 1942 een bezoek aan New York en het NIB, precies in de periode dat Fernhout bezig was met zijn montage. Mogelijk is er overleg geweest, de film ademt zeker de geest van Van Mook: zakelijk en vooruitstrevend, al blijft er een grondtoon van paternalisme te bespeuren.
Die houding zit veel sterker in de tweede film die Fernhout monteerde uit het ruwe materiaal van Zindler en die als titel Peoples of the Indies meekreeg. Ook dat is een ‘documentary short’: tien minuten, in kleur en met geluid. In deze film is vooral aandacht voor volk en cultuur en is het koloniale gezag duidelijker aanwezig, zij het in een specifieke rol. De volken van Indonesië hechten in de film sterk aan traditie en Nederlanders vertegenwoordigen het moderne leven. Zij helpen de lokale bevolking om mee te komen in een snel veranderende wereld. Nederland is de grootmoedige koloniale bestuurder: ‘The plantations hands are paid wages, but whenever possible the arrangement also provides for enough time off to enable them to work their own lands. Thus the change from the old to the new is a gradual one. It has not hurt the very people it is supposed to help. Balance and moderation have been the key note of Dutch policy in this great experiment involving sixty million lives.’[ix]
High Stakes in the East werd eind 1942 genomineerd voor een Oscar in de categorie documentaires. Het was het tweede jaar dat er Oscars voor non-fictie films werden uitgereikt, het genre had dankzij de oorlog een enorme vlucht genomen. ‘World War II was probably the single greatest stimulus to the development and proliferation of film making around the world’, meent filmhistoricus Barsam.[x] Alles in de maatschappij kwam in dienst te staan van de strijd en dus ook de documentaire film. Daar vielen simpele instructiefilms onder, maar ook indrukwekkende series als Know your Allies – Know your Enemies en Why We Fight van speelfilmregisseur Frank Capra. Veel van deze films waren compilaties van al bestaand materiaal. Deze vorm werd in deze oorlogsjaren ten volle gebruikt: met oude beelden werden nieuwe verhalen verteld. Al deze films hadden een overduidelijke politieke boodschap, maar daar protesteerde niemand tegen. Een collega van Barsam, Erik Barnouw, geeft als verklaring dat de meeste van deze films een liberaal-sociale toon hadden en kritiek vanuit de progressieve hoek daarom uitbleef.[xi] High Stakes in the East voegt zich naadloos in deze reeks vaak indringende oorlogspropaganda, met zijn beroep op bijvoorbeeld het Atlantic Charter in de slottekst. De film werd tijdens de oorlog in Amerika regelmatig vertoond op bijvoorbeeld universiteiten en scholen.
Epiloog
Het is moeilijk voor te stellen, maar het duurde ruim zeventig jaar voor High Stakes in the East in een Nederlandse bioscoop te zien was. De gelegenheid was een retrospectief, eind 2014 georganiseerd door het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, rond alle Nederlandse documentaires die een Oscar hadden gewonnen dan wel een nominatie daarvoor hadden gekregen. De film is ook in geen enkele vaderlandse filmgeschiedenis is terug te vinden. Dat is op zijn zachtst gezegd merkwaardig. High Stakes in the East won de Oscar niet, maar alleen al de nominatie geldt als een grote eer en de film heeft buiten twijfel een hoge kwaliteit. Een aantal beelden zijn fascinerend, met name vanwege het uitgekiende gebruik van licht en kleur. De witte zoutbergen tegen een strakblauwe lucht, de fijne draden van de uitgeplozen sisal, het levert adembenemend mooie plaatjes op. Ook de ongedwongen manier van doen voor de camera van de vele Indonesiërs die we zien is bijzonder. Dan is er het slimme gebruik van het Amerikaanse commentaar en niet in de laatste plaats de prachtig gevonden titel, High Stakes in the East. Er stond echt wat op het spel in Nederlands-Indië en de film maakt dat ook volkomen duidelijk. In die zin is het in mijn ogen een van de best geslaagde propagandafilms over Nederlands-Indië. Het bijna altijd aanwezige paternalisme in Nederlandse films over de kolonie speelt hier nauwelijks een rol. Het gaat om harde gegevens, het gaat om zoveel procent van de wereldmarkt beheersen. Daar wordt door Indonesiërs hard aan gewerkt, dat is wat je ziet. Wat dat betreft zou de film gemaakt kunnen zijn door een onafhankelijke Indonesië, als dat al had bestaan.
De stijl van de film is inmiddels achterhaald, maar dat kan niet de reden zijn waarom High Stakes in the East in de vergetelheid is geraakt. De oorzaak moet eerder gezocht worden in het voor Nederland moeizame einde van het koloniale tijdperk. De boodschap van High Stakes in the East had na de Tweede Wereldoorlog haar kracht verloren, het land moest eerst opgebouwd voor het weer grondstoffen kon leveren aan de wereld. Referenties aan een gelijkwaardig samenleven van alle groepen in de kolonie klonken vanaf half augustus 1945, toen de dekolonisatie in volle hevigheid inzette met het uitroepen van de Republiek Indonesië, voor de buitenwereld tamelijk ongeloofwaardig. Ze waren gebaseerd op idealen die onder meer werden uitgedragen door de rechterhand van Van Mook, Charles van der Plas, die in een nota voor het NIB van eind 1942 schreef dat Nederlands-Indië de ideale samenleving van de toekomst was: ‘unity in diversity’ en ‘building a community in which Indonesians, Dutch, Chinese and Arabs are equally at home, a community richer for it harmonious diversity, ready to fight for its ideals. A community which may become a pattern for the world to copy’.[xii] Zoveel hoogdravendheid moest het wel afleggen tegen de rauwe naoorlogse werkelijkheid, waarin leidende Indonesiërs niets bleken te voelen voor harmonieuze diversiteit onder Nederlandse leiding.
x
[i] Geciteerd in NL-HaNA, Koloniën / Openbaar Verbaal, 2.10.36.04, inv.nr. 3865, Memo Van Mook aan gouverneur-generaal, 23 augustus 1938.
[ii] NL-HaNA, Koloniën / Openbaar Verbaal, 2.10.36.04, inv.nr. 3865, Memo Van Mook aan gouverneur-generaal, 23 augustus 1938.
[iii] idem.
[iv] De Graaff (1997), p.574-604.
[v] Jansen Hendriks (2014), p. 100-106.
[vi] NL-HaNA, Buitenlandse Zaken / Code Archief 45-54, 2.05.117, inv.nr. 2440, Slotemaker de Bruïne aan Registration Bureau, 19 december 1941.
[vii] Citaten uit de commentaartekst zijn afkomstig uit de versie van High Stakes in the East zoals die bewaard wordt bij het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid onder Taak ID 4544388.
[viii] Dit ruwe materiaal is eveneens te vinden bij Beeld en Geluid, onder Taak ID 119862; 119861; 119858.
[ix] People of the Indies bevindt zich bij Beeld en Geluid, maar is nog niet gearchiveerd.
[x] Barsam (1973), p. 160-161.
[xi] Barnouw (1993), p. 162.
[xii] NL-HaNA, Buitenlandse Zaken / Code-Archief 45-54, 2.05.117, inv.nr. 25533, memo Van der Plas, 15 november 1942.
Bibliografie
Barnouw, Erik, Documentary. A History of the Non-Fiction Film (Oxford: Oxford University Press, 1993)
Barsam, Richard Meran, Nonfiction Film. A Critical History (New York: E.P. Dutton, 1973)
Graaff, Bob de, ‘Kalm temidden van woedende golven’. Het ministerie van Koloniën en zijn taakomgeving 1912-1940 (Den Haag: SDU uitgevers, 1997)
Jansen Hendriks, Gerda, Een voorbeeldige kolonie. Nederlands-Indië in 50 jaar overheidsfilms 1912-1962 (Amsterdam, 2014)
Dit artikel verscheen eerder in Indische Letteren, december 2015.
x
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post