Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Een weerzien met Teloek Bajoer

$
0
0

Het lijkt ver, héél ver weg. En toch was het ooit dichtbij. Kort na de oorlog schreef ingenieur Hendrik Theodoor Bakker (1895, Amsterdam),  ex-secretaris van de N.V. Steenkolenmaatschappij Parapattan, in De Uitlaat, het blad van de Koninklijke Paketvaartmaatschappij (eigenaar van ‘Parapattan’), van zijn weerzien met het mijndorp Teloek Bajoer in Oost-Borneo.

Een schip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) tijdens het laden van kolen in Teloekbajoer, de afvoerhaven van de NV Steenkolen Maatschappij Parapattan (SMP)

Een schip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) tijdens het laden van kolen in Teloekbajoer, de afvoerhaven van de NV Steenkolen Maatschappij Parapattan (SMP)

Door Hendrik Bakker

“Ik herinner me nog mijn eerste aankomst bij de Parapattan kolenmijnen in 1923. De oude ‘Van der Capelle’ was de brede monding van de Beraoe-rivier opgevaren, langzamerhand klemde de nipah ons meer in, tot we in de kleine kali met het achterschip haast door de takken schuurden. Toen de zon begon te dalen meerden we te Tandjong Redeb. De heer Van de Velde kwam ons afhalen, de duisternis viel snel en toen wij met de motorboot naar Bedewatta voeren lag nog alleen de rivier als een lichte strook tussen de donkere wallen van het oerwoud.

En dan was er opeens links om de bocht een twinkeling van lichtjes, een schoorsteen tegen de avondlucht, het silhouet van een schip tegen een hel verlichte steiger, een groeiend lawaai, dat boven het stampen van de motor uitwies, de metalen rateling van een transporteur, die kolen in het schip schoof.

Zo velen van U kennen dit beeld – het is er niet meer. De vernieling begint reeds bij Tandjoeng Redeb; de steiger, alle Europese woningen, de Chinese wijk en de landschapsgebouwen, het kantoor van de Douane en dat van de K.P.M. zijn door brand verwoest. Vaart men door naar Teloek Bajoer dan ziet men vanuit de verte allereerst de vernielde elektrische centrale en de omgevallen en verwrongen laad-installatie op de verbrande steigers. 

Ons schip kan niet voor de steiger komen omdat een aantal locomotieven en kolenwagens in de kali zijn gereden. Voor ons ligt nu de trage bruine rivier en daaroverheen glijdt onze blik bijna aarzelend naar de oude nederzetting. Alles is verbrand. Europese huizen, koelie-bangsals, sociëteit, kantoren en magazijnen, alles verdwenen. Het ziekenhuis is, ondanks het rode kruis van drie meter doorsnede, door de geallieerden gebombardeerd. De hoge radiomasten liggen op de grond.

De monding van de Beraoe

De monding van de Beraoe

Terug in de geschiedenis

Laat ik U voordat wij naar de mijn zelf gaan in het kort vertellen, wat er precies is gebeurd.

Op 13 januari 1942 vertrokken de ‘Paloppo’ en de ‘Parigi’ van Teloek Bajoer met ruim dertig vrouwen en kinderen. Bovendien namen twee watervliegtuigen de avond van dezelfde dag nog 24 personen mede en daarna was er aan het contact van de onderneming met de buitenwereld een einde gekomen. Men wachtte op de vijand.

De mijn werd de volgende dag stopgezet. In de kolensilo’s lag nog 8600 ton kolen, die praktisch met zekerheid niet meer zouden worden afgescheept. Dit betekende voortdurende kans op broei, vooral te vrezen in de houten silo, en bovendien, dat, als de strijd met Japan voor ons ongunstig zou verlopen, een waardevolle voorraad in handen van de vijand zou vallen. Wel waren door de militaire autoriteiten in overleg met ons vernielingsplannen opgesteld, maar de opdracht tot het uitvoeren daarvan was nog niet gegeven. De bedrijfsleiding besloot echter op eigen initiatief zich althans van deze kolen te ontdoen. Het gemakkelijkst zou zijn geweest om de kolen voor de steiger in de kali te storten, hetgeen ook in het vernielingsplan was voorzien; maar omdat men nog altijd de hoop had dat de steiger spoedig voor eigen bedrijf weer zou kunnen worden gebruikt, werd besloten de kolen aan de overkant benedenstrooms van de silo’s te deponeren. Hieraan werd met man en macht gewerkt; op 7 februari verdwenen de laatste kolen in de rivier. Daarna wachtte men verder.

De militairen legden verschillende verdedigingswerken aan; in de kali werden drie mijnversperringen aangebracht; de zichtbaarheid vanuit de lucht werd verminderd door de schoorsteen van de elektrische centrale te demonteren en de hoge radiomasten met dynamiet om te werpen.

Op 22 februari, tijdens een onweer, een zware ontploffing; de vijand? -· De bliksem was in de mijnversperring voor de Soos geslagen; twee mijnen geëxplodeerd.

De bebakening van de rivier was inmiddels weggenomen. Het gehele personeel was gemilitariseerd en had door het vervullen van wachtdiensten, onder meer bij de mijnversperringen, een zware taak. Vele malen was er luchtalarm, soms 11 keer per dag; geruchten deden de ronde, dat er vijandelijke schepen op de kali waren verschenen. . . . maar er gebeurde niets, en zo kwam ook hier zonder enige strijd de capitulatie. Grote verslagenheid heerste op de onderneming. De soldaten leverden hun wapens in; voor het kampement woei een witte vlag.

De komst van de Jappen

Zicht op Teloek Bajoer

Zicht op Teloek Bajoer

Op 17 maart ‘s avonds om 6 uur kwamen de Jappen. Die avond gebeurde er nog niets, maar de volgenden morgen werden alle militairen, waaronder het grootste deel van het mijnpersoneel, in het kampement opgesloten. De Jappen bezichtigden het bedrijf. Er was zoals gezegd niets vernield, maar toch had men van vele machines vitale onderdelen gedemonteerd en bovenstrooms verborgen; dit viel hun echter niet op.

Op 19 maart volgde het bevel, dat de niet-militairen, de vrouwen en de kinderen in het ziekenhuis moesten worden geïnterneerd en de dag daarop werd bekend gemaakt, dat de militairen naar Tarakan zouden worden gezonden. Op 21 maart vertrokken zij op drie na, die werden aangehouden voor het onderhoud van de mijn en een zieke. In het hospitaal bleef een kleine groep achter, vijf dames, twaalf kinderen en acht heren van het bedrijf, en nog een dame en vier heren van Tandjong Redeb, waaronder de welbekende heer Cools.

De behandeling was behoorlijk, maar men was van zijn vrijheid beroofd. In mei ontstond echter door verwaarlozing een ernstige mijnbrand en sindsdien mochten de mannen weer regelmatig naar mijn of werkplaats gaan.

Eerst in juni was sprake van verdere exploitatie; men wenste daarbij gebruik te maken van een zestal leden van het Parapattan-personeel; de overigen zouden ook naar Tarakan worden overgebracht. Het was voor velen een moeilijke keuze wat in dezen te doen stond.

De blijvers wisten echter dat noch van productie, noch van kolen-afscheep voorlopig sprake zou kunnen zijn en bovendien verklaarden zij aan de Japanse commandant, dat zij eventuele werkzaamheden alleen onder dwang zouden uitvoeren.

Allereerst togen de Japs op zoek naar de verdwenen onderdelen, waarvan de plaats aan de achterblijvers niet bekend was; tenslotte heeft men uit de mensen in Tarakan weten te halen waar deze onderdelen zich bevonden en zo kon in September ’42 de kolenwinning weer beginnen. Tijdens de winning ontstonden vele branden, welke door onze mensen zo liefkozend mogelijk werden behandeld, zodat ze steeds weer om zich heen grepen. Toch werd nog een productie van 6oo ton per dag bereikt. Echter was er geen afvoer, zodat de silo’s al spoedig geheel gevuld waren en de kolen in de open lucht moesten worden opgeslagen, waardoor ze prompt in de brand gingen. Dat op deze wijze het bedrijf niet kon lopen zagen zelfs de Jappen in en daarom besloten zij in November ’42 om alle Europeanen naar Tarakan te zenden, hetgeen op de 28e geschiedde.

De internering

Voor het geïnterneerde personeel begon met het gaan naar Tarakan, de tocht langs de kampen zoals wij die allen hebben gekend. In den aanvang waren voeding en behandeling niet zo slecht, al werd er dadelijk reeds veel geslagen. Maar in februari ’43 werd de Kenpeitai actiever en begon het onderzoek naar gefingeerde complotten. Onze Administrateur Ir. F. van Heelsbergen was een der eerste slachtoffers. Hij werd tenslotte tot tien jaar cellulaire gevangenisstraf veroordeeld; in de gevangenis te Bandjermasin is de leider van ons bedrijf overleden. In november 1943 werden de mensen van Tarakan naar Bandjermasin vervoerd: eind ’44 volgde overplaatsing naar Kandangan; begin augustus ‘ 45 nog weer overbrenging naar Poeroek Tjahoe, waar men op 1 september bericht kreeg van de capitulatie van Japan.

Inmiddels hadden de Jappen ook na het  vertrek van de laatste Europeanen het kolenmijnbedrijf gaande gehouden. De geallieerden waren hiermede bekend door luchtwaarnemingen en spionnenberichten. Ook boven Samarinda langs de Mahakam en langs de Barito legden de Japs activiteit aan de dag; zelfs werd de sinds 1931 gesloten kolenontginning van Poeloe Laoet weer ter hand genomen. Deze centra waren daarom herhaaldelijk het doelwit van luchtbombardementen.

Onze inheemse mijnarbeiders werden door de Jap zeer slecht behandeld; zwaar werk en onvoldoende voeding, zodat een deel het bos in vluchtte. De afscheep van de kolen was zeer onvoldoende; deze gingen met kleine schepen naar Samarinda, en vandaar per prauw naar Makassar.

De Japanse kolenwinning

Vooroorlogse kolenwinnning in Teloek Bajoer

Vooroorlogse kolenwinnning in Teloek Bajoer

Wat de kolenwinning zelf betreft waren de Japs niet gebonden aan de concessiegrenzen. Ten Noorden van Rantau Pandjang ligt een prachtige voortzetting van onze kolenlagen, waarop ook wij reeds vroeger het oog hadden geslagen, maar die op grond van de bestaande mijnwetgeving niet aan ons kon worden toegewezen. Daar werd in de gemakkelijk aan de oppervlakte liggende kolen een nieuwe mijn aangezet. Men wist deze werken tot ongeveer 80 meter diepte door te drijven en in verbinding te brengen met de oude mijn op Rantau Pandjang, waar tenslotte weer alle kolen aan den dag kwamen. Het was niet de bedoeling dit te bestendigen. Men maakte plannen om bij de Lobang Baroe een nieuwe ontginningszetel te vestigen. Met het schacht uitdiepen was men reeds begonnen en de plannen voor een nieuw mijnhuis lagen klaar. Voor het overige exploiteerde de vijand de oude mijn, maar kon bij verre na niet de regelmaat en productie bereiken, die wij in de laatste jaren gewoon waren. Al het toezicht was in deze tijd in handen van Japanners.

De mijnarbeiders werkten het liefst op de namiddagploeg van 4.30 tot 22.30 uur, omdat zij dan in de morgen hun groentetuintjes konden bearbeiden daar ze de op die manier verkregen extra voeding niet konden missen. Dat de hoofdelijke productie daaronder moest lijden is wel duidelijk. Thans is ten gevolge van de tuin- en landaanleg ongeveer 2,5 miljoen vierkante meter grond in cultuur genomen. Van de verbouwde rijst eisten de Japs een deel op; oebi, ketella, groenten en pisangs mochten de mensen zelf houden.

Nu waren de Europese employé’s afgevoerd, maar het uitgebreide Menadonese en Javaanse personeel en onze medewerkers van andere landaard waren achtergebleven en werden min of meer gedwongen in de werkzaamheden ingeschakeld. Zij, die zelf de methoden van de Jap hebben leren kennen, weten, dat verzet hiertegen voor zichzelf en gezin hoogst gevaarlijk was. Ook onder ons personeel zijn er echter mensen geweest, die zo kortzichtig waren, dat zij meenden, dat de toekomst aan de Jap was en dat zij het Nederlandse Gouvernement maar beter ontrouw konden worden. Doch de gezagsgetrouwen, zowel als de collaborateurs, hebben ondervonden, dat de achterdochtige Jap geen menselijkheid bezit. Herhaaldelijk werden ook in de kleine samenleving te Teloek Bajoer razzia’s gehouden, op grond van inlichtingen verkregen van jeugdige spionnen, die onder de huizen kropen om de gesprekken af te luisteren. En dan werd er weer een ‘lichting’ opgevat, waarvan men gewoonlijk niemand terugzag. Velen van deze gearresteerden zijn nu nog ‘vermist’; op grond van uit Borneo ontvangen gegevens moet als vaststaand worden aangenomen, dat allen zijn vermoord. Recente berichten vermelden het vinden op Teloek Bajoer en Rantau Pandjang van verschillende graven waaruit blijkt, dat sommigen zijn onthoofd, anderen weer met de handen op den rug gebonden en geblinddoekt zijn doodgeschoten. Op deze wijze heeft procentueel de groep ‘hoger Aziatisch personeel’ op ons mijnbedrijf verreweg de grootste verliezen geleden.

Slachtoffers

Ook de vrouwen werden niet met rust gelaten. Huiszoeking, bedreiging, roof. Na het vertrek van de mannen, had men de vrouwen nodig voor kantoorwerk; geen uitvluchten hielpen. Zij werden gedwongen de Jap op deze wijze te dienen, zo niet op andere, ergere manier. Beloning: niets dan huisvesting en rantsoen. Media 1945 begonnen de geallieerde bommenwerpers hun aandacht aan de onderneming te wijden. Zoals wij nog zullen toelichten was dit een van de ‘vergissingen’, maar voor de bewoners was opzet of vergissing hetzelfde. Men moest weer verhuizen en tenslotte kwamen ook deze vrouwen en-kinderen terecht in de tuinen, waar langzamerhand reeds het grootste deel van de koeliebevolking was heen getrokken. Om niet van de honger om te komen, was het noodzakelijk zelf  de grond intensief te bebouwen. En thans, nu ik dit zit te schrijven, wonen zij daar nog, omdat de vroegere huizen zijn vernield en omdat hun evacuatie naar Menado of naar elders, door allerlei omstandigheden nog niet mogelijk is.

Zoals wij reeds vertelden werden de gedolven kolen zeer onregelmatig afgevoerd. Hoe meer de herovering van het door de Jap bezette gebied ons Indië naderde, hoe moeilijker de kustvaart werd, en ten slotte kwam de afscheep praktisch stil te liggen. De silo’s lagen vol kolen en ook buiten werden duizenden tonnen langs de spoorbaan opgeslagen. Het gewone euvel van de Indische kolen bij langdurige opslag liet zich al spoedig voelen; overal trad broei op en vooral buiten ontstonden branden, die het onmogelijk maakten om de in de omgeving gelegen huizen te bewonen. Als wij nu achteraf  bekijken, wat de Jap op mijnbouwkundig gebied heeft gepresteerd, dan is dat bedroevend weinig geweest. En omdat hij zijn aandacht richtte op de gemakkelijker te winnen kolen buiten onze concessies, is in feite het oude mijnbedrijf weinig veranderd ten opzichte van de toestand, waarin dit vlak voor den oorlog verkeerde.

Inmiddels uitte zich het naderen van de strijd tot deze gebieden ook nog op andere wijze. In Australië had de Nefis (de intelligence service van de Nederlandse strijdkrachten) de aandacht van Generaal Mac Arthur gevestigd op de noodzaak om, bij de bezetting van het noorden uit  van Nederlands-Indië, zo spoedig mogelijk te beschikken over een kolenbedrijf. En nu was men door een merkwaardig toeval in het bezit van de meest recente inlichtingen ons mijnbedrijf. In April 1945 begon het de Jappen te Teloek Bajoer in verband met de actie tegen Tarakan te heet te worden; zij vertrokken grotendeels en trachtten materialen en personeel naar de meer zuidelijke gebieden van Borneo af te voeren. Tot de weinige Menadonezen die geëvacueerd werden, behoorde ook de heer Rasuh. Het schip, waarmee hij naar Bandjermasin werd overgebracht, werd echter in Straat Laoet getorpedeerd. Hierbij kwam een groot aantal mijnwerkers met hun vrouwen en kinderen om het leven, in totaal bijna honderd in getal. De heer Rasuh heeft zich boven water weten te houden en is tenslotte door de duikboot gered en meegenomen naar Australië. Hij heeft daar o.a. een kaart van het mijnbedrijf vervaardigd, gebaseerd op zijn herinneringen. Dit was voor hem niet zo heel moeilijk, omdat hij de laatste jaren dienst had gedaan als mijnmeter, en dus het ondergrondse bedrijf tot in alle uithoeken en gaatjes kende. Wij zijn thans in het bezit van deze kaart en het is verwonderlijk hoe juist daarin verwerkte gegevens zijn.

Monument voor de slachtoffers van de Japanse periode, Teloekbajoer, 1950.

Monument voor de slachtoffers van de Japanse periode, Teloekbajoer, 1950.

Actie vanuit Australië

In het bezit van deze zo recente inlichtingen kon men gemakkelijk aantonen dat niet ver van Tarakan een volkomen intact kolenbedrijf beschikbaar was, dat, mits bij verrassing genomen, dadelijk in staat moest zijn om een behoorlijke productie te maken. Men rekende op de mogelijkheid dat gedurende deze actie de pompen zouden zijn gestopt, zodat de mijn vol water zou staan, maar dáárvoor werden met bijzondere prioriteit enige pompen in Amerika besteld. Tot de gewenste actie werd besloten, maar helaas niet snel genoeg. In de eerste plaats lieten de Japanners toen zij tegen eind april 1945 het bedrijf verlieten, een vernielingsploeg achter die systematisch de installaties onbruikbaar heeft gemaakt. En daarnaast deed het zich eind juni, begin juli, enige malen voor, dat bomenwerpers die wegens slecht weer Balikpapan niet konden bereiken, zowel Tandjoeng Redeb als Teloek Bajoer een aantrekkelijk object vonden om eens onder handen te nemen. Op die wijze is door vriend en vijand het oordeel aan het bedrijf van de Steenkolen Mij. Parapattan voltrokken.

De bombardementen hadden als ernstig gevolg, dat de schakelinrichting met transformatoren van de elektrische Centrale vernield werden, maar dit valt volkomen in het niet bij wat de Jappen daarvoor en daarna tot de capitulatie hebben aangericht.

Terugkeer

Keren wij weer terug naar de aanhef van dit artikel. Het is een troosteloos beeld, dat de onderneming vanaf het schip biedt. Voor de grote ijzeren silo van 6000 ton, die niet door brand kon worden vernield, is de hoge conveyor verdwenen; het hoekstalen geraamte ligt vormeloos in de kali. De houten silo van 4000 ton, rechts daarvan, is geheel uitgebrand. Door het vernielde steigerdek hangen beide andere conveyors scheef. De sociëteit is uitgebrand en daarachter ligt het oude emplacement, waar praktisch alle gebouwen door brand zijn vernield. Als wij dan tenslotte besluiten de ravage nog wat meer van nabij te bezien, dan staat de oude vriend van dit bedrijf het hart stil. Wij bezittten nog foto´s van de keurige machinehal van de electrische centrale met de drie aggregaten glimmend in het blauw met wit metalen banden… aan beide zijden van de turbine-as deed de dynamietpatroon zijn schennend werk. Met hamers ging de Jap het grote schakelbord te lijf. In de vuurhaarden van de stoomketels werd een explosieflading ontstoken. Komen we bij wat er nog over is van de silo´s, dan blijkt ook hier alles lamgeslagen door vernieling van motoren en aandrijfinrichtingen van de transportinstallatie. In de grote goedangs heeft men de reservematerialen met olie overgoten en toen alles in brand gestoken; de zagerij onderging hetzelfde lot.

Ik zal u niet alles opsommen, want het zou eentonig worden. Op de mijn zelf, die wij langs de spoorbaan, die nog geheel intact is, met een herstelde locomotief kunnen bereiken, is bovengronds de vernieling ook compleet zodat compressoren, lieren, werkplaatsen onbruikbaar zijn. De mijn zelf is vol water gelopen en laat dus nu nog geen ondergrondse inspectie toe.

Dit was het droevig verhaal, hoe onze mijn het leven werd benomen.Wij blijven echter in het bezit vanhet zo rijke kolenvoorkomen in de Beraoesche landen. Daarom zullen wij de reconstructie van dit bedrijf, welke practisch op gehele nieuwbouw zal neerkomen, gaan bezien in het licht van de ontwikkeling van het energioevraagstuk in de naaste toekomst. Veel is er veranderd; het kolenverbruik van onze vloot is sterk teruggelopen door de winst, die de dieselmotor voortdurens boekt bij de voortstuwing van schepen. Aan de andere zijde beziet de gehele wereld de steenkool meer en meer als een chemische grondstof, waaruit allerei waardevolle bijproducten kunnen worden gewonnen, boven en behalve de energie die wij er thans aan ontlenen. Het zou daarom wel eens kunnen zijn, dat ook dit bedrijf weer uit de as herrijst, maar dan op een gans andfere doelstelling gericht dan de eenvoudige kolenwinning van voorheen.”

 

 

Bron:

De Uitlaat no. 13, 26 maart 46, De Uitlaat no. 15, 9 april 1946. De foto´s, tenzij anders aangegeven, zijn afkomstig van het Tropenmuseum Amsterdam. De foto van het monument is afkomstig uit: H.Th. Bakker, De KPM in oorlogstijd, z.j., z.p.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529