Het is een fantasieloze doos, zonder enige relatie met de prachtige natuur er om heen. Toch heeft ook dit gedenkteken, opgericht in verband met de dood van één van ´s lands grootste wetenschappers, de geoloog Reinder Fennema, zijn eigen verhaal en betekenis. En, bijzonder genoeg, een ruime eeuw later bestaat het monument nog steeds!
x
Reinder Fennema, een bakkerszoon uit Sneek, reisde na zijn opleiding te Delft in 1874 naar Indië om te worden benoemd tot ingenieur derde klasse bij het Mijnwezen. Een kleine 20 jaar later werd hij benoemd tot hoofdingenieur. Het grootste deel van zijn diensttijd was hij bezig met de geologische kartering van Sumatra en Java; dankzij zijn voorbereidend werk kwamen de Langkat-petroleumbronnen tot ontginning.
In 1896 kreeg Fennema opdracht zich te gaan richten op de kartering van Celebes. Hij begon hoog in het noorden, in de Minahasa, en zakte geleidelijk af naar het zuiden. Eind 1897 bereikte hij het Posso Meer.
Op 23 december van dat jaar berichtte het Bataviaasch Nieuwsblad van “Een groot ongeluk. (…) Bijzonderheden van het gebeurde zijn nog niet bekend, maar wel het treurige feit, dat de hoofdingenieur Fennema is verdronken.” Enkele dagen later verscheen in de Makassaarsche Courant, onder de titel ‘Een tragisch eindigende tocht’, een uitgebreid verslag:
“De hoofd-ingenieur van het mijnwezen R. Fennema had zich met zijn assistent, de heer De Corte, bij de commissie Van Wetering, van Rhijn, Gallas en Kruyt, belast met het onderzoek naar de uitgestrektheid der Loehoese invloeden op midden Celebes, aangesloten met het doel van deze geschikte gelegenheid te profiteren om het geologisch totaal onbekende binnenland nader op te nemen. (…)
Terwijl de heren Van Wetering, Van Rhijn en Kruyt, met de koelies op een vlot naar Peoera, een ongeveer halverwege aan de oostelijke oever van het meer gelegen kampong opboomden, lieten de heren Fennema en De Corte zich in een blotto (een uit één boomstam gekapt vaartuigje zonder vlerken) door vier Minahassische koelies, naar de zuidwestelijke uithoek van het meer roeien, om hier nog enkele opnamen te doen. De roerganger was afkomstig van Tondano en wel vertrouwd met dergelijk werk.
Daar de heer Fennema van plan was om zich ´s middags bij de commissie te Peoera aan te sluiten, werd hij er nog voor gewaarschuwd vooral niet te laat het meer over te steken, daar niet zelden hevige valwinden ´s namiddags de overtocht gevaarlijk maakten.
Na volbracht werk aanvaardde Fennema tegen half een ‘s middags de tocht naar Peoera. Het was buitengewoon mooi weer en het meer zo glad als een spiegel. Halverwege gekomen kwam geheel plotseling uit het noorden een storm opzetten, die de zo kalme plas in enkele minuten in een onstuimige zee veranderde.
De ranke blotto was dra een speelbal der woeste golven. Door het overkomende water meer dan halfvol geslagen, deed een windstoot het vaartuigje omkantelen.
Alles, ook de roeispanen, ging verloren. De zes opvarenden klampten zich aan de blotto vast. Fennema werd aan de achtersteven er op geholpen, De Corte aan het vooreind, doch de nog maar steeds in hevigheid toenemende golven deden het prauwtje schier om het kwartier kantelen, zodat allen weer te water raakten. Zo worstelden de ongelukkige schipbreukelingen drie lange uren tegen de storm.
Eindelijk tegen zes uur werd het merkbaar kalmer en men vleide zich reeds met de hoop op behoud, toen weer geheel onverwachts uit de tegenovergestelde windstreek, nu het zuiden, een hevige wind met regen kwam opzetten, en de blotto nu weer noordwaarts dreef.
De toestand werd nog verergerd door de invallende duisternis, die weldra zo erg werd, dat men geen voet ver zien kon en alleen door aanroeping na iedere omkanteling van het vaartuigje bemerkt kon worden of allen nog aanwezig waren. Ongeveer tegen acht uur werd de blotto weer omgeworpen en hoorde de heer De Corte hierna bij het boven water komen angstig om hulp roepen. Een bamboe werd in die richting uitgestoken doch niet gegrepen. Fennema was verdwenen, zijn krachten hadden hem begeven. De vijf overblijvenden sloegen weer telkens en telkens om en om, met wanhoop strijdende tegen de hen aangrijnzende dood. Wie zou nummer twee zijn?
Maar het geheimzinnige meer scheen met dat ene offer voldaan. De golven bedaarden, de windvlagen werden kalmer en tegen tien uur mocht het de zo zwaar beproefden gelukken het vaartuigje weer overeind te krijgen en erin te kunnen kruipen. Zo bleven zij drijvende, totdat de eerste lichtstralen van de nieuwe dag het land voor hen ontsluierden. Met de scheden hunner kapmessen roeiden zij naar de dichtstbijzijnde oever. Eindelijk om half negen ‘s morgens van de 28ste November bereikten zij de kampong Gontora, aan de westelijke meerkant. Het dorpshoofd nam hen liefderijk op, liet onmiddellijk warme rijst gereed maken en hielp hen in alles zoveel mogelijk.
Nadat men enigszins van de vermoeienis hersteld was, werd langs de oever noordwaarts geroeid en geboomd, totdat er ‘s avonds om half negen weer meer wind kwam opzetten, die hen deed verkiezen de verdere weg maar te voet te doen afleggen.
Eindelijk werd tegen tien uur Oewe Poero, de aan de noordzijde van het meer gelegen kampong bereikt, waar de overige commissieleden aangetroffen werden. Kapitein Gallas trof een paar dagen vroeger hetzelfde ongeluk; daar zijn prauw zich echter dicht onder de oever bevond, konden hij en de andere opvarenden zich zwemmende redden.”
De volgende dagen wordt door de mannen naar het lijk van Fennema gezocht, maar tevergeefs. Begin maart meldde het Soerabaijasch Handelsblad: „Het lijk van de heer Fennema is zeven dagen na het verdrinken aan de westelijke oever van het Possomeer gevonden, ter hoogte van kampong Bantjea. De ondraaglijke lucht was oorzaak, dat de Alfoeren ‘t niet konden begraven; ‘t moet reeds drie dagen na het vertrek der commissie van Oewe Poero boven gekomen zijn, dus een dag of zeven na de ramp. De zendeling Kruyt bood zich dadelijk aan om het lijk zo mogelijk te gaan begraven. De 27e (februari_JP) vertrok Kruyt per prauw naar Kalingoa ; hij had die dag een hevige regen en zal niet hard opschieten.”
Deze laatste woorden waren voorzienend. Kruyt moet zijn doel niet hebben bereikt. Eind april 1898 schreef het Friesch Dagblad dat Fennema´s lichaam nooit werd aangetroffen.
Monument
Inmiddels klonk de roep om een monument. De Locomotief bracht in herinnering dat de aan de omgekomen ontdekker van de Oembilin-steenkolenvelden op Sumatra, de mijningenieur W.H. de Greve, in Padang een monument was gewijd. “Fennema´s vrienden zullen zonder twijfel ook een gedenkteken laten verrijzen gewijd aan de nagedachtenis van dezen mijn-ingenieur, die in zovele opzichten overeenkomst vertoonde met de sympathieke De Greve. Een monument voor Fennema is een verdiende hulde voor die bescheiden geleerde, die al het flinke en goede, dat het Friese volkskarakter eigen is, bezat, zonder schaduwzijden. Een echte pionier der wetenschap, gestorven in en door de dienst, zoals de soldaat sneuvelt tegen de vijand.”
Dankzij Fennema´s vrienden werd eerst een gedenksteen geplaatst, en wel in het hoofdbureau van het Mijnwezen te Batavia. Het opschrift luidde: “Aan de nagedachtenis van den hoofdingenieur voor het mijnwezen in Nederlandsch-Indië Reinder Fennema, geboren te Sneek, 21 October 1849 — Sumatra’s Westkust; Deli-Langkat; Java (Semeroe, Lamongan, Galoenggoeng); Menado. — Bij een geologisch onderzoek verdronken in het Poso-meer (Celebes), op den 27en November 1897 — Den trouwen vriend, den edelen mensch, den bescheiden geleerde — Zijne vele vrienden en vereerders in moederland en koloniën.”
Ook het monument is er gekomen. In 1940 schreef de bekende filantroop H.F. Tillema in de Leeuwarder Courant over een reis die hij in de jaren ‘20 over Celebes maakte:
“Levendig herinner ik mij de heerlijke reis door Midden-Celebes, in gezelschap van de hoogste bestuurs-ambtenaren. (…) Bij die gelegenheid moesten wij het grote Posso-meer oversteken in prauwtjes van boomstammen gemaakt. De bekende zendeling dr. A. C. Kruijt had het transport geregeld. Met het oog op de harde wind, die vaak tegen een uur of 10 à 11 opstak, moesten wij vóór die tijd aan de overkant zijn, Daarom vertrok het „flottielje” om half vijf ’s ochtends.
Het was een heerlijke tocht, vergelijkbaar met de oversteek van het bij toeristen zo bekende Tobameer (Sumatra). Wij landden bij het gedenkteken, gewijd aan de bekende hoofdingenieur R. Fennema, in 1897 bij zijn overtocht in de door de plotseling opgekomen harde wind opgejaagde golven verdronken. Het bestuur richtte kort na dit ongeluk een monument van brons op. De Toradja’s (de bewoners) schreven aan de kracht, die van dit gedenkteken zou uitgaan (metaal bezit volgens primitieven sterke magische (tover)kracht) de felle droogte van het jaar 1902 toe. Misoogst en honger waren het gevolg er van. Uit begrijpelijke ontstemming wierpen ze het monument in het meer. Het bestuur liet nu een stenen gedenkteken metselen, voorzien van een marmeren herinneringsplaat. De aanstichter van de in onze ogen euveldaad moest als boete de kosten betalen: 4 karbouwen.”
Een derde versie
De foto in de aanhef van dit artikel, gemaakt in 1937, is dus van de tweede versie van het monument. We weten niet precies waar het monument heeft gestaan, maar volgens Tillema zou dat in Tentena moeten zijn geweest, en dus op enige afstand van de plaats waar Fennema is verdronken.
Het is in hetzelfde Tentena waar we het monument nu, meer dan een eeuw later, terugvinden. De Indonesische geoloog Budi Brahmantyo, verbonden aan het Bandung Institute of Technology, vraagt in een recent artikel in Geomagz, een populair natuurhistorisch magazine, speciale aandacht voor het gedenkteken. Op een bijgeplaatste foto zien het dat het (verplaatste?) monument op een sokkel is gezet, rood geschilderd, en omgeven door een soort tempel-achtige ombouw. Waarschijnlijk alles bedoeld om het geheel een wat robuustere aanblik te geven, en mogelijk om het te beschermen tegen een drukke omgeving. Brahmanto ziet het belang van dit soort monumenten als ‘lieux de memoire’, als plaatsen die heden en verleden met elkaar verbinden. Zo zouden de bezoekers van de vulkaan Tangkuban Parahu bij Bandung stil moeten staan bij de rol van de Duitse geleerde Junghuhn, en de bezoekers van Midden-Celebes na moeten denken over het belang van pioniers als Fennema.
Mét Brahmanto hopen we dat het monument nog een lang leven zal zijn beschoren, en dat het de rol mag hebben die het verdient. Niet alleen om Fennema te eren, maar ook, en vooral, om blijvend de geschiedenis van de geologische wetenschap in Indonesië te kunnen illustreren.
x
Bronnen:
Nieuws van den dag voor Nederlands-Indië, 2 februari 1898
De Locomotief, 11 februari 1898
Soerabaijasch Handelsblad, februari 1898
Haagsche Courant, 31 maart 1898
Leeuwarder Courant, 5 april 1899, 11 oktober 1940
Friesch Dagblad, 26 april 1947
Budi Brahmantyo en Oman Abdurahman, ‘Geologi dan Ekonomi Kreatif’, in: GeoMagz, Vol. 4, no. 2, juni 2014.
https://www.wikiwand.com/nl/Reinder_Fennema
xx
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post