De geneeskrachtige bronnen van Krakal
Ondanks zijn vulkanische kenmerken, had Nederlands-Indië weinig te bieden op het gebied van warmwaterbronnen en badhotels. Er was rond de eeuwwisseling weliswaar een door bronwater gevoed zwembad in Pasoeroean en een badhotel in Songgoriti, veel meer had het aanbod niet om het lijf. En dat, terwijl door medici wél regelmatig werd gewezen op de heilzame werking van dit soort therapieën. Waarom werd er bijvoorbeeld niet meer gebruik gemaakt van de bronnen in Krakal?
Van de badplaats Krakal werd het eerst gewag gemaakt in 1891, toen hier een ‘badhotel’ werd geopend. In de pers prijkte de advertentie: “Krakal, één der gezondste plaatsen op Java. Hotel geopend. Bij aankomst van iedere trein op de halte Keboemen zijn steeds wagens en dos à dos te bekomen. Prijzen zijn matig en billijk, voor familie of lang verblijf kunnen schikkingen genomen worden. Goede tafel en bediening wordt verzekerd. W.g. de hotelhouder M. Fleker.”
Enkele jaren later werd het hotel overgenomen door een zekere R. Zuijderhoff. Ook door deze eigenaar werd geadverteerd.
De legende
Aan de bron van Krakal was een legende verbonden, uit de tijd van Modjohapit.
In die dagen trok een Kjai Agoeng Sabdogoeno met zijn echtgenote Njai Somaningroem poetra Raden Ningroem met hun ziek kind door het tegenwoordige Kedoe. In de streek ten noorden van het huidige Keboemen smeekte hij zijn God om redding voor het kind, en ziet… hem werd gelast zijn patjol te slaan in een vochtige plek tussen vier bergen. Een warme bron begon te vloeien en nadat men enige dagen het zieke kind hierin had gebaad, was het hersteld.
Uit dankbaarheid bleef de Kjai hier wonen en gaf zieken de raad eveneens van het geneeskrachtieg water te gebruiken. Toen hij zijn einde voelde naderen gaf hij te kennen dat men hem zou begraven op de goenoeng Knap, die als een uitloper uit het zuiden tussen de vier bergen indringt. Tussen deze bergen nu waart zijn geest rond, wanneer hij in de avond het graf heeft verlaten om zijn zieken en hen die hier behoefte aan hebben, bij te staan.
Het graf van deze Kjai werd (en wordt nog steeds) bezocht door de gebruikers van de badplaats, die weinig ander vertier werd geboden.
Wiesbaden
Tien jaar na de opening van het eerste hotel schreef een zekere dr. Van Effen, arts in Magelang, in De Locomotief over Krakal: “Op een uitstapje dat ik onlangs naar Poerworedjo en Keboemen maakte, had ik gelegenheid om een bezoek te brengen aan het bad Krakal, dat op negen paal Noord-Oostelijk van Keboemen, residentie Kedoe, ligt.
Vooraf had ik kennis gemaakt met twee over het bad bestaande geneeskundige beschrijvingen, namelijk een van dr. Kunert, gedateerd 2 April 1883 en een van dr. K. Baumgarten, zonder datum. Volgens dr. Kunert is het water van Krakal kristalhelder, geheel reukloos, van bitter zoutachtige smaak en neutrale reactie. Grote luchtblazen borrelen voortdurend uit het water op. Beide beschrijvingen geven het resultaat van een door de militaire apotheker Polak verricht scheikundig onderzoek, waaruit blijkt dat het water onder meer bevat: Chloornatrium, kalium, calcium, magnesium, joodmagnesium en Kiezelzuur.
De temperatuur van het water is tussen de 39° en 40° Celsius. De chemische samenstelling van het opborrelende gas is niet bekend. Dr. Kunert houdt het voor koolzuur, omdat een brandende lucifer er dadelijk in wordt uitgedoofd. De bron heeft een capaciteit van 46,7 liter water per minuut. Dr. Baumgarten treedt in uitvoerige, vergelijkende beschouwing van het Krakal-water met dat van vele geneeskrachtige baden in Europa, en concludeert dat wij Krakal het Indisch Wiesbaden kunnen noemen.
Uit het bovenstaande blijkt hoe verdiend de grote vermaardheid is, die het bad Krakal als geneeskrachtig bad onder de inlanders gekregen heeft, en die het, ware het meer bekend, ongetwijfeld ook bij de Europese bevolking zou hebben. Het water wordt zowel tot drink- als tot badkuur gebruikt. Van een badkuur te Krakal kan, blijkens de chemische samenstelling en de temperatuur van het water, groot nut verwacht worden bij: slepende darmverstopping en aambeien; slepende zwelling van lever en milt; slepende ontsteking der inwendige vrouwelijke geslachtsorganen; slepende rheumatiek; vetzucht; klierziekte (schrofulose) en nog vele andere zowel uit- als inwendige ziekten.”
Tot zover de theorie. Vervolgens deed Van Effen verslag van zijn bezoek aan het bad. Zijn gastheer, de assistent-resident Sigal, vertelde onderweg van de vele, hem bekend geworden merkwaardige gevallen van genezing bij inlanders, Chinezen en ook bij Europeanen. Hij vertelde Van Effen óók, dat hem de badinrichting wel zou tegenvallen.
“Mijn verwachting omtrent het een en ander was dus niet groot, maar toch was ik verbaasd over het primitieve van wat ik zag. Het enige dat van goede bedoeling getuigt, is dat de bronnen zijn afgesloten door een muurtje en ijzeren hekwerk. In dat muurtje is een kraan voor het aftappen van water om te drinken, en zijn nog 6 andere kranen, waardoor het in de gemetselde badkuipen van evenveel badkamertjes kan worden gebracht. Het door het omgevende muurtje gevormde reservoir is niet overdekt, zodat afkoeling door- en ongewenste vermenging met regenwater niet kunnen worden voorkomen. De badkamertjes zijn hoogst primitieve donkere hokjes met te kleine en niet behoorlijk te reinigen badkuipjes.
Voor logies zijn aanwezig een zeer primitief bamboe logeerhuisje, dat de naam van hotel draagt, een gouvernements-passangrahan die bestemd is om te worden afgebroken, en enige bale-bale’s in de huizen van de dessa-bevolking. Wat de omgeving betreft, zo ligt het bad midden in een sawah, die van drie zijden door heuvels is ingesloten en waar langs het slechts middels een paar voetpaden te bereiken is.”
Kortom, het geheel was nogal armetierig. Van Effen besloot zijn verslag met een vurig pleidooi voor de inrichting van een moderne badinrichting en het opknappen van de omgeving. Duizenden ‘lijders’ zouden hier kunnen worden genezen.
Een jaar later, in 1902, ondernam een andere arts, dr. I. Groneman uit Djokjakarta, dezelfde reis als Van Effen. Oók hij werd vergezeld door de assistent-resident Sigal. Van hem verscheen in het Soerabaijaasch Handelsblad een nagenoeg gelijkluidend verslag als dat van Van Effen, onder de titel ‘Wat Krakal ís en kan worden’.
Een nieuw badhuis
De oproepen van beide geneesheren vonden gehoor, want in 1905 las men in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië:
“Sedert 15 Augustus j.l. is het bekende bad Krakal, dat van Keboemen in een uur tijds per kar te bereiken is, voor het publiek geopend.
Was het vóór dien een onaanzienlijk bad, van tijd tot tijd bezocht door lijdende inlanders, thans is het ene nette badplaats geworden, met genoegzaam comfort voor Europeanen. Zij is onderscheiden in drie klassen, waarvan de eerste klasse, speciaal voor Europeanen bestemd, zeer net is ingericht, dank zij een vloer van cementtegels en een badkuip in marmer gevat. Het tarief der drie klassen is onderscheidenlijk: 50, 25 en 15 et. per bad. Het gebouwtje heeft een omlopende galerij en afzonderlijke zitjes, waar de badgast het bronwater kan drinken. Gelijk bekend, wordt dit aangewend voor reumatische aandoeningen in ‘t bijzonder gewrichtsreumatiek en verder voor beenwonden en huidziekten. De bron is door een muur afgesloten, waarin gemetselde kokers voor het water uitlopen.
Voor behoeftige inlanders is ene kosteloze gelegenheid, door een ijzeren hek van het gebouwtje afgezonderd, opengesteld. De oude passanggrahan in de onmiddellijke nabijheid is aan de Gereformeerde Zending afgestaan, en daar worden behoeftige lijdende inlanders verpleegd en gevoed door ds. Bakker van Keboemen.,
De nieuwe badplaats zelve is opgericht door enige particulieren. Een klein hotel voor Europese bezoekers zou hier zeker wel op zijn plaats zijn. Thans moet men zich nog behelpen in een logementje, van bilik opgetrokken en beheerd door een mandoer.”
Met andere woorden: het badhuis was inmiddels opgeknapt, de logeergelegenheid liet echter nog te wensen over.
Een blinde ziend
Een tweetal jaren later verscheen in het Bataviaasch Nieuwsblad een artikel van een zekere mevrouw R., waarin zij reclame maakte voor Krakal:
“Mijn man die last had van stramheid aan de benen, welke in verband stond met suikerziekte, heeft al na het gebruik van enige baden flinke wandelingen kunnen maken en ik zelf die ruim een jaar aan rheumatiek in het schouderblad leed, ondervond dat na zestien dagen één keer per dag mij met bet water gebaad te hebben, hoe alle pijnen waren verdwenen; terwijl ik mij prettig en kalm gestemd voelde. Daar deze kalmerende werking van het bad zo opvallend was en anderen ook hetzelfde ondervonden, vroeg ik aan een befaamd geneesheer, wat de oorzaak daarvan zou kunnen zijn. Hij antwoordde ‘omdat jodiumbaden zenuwkalmerend zijn.’ Dit is gebleken waar te wezen, want een Europese dame op leeflijd die geducht aan haar zenuwen leed, heeft ook op Krakal genezing gevonden. Zo heb ik verder een Chinese vrouw gesproken die bijna blind was geworden en op raad van de doktor daarheen was gegaan, en zie, zij kreeg haar gezichtsvermogen terug.”
Ook mevrouw R. kwam tot de conclusie dat er nog veel te wensen overbleef: “Wanneer Krakal eenmaal een vermaardheid krijgt als Lourdes of dergelijke badinrichtingen dan zal een geneesheer vermoedelijk zich daar wel willen vestigen. Doch voorlopig behoren een goede logeergelegen heid, tram en doctor tot de nog onvervulde wensen.”
Spartaans
Krakal bleef, misschien door gebrek aan een goed hotel, ook de volgende jaren relatief onbekend. “In Europa”, schreef weer een ander dagblad in 1917, “zou het onmogelijk zijn dat een bron als die van Krakal nagenoeg onbekend bleef, doch zou men zich haasten haar behoorlijk te exploiteren in het belang der lijdende mensheid. Waarom moet in Indië steeds over zulke zaken heengekeken worden?
Er is te Krakal een eenvoudig hotel, hetwelk voor uitbreiding vatbaar is. Wij vestigen de aandacht van belangstellenden op een en ander.”
In 1918 verscheen een uitgebreid artikel over Krakal in het Weekblad voor Indië, tevens damesweekblad voor Indië (Nummer 34, 1 December 1918). De auteur, mevrouw T. Terhorst-de Boer, beschreef het logement als volgt:
“Het hotel is eigenlijk een complex van gebouwtjes, aan elkaar gebouwd en onderling verbonden. De afdelingen vertegenwoordigen alle stijlen, zooals ze gebruikelijk zijn in onze Oost: de Javaanse, de oud- Indisch Europese, de nieuw Indisch-Europese — en thans wordt een nieuw paviljoen bijgebouwd in Europese stijl. Momenteel staan daar nog twee auto’s en een paar koeien, maar naar allen schijn zal er toch over enige tijd weer een nieuwe afdeling met vier logeerkamers beschikbaar zijn.”
Over de vraag waarom het in Krakal nog niet liep, had zij een uitgesproken mening: er was geen dokter, geen telefoonaansluiting, geen winkeltje en geen vertier. Helemaal niets. Juist omdat alles zo Spartaans was, kwamen er alleen échte zieken, zonder begeleiding, en ook dát maakte een verblijf natuurlijk minder aanlokkelijk.
Een paar jaar later stond het hotel te koop aangeboden. Voor f. 35.000 à contant kreeg men een ‘alom bekend renderend badhotel, bestaande uit drie stenen gebouwen op 1595 m2 eigendomsgrond met inbegrip van de inventaris waaronder twee koeien en twee auto´s’.
Een dessa met dessageluiden
Inmiddels was er nog een kleiner hotel bijgekomen. Gedurende de volgende jaren zou de aard van de handel echter niet veranderen. Behalve een badhuisje en twee kleine hotels bleef het karakter van het oord hetzelfde: gezond, maar ongezellig.
Zelfs in 1935 schreef De Locomotief nog: “Er is geen Boulevard des Anglais, er zijn geen auto’s, er is geen electrisch licht of waterleiding… Er is een straatje van 4 meter, met rechts een terraswand, waar Kromo een huisje heeft, er hangt een olielantaarn aan een kawatje en een bordje dwars over die weg met ‘Badhotel Krakal’, er zijn ‘s avonds biddende en zingende santries en jongelingen, er is geloop (de ganse nacht door) van tani’s van en naar de rijstvelden, en van en naar de passer.
Het is een desa met desa-toestanden en -geluiden, maar ook met de volslagen, rust, die men alleen te midden van een natuurvolk zal vinden. De post komt er 3 maal per week; geen toko helpt u aan toiletartikelen; alles moet van Keboemen komen. Alles gaat per dogcart, 12 km. heen en 12 km. terug voor 50 centen. Het is de grote rust, zoals men die waarschijnlijk al kende in de dagen van Kjai Agoeng Sobdagoeno.”
Om te besluiten met: “Zij, die mondaine vreugden willen combineren met het repareren van hunnen verstijfde spieren, mijden Krakal, maar wie eens een maand volkomen rust wenst en tevens heilzame baden wil gebruiken, hij kome naar Krakal, neme zijn zeep en tandpasta mee, en hij zal er genezen.”
En zo is het gebleven. Niemand heeft de moeite genomen om Krakal in een mondaine badplaats te veranderen. Het was een dessa, en het is een dessa gebleven. De woorden van dr. Baumgarten ten spijt: een Indisch Wiesbaden is het nooit geworden.
x
Nawoord:
Ook thans worden de bronnen in Krakal nog uitgebuit voor toeristische doeleinden. Een korte zoektocht op het internet leidt echter tot de conclusie dat de schaal daarvan in de afgelopen 80 jaar niet is gewijzigd:
http://facebumen.com/asal-mula-pemandian-krakal/
Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: badhotel, bronnen, geneeskunde, Keboemen, Krakal, Wiesbaden