Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all 529 articles
Browse latest View live

Mateloze verbijstering

$
0
0

Op 3 oktober 2023 werden in Amsterdam twee nieuwe boeken gepresenteerd uit het onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950.’ Publicatie van het deel ‘Talen van geweld’ van Remco Raben en Peter Romijn was voor de eerste aanleiding om nog een keer terug te kijken en na te denken over wat al dit onderzoek nu werkelijk had opgebracht. Een eerlijk en openhartig relaas.

De covers van beide besproken boeken.

Door Remco Raben

“The novel is the only place for a great many of life’s truths. Because it is only in fiction that certain facts can be held up to the light.”

Ik moest aan deze zinnen van de Chinese schrijver Yan Lianke denken – het zijn de openingswoorden van zijn roman Serve the people! – nadat ik in de nacht van 3 september de computer dichtklapte. Ik had net de laatste punt gezet achter de blurb voor het boek Talen van geweld, dat ik samen met de onovertroffen Peter Romijn had geschreven. Op de dag af had ik er vijf jaar aan gewerkt. Maandag 3 september 2018 was ik mijn onderzoek begonnen.

Hoewel ik de afgelopen jaren nogal heb nagedacht over het nut en nadeel van ons onderzoek, diende de vraag zich nog eens in volle sterkte aan toen het hele zwikje naar de drukker was gegaan. Er is de afgelopen jaren zo ongelofelijk veel geschreven over het Nederlandse militaire optreden in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, dat je je gaat afvragen of al die woorden wel nodig waren. Een presentator zei me bij het verschijnen van het slotboek van het onderzoekprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië’ in februari 2022 dat hij het allemaal wat ‘massief’ vond. Al die studies die maar herhalen hoeveel geweld de Nederlanders gebruikten. Het is in zijn herhaling inderdaad wat kolossaal – maar in zijn verschrikking ook. Tegen de hardhorendheid van Nederland moet er hard worden geroepen.

Belangrijker is de vraag of die massieve reeks, naast de evidente waarde van de boeken, niet ook een paar kansen heeft gemist. Is het verhaal nu gekanteld? Staan we in een andere verhouding tot onze eigen en de Indonesische geschiedenis? Weten we structureel meer dan pakweg zes of zestig jaar geleden? Hier is het antwoord ja maar vooral nee. Ongetwijfeld zijn er veel nieuwe details boven water gehaald – denk aan de rechtspraak, de martelingen, het gebruik van artillerie. Ze hebben onze kennis over de oorlog aanzienlijk vergroot. Aan de andere kant zien we op wat hoger begripsniveau echter vooral een herhaling van zetten, een voortzetting van het discours dat al sinds de jaren veertig dominant is in Nederland. Hoe erg was de oorlog? Hoe frequent was het geweld? Voor Indonesiërs is dit een nagenoeg lege exercitie. Waar je in Indonesië ook komt, de herinneringen aan het Nederlandse optreden zijn overal aanwezig en overal zijn de sporen van het geweld in de vorm van grafvelden en monumenten zichtbaar. Maar Indonesiërs wordt weinig gevraagd, en ook in dit programma en ons boek kwamen ze er karig van af. Bovendien wordt hun stem in Nederland zelden echt serieus genomen.

Een van de zwakke elementen van het onderzoek – het staat vreemd uit het toetsenbord van de historicus en gewoonweg vals uit dat van iemand die net een ruwe 500 bladzijden binnen het programma heeft geproduceerd – is de sterke afhankelijkheid van de geschreven bronnen en dan vooral die uit Nederlandse archieven. Niet dat bronnenonderzoek op zich verkeerd is, maar al vele decennia putten Nederlandse historici uit de archieven die Nederlandse militaire en civiele bestuurders hebben aangelegd. Zoals Peter Romijn en ik in ons boek betogen, werkt die afhankelijkheid van deze bronnen – die in feite de constructies van de Nederlandse oorlogsinstanties zijn – zowel verhelderend als verhullend. Het eerste omdat er gewoonweg veel in te vinden is. Het laatste omdat wie schrijft en bewaart ook narratieven en stiltes creëert. Wat de archieven wel haalt, heeft ons discours sterk en blijvend bepaald. We praten als het ware nog steeds in de termen waarin die archieven zijn opgesteld. Hoe erg was het geweld, hoeveel oorlogsmisdaden waren er, was het geweld structureel of alleen ‘exces’? Bovendien werd en wordt de Indonesiër nauwelijks iets gevraagd dus zitten we vooral in onze eigen vuile navel te staren. Hoewel ik heb geprobeerd af en toe wat nieuws te zeggen, ben ik me ervan bewust dat de zwaartekracht van het Nederlandse discours ook aan mijn werk getrokken heeft.

Al dit is slechts aanleiding. Voor wie het hele onderzoek soms wat veel is, is er de literatuur. Romans bewegen waar de historische bronnen niet gaan en roepen vragen op die buiten de gedocumenteerde geschiedenis vallen. Een boekje dat me lange tijd was ontgaan, en aan de literatuur te zien aan velen met me, is de novelle van Jan Varenne, Eer de haan kraait….. uit 1969. Ik pikte het een jaar of wat geleden voor vier euro bij een antiquariaat op en het trof me bij lezing als een hamerslag. Hier staat in het bestek van 118 pagina’s een gecondenseerde versie van het Nederlandse legeroptreden in Indonesië. En het brengt ons dichter bij de beleving van een Nederlandse soldaat dan welke historicus ook kan komen.

Ik las het als een oertekst. Alles wat er na dit boekje geschreven is en wordt, is ongetwijfeld genuanceerder en uitgebreider, maar in kale essentie staat het verhaal er al sinds 1969. Niet in de Excessennota uit dat jaar, dat het geweld wel zichtbaarder maakte maar niet verklaarde en in haar selectiviteit en framing zelfs verhullend was. Maar wel in deze sobere 118 bladzijden.

De schrijver, Jan Varenne, heette in het echte leven Jan van Waveren (1928-2011). Hij was een van Nederland’s grootste muziekimpresario’s en voorvechter van de klassieke kamermuziek. Maar dat was pas later, lang na de val van Indië en de geboorte van Indonesië. Van Waveren vocht het laatste oorlogsjaar op Java en had vlak na zijn terugkeer uit de oorlog al een manuscript klaar, veel dikker dan de novelle die hij er later van maakte, maar kreeg het niet aan een uitgever gesleten. Het verscheen uiteindelijk in 1969, ongetwijfeld in het kielzog van Joop Huetings openbaringen in het televisieprogramma Achter het Nieuws, toen er plotseling een markt bleek te zijn voor militaire onthullingen over de vuile oorlog in Indonesië. Varenne’s novelle verscheen haastig bij de uitgeverij Paris, waar het in zijn langere incarnatie al dertien jaar eerder was aangeboden.

De ondertitel luidt Een serdadoe soesoe tussen de peloppers op Java, oftewel een melksoldaat tussen de revolutionairen. Dat serdadoe soesoe is volstrekt on-Indonesisch, want elke Indonesiër denkt bij het woord susu, dat niet alleen melk maar vooral ook borst betekent, aan een vrouw. Het was de naam die KNIL-militairen aan de jongens (van de Koninklijke Landmacht) uit Nederland gaven. Het is ook een ironische verwijzing naar de gevoelens van vervreemding van de witte soldaat in Indonesië. De hoofdpersoon, Jenver genaamd, wandelt over de sawadijken en rond het kamp als een cro-magnonmens in de P.C. Hooftstraat: in, zoals hij het zelf stelt, ‘mateloze verbijstering’.

Ver van de (beleefde) werkelijkheid dwaalt de novelle niet af. Ze is onverbloemd autobiografisch. Een lange proloog en enkele intermezzi maken dat duidelijk. Volgens Varenne heeft het boek een ‘half-bakken romanvorm’, maar een roman mag het niet heten. De hoofdstukken bieden weinig ontwikkeling. Ze zijn meer het verslag van een reeks belevenissen en observaties gedurende ruim een jaar soldaat spelen onder de Indonesische hemel.

Van Waveren arriveerde in december 1948 op Java en diende er als huzaar in de 7 December Divisie. In de hachelijke maanden na het Nederlandse offensief moest de streek worden gezuiverd en moesten konvooien worden beschermd. In dat ene jaar heeft hij, zo schrijft hij in de proloog, 10 tot 15 kampongs zien en doen branden en 45 tot 50 gevangen Indonesiërs zien executeren. (p.8, 10) Het meeste geweld, zo blijkt uit de novelle, was kleinschalig. Mannen werden opgepakt, hardhandig verhoord, vermoord. Groepjes gevangenen werden voor de koplampen gezet en geëxecuteerd. Als er een dorp was omsingeld, werd op alles geschoten wat het dorp uitkwam. (p.8, 103)

Hij beschrijft martelingen, executies, beschieting van willekeurige Indonesische bewoners, plunderingen en strafexercities. Slechts in geheel geschoonde vorm werd verslag van de acties gedaan, waarbij alle verwijzing naar onoorbaar of misdadig optreden werd vermeden. Op de post wordt in codetaal gesproken als er gevangenen moeten worden afgemaakt. Als er twee mannen uit een dorp zijn gehaald die geen informatie kunnen of willen verschaffen, meldt de luitenant: ‘Enfin, gewone procedure maar, vanmiddag op de routinepatrouille.’(p.34) Het kwam ook slechts in geheimschrift in de patrouilleverslagen terecht: ‘De gevangenen, zo en zo, bij ontvluchtingspoging neergeschoten.’(p.35)

Deze codering en verhulling is eigenlijk precies zoals Peter Romijn en ik beschrijven in de militaire hoofdstukken van onze Talen van geweld, alleen is Varenne’s verslag veel krachtiger en evocatiever, authentieker ook omdat het uit de mond van een deelnemer komt. De novelle komt veel dichter bij de soldaat en bij de absurditeit van de oorlog dan de boeken van ons historici die uit de meestal ambtelijke bronnen aan elkaar geplakt zijn. De novelle geeft niet alleen inzicht in het denken en doen van de militair, maar maakt ook de gang van zaken bij patrouilles, zuiveringen en executies begrijpelijker. ‘De gangbare theorie over gevangenen was, dat berechting niet mogelijk was. Ten eerste viel er niets te bewijzen, ten tweede was het effect van gevangenen naar Bandoeng te sturen nihil want ze konden ze daar niet hebben en ze werden dan zomaar weer los gelaten en dan kwamen ze gewoon weer terug. De oplossing was dood schieten of vrij laten. Er werden er vele doodgeschoten.’ (p.9)

Het is dus geen mals boekje. Sterker nog: ik ken geen literair werk dat de oorlog in zijn verbijsterende logica en tegenstrijdigheid zo dichtbij brengt. Eer de haan kraait…. is een van de sterkste soldatenmemoires die uit de Nederlandse oorlog in Indonesië is voortgekomen. Het is misschien ook wel zo’n krachtig boek omdat het verre van perfect is. De interpunctie rammelt en niet alle overpeinzingen zijn even strak geformuleerd. De kracht van de novelle zit in de combinatie van de kleine horizon en de grote implicaties. We zien de oorlog en alle verschrikkingen van dien door de ogen van Jenver. Maar zoals Varenne schrijft, is het de vraag of het elders zoveel anders was. (p.10) Het boekje vertelt eigenlijk alles wat Nederland tijdens de oorlog niet had willen weten, wat verantwoordelijke militairen, bestuurders en politici moedwillig hebben verdonkeremaand en waar sommigen in Nederland nu nog steeds niet helemaal aan lijken te willen.

Hoewel Varenne het geweld veroordeelt, is Eer de haan kraait…. geen eenvoudige aanklacht. Het mooist en pijnlijkst is Varenne als hij het over zijn eigen zwijgen heeft. Hij kijkt en ziet, grijpt niet in, zorgt dat hij bij de groep blijft. ‘Bij Jenver’, zo schrijft Varenne in zijn inleiding, ‘wint de groep het steeds’. (p.5) ‘Erbij te horen, dat is het.’ (p.47) ‘Ik heb het in mijn leven nooit zo goed gehad, als in dat peloton. Als in moeders schoot.’ (p.26) Hij protesteert niet als zijn luitenant een gevangene martelt, maar neemt nog een slok limonade en loopt weg als het hem teveel wordt. Zelf had hij geluk, naar eigen zeggen althans, niet voor de keuze gesteld te worden iemand te moeten executeren. ‘Ik heb me wel redelijk kalm gedragen, daar kon ik niets aan doen, want ik zat niet op een plaats die van me eiste beslissingen te nemen, waaraan andere mensen doodgaan’. (p.102)

Toch laat Varenne zien dat er nog hele andere normen waren dan die van zijn groep. De spanning die dat oplevert, stond aan de basis van deze intrigerende en, hoewel we nu zoveel van het Nederlandse geweld kennen, onthutsende novelle. ‘De motivering voor het schrijven was de mateloze verbijstering. Niet zozeer om de zinneloze excessen en de moeiteloze metamorphose van geregelde kerkgangers, goedmoedige dorpelingen, telgen uit regentenmilieu’s en solide socialisten tot vanzelfsprekende ‘bij-ontvluchtingspoging-neerschieters’. Verbijstering vooral om te ontdekken, dat moraal alleen geldt binnen de eigen kolonie ratten.’ (p.5)

Zou een historicus zoiets geschreven kunnen hebben? Overigens is het boek nauwelijks meer tweedehands te vinden. De hoogste tijd voor een heruitgave. Bij aankoop misschien een gratis deurstopper van 500 pagina’s voor de al dan niet noodzakelijke context.

 

 

Deze tekst werd eerder gepubliceerd op de persoonlijke Facebook-pagina van Remco Raben, 1 oktober 2023.


Verkiezingen

$
0
0

De media staan in het teken van de oorlog in het Midden-Oosten. Of dit consequenties heeft voor onze nationale verkiezingen valt te bezien. De meeste partijen reageren immers hetzelfde. Wat kiest Indisch Nederland?

Verkiezingsdebat College Tour 22 oktober 2023

 

Door Bert Immerzeel

Weet u al wat u gaat stemmen bij de Tweede Kamerverkiezingen? Ik niet. Dat wil zeggen, natuurlijk weet ik op welke partijen ik niet ga stemmen, maar ik ben geen partijman en laat me nog graag beïnvloeden door de laatste media-oprispingen.

Om te beginnen, altijd fijn zo vlak voor de verkiezingen, heb ik de Stemchecker van de Volkskrant ingevuld. Om te kijken of ik de afgelopen jaren ben opgeschoven naar links, of naar rechts. Misschien word ik wel oud, je weet het maar nooit.

En, verrassend, ik kwam uit bij D66! Da´s nou niet de partij waar ik tevoren aan had gedacht. Dat laatste geldt natuurlijk voor heel veel andere partijen – er doen er wel negentien mee – maar daarvan wist ik van tevoren dat ik er geen ideologische band mee had. Misschien is D66 wel een soort heimelijke liefde, meestemmend met mijn eigen onwetendheid.

Achteraf kon ik mijn stemresultaat weer een beetje plooien door nog een keer door de verschillende vragen te lopen. Was ik nu wel écht voor een stikstoffonds? En waarom wil ik een nieuwe pensioenwet? Misschien miste ik wel achtergrondinformatie en zou ik anders gekozen hebben als ik meer had geweten. Maar da´s achteraf praten.

Stemmen doe je met je hart en met je verstand. Sommige kiezers laten zich erg leiden door hun eigen persoonlijke belangen, en anderen hebben alleen de wereld en misschien zelfs de hemel op het oog.

Hebben Indische mensen een eigen agenda bij de verkiezingen? Misschien. Rond de eeuwwisseling probeerde de Vrije Indische Partij (VIP) in de Tweede Kamer te komen, met een programma waarin veel aandacht voor gezondheidszorg, ouderenverzorging en sociale zekerheid. Het lukte ze niet, de partij werd opgeheven. Ondanks alle media-aandacht voor Indisch Nederland werd in de laatste tien jaar  geen nieuwe Indische partij meer opgericht.

Van Indische Nederlanders wordt wel gezegd dat ze meer dan gemiddeld rechts stemmen, en dus eerder uitkomen bij partijen als VVD, PVV en FvD. Hun eigen afkomst uit een samenleving met sterk raciale trekken, in combinatie met een aankomstgeschiedenis vol van discriminatie, heeft ze achterdochtig gemaakt naar nieuwe immigranten die het beter zouden hebben dan zij het ooit hadden. Zo gek is het dan ook niet dat ze er weinig moeite mee hebben dat ze zich in hun Tweede Kamercontacten laten bijstaan door vertegenwoordigers van anti-immigratiepartijen als PVV en FvD. En daar zelfs financieel door worden gesteund. Het doel heiligt de middelen, zal de achterliggende gedachte zijn.

Opvallend overigens, dat de Vrije Indische Partij een volledig, zij het wat vaag, programma presenteerde, met standpunten op alle belangrijke punten van de rijksbegroting, waar latere vertegenwoordigers van de Indische gemeenschap slechts actie voerden voor rechtsherstel en compensatie. Of het nu via de volksvertegenwoordiging ging, of via de sociale actie, in beide gevallen was het zonder succes.

De Indische kiezer zal bij de bestaande partijen ook niet veel terugvinden van zijn wensen. Ik heb de partijprogramma´s van PVV en FvD doorgeworsteld om te kijken of er iets ‘Indisch’ instond, en dat viel heel erg tegen. PVV  meldt slechts dat excuses voor slavernijverleden en politionele acties dienen te worden ingetrokken, en dat een backpayregeling voor weduwen van KNIL-militairen dient te worden ingesteld. Waarschijnlijk een copy-paste van een eerder programma, want die backpay werd kort geleden door de Tweede Kamer afgeblazen.

Ook de FvD wil de excuses voor het koloniaal verleden intrekken. Verder geen woord over Indië, maar veel maakt het ook niet uit want het programma telt maar liefst 104 bladzijden vol met wensen, te veel voor zo weinig vertegenwoordigers.

En de BBB? En het NSC van Van Omtzigt? Ik heb er verder geen onderzoek naar gedaan. Het BBB is vooral een stikstofpartij, en het NSC heeft, nu ik dit schrijf, nog steeds geen programma.

Misschien wordt het tijd dat de Indische Nederlander zich in zijn stemkeuze laat leiden door niet-specifiek Indische thema´s die er ook toe doen, zoals klimaat, energie, volkshuisvesting, AOW en gezondheidszorg. Aan u de keus. Zelf weet ik het nog niet. Maar dat  kan morgen weer veranderen.

 

 

 

 

‘Men spreekt Nederlandsch’

$
0
0

Op 8 maart 1947 verscheen in de Nieuwe Courant een artikel van journalist Jan Bouwer, waarin enkele impressies van de stad Malang ten tijde van de vijfde zitting van het voorlopige republikeinse parlement.

Malang, boekhandel Sluyter & Van Dorp

Door Jan Bouwer

De reis via Djokjakarta naar Malang en terug, heeft mij en enige andere Nederlandse journalisten de gelegenheid gegeven om nader kennis te maken met datgene, waar de Nederlandse gemeenschap in Indonesië zo vlak naast leeft, doch waarvan zij zo bitter weinig afweet: de Indonesische republiek. Deze kennismaking was officieel in zoverre dat de journalisten de gast waren van het republikeinse ministerie van voorlichting. Zij was informeel in zoverre, behoudens de speciale begeleiding die af en toe nodig was, dat de journalisten zich volkomen vrij hebben kunnen bewegen.

In Malang heb ik verscheidene uren in de middagpauzes der zittingen op m’n dooie eentje door de stad gedwaald. Niet alleen is mij gedurende die wandelingen niets overkomen, maar bovendien ben ik overal vriendelijk en gewoon ontvangen. Hoewel ik het voordeel heb de Indonesische taal in zijn nieuwe vorm vrij goed machtig te zijn heb ik enige malen gedaan alsof ik de taal niet kende en Nederlands gesproken. Ik kreeg zonder aarzelen antwoord in m’n eigen taal. Uiteraard keek de bevolking, vooral de eerste dagen van ons verblijf niet verbaasd, weinig verbaasd, toen zij eenzame Belanda’s door de straten zagen dwalen. Wij werden nagestaard en ook nagewezen. En dat spreekt eigenlijk vanzelf. De Europese gemeenschap is in de meeste steden heel klein en zit in kampen. De Indo-Europeanen, die ‘warga negara’ zijn geworden, zijn, hoewel zij gestadig in aantal toenemen, nog steeds niet talrijk. Zij mogen zich vrij bewegen evenals de Chinese- en Arabische ‘warga negara’s’, doch verkiezen meestal zich maar niet al te dikwijls op straat te begeven. De bevolking kent dus het gezicht van bijna iedere Europeaan en een vreemde eend in de bijt trekt derhalve gauw de aandacht. Dat was vooral sterk het geval bij de dienaren van den heilige Hermandad en de leden van de republikeinse weermacht, onder wie er velen nog steeds aan spionitis lijden en iedere Europeaan van oneerbare bedoelingen jegens de republiek verdenken.

De stad Malang ziet er schoon uit. Misschien had zij, vooral in de buurt van het parlementsgebouw de Gedoeng Rakjat Indonesia, de voormalige sociëteit Concordia, wel een extra beurt gehad. De wegen verkeren, zoals trouwens algemeen in Oost-Java waar het militaire verkeer niet zo frequent is geweest, in vrij behoorlijke, vaak zelfs zeer goede staat.

Stadsbeeld in revolutietijd

Verkeerslichten werken. De huizen zijn uitgewoond, zoals overal elders. IJzeren hekken zijn weggebroken, vrijwel zonder uitzondering. Vele woningen zijn gerequireerd. Het is in Malang al even moeilijk als in Batavia om aan een huis te komen. Sleutelgeld en steekpenningen helpen. Bepaalde vroegere Europese wijken dienen nog als interneringskamp. Oorlogsschade heeft de stad vrijwel niet geleden. Het verkeer is uiteraard niet druk, ook niet tijdens de zittingsdagen. Dogkarren en betjaks vormen in Malang de voornaamste middelen van vervoer. De winkels doen hun best om er goed voorzien uit te zien, doch slagen daarin niet tegenover mensen, die de Bataviasche toko’s kennen. Wat te koop is, is home made. In geen enkele winkel heb ik meer dan drie dingen gezien, die ik bereid zou zijn om te kopen. Er zijn enige import-goederen, vooral tandpasta’s, kosmetiek, haarcrêmes en nylon-kammen. De prijzen zijn hoog. De aanwezigheid van enige duizenden gasten in de stad deed ze verder van dag tot dag omhoog vliegen. Aan levensmiddelen is veel meer te krijgen dan in de bezette gebieden. Een overvloed van prachtige vruchten en groenten, kolen ter grootte van een klein formaat Amersfoortse kei. Sigaretten zijn home made en niet beter, vaak zelfs slechter, dan de noodverpakking die we in Batavia hebben. Vrijwel de hele sigarettenhandel is, als in Batavia, zwart. De prijzen variëren van 1,5 tot 2,5 roepia per pakje van 20 stuks. De banderolleprijs van ‘Daulat’, die in Cheribon wordt gemaakt (in twee soorten: blauwe verpakking voor de gewone lui en rode verpakking voor de hoogwaardigheidsbekleders) is 40 centen. Tegen deze zwarte handel in sigaretten wordt al even weinig gedaan als in Batavia,

Kracht der traditie

Er zijn in Malang veel militairen, geregelde en ongeregelde. De invloed van het nabije front doet zich gelden. Deze is ook verantwoordelijk voor de avondklok van 22.00 uur (overigens gedurende de parlementszitting opgeheven) en de wegversperringen op de buitenwegen, waar ieder voertuig wordt onderzocht. Toen de truck met buitenlandse journalisten voor het eerst de wegversperringen passeerde, wilde de wachtcommandant vooral precies weten hoeveel Belandas er in zaten en hij moest bepaald hun passen zien. Alle volgende keren scheen hij het wel te geloven. Malang hangt nog vol met tientallen soorten affiches van de meest uiteenlopende aard, van propaganda voor Linggadjati tot het Awas tipoe moeslihat belanda – Pas op voor de listen van de Hollanders. Electriciteit en water functioneren normaal. De restaurants waren vol en maakten goede zaken. Men moet er even aan wennen om een restaurant- of hotelbediende geen ‘djongos’ maar ‘boeng’ (vriend) te noemen. Soms stelt dat je voor zonderlinge problemen. ‘Boeng’ is tenslotte een aanspreektitel, geen aanduiding van een beroep, zoals ‘kelner’ of ‘ober’. Toen ik de mandoer – die er natuurlijk officieel ook niet meer is – van Toko Oen naar een bestelling vroeg, kon ik moeilijk vragen, waar de ‘boeng’ was gebleven, die mij bediende. Gelukkig zei de niet-meer-bestaande-mandoer zelf: ‘Toenggoe, toean, saja panggil djongos’, belt u de djongos maar even.

Dat is de revolutie.

 

 

Van Moren en Merdeka

$
0
0

We leven in een andere tijd dan een halve eeuw geleden. Daar kunnen we maar beter
aan wennen, ook al is de praktijk soms lastig. Misschien helpt het te vergelijken, zoals bij naamproblemen in in Spanje en in Nederland, twee ex-koloniale grootmachten.

Straat in Mota de Judíos, voorheen Matajudíos,.

Door Bert Immerzeel

Een paar keer per jaar rijden we met onze kinderen naar mijn schoonmoeder in de
Spaanse stad Léon. Kort voor de aankomst komen we door het dorpje Villamoros.
Nou ja, dorpje? Volgens Wikipedia wonen er zo´n 80 mensen, hopelijk gelukkig in
hun eenzaamheid, want voor een buitenstaander biedt de omgeving weinig vertier.
Enkele tientallen huizen rondom een kerk waarvan de deur waarschijnlijk nog maar
weinig opengaat. Voor langskomende Santiago-pelgrims is er in de zomer nog een
barretje. Om één keer te bezoeken en daarna nooit weer.

Wat het dorp zo bijzonder maakt? Natuurlijk die naam Villamoros, dorp van de
Moren. In Nederland wordt hier waarschijnlijk niets van gedacht, maar in Spanje is
het kantjeboord. ‘Moren’ is hier de volksbenaming voor de bewoners van Noord-
Afrika. Iedereen gebruikt het, maar weet tegelijkertijd dat dat eigenlijk niet hoort.
Het woord heeft een negatieve lading. De Moorse geschiedenis van Spanje is echter
moeilijk uit te wissen. In Extremadura bestaat nog een dorpje met de naam
Matamoros: dood aan de Moren. Een ander dorpje, met de naam Matajudíos, dood
aan de Joden, werd een jaar of tien geleden op verzoek van de bewoners
omgenaamd. Het klonk té negatief.

Misschien niet zo vergaand als in Nederland, maar ook in Spanje wordt geprobeerd
politiek correct te zijn. Zo werden de afgelopen maand de bijschriften van de kunst
in het Prado Museum in Madrid herschreven. In Barcelona leidde een lokaal initiatief
tot de aanpak van microracismen: een publiciteitscampagne vroeg de burgers om de
24-uurs buurtsupermaktjes en hun personeel niet meer ‘Paki’, van Pakistaans, of
‘Chino’, van Chinees, te noemen.

Lovenswaardige initiatieven. Maar er is nog een lange weg te gaan.

In Nederland is het alsof we het spoor een beetje kwijt zijn. Er is al zó veel
veranderd, dat brave burgers het welletjes vinden en hun kont tegen de krib gooien,
lees PVV stemmen, als er weer eens politiek correct wordt opgetreden, en geen
begrip meer hebben voor besluiten van hun eigen bestuur.

Neem nu Amsterdam. Al in 2019 werd door de gemeenteraad een besluit genomen
over de naamgeving van de nieuwe straten in IJburg. Ze zou in het teken moeten
staan van kolonialisme en slavernij. De meeste van de 27 nieuwe namen refereren
aan de Caribische geschiedenis, enkele andere hebben betrekking op Nederlands
Indië/Indonesië. Een reactie uit Indische kringen bleef uit, tot kort geleden. De
Federatie Indisch Nederland schreef op haar website ‘dat onder de eerste generatie
Indisch Nederlanders het onbehagen groeit over de omstreden Merdekagracht en
dat zij zich door de naamkeuze niet meer veilig voelen.’ Het zou klachten hebben
‘geregend’.

Grote woorden, en moeilijk te begrijpen. Niet alleen omdat de naam al vijf jaar
geleden vast stond, maar ook omdat ‘merdeka’ als uiterst neutraal begrip de uiting is
van een volledig gerechtvaardigd onafhankelijkheidsverlangen van de Indonesiërs.
Verder staat de kritiek van de FIN nogal haaks op de discussie over het gebruik van
het woord ‘bersiap’, een jaar geleden. Dàt woord moest juist worden gekoesterd. En
Merdeka mag nu niet? Burgemeester Halsema vond het ook allemaal wat
overdreven, en handhaafde het eerdere besluit.

Hoe lastig het is om een nieuwe wereld vorm te geven, blijkt uit een bericht van
diezelfde Amsterdamse gemeenteraad enkele weken geleden. In Amsterdam-West
werd een nieuwe wijk gebouwd, waarin de straten de namen zouden dragen van
specerijen. Vanille, basilicum en kruidnagel mochten wél worden gebruikt,
nootmuskaat echter niet. Dat kruid zou men kunnen associëren met de inname van
Banda door Jan Pietersz Coen in 1621. De Nootmuskaatstraat heet daarom straks
Mierikswortelstraat. Aldus besloten.

Het is afwachten of onze gevoeligheden zich niet alleen uitstrekken tot nieuwe
namen, maar ook de oude kunnen veranderen.

Bij mij blijft de nootmuskaat in het keukenkastje staan, maar dat terzijde.

 

 

Overtreders van de krijgswet

$
0
0

Vrachtschip voor de rede van Ternate, met op de achtergrond het eiland Tidore [TM/RV-6234-318]

Door Bert Immerzeel

Zo veel er inmiddels geschreven is over Ambon en Banda, zo weinig weten we van andere, veel grotere Molukse eilanden. Van Halmahera, met een bevolking van minder dan 100 duizend inwoners en een oppervlakte van 18 duizend km2 ongeveer half zo groot als Nederland, weten we over de oorlog niet veel meer dan de flarden informatie die de Geallieerden in Australië wisten te verzamelen door luchtfoto´s en getuigenissen van gevluchte inwoners.

De Japanners, die dit gebied in 1942 bezetten, hadden weinig oog voor de bevolking. Naarmate de oorlog vorderde werd deze echter meer en meer ingezet bij verplichte werkzaamheden zoals groentenverbouw. In hoeverre de ‘Groot-Aziatische’ gedachte steun vond bij de bewoners is ons niet bekend, maar dat meerderen hun ongenoegen lieten blijken, is wel duidelijk.

Begin 1944 bezette een deel van de 32ste Divisie van het Japanse leger Halmaheira en het nabijgelegen Morotai om vliegvelden aan te leggen en fortificaties te bouwen, ter verdediging tegen verwachte aanvallen van de Geallieerden. De Amerikanen op hun beurt probeerden hieraan een eind te maken door tientallen bombardementsvluchten.  

De bewoners moeten de spanning van de oorlog van nabij hebben gevoeld, en al helemaal toen op 15 september 1944 Morotai werd (her)bezet.

Uit stukken van de Japanse Toketai (militaire politie) te Kau weten we dat in het laatste oorlogsjaar in  ieder geval 17 burgers werden terechtgesteld omdat ze anti-Japans zouden zijn.  Op 27 augustus 1944 kwamen vier van hen voor het gerecht. Van een zekere 56-jarige Lolot Natoe, landbouwer te Pedewan, werd gezegd dat hij meerdere keren in het dorp had verteld dat het Japanse leger niet zo sterk was en zich binnenkort aan de Geallieerden zou moeten overgeven. Nasaran, hoofd van de lagere school te Torapit, had gezegd dat de Japanners al veel manschappen hadden verloren en dat het beter was niet met ze te samenwerken. Tetelepta, onderwijzer te Daroe, en Elias Roemadas uit Obi verspreidden soortgelijke berichten. Alle vier werden schuldig bevonden aan overtreding van de Japanse krijgswet.

Korte tijd later opende de Toketai van het dorp Kau onderzoek naar enkele onverklaarbare gebeurtenissen. Tijdens nachtaanvallen van vijandelijke vliegtuigen waren vuurpijlen afgeschoten, en meermalen was een telefoonleiding doorgesneden. Al snel werd de dader opgepakt, een zekere Ngago Mai, klerk bij een Japans administratiekantoor. Tijdens zijn arrestatie had hij nog het mes bij zich waarmee de draden waren doorgesneden, en een landkaart van het gebied. Verdachte ging ‘vrijwillig’ mee naar het (politie)kantoor, waar hij bekende. Niet alleen had hij de vuurpijlen afgeschoten en de telefoonlijnen vernield, maar ook militaire inlichtingen doorgespeeld aan een ‘vijandelijke spion’ Haulissa, en daarvoor een rapport opgesteld dat in het Engels was vertaald door een college genaamd Joesoep Sjamsoedin. Op 4 november werden Ngago Mai en Sjamsoedin terechtgesteld. Vervolgonderzoek bracht de namen aan het licht van nog zes andere betrokkenen. Ook zij werden geëxecuteerd. Begin februari 1945 volgde nog een laatste vonnis in deze zaak.

In mei 1945 werd vonnis gewezen tegen de Chinees Tji Hok Leng, een gewezen onderdistrictshoofd van Obi. Hij had opzettelijk vuren aangelegd en witte vlaggen gehesen om ‘vijandelijke’ vliegtuigen de weg te wijzen. In juli volgde een vonnis inzake Soempit, een postambtenaar uit Weda die anti-Japanse ideeën had verspreid, en Haulissa en Markus, die vuurpijlen hadden afgeschoten en militaire inlichtingen hadden ingewonnen.

Of al deze mannen nu pro-Nederlands waren of niet, we zullen het nooit weten. Maar Nederlandse onderdanen waren het. Ze waren allen anti-Japans, en hebben, ieder op eigen wijze, afbreuk willen doen aan de doelstellingen van de bezetter.

Hun namen: Lolot Natoa, Nasaran, Tetelepta, Elias Roemadas, Ngago Mai, Joesoep Sjamsoedin, Anton, Karel Marjana, Boerhan bin Sanit, Jan Mantool, A. Nanlohy, Lao Mai, Johan, Tji Hok Leng, Soempit, Haulissa en Markus.

Opdat zij niet worden vergeten. Hormat.

 

Bijlage: In 1944/45 geëxecuteerde bewoners van Halmahera en Obi

 

 

 

 

Hoop, lef en trots

$
0
0

Een samenleving onder druk

Door Bert Immerzeel

Het heeft even geduurd, maar eindelijk hebben we dan toch een regeerakkoord. Met een programma genaamd Hoop, lef en trots moet de nieuwe regering ons door de stormachtige baren helpen. En ja, we hebben er ook al een leider bij, Dick Schoof, een zeeman die nooit eerder kapitein mocht zijn, maar – zo zeggen de kenners – dat is op zich nog geen garantie op mislukken. We houden natuurlijk wel ons hart vast. Als dit maar goed gaat!

Kritiek op het akkoord komt er inmiddels van verschillende kanten. Het Centraal Planbureau liet weten dat de financiën op orde lijken, mits alle voornemens worden uitgevoerd. Alleen, als dat kán. De nieuwe coalitie heeft echter een programma geschreven op basis van wensdenken, en komt met allerlei maatregelen die in de praktijk onuitvoerbaar zijn. Of op teveel weerstand zullen stuiten.

Misschien mag ik hier ook nog een duit in het zakje doen. De 100 miljoen die moet worden bezuinigd door op cultuur, boeken, kranten en sport de btw te verhogen van 9 naar 21%. Ondenkbaar.

Ondenkbaar omdat ik me niet eens kan voorstellen waarom iemand op dit idee is gekomen. Deze nieuwe regering is er toch voor het volk? Laat ze alsjeblieft naar het museum gaan, laat ze boeken en kranten lezen, en laat ze hun sport kunnen bedrijven. Doen ze dat alles niet, dan worden ze dom en ongeletterd, en groeien ze dicht. Mogen onderwijs en gezondheidszorg het weer oplossen, denk je dan.

En Indië, is dáár in het akkoord nog iets van terug te lezen? Natuurlijk niet.

Ten eerste niet omdat andere zaken belangrijker zijn. En dan heb ik het niet over immigratie, want de problemen die daaruit voortkomen worden natuurlijk overdreven, maar wel zaken als bestuurbaarheid en democratie, woningbouw, gezondheidszorg, onderwijs, natuur en klimaat.

En ten tweede omdat iedereen weet dat Indisch Nederland de laatste jaren wel héél hard heeft geroepen om compensatie en rechtsherstel, maar dat die eis bij de rest van Nederland niet erg is ingedaald. Ondanks de heftigheid van het protest en ondanks het aandikken van de cijfers.

Indisch Nederland kent inmiddels geen 3,5 duizend maar zelfs 30 duizend bersiapslachtoffers. ´t Is waar want het staat op het internet.

En inmiddels zijn er wel twee miljoen Nederlanders die ‘een band hebben’ met onze voormalige kolonie. Dat verzin ik niet, want ik lees het in de recent door het Indisch Herinneringscentrum uitgegeven – overigens waardevolle – Atlas van de oversteek. Naar het schijnt heeft onze (nog) huidige minister-president een paar jaar geleden iets soortgelijks gezegd bij de herdenking op 15 augustus. In 2002, ruim twintig jaar geleden, werd het laatste grote onderzoek gedaan naar het aantal Indische Nederlanders. Volgens het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut bedroeg dit destijds 582 duizend. Hoe ‘we’ in hemelsnaam in twintig jaar in aantal bijna zijn verviervoudigd, Joost mag het weten.

Er klinkt iets in door alsof de overheid er niet zoveel moeite mee heeft om méé te praten, zolang er maar geen prijskaartje aan verbonden is. De woorden van Rutte bij de herdenking zouden we ook zo kunnen zien. Een aardigheidje. Maar goed, van hem wisten we dan ook dat hij een gedeeltelijk Indische afkomst heeft, en dat kan van Schoof niet gezegd worden.

Weinig hoop, veel branie?

 

 

 

Grafrechten

$
0
0

Mijn zuster stuurde me een paar foto´s van het graf van onze ouders. Het was nogal een rommeltje geworden, de laatste tijd. Overwoekerd door een struik waren de namen niet meer te lezen. Ze had alles schoongemaakt en nieuwe beplanting aangebracht. Dank, lieve zus, schreef ik haar, en bedacht me dat ik het graf al lang niet meer had bezocht. Hoe lang duren onze grafrechten?  

Begrafenis slachtoffers vliegramp Boerangrang, 1947

Door Bert Immerzeel

Woensdagmorgen 12 maart 1947 steeg de Dakota VHREZ op van vliegveld Kemajoran in Batavia, onderweg naar Bandoeng. Het was een korte vlucht, nog geen 150 kilometer, en het toestel werd dan ook een half uur later verwacht te arriveren. Toen de verkeerstoren geen landingsverzoek ontving, ontstond een lichte paniek. Het weer en dus het zicht was slecht, misschien had het toestel ergens een noodlanding moeten maken?  Zoekvliegtuigen werden de lucht ingestuurd om meer te weten te komen.

Pas op 5 april werden de resten van het toestel ontdekt. Een nieuwe luchtverkenning leidde tot de waarneming van een witte vlek vlak onder de top van de berg Boerangrang, ten noordwesten van Bandoeng. De volgende dag kon de lokatie precies worden vastgesteld door grondtroepen.  ‘Juist binnen republikeins gebied’, schreef de Volkskrant fijntjes.

Zwart geblakerde binten, kromgetrokken stalen buizen, verspreid liggende machine-onderdelen en een nagenoeg volkomen intact gebleven staartstuk was alles, wat er van de VHREZ was overgebleven. De slachtoffers, twee bemanningsleden en 24 passagiers, lagen her en der verspreid over het terrein. De legerleiding besliste dat er geen mogelijkheid was voor transport van de lichamen, zij zouden ter plekke worden begraven. Op een soort plateautje werd een kuil gegraven. Na het dichten daarvan werd een houten kruis geplaatst en een deel van het staartstuk van de VHREZ met daarop alle namen. Zesentwintig burgers vonden zo hun (voorlopig) laatste rustplaats, ver weg van de familieleden, ver weg van de bewoonde wereld, vrienden en kennissen.

Eén van hen, de 26-jarige sergeant-vlieger André Heys, miste zo de gelegenheid zijn dochter te leren kennen. Zij werd geboren een week na de fatale vlucht. Omdat nog geen officiëel overlijdensbericht was afgegeven, leek het de weduwe beter de geboorte nog aan te kondigen onder beide oudernamen.

In 1949 werd besloten het graf te ruimen en de lichamen opnieuw ter aarde te bestellen op een meer gepaste, lees: makkelijker te bereiken, lokatie. Een nieuw massagraf werd daartoe ingericht op het grafveld Tjililitan in Batavia. Voor mevrouw Heys was dit geen oplossing, zij was inmiddels met haar dochter naar Nederland verhuisd.

Weer later, in 1968, werd ‘Tjililitan’ geruimd, en overgebracht naar grafveld Menteng Pulo. De Oorlogsgravenstichting informeerde zo goed en zo kwaad als het ging alle betrokkenen. Door oprichting van een steunfonds werden reizen georganiseerd voor nabestaanden vanuit Nederland naar Indonesië. Ongeveer 400 personen konden zo het graf van hun dierbaren bezoeken. Mevrouw Heys reageerde echter te laat en miste de gelegenheid. Bij gebrek aan verdere correspondentie moeten we aannemen dat zij, noch haar dochter, Menteng Pulo hebben bezocht.

Uit het dossier van André Heys, en dat van de andere 25 slachtoffers van deze ramp, weten we dat het contact met het OGS minimaal is geweest. Een enkeling vroeg om plaatsing van bloemen, of een afbeelding van het graf. De meesten hebben niet gereageerd op informatieverzoeken.

Hoe lang duren grafrechten eigenlijk, vroeg ik me af. Natuurlijk zo lang als je betaalt, maar dat geldt voor reguliere graven. Maar wat als de staat de verantwoordelijkheid heeft genomen om graven te beheren. Kent dát beheer dan géén eind? Mogen we wel verwachten dat Menteng Pulo over 50 jaar nog bestaat?

 

 

Een bijzonder graf

$
0
0

Wie op het internet naar de woorden ‘loyaliteitsverklaring’ en ‘Japan’ zoekt, komt al snel uit bij het Algemeen Landbouw Syndicaat in Batavia, en het bijzondere lot van Luchine (‘Luut’) Ubels. Wat gebeurde in 1943? En hoe werd daar later op terug gekeken?

Bloemlegging op het graf van Luut Ubels

In de eerste maanden van 1943 werd het personeel van het Algemeen Landbouw Syndicaat een loyaliteitsverklaring voorgelegd. Het personeel moest beloven zich te onthouden van anti-Japanse activiteiten. De verklaring besloot met de zinsnede: ‘Ik zal letten op mijn medewerkers en ik zal hen raad geven opdat zij bovengenoemde voorschriften niet overtreden en indien ik het te weten kom, dat er personen zijn die die voorschriften overtreden, zal ik met spoed rapport uitbrengen aan de ambtenaar die daarvoor in aanmerking komt.’

Het was dit laatste punt waartegen het Europees personeel van het Syndicaat vooral bezwaar had. De landbouwproductie coördineren was in deze tijden al lastig genoeg, aan klikken had men een hekel. Een deel van het personeel, onder wie ook de 17-jarige Lambert (`Sam’) Ubels, weigerde dan ook de verklaring te tekenen. In plaats daarvan werd een rekest ingeleverd zonder verdere beloften door te mogen werken. De Japanse chef van het syndicaat, Naruzawa Simitsu, een landbouwkundige die al zeventien jaar op Java werkte, nam hiermee genoegen, maar kwam daarmee in conflict met de personeelsfunctionaris Yamamoto.

De exacte toedracht is nooit opgehelderd, maar verondersteld wordt dat Yamamoto op enig moment de Kenpeitai heeft ingelicht over de onwilligheid van de medewerkers. Op 9 en 15 juli 1943 werden veertien mannelijke indieners van het rekest gearresteerd, twee vrouwen een maand later. De enige die nog ontbrak was Lambert Ubels, die niet op het kantoor werd aangetroffen, omdat hij in mei was ontslagen en inmiddels geïnterneerd was in het Adek-kamp. De Japanners, onkundig van dit feit, gingen thuis bij hem langs. De deur werd opengedaan door zijn zuster Luut. Haar werd een briefje getoond met daarop ‘L. Ubels’. ‘Dat ben ik’, zei Luut, en ze werd meegenomen. De familie heeft haar nooit meer gezien. Samen met de anderen werd zij op 23 september 1943 op de Antjol begraafplaats geëxecuteerd.

Aangezien Luut niets te maken had gehad met de loyaliteitsverklaring of het rekest, moeten we aannemen dat zij wist van de persoonsverwisseling, maar, om haar broer te beschermen, de Japanners daarover niets heeft gezegd.

Heldhaftig. Onzelfzuchtig. Bovenmenselijk. Haar tijdgenoten zullen woorden tekort zijn gekomen om het te kunnen beschrijven, en droegen haar voor voor toekenning van de Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Voldeed de houding van Luut aan de criteria van de regeling? De onderscheiding was bedoeld ter beloning ‘van hen die zich in de jaren 1942-1945 op door Japan bezet of Japans gebied in oost-Azië op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor door krijgsgevangenschap, internering of anderszins in de macht van de vijand geraakte Nederlanders of Nederlandse onderdanen, dan wel in het verzet tegen de vijand.’

Luut had zich op bijzondere wijze verdienstelijk gemaakt voor haar geïnterneerde broer, misschien wel niet op de manier die de wetgever voor ogen heeft gehad, maar toch. En dus ja, de verzetsster werd haar – postuum – toegekend. Evenals aan een tiental ondertekenaars van het rekest.

Volgens de familie kreeg Luut in gevangenschap de gelegenheid de loyaliteitsverklaring te ondertekenen, iets wat zij zou hebben geweigerd. Echter, zij werkte niet bij het Syndicaat, en was niet betrokken geweest bij de eerdere weigering. Zou zij tot in het uiterste hebben gedaan alsof zij haar broer was, en namens hem (wederom) hebben geweigerd? We weten het niet. In 1947 schreef het Algemeen Indisch Dagblad nog dat alle getuigen waren overleden en dat de omstandigheden onbekend waren.

Misschien doet het er ook niet toe. Het feit dat zij zich in gevangenschap liet wegvoeren was op zich al voldoende. Echte heldhaftigheid laat zich soms moeilijk begrijpen.

 

 


‘Hij draaide het stuurwiel naar rechts’

$
0
0

Auto ongeluk

Door Bert Immerzeel

Het wil nog niet zo erg lukken met onze nieuwe regering. We beleefden al meerdere crises en er zijn binnen een half jaar al twee bewindvoerders uit eigen initiatief opgestapt. Op het punt van de immigratiepolitiek zijn nog geen oplossingen aangedragen. In tegendeel, de toepassing van de Spreidingswet wordt zó erg getraineerd dat Ter Apel door de gerechtelijke boetes straks de rijkste Nederlandse gemeente kan worden genoemd.

Maatregelen van de vorige regering voor het mestprobleem worden bij het groot vuil gezet. De boeren mogen het zelf uitzoeken, terwijl ze dat niet eens willen. Belemmeringen in de huizenbouw worden opgelost door geen nestruimte meer aan te brengen voor de vogels. Boekenlezers en sporters wordt gedreigd met btw-verhoging, en de bed-bad en broodregeling voor daklozen wordt afgeschaft. Een reeks van aanslagen op de zwakkeren in de samenleving, en het volk vraagt zich af wie er nu eigenlijk regeert: Schoofs of Wilders.   

Maakt dit het niet érg moeilijk de krant te lezen zonder je te ergeren? Ik sla daarom het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek nog maar eens open om te kijken of ik dáár wat leuker nieuws tegenkom. En beland zo bij een bericht in het Soerabaijasch Handelsblad uit 1926 over een ‘vreeschelijk’ auto-ongeluk in de buurt van Magetan:

“Voor, naast de chauffeur, zat de heer Van der Heijden, hoofd der Hollandsch-Inlandsche school te Magetan. Op de achterbank zaten mevrouw Van der Heijden, de kleine Tientje – twee jaar oud – en mevrouw Van Diedenhoven. Op een gegeven moment merkte de heer Van der Heijden, dat de chauffeur zeer zonderling reed; aanvankelijk over geruime afstand rechts rijdend, begon hij nu in schuin linkse richting naar de andere kant te rijden. Van der Heijden, bevreesd dat de auto zou botsen tegen een boom, greep het stuurwiel en draaide dit naar rechts. Dit had als gevolg dat de auto dwars op zij met de boom in aanraking kwam.”

Volgens het Handelsblad was nog lang niet alles duidelijk, alleen zeker was dat de chauffeur niet behoorlijk had gereden.

“Door de schok werd de heer Van der Heijden uit de auto geslingerd tegen de boom. (…) Hij was door val even bewusteloos; toen hij weer bij kennis kwam, zag hij een bloedige massa boven zijn hoofd. Dit bleek het been te zijn van mevrouw Van Diedenhoven. Deze dame was er zeer ongelukkig aan toe; haar voet was bij de enkel geheel omgeklapt en zat alleen nog met de achillespees aan het been vast. Zij verloor veel bloed. Mevrouw Van der Heijden, hoewel ook ernstig geschokt en ietwat getroffen, was nog het best bij de hand: zij deed dadelijk wat kon worden gedaan.

Er waren intussen enkele tientallen inlanders bijeengekomen, doch hoezeer de dames ‘Toeloeng! Toeloeng!’ riepen, niemand stak een hand uit om te helpen. Eindelijk, zeker twintig minuten later, toen de heer Van der Heijden weer een weinig op de been was, kon mevrouw Van Diedenhoven aan de kant van de weg gelegd worden. Er waren nu een paar mandoers van Gewestelijke Werken die hielpen. Zij leenden een doek, waarmee de heer Van der Heijden haar het been afbond, omdat zij zeer veel bloed verloor. Aan deze hulp is het te danken, dat zij niet is doodgebloed. De regent, die was aangekomen, hield een passerende vrachtauto aan waarmee de gewonden naar Magetan werden vervoerd.”

Het is een bericht dat vele vragen oproept. De chauffeur was niet gewond geraakt, dit wordt nog vermeld. Maar wat gebeurde met het kind? En wie of wat veroorzaakte nu daadwerkelijk het ongeluk? Was het de inlandse chauffeur, of Van der Heijden? Een slecht wegdek? Laag hangende zon? We weten het niet.

Het bericht laat me niet los. Ik besef dat ik toch weer terugkeer naar mijn ergernissen in de aanhef van dit artikel. Is de chauffeur niet te vergelijken met Dick Schoofs? En de aan het stuur trekkende Van der Heijden met Wilders?

Ter geruststelling: mevrouw Van Diedenhoven heeft het overleefd, zij het met een beenamputatie.

 

 

Viewing all 529 articles
Browse latest View live