RECENSIE/ De onafhankelijkheid van Indonesië in verhalen en herinneringen
Door Peter van Zonneveld
Als het om Indië gaat, is iedereen het nog altijd van harte met elkaar oneens. Vooral de discussie over periode 1945-1950 lijkt nog mank te gaan aan historisch onderzoek, aan feiten. In zijn Echo’s van Indië wil Kester Freriks echter laten zien wat deze periode voor de betrokkenen heeft betekend, hoezeer hun leven is bepaald door de gebeurtenissen van toen. Zijn boek is een verrassende mengeling van gesprekken met vertegenwoordigers van uiteenlopende groeperingen, eigen ervaringen en impressies. Uit al deze verhalen en herinneringen ontstaat geleidelijk aan een caleidoscopisch beeld van de relatie tussen Nederland en Indonesië.
Zo geeft Freriks de notities weer van een vrouw, die eind 1939 van plan was naar Indië te gaan. Ze volgde een cursus van de Stoomvaart Maatschappij Nederland, en wat ze daar vernam werd opgetekend in een schoolschrift, waaruit Freriks uitbundig citeert. Waar moest je allemaal aan denken? Wat nam je mee aan kleding, schoeisel, keukenspullen en anderszins? De bespreking van gewoonten en gebruiken aldaar roept een koloniale wereld op, waar Freriks zich over verbaast. Zijn conclusie dat de blanken van toen zich op geen enkele manier aanpasten, deel ik niet. Wat bedoelt hij daarmee? Alle praktische tips zijn immers gericht op het leven in de tropen?
Er komen veel Indonesiërs aan het woord. Freriks is er in geslaagd om te praten met hoogbejaarden die nog actief aan de vrijheidsstrijd hebben deelgenomen, als militair dan wel als pemoeda (guerrilla-vrijheidsstrijder). Hun kritiek op het Nederlandse bewind en het militaire optreden is niet mals. Samen met een voormalige pemoeda bezoekt hij de plek waar Soekarno, terzijde gestaan door Hatta, op 17 augustus 1945 zijn Proklamasi (onafhankelijkheidsverklaring) voorlas. Beide Indonesische leiders zijn daar nu in drie meter hoge standbeelden vereeuwigd.
Indonesisch perspectief
Tussen de bedrijven door schetst Freriks een beeld van de koloniale geschiedenis, vooral gezien vanuit Indonesisch perspectief: de harde onderdrukking van opstanden in het verleden, de opkomst van de nationalistische beweging, het proces tegen Soekarno. De Japanse bezetting toonde de Indonesiërs dat de blanken niet almachtig waren. Vele vrijheidsstrijders kregen in de Japanse tijd een militaire training, die hen later goed van pas kwam. Soekarno en Hatta werkten met de Japanners samen, Soetan Sjahrir, de eerste premier, deed dat niet.
Ondertussen verbleven naar schatting zo’n honderdduizend burgers in de Japanse kampen. Dat liet onuitwisbare sporen na, ook bij de kinderen. Een jongen die zes was toen hij het kamp inging, vertelt zijn ervaringen van toen. Zijn vader was toen in Birma (‘Elke nacht kwam de krijgsgevangenschap rondspoken in het hoofd van mijn vader.’) Wie handel dreef met de Indonesiërs buiten de omheining, werd zwaar gestraft. Naarmate de oorlog langer duurde, werd het voedsel schaarser, braken ziekten uit waar geen medicijnen voor waren. Het sterftecijfer was hoog. Sommige jongens moesten dienst doen als lijkenwacht.
Na de oorlog was er het onbegrip in Nederland, met zijn hongerwinter en verzetsheroïek. In totaal zijn er tussen 1946 en 1968 – dus na het Nieuw-Guinea-conflict – zo’n driehonderdduizend mensen naar Nederland gekomen.
Voor velen was de bersiap, de periode tussen oktober 1945 en maart 1946, het ergst. Ongeorganiseerde bendes van pemoeda’s zwierven door de straten. Ze maakten vele slachtoffers, vooral onder de Indo-Europeanen. Maar ook Chinezen en Molukkers werden afgeslacht. Men schat dat in totaal zo’n twintigduizend mensen het leven lieten in een orgie van geweld. Iedereen die verdacht werd van Hollandse sympathieën, kon vermoord worden. Bescherming was er niet. De Japanners, die na de capitulatie de opdracht hadden gekregen om de mensen in de kampen te beschermen, deden dat ook, maar hielden zich verder meestal afzijdig. En de Britse troepen, die eerder dan de Nederlandse op Java waren geland, wilden hun handen daar ook niet aan branden – uitzonderingen daargelaten.
Jongens uit Zeeland
Bij Freriks komen ook de dienstplichtigen aan het woord. Jonge jongens uit Zeeland, uitgestuurd naar een land dat zij niet kenden. Ze zouden rust en orde moeten brengen, maar kwamen in een onafhankelijkheidsstrijd terecht. Wreedheden werden met wreedheden vergolden, en achteraf voelden ze zich verraden. Na de onthullingen van Hueting begon men in hun omgeving kritische vragen te stellen. En elk jaar gedenken zij de dood van een gesneuvelde kameraad. In totaal zijn er bijna zesduizend Nederlandse militairen omgekomen, tegenover naar schatting honderdduizend Indonesiërs, zowel van het reguliere Indonesische leger, de TNI, als van de pemoeda’s.
Dan zijn er nog de ervaringen van de Chinese bevolkingsgroep, die het ook vaak moest ontgelden, tot op de dag van vandaag. Ook hun geschiedenis en hun lotgevallen worden geschetst in gesprekken met mensen die het hebben meegemaakt. Dit geldt evenzeer voor de Molukkers: van de gedwongen demobilisatie (‘Voor een kind is het onverdraaglijk zijn vader elke dag te zien als een gebroken man’) tot de Drentse treinkaping aan toe. Zo komen in dit kleurrijke boek tientallen personen met een uiteenlopende achtergrond aan het woord, allemaal met hun eigen verhaal.
Zulke getuigenissen kenden we natuurlijk al, maar Kester Freriks probeert zich dus ook in de Indonesische visie op het drama te verplaatsen. Dat is het bijzondere aan dit boek. Wat ik jammer vind, is dat hij misschien ook daardoor soms te afwijzend over het koloniale verleden schrijft, vanuit de opvattingen van nu. De schaamte overheerst. Hier zouden meer nuances op hun plaats zijn geweest. Maar verder mag Echo’s van Indië als evocatie van onze band met dat land in de tropen, als sfeertekening en door de stem die hij geeft aan al die indringende verhalen zeer geslaagd heten.
x
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad, 14 augustus 2015
Kester Freriks, Echo´s van Indië.
Atheneum, Amsterdam, 2015.
ISBN: 9789025307264
Prijs: € 21,50
Gearchiveerd onder:9. Java Post