Een bezoek aan een kampslachtoffer geeft aanleiding tot overpeinzingen over de tijd.
Door Bert Immerzeel
Een paar maanden geleden bracht ik een bezoek aan een ex-collega van me. Ze had me jaren geleden, toen ik in het ziekenhuis lag in verband met hartproblemen, een kaart gestuurd met een uitgebreide handgeschreven groet. Ik wilde haar graag daarvoor, ook handgeschreven, bedanken, maar kón dat niet. Een mailtje sturen ging niet – ze deed niet aan mail – en door mijn fysieke problemen is mijn handschrift belabberd geworden. Later, dacht ik, wordt dat beter en stuur ik haar alsnog een kaartje. Maar ja, zoals zo vaak, later wordt nóg later, en nog heel veel later.
Maar dit keer zou het er dus van komen. Ik was zó dicht in de buurt dat ik geen excuus meer had. Ik belde haar op, en – gelukkig – ze reageerde positief. Met een bosje bloemen ging ik op weg naar haar woonplaats. Het was een allerhartelijkst weerzien. Enigszins verbaasd was ik te zien dat ze in de hal, bij de voordeur, een houten wajangpop had staan. Het zal toch niet dat ook zíj uit Indië komt?
Even later zaten we samen op het terras van haar prachtige tuin. Misschien was het omdat ik haar jarenlang niet had gezien, misschien omdat ik haar eigenlijk alleen maar kende van de tijd dat ik me nog niet met Indië bezig hield, maar ik kon me niet goed herinneren dat we ooit over Indië spraken. Zíj wel.
We hadden het over haar moeilijke alleen-zijn na de dood van haar man, een paar jaar geleden. Zelf was ze ook niet meer zo jong, want al 84. We spraken over haar internering in het kamp Lampersari in Semarang. Over het stoepje voor haar huis dat het haar lastig maakte om de boodschappen naar binnen te dragen, en over Indië. Over literatuur, en over Indië. Eigenlijk ging ons hele gesprek zo´n beetje over Indië. Indië zat haar hoog.
Kort voor ons afscheid, keek ze me nog een keer nadrukkelijk recht in de ogen: ‘Bert, jij die zo lang met Indië bezig bent geweest. Al die onderzoeken die ons nu zeggen dat we daar alles fout hebben gedaan – wat vind jij? Hebben we dan helemaal niets goed gedaan?’
Een vraag om te vermijden, maar ja, zo logisch. Ik probeerde zo neutraal mogelijk te zijn. Ja, natuurlijk hebben ‘wij’ daar ook veel goeie dingen gedaan, denk aan wetenschap, aan architectuur, aan gezondheidszorg. Maar natuurlijk, het was niet van ons, en we hadden er dus eigenlijk niets te zoeken. We mogen echter niet onze huidige waarden en normen loslaten op iets wat toen zo gewoon leek. Zijn we au fond niet allemaal gevangenen van de heersende moraal? Als ik honderd jaar eerder was geboren, misschien was ik zelf dan ook wel afgereisd naar Indië. Wie weet.
Te vroeg
Op 19 december 2022 worden voor het Nederlandse slavernijverleden excuses aangeboden aan de bevolking van Suriname en enkele Caribische eilanden. Premier Rutte doet dat in Den Haag, zeven andere regeringsleden ter plaatse. ‘Te vroeg’, oordelen Surinaamse belangenorganisaties. Het zou plaats moeten vinden op 1 juli volgend jaar, als het 160 jaar geleden is dat de slavernij werd afgeschaft en 150 jaar geleden dat slaven in Suriname daadwerkelijk vrij werden. Er zou risico bestaan dat de nazaten van de inheemsen en slaven de excuses weer niet zullen accepteren. Voorzitter Nooitmeer van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) is het daar niet mee eens. ‘De excuses hadden al veel eerder moeten komen.’
Onze ervaringen met de Indische erfenis onderstreept het laatste. Het is beter het ijzer te smeden wanneer het heet is. Hoe later de excuses of herstel, des te meer onenigheid en minder kans van slagen.
Wat zou mijn ex-collega hiervan hebben gevonden? Enkele weken na mijn bezoek hoorde ik dat ze was overleden. Een treurig bericht, maar wat was ik blij dat ik haar nog had gesproken. Inmiddels staat haar huis te koop op Funda en kunnen we nog een laatste keer bij haar naar binnen kijken. Het terras oogt leeg en verlaten.