Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

De boodschap van onze ouders

$
0
0

De Stichting Task Forse Indisch Rechtsherstel beschuldigt anno 2015 de overheid van het bewust niet-communiceren van de Birma-regeling in 1954. Het is echter onduidelijk op welke gronden zij tot die beschuldiging komt. De krijgsgevangenen zélf hadden er destijds geen moeite mee, in tegendeel. Ze stonden hun zestig gulden met graagte af aan anderen die het nog slechter hadden.

Door Bert Immerzeel

Daar gaan we weer, dacht ik bij het luisteren, op 13 februari j.l., naar een uitzending op Radio 1 over de plannen van de Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR). Wéér die onduidelijkheid, wéér die ongegronde aannames.

Er zullen lezers zijn van de Java Post, Griselda Molemans voorop, die misschien denken dat ik de Nederlandse overheid probeer te verdedigen, en dat ik geen oog heb voor het de Indische Nederlanders aangedane leed. Niets is minder waar. De overheid heeft zich schandelijk gedragen, vooral op het punt van het niet betalen van de ambtenarensalarissen, de zogenaamde backpay. Als er ooit nog een rechter is (van een politicus verwacht ik het niet) die daar iets aan kan doen, ik schrijf hem de hemel in.

Grote Markt, Den Haag, jaren ´50. Aan rechterzijde, met witte gevelornamenten, het pand Grote Markt 22, waar destijds de Dienst Overgangszaken Indonesië was gevestigd. Aanvragen in het kader van de Birma-regeling moesten hier naartoe worden gezonden.

Grote Markt, Den Haag, jaren ´50. Aan rechterzijde, met witte gevelornamenten, het pand Grote Markt 22, waar destijds de Dienst Overgangszaken Indonesië was gevestigd. Aanvragen in het kader van de Birma-regeling moesten hier naartoe worden gezonden.

Waar ik me wél aan stoor, is het feit dat 60 jaar na dato de geschiedenis vanuit een politiek doel wordt herschreven. En dat, wetende dat de overheid nalatig was op een aantal punten, verondersteld wordt dat die overheid dan ook álles fout moet hebben gedaan. De feiten lijken van volledig ondergeschikt belang.  Vandaar hier van mijn kant nóg een keer enkele kanttekeningen.  

De cijfers

De voorzitter van de Stichting, Sylvia Pessireron, antwoordde tijdens het radioprogramma op de vraag hoeveel geld de Nederlandse overheid aan de ex-krijgsgevangenen had moeten uitkeren: ‘een paar miljoen’. Eerder deze week schreef Griselda Molemans echter dat het ging om ‘bijna 1,5 miljoen’. Volgens de Handelingen van de Tweede Kamer ging het echter om 100 duizend Engelse ponden, oftewel om ongeveer 700 duizend gulden, – een bedrag dat ook wordt genoemd in het boek Opgevangen in andijvielucht van Molemans. Het feit dat niet steeds hetzelfde bedrag wordt genoemd, doet vermoeden dat men het niet weet, en dus onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Niet onbelangrijk, want het beïnvloedt de beeldvorming.

Uit een artikel van Molemans in De Volkskrant: “Ten minste 6.424 voormalige dwangarbeiders hebben de oproep nooit gezien”.  Joost mag weten waar een dergelijke wijsheid vandaan komt. Pessireron maakte daar in het interview van: “Wij denken dat 5,5 à 6,5 duizend de oproep niet hebben gelezen”. Dat is gelukkig al een stuk onzorgvuldiger, vooral door het “wij denken”. De Stichtingsleden dénken dus dat een derde van de 17 duizend geen weet had van de oproep. “Waarom wisten ze het niet?” Pessireron: “Omdat heel veel mensen waren verhuisd naar het buitenland, of bijvoorbeeld in contractpensions zaten waar ze geen geld hadden voor een krantenabonnement.” Volgens haar was het heel onzorgvuldig van de overheid dat daar niets mee is gedaan. “Als zich minder mensen melden, had de overheid beter zijn best moeten doen om ze te bereiken.”

Vervolgens suggereert de Stichting dat de overheid een keurige namenlijst met adressen en dergelijke achterhoudt door deze `niet openbaar’ te noemen en om technische redenen niet in te laten zien.  Welnu, een dergelijke lijst bestaat helemaal niet. Er bestaat wél een vrijwel volledige namenlijst met daarop de namen van ruim 42 duizend krijgsgevangenen. Deze lijst is opgesteld in het kader van een regeling voor uitkeringen aan ex-krijgsgevangenen, ex artikel 16 van het vredesverdrag met Japan. Deze laatste regeling werd van kracht in 1956, dus ongeveer twee jaar na de regeling voor de Birma spoorlijnwerkers. Op de lijst, een compilatie van individuele kamplijsten afkomstig van het Rode Kruis,  staan slechts vermeld gegevens als naam, rang, legeronderdeel en stamboeknummer, en plaats van internering. Apart worden vermeld degenen die in krijgsgevangenschap zijn overleden. De lijst vermeldt geen adressen.

Manipulatie?

De Stichting roept het beeld op van een manipulerende overheid die de krijgsgevangenen onvoldoende heeft geïnformeerd om zo zelf een deel van het fonds achter te houden. Er zijn echter aanwijzingen voor het tegendeel:

Ten eerste, het niet-sluiten van de regeling.  In de eerste publicatie, juli 1954, werd gesteld dat betrokkenen zich dienden te melden vòòr 1 november van dat jaar.  Latere aanvragen zouden niet in behandeling worden genomen.  Mogelijk na klachten over deze vroege datum, werd in de tweede publicatieronde, december 1954, betrokkenen slechts ‘verzocht’ zich aan te melden vòòr 1 maart 1955. Nadien werd de regeling opengehouden, tot op heden.

Ten tweede, in een verslag van de regeling, uit 1967, wordt gewag gemaakt van het feit dat op dat moment nog geld aanwezig was voor slechts een dozijn uitkeringen. “Aanmeldingen komen bijna niet meer binnen.”

Ten derde, de uitvoering van de algemene krijgsgevangenenregeling. Tijdens de uitvoering van de Birma-regeling werd een tweede regeling van kracht, die van een uitkering aan alle krijgsgevangenen. Deze regeling betrof de verdeling van ca. 12 miljoen gulden aan ca. 38 duizend krijgsgevangenen, oftewel fl. 264,- per persoon. In alle opzichten was deze regeling dus veel groter, bijna het tienvoudige van de regeling met betrekking tot de Birma-gelden. In het kader van déze regeling werd tussen de 90 en 95% van de betrokkenen bereikt. Welke logica zegt ons nu dat dáár niet werd gemanipuleerd met het fonds, en in het zeer kleine fonds van de Birma-regeling wél?

Bekendheid met de regeling

Volgens woordvoerders van de Stichting TFIR hebben veel ex-krijgsgevangenen geen beroep op de Birma-regeling gedaan. ‘Naar schatting 5,5 à 6,5 duizend’.  Naar schatting: dit betekent dat we niet weten hoeveel het waren. Dus zouden het ook veel minder geweest kunnen zijn. Dus zou het spreken van ‘onrecht’ ook wel eens iedere grond kunnen missen.

De regeling werd medio 1954 openbaar gemaakt door publicatie van een persbericht in landelijke én regionale kranten, alsmede alle belangrijke Nederlandstalige kranten in Indonesië, waaronder: De Nieuwsgier, Java Bode, De Vrije Pers, Nieuwsblad voor Sumatra, De Locomotief en Preanger Bode. Eind 1954 volgde een tweede publicatieronde. Opvallend zijn reacties uit kringen van de krijgsgevangenen zélf.

Op 19 juli 1954 schreef de Java Bode:

“Naar aanleiding van het bericht, dat aan ex-krijgsgevangenen, die werkzaam zijn geweest aan de dodenspoorweg in Siam en Birma, een vergoeding van enige tientallen guldens zal worden uitgekeerd, zijn er in Surabaja stemmen opgegaan om dit geld een bestemming te geven, welke beter tot haar recht komt dan wanneer het over een 17.000 rechthebbenden wordt versnipperd. Het Nieuw Soerabajasch Handelsblad schrijft, dat, toen het bericht afkwam van de ‘schadevergoeding´, door vele krijgsgevangenen weer herinneringen werden opgehaald over die periode van drie en een half jaar, die aan menigeen het leven heeft gekost. Men vraagt zich in kringen van deze ex-krijgsgevangenen af, of het niet beter zou zijn om dit totaal aan gelden, dat aan de rechthebbenden toekomt, bijeen te houden. Volgens de berekening, dat ieder ongeveer een bedrag van enige tientallen guldens zal ontvangen, betekent dit dat de Nederlandse regering de beschikking heeft gekregen over een bedrag dat naar de half miljoen gulden loopt. Dit is wel niet zoveel, maar goed beheerd zou dit bedrag een basis kunnen zijn om te komen tot activiteit in het belang van juist de groep, die door deze periode van 3, 1/2 jaar het meest het slachtoffer is geworden. Wij noemen hier bijvoorbeeld de ex-krijgsgevangenen die door deze krijgsgevangenschap voor de rest van hun leven invalide zijn geworden of in elk geval niet meer in het normale arbeidsproces kunnen mededingen; dan zijn er de weduwen en bovenal de kinderen van om het leven gekomen krijgsgevangenen. Het ligt natuurlijk niet op de weg van de Nederlandse regering in dit opzicht het initiatief te nemen, maar men zou van particuliere zijde kunnen komen tot de vorming van bijvoorbeeld een Stichting, die dit werk op zich zou kunnen nemen. Dit geld zou dan bijeengehouden kunnen worden en worden belegd. Hieruit zouden dan toelagen en studiebeurzen kunnen worden gegeven, zodat in elk geval de ernstigste gevolgen van de periode van krijgsgevangenschap kunnen worden verlicht, in het bijzonder ten behoeve van de jeugd, die hiervan het meest het slachtoffer is.”

Een half jaar later, op 4 januari 1955, verscheen onder de titel “Doet u mee, ex-p.o.w.?” in Het Nieuwsblad voor Sumatra een ingezonden brief van de directeur van de openbare h.b.s. in Medan, de heer Th. M.H. Diebels:

“Gedreven door een gevoel van plicht en de offervaardigheid van Deli kennend, waarop nog nooit vergeefs een beroep is gedaan, durf ik het te wagen mij te richten tot U, ex-kampgenoten, niet alleen van Birma en Siam, maar ook van Java, Pakanbaru, Flores, Japan of waar ook van Zuid-Oost Azië.
Binnenkort zal de Stichting 1940-45 een grote actie beginnen om een laatste beroep te doen op het Nederlandse volk om het prachtige werk van steun aan de weduwen der oorlogsslachtoffers en de oorlogsinvaliden, voor een 10 à 15 jaren te kunnen voortzetten, waarvoor een bedrag van 5 miljoen guldens nodig is: Nu zal straks de Nederlandse regering een uitkering aan U doen, wat, gezien het totale bedrag, waarschijnlijk zal neerkomen op een uitkering van een paar honderd gulden. Aan U, kameraden, die door Gods voorzienigheid door de ellende heen gekomen zijt, niet aan de weduwen van hen, die gebleven zijn en die, wie weet, in zorgelijke omstandigheden verkeren! En ik vraag U, hebt U ooit wel eens iets gedaan te hunner nagedachtenis? Ik denk aan de vrouwen en de burgergeïnterneerden. Waarom krijgen zij niets? Wij weten toch allemaal, dat zij en zeker de vrouwen, het nog erger gehad hebben dan wij! Hebben wij feitelijk wel recht op deze uitkering? Ik vraag U, is dit nu niet een prachtgelegenheid om de nagedachtenis van de vele vrienden en kennissen, die wij in de diverse kampen hebben moeten achterlaten, te eren door het straks aan ons uit te keren bedrag of tenminste een gedeelte ervan, ter beschikking te laten stellen van de Stichting 1940-45? Deze actie ga ik uitbreiden over heel Indonesië en voor Nederland heb ik de hulp ingeroepen van de ons aller bekende Wim Kan.”

Een brief van Wim Kan

De brief van Diebels werd in meerdere andere Nederlandstalige kranten in Indonesië overgenomen. Wim Kan pakte de hem toegeworpen handschoen op. Medio januari 1955 verscheen van hem in Elseviers Weekblad (en dus in Nederland) het volgende antwoord:

“Beste ex tjawat-drager! Je hartelijke brief deed mij veel goed. In alle opzichten denk ik er net zo over als jij, maar misschien weet jij niet, dat we hier al een soortgelijke actie hebben gevoerd op initiatief van de NIBEG (Nederlands-Indische Bond Ex-Gevangenen). We hebben toen, naar ik aanneem, praktisch allemaal, onze uitkering van ruim zestig gulden per man wegens verkoop van het materiaal van die snert Birma-spoorlijn afgestaan aan gezinnen van ex-werkers aan de Birma-Siamlijn, die in moeilijke omstandigheden moeten leven. (…) Vanzelfsprekend zal ik heel graag, als daar enig nut van wordt verwacht, via de Nederlandse Radio Unie en de P.C.J., een oproep richten tot onze vroegere collega’s van de railroad om — indien ook maar enigszins mogelijk — de gehele uitkering af te staan. (…) Je moet maar zo rekenen: er is nu langzamerhand datgene gebeurd, waarop we tien jaar geleden in kamp 108 en hoe ze verder mochten heten, nooit meer hebben durven hopen: de Jappen roepen ‘eten halen’ en wij zijn voor het grootste deel in de gelukkige omstandigheden gekomen, dat we kunnen antwoorden: ‘ik heb geen honger!´ Met hartelijke groeten aan al mijn oude vrienden uit het kletsnatte Birmabos, als steeds gaarne, w.g. Wim Kan.”

Enkele weken later reageerde Diebels vanuit Medan. Hij had zich vergist: het had in plaats van de Stichting 1940-45 de NIBEG moeten zijn:

”Uit een schrijven van de Nibeg is mij gebleken, dat van deze Vereniging in Nederland (waarom niet in Indonesië?) een oproep is uitgegaan om (ik citeer de betreffende brief) `de bijdrage welke de ex-krijgsgevangenen uit de opbrengst van de verkoop van de Birma-Siam spoorweg ontvangen of uit de bijdrage voor alle ex-krijgsgevangenen buiten Birma en Thailand geheel dan wel gedeeltelijk te bestemmen voor diegenen onder hun vroegere kameraden voor wie deze bijdrage(n) niet voldoende is of zal zijn’.
Ongetwijfeld een sympathiek doel, waarmee velen van U zullen instemmen en naar aanleiding waarvan ik gaarne wil verklaren dat mij van deze actie niets bekend was en, ware dit het geval geweest, de actie voor de Stichting 1940-45 nooit door mij begonnen zou zijn. Spontaan zou ik mijn bijdrage aan de Nibeg hebben afgestaan !
De Nibeg heeft mij thans verzocht haar actie te steunen, maar gezien het verre stadium, waarin mijn actie door mijn oproep in verschillende bladen van Indonesië en Nederland reeds verkeert, meen ik beter te doen door mij nogmaals te richten, niet tot hen die hun bijdrage willen storten op gironummer 354140 voor de Nibeg-actie, niet tot hen die het zullen bestemmen voor de Stichting 1940-45, maar tot hen die evenals Wim Kan en ik kunnen zeggen: ‘Ik heb geen honger meer´ en die straks misschien voor het bedrag een extra mooie winterjas willen kopen!”

In de op 10 februari 1955 verschijnende De Nieuwsgier bevestigde B.A. van Ketel, lid van het hoofdbestuur van de NIBEG, het bestaan van het speciale fonds:

Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, het adres van het Nibeg Steuncomité in 1954. De foto is genomen in 1963, kort voor de sloop.

Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, het adres van het Nibeg Steuncomité in 1954.
De foto is genomen in 1963, kort voor de sloop.

“Door de Stichting 1940-45 in te schakelen schiet de heer Diebels  zijn doel voorbij. Klaarblijkelijk was hem niet bekend, wat deze Stichting zich ten doel stelt. Genoemde stichting is immers uitsluitend bestemd voor de invalide verzetsslachtoffers uit Nederland en hun nagelaten betrekkingen. Door de oorlogsslachtoffers van Japan op te wekken hun bijdragen daarheen te zenden, worden dus de ex-krijgsgevangenen van Japan niet bereikt. Het komt ons gewenst voor hierop de aandacht te vestigen van de ex-POW’s alsmede op het bestaan van het Comité Burma-Siam-Spoorweg hetwelk zich ten doel stelt die ex-krijgsgevangenen van Japan of hun nagelaten betrekkingen, die ondanks regeringssteun nog in behoeftige omstandigheden verkeren, te steunen door een bijdrage uit het door genoemd Comité gestichte Fonds. Het adres van het Comité Burma-Siam Spoorweg is: Nieuwe Herengracht 87, Amsterdam, terwijl dit Comité een rekening heeft geopend bij de NHM te Amsterdam, alwaar eventuele bijdragen kunnen worden gestort.”

De boodschap van onze ouders

Welk een andere indruk wekken deze artikelen, dan het ‘nieuws’ deze week naar buiten gebracht door de Stichting TFIR! Geen woord destijds over onbekendheid met de regeling, nee, méér nog: zowel in Nederland als in Indonesië ontstonden prijzenswaardige initiatieven om zowel de Birma-tientjes als de uitkering verwacht in het kader van de ‘algemene’ krijgsgevangenenregeling, af te staan aan degenen die het écht nodig hadden. De NIBEG spreekt zelfs van ‘ondanks regeringssteun’. Er werd van de overheid niets gevraagd of geëist. Zelfs geen roep om erkenning. De boodschap van deze ex-POW´s was: weten dat je het slecht hebt gehad, maar ook dat anderen het nóg slechter hadden!

Als dát de boodschap is van de eerste generatie, laten we die ter harte nemen en er trots op zijn. Natuurlijk zijn er geweest, die van de regeling geen weet hebben gehad. Zij kunnen echter nog steeds een aanvraag indienen. De veronderstelling dat de overheid bewust nalatig is geweest, wordt niet onderbouwd door de nu bekende gegevens, en staat ook in schril contrast met de genereuze initiatieven van de NIBEG, de enige vertegenwoordigende vereniging van de ex-krijgsgevangenen zélf.

x

x

Naschrift
Naar aanleiding van bovenstaand artikel en daaruit voortkomende vragen, nog het volgende:
In het eerder genoemde Volkskrant-artikel van Molemans wordt gesteld: “Inmiddels hebben zich 211 voormalige dwangarbeiders aangemeld, onder wie 22 overlevenden en 189 erfgenamen. Velen van hen hoorden dezer dagen voor het eerst dat ze recht hadden op een uitkering.”  Naar aanleiding van de publiciteit de afgelopen week zouden nog enkele honderden andere personen zich bij de Stichting TFIR hebben gemeld.

Door deze aantallen te noemen, wordt natuurlijk de indruk gewekt dat het vreemd is dat de Stichting wél lukt wat de Nederlandse overheid in 60 jaar niet is gelukt.  Om iets meer te weten te komen over deze ‘rechthebbenden’ nam ik daarom contact op met de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP). Wat blijkt? Onafhankelijk van de aanmeldingen bij de TFIR kwam de afgelopen periode ook een honderdtal rechtstreekse aanvragen binnen bij de SAIP.  Deze werden alle gecontroleerd en vergeleken met reeds afgedane aanvragen. Bij nader inzien bleken AL deze aanvragen betrekking te hebben op personen voor wie lang geleden al een betaling was gedaan!!!

We mogen hieruit twee dingen concluderen. Ten eerste, de dekkingsgraad van de regeling was en is (veel) hoger dan door de Stichting TFIR verondersteld. En ten tweede, omdat er geen reden is te veronderstellen dat de groep aanmelders bij de Stichting TFIR qua samenstelling anders zou zijn dan degenen die zich rechtstreeks meldden bij de SAIP: ook deze zogenaamd rechthebbenden van de Stichting TFIR zullen (bijna) allen ooit te horen krijgen dat zij niet twee keer een beroep op de zelfde regeling kunnen doen.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529