De honderdduizenden stukken uit voormalige koloniën in rijksmusea moeten terug zodra een land van herkomst dat verzoekt. Dat adviseert de Raad voor Cultuur de minister. Ook andere musea en particulieren zouden dat moeten doen.
Door Arjen Ribbens
Nederlandse musea moeten bereid zijn om in voormalige koloniën buitgemaakte cultuurgoederen onvoorwaardelijk terug te geven als het land van herkomst hierom vraagt. Dat staat in een adviesrapport van de Raad voor Cultuur, dat woensdagmiddag aan minister Van Engelshoven (Cultuur, D66) is overhandigd en dat op haar verzoek werd opgesteld.
Erken dat Nederlandse handelaren, kolonisten en bezetters zich schuldig hebben gemaakt aan uitbuiting, geweld, racisme en onderdrukking en toon de bereidheid om dit onrecht zoveel mogelijk te herstellen. Dat moeten de uitgangspunten zijn van het restitutiebeleid van koloniaal erfgoed, aldus de adviescommissie onder leiding van juriste Lilian Gonçalves-Ho Kang You. Sinds de zeventiende eeuw zijn veel cultuurgoederen onder dwang verkocht, of simpelweg gestolen.
De commissie adviseert om over het teruggavebeleid uitgebreide afspraken te maken met de landen waar Nederland langere tijd koloniaal gezag uitoefende: met Indonesië, Suriname en de Caribische eilanden. Want alleen een gezamenlijk gedragen beleid kan voor alle partijen tot bevredigende uitkomsten leiden. De adviseurs waarschuwen voor „een neokoloniale herhaling van het verleden waarin vooral eigen opvattingen, gevoelens, normen en waarden leidraad zijn voor het handelen”.
Niet alleen rijkscollectie
Het advies heeft niet alleen betrekking op de circa 300.000 koloniale voorwerpen in de rijkscollectie, onder meer in beheer bij het Nationaal Museum van Wereldculturen, Museum Bronbeek en het Rijksmuseum. Het voorgestelde teruggavebeleid kan volgens het rapport ook richtinggevend zijn voor lokale overheden, provincies, universiteiten, stichtingen en particulieren die koloniaal erfgoed in eigendom hebben. Voor particuliere eigenaren die bereid zijn te goeder trouw verkregen cultuurgoederen terug te geven, wordt een financiële compensatieregeling voorgesteld.
Ook cultuurgoederen waarvan de herkomstgeschiedenis niet kan worden vastgesteld of die vrijwillig zijn overgedragen, komen voor teruggave in aanmerking als ze voor de herkomstlanden een bijzonder cultureel, historisch of religieus belang vertegenwoordigen. Dat geldt ook voor cultuurgoederen van landen die door andere mogendheden dan Nederland gekoloniseerd waren.
Expertisecentrum
Een onafhankelijke commissie moet de minister van Cultuur gaan adviseren over teruggaveverzoeken van rijksbezit. Voor de verificatie van de herkomst van cultuurgoederen bepleit de adviescommissie de oprichting van een Expertisecentrum Herkomst Koloniale Cultuurgoederen. Ook dient de minister musea te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor het doen van onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van hun koloniale cultuurgoederen en hun kennis daarover toegankelijk te maken voor de herkomstlanden.
Volgens de commissie-Gonçalves is de omgang met teruggaveverzoeken vooral een ethische kwestie. Eigendomsgeschillen zijn juridisch gezien immers verjaard en de voor koloniale cultuurgoederen relevante internationale verdragen kennen geen terugwerkende kracht.
Als kompas voor het teruggavebeleid adviseert de commissie daarom de normen en principes van het internationale humanitaire recht en de ethische codes van internationale maatschappelijke organisaties. Die bepleiten coulance: wat gestolen is, wordt in principe teruggegeven. Anders dan in een aantal andere Europese landen het geval is, verzet de Nederlandse wet zich niet tegen teruggave door de Staat van koloniale cultuurgoederen aan herkomstlanden.
De voorstellen van de Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties liggen in lijn met de spelregels voor de teruggave van roofkunst die het Nationaal Museum van Wereldculturen begin vorig jaar bekendmaakte. Het museum gaf toen aan claims niet af te wachten en zelf op zoek te gaan naar de eigenaren van roofkunst in de collectie.
VIER VOORBEELDEN UIT DE RIJKSCOLLECTIE
1. De diamant van Banjarmasin
Oorlogsbuit in de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam: de diamant van Panembahan Adam, de sultan van Banjarmasin (Kalimantan). In 1859 veroverden Nederlandse troepen met geweld Banjarmasin en hieven eenzijdig het sultanaat op. De ruwe diamant van Banjarmasin werd naar Nederland gestuurd, waar hij werd geslepen tot een rechthoek van 36 karaat.
2. Lansenrek
Lansenrek uit de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam, in 1834 tijdens een inspectiereis over Java en Madoera door ‘Indische Groten’ aan gouverneurgeneraal Jean Chrétien Baud cadeau gegeven. Tijdens deze reis ontving Baud meerdere geschenken van lokale vorsten. Deze objecten kunnen vrijwillig zijn geschonken, maar kunnen ook getuigen van een afgedwongen loyaliteit aan de Nederlandse overheid.
3. Banjo uit Suriname (ca. 1775)
Deze banjo uit de collectie van Museum Volkenkunde in Leiden is omstreeks 1775 door John Gabriel Stedman verzameld in Suriname. Deze Schots-Nederlandse officier beschreef in Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes of Surinam de veldtochten tegen Marrongemeenschappen en de wandaden die door plantagehouders werden gepleegd jegens de tot slaaf gemaakte bevolking. Hoewel van de objecten die Stedman verzamelde niet met zekerheid te zeggen valt dat zij allemaal onvrijwillig zijn afgestaan, zijn zij ontegenzeggelijk verworven in een koloniale context.
4. Stenen beeld van de hindoegod Ganesha (1222-1292, Oost-Java).
Dit beeld van de hindoegod Ganesh, nu in de collectie van het Volkenkunde Museum, is in 1803 meegenomen door Nicolaus Engelhard, de Nederlandse gouverneur van Java’s Noordoosthoek. Het beeld stond in de enige overgebleven tempel van het Singhasari-koninkrijk (1222-1292). Engelhard liet drie beelden uit de overwoekerde tempel overbrengen naar zijn tuin. Zestien jaar later werden ze naar Amsterdam verscheept.
Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 7 oktober 2020