Teun Ottolander na bijna vijftig jaar gehuldigd in Boskoop
Op 20 juli 1927 meldt het Boskoopsch Nieuws- en Advertentieblad dat ‘de bekende Banjoewangi-planter’ Teun Ottolander begin augustus naar Europa zal afreizen. Hij is van plan om, naast onderbrekingen in Java, Egypte en Italië, uiteindelijk ‘het kleine Holland waarvan hij een der stoere zonen is’ aan te doen. ‘Ottolanders familie woont te Boskoop, het centrum van boom- en bloemkweekerijen’, zo meldt het Soerabaiasch Handelsblad, waarmee zijn bestemming in Holland wordt onthuld.
Door Pim Oxener
Bij aankomst in Boskoop zal Teun Ottolander voor het eerst in bijna vijftig jaar weer voet op Hollandse bodem zetten.
Ottolander is op 13 juli 1878, 24 jaar en pas getrouwd, met het schip ‘Prins van Oranje’ naar Indië vertrokken. In Indië wordt hij eerst administrateur van kina- en koffieland Mangiwar Djewè op de Tengger en vanaf 1884 van Pantjoer in Besoeki. In Boskoop is hij al bezig met culturen. Teun is een neef van de beroemde pomoloog K.J.W. Ottolander en is op jonge leeftijd in Boskoop betrokken bij de oprichting van een pomologische vereniging ‘voor jongeren’.
Op de Indische plantages bouwt hij deze ervaring uit en ontwikkelt zich tot een expert op het gebied van koffiecultuur. Samen met zijn vader en zijn broer, die hem naar Indië zijn gevolgd, bepaalt hij onder meer het gezicht van de koffieplantage Kajoemaas. In de lijsten van de Regeringsalmanak van Nederlandsch-Indië zijn Ottolanders carrière en zijn brede belangstelling prachtig te zien. Zo is hij onder meer voorzitter van de afdeling Banjoewangi van de vereniging Indië Weerbaar, is hij lid van de commissie van toezicht van de Cultuurschool in Soekaboemi, is hij ere-lid van het ‘Nederlands-Indisch Landbouw-Syndicaat’ in Soerabaja, is hij ondervoorzitter en voorzitter van de afdeling Bergcultures van de ‘Vereeniging ter bevordering van landbouw en Nijverheid’ in Djember. Veel van deze functies oefent hij jaren uit. Ottolander maakt in 1920 en 1921 ook deel uit van de Volksraad, het adviescollege van de Gouverneur-generaal, en is in 1902 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Journalist D.M.G. Koch (1881-1960) omschrijft in zijn boek Batig Slot de markante persoon als volgt: ‘Ottolander was een decoratieve figuur. Niet groot, maar lenig en sterk gebouwd, met een ernstig, doorgroefd gelaat, een hoog en breed voorhoofd en lange zilvergrijze lokken, een sterke, rustige blik uit helderblauwe ogen – een aartsvaderlijke verschijning, het type van de Transvaalse Boer. Een selfmade man, geëerd en bewonderd door allen die hem kenden, eenvoudig, hulpvaardig en trouwhartig, een man met doorzicht en vol rustige energie.’
Ottolander in Boskoop
Op weg naar zijn geboortedorp bezichtigt Ottolander, in gezelschap van zijn tweede vrouw Wariati, de bevloeiingswerken van de Nijl en de katoencultuur in Egypte en de ‘technisch-mechanische aspecten van de padi-cultuur’ in Italië. Hij confereert in het l’Institut International d’Agriculture te Rome en arriveert uiteindelijk in Boskoop. De Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) maakt daarbij nog melding van het ‘eigenaardige’ feit dat Ottolander ‘die toch reeds zoo bejaard is, daar nog een tante in leven heeft’.
De aanwezigheid van zo’n wereldbekende planter in Boskoop gaat aan het dorp niet ongemerkt voorbij. Zo spreekt Ottolander tijdens de opening van de eerste winkelweek, entameert hij de eerste van een aantal ‘Indische avonden’ in Hotel Klaassen, verblijdt hij de Boskoopse gemeenschap met de schenking van drie gebrandschilderde ramen voor het nieuwe gemeentehuis en sponsort enkele grote prijzen van het concours van muziekvereniging Concordia. En als hij zich niet onderhoudt met talloze bekende Nederlanders en bestuurders, dan schrikt hij het dorp op door het motorgeronk van de vliegmachine waarmee hij en zijn vrouw Boskoop vanuit de lucht in ogenschouw nemen.
Of hij niet beter weet, of slim gebruik maakt van de promotionele kansen die zo’n beroemde kweker voor Boskoop biedt, promotor J.H. van Straaten van Nes roept begin 1928 een huldigingcomité in het leven om Ottolanders 75e verjaardag groots te vieren. Advertenties hiervoor verschijnen in het Boskoopsch Nieuws- en Advertentieblad (BN&A) maar ook in Het Vaderland en de NRC. Dat Ottolander, die geboren is op 27 januari 1854, eigenlijk pas 74 wordt, lijkt niemand te deren.
Zijn ´verjaardag´
Op vrijdag 27 januari 1928 is de grote dag. Vele genodigden komen samen in de grote zaal van Hotel Klaassen (‘Het wapen van Boskoop’), waar receptie en feestmaal zijn georganiseerd. ’s Middags is er drie uur lang receptie. Van Straaten van Nes heeft deze zaal, met hulp van zijn vrouw, ‘herschapen in een Indischen bloementuin’. Het BN&A haast zich om de vele belangrijke personen op te sommen die de receptie bezoeken. Onder hen de nodige professoren uit Wageningen en de burgemeesters Lovink en Colijn. Lovink kent Ottolander uit de tijd dat hij directeur van ‘Landbouw, Nijverheid en Handel in Nederlandsch-Indië’ is (1909-1918), inmiddels is hij burgemeester van Alphen. Colijn, nu burgemeester van Boskoop, zal Lovink in 1933 in die functie opvolgen. Degenen die niet in persoon verschijnen sturen bloemstukken en telegrafische felicitaties. Om 19.00 uur begint het feestmaal met ruim honderd genodigden dat wordt geopend met een welkomstlied. Van dit evenement bestaat een matige foto waarop in ieder geval te zien is dat de zaal van hotel Klaassen het aantal dinergangers maar net kan herbergen. Veel genodigden spreken de jubilaris toe. Het BN&A geeft – geheel in stijl van het blad – de essentie van de woorden van elke spreker weer. Tafelvoorzitter Van Straaten van Nes opent de rij en markeert de verdiensten van Ottolander voor de ‘Boskoopsche cultures’. Hij meent dat de Boskopers vooral trots zijn op de ‘nestor-kop’ van Ottolander.
De prestaties van Ottolander op het gebied van culturen en zijn bijdragen aan de wetenschap zijn in verschillende toonaarden onderwerp van de speeches van professoren Roepke, Jeswiet, Brouwer en Ham, allen van de landbouwhogeschool in Wageningen. Ottolanders grote verdiensten voor Indië worden breed uitgemeten door aanwezige vertegenwoordigers van Indische organisaties, terwijl mr. Wery, secretaris van ‘den Bond van Plantenhandelaren’ en ir. C. Ph. Moerlands, directeur van de Rijkstuinbouwschool ingaan op Ottolanders invloed op hun respectievelijke terreinen: handel en onderwijs.
De kersverse ‘driekwarteeuwer’ laat zich ook niet onbetuigd. Buiten de dankzegging voor alle prachtige woorden die hem zijn toebedacht – en die hij ‘wat overdreven’ acht –, wil hij benadrukken dat het vooral de ouders en de onderwijzers zijn die het mogelijk maken dat iemand iets meer wordt in de maatschappij dan gewoonlijk. Dit denkbeeld heeft hij overgenomen van dr. Abraham Kuyper (1837-1920), de voorman van de Antirevolutionaire Partij, oprichter van de Vrije Universiteit en leider van de Doleantie. ‘Als men wat wil bereiken in de maatschappij, dan moet men vasthouden aan een ideaal’. Ottolander meent dat dit vooral opgaat voor de studenten in Indië die ageren tegen het feit dat zij wel gebruik kunnen maken van onderwijs op lagere scholen, MULO, HBS en Lyceums maar dat fondsen ontbreken om dit onderwijs voor hen rendabel te maken en hoopt dat hij zijn ideaal, het bereiken van hervormingen langs de weg der geleidelijkheid, nog zal beleven. Zijn bezoek aan Nederland heeft hem geleerd dat ‘het volk van Nederland beter was dan hij dacht. Ondanks alle kerken en partijen hebben de Boskopers liefde voor hun vak en liefde in den omgang met anderen.’
Vervolgens is het tijd voor muziek en voordrachten. De Christelijke Muziekvereniging Concordia heeft dan al een serenade gebracht in de tuin van hotel Klaassen (en het Wilhelmus gespeeld); na elke spreker wordt er luid gejuicht en gezongen door de aanwezigen en de Indische danseres Dewi Soetrita Urdaijana danst speciaal voor Ottolander de ‘Ardjoenodans’. Het BN&A besluit haar verslag van de avond met: ‘Het is een avond geweest voor ouderen en voor jongeren. Waarop men in dankbaarheid kan terugzien en voor den jubilaris en de zijnen tot een onvergetelijke ure is geworden.’
Na deze feestelijkheden verblijven de Ottolanders nog enige maanden in Boskoop. Op 7 augustus schepen zij in en op 17 november 1928 staat in de NRC het bericht dat T. Ottolander in Indië is teruggekeerd. Hij heeft op de terugreis Palestina en Egypte aangedaan en ook het graf van Abraham bezocht ‘hoewel deze plaats zich bevindt in handen der Arabieren. Christen noch Jood mogen er komen zonder speciale vergunning’. Dankzij het feit dat mevrouw Ottolander mohammedaanse is en dankzij de tussenkomst van een Javaansche student van de Hogeschool te Cairo die vloeiend Arabisch sprak mag ook Ottolander het graf bezoeken. De krant voegt er aan toe dat ‘zijn Arabische bewakers zich bepaald uitsloofden, hem alles te laten zien en overal uitvoerige toelichtingen aan vast te knoopen.’
Koch maakt in Batig Slot al melding van de beperkingen die de hoge leeftijd de altijd actieve Ottolander oplegt: ‘Ik schrok toen ik zag hoe de jaren hem getekend hadden, hoe zijn overmatig werkzaam en zwaar leven zijn fysiek verwoest had; de vroeger zo vitale man die ik in mijn Buitenzorgse jaren meermalen ontmoet had en wiens levendigheid me zo sterk had geïmponeerd, was een wrak geworden. Hij zag en hoorde slecht, zijn lopen was strompelen, zijn stem nagenoeg onhoorbaar. Hij zag er verkommerd uit. Het was tragisch en pijnlijk.’ Op 3 maart 1934 meldt het NRC dat Ottolander, die kort daarvoor tachtig jaar is geworden, ‘sedert maanden wordt verpleegd in de kliniek te Banjoewangi. Zijn algemeene toestand is steeds achteruitgaande.’
Op 19 november 1935 staan de Indische kranten vol over het overlijden van Ottolander op bijna 82-jarige leeftijd. In de necrologieën en de verslagen die aan de begrafenis worden gewijd, wordt uitgebreid stilgestaan bij de grote verdiensten van Teun Ottolander voor de planterswereld, de verschillende cultures en positie van de Indische landbouw. Buiten de vele hoogwaardigheidsbekleders wonen ‘een groot aantal Inlandsche Bestuursambtenaren van hoog tot laag en verder zeer veel Inlandsche opgezetenen van het landgoed Tamansarie’ de bijzetting in het familiegraf op zijn landgoed bij.
Met de dood van Ottolander verliest Boskoop (en Nederland) een karakteristieke pleitbezorger van het boomkwekersvak. Er wonen thans geen nazaten Ottolander meer in Boskoop. De naam Ottolander leeft in het dorp voort als straatnaam (K.J.W. Ottolanderstraat) en op de gebrandschilderde ramen die nog altijd in het trappenhuis van het gemeentehuis te bewonderen zijn.
Dit artikel werd eerder in uitgebreidere vorm gepubliceerd in Paktijd, kwartaalblad van de Historische Vereniging Boskoop, nummer 49, juni 2009.
Nawoord
Het in 1929 door de architect D.L. Landman ontworpen gemeentehuis van Boskoop, waarin de door Ottolander geschonken ramen, heeft tegenwoordig een andere functie gekregen. Het Rijksmonument wordt op dit moment (2020) getransformeerd tot bibliotheek en plek voor naschoolse opvang en maatschappelijke (zorg)organisaties. Het blijft echter dienst doen voor trouwerijen, gedenkmomenten en andere formele plechtigheden. Tijdens de verbouwing zijn de ramen gerestaureerd.