Tot het definitieve afscheid van Nederlands-Indië, in augustus 1962, was de Koninklijke Marine operationeel in de wateren rond Nieuw-Guinea. Als Cornelis de Houtman de eerste Nederlander was die in 1595 verslag deed van zijn contact met ´De Oost´, officier Jan Willem van Waning van de onderzeeboot Dolfijn was waarschijnlijk één van de laatste.
Door Jan Willem van Waning
Het was niet gepland, deze wereldreis nu 50 jaar geleden – daar kunnen mijn echtgenote Petra en ik persoonlijk van getuigen. Het zou slechts voor een oefenreis van twee maanden zijn dat ik, als op-een-na-jongste officier aan boord Hr.Ms. Dolfijn (DLF), op 24 januari 1962 uit Den Helder vertrok voor de voorjaarsreis van Smaldeel 5. Dit vlootverband bestond verder uit ons vliegkampschip Hr.Ms. Karel Doorman, de onderzeebootjagers Hr.Ms. Limburg en Groningen, en de andere ‘sub’ Hr.Ms. Zeeleeuw (ZLW) – met jaargenoot/goede vriend Ab Dijkstra aan boord. Na terugkomst in april zouden Petra en ik ons verloven, het liep echter anders uit….
Na een gezamenlijk bezoek aan Cartagena (Colombia), oefenend met beide jagers, zijn we op 13 maart bovenwater geroepen middels het sein ‘4 handgranaten’. Er was bericht ontvangen dat het vervolg van deze reis was gewijzigd in ‘een serie operationele bezoeken aan havens langs de Westkust van Mexico en Amerika’. Alle smaldeel-schepen moesten met de hoogste spoed rendez-vous maken op 10 mijl bewesten Aruba.
Die positie naderend – waar de andere schepen al lagen te dobberen – kregen we de telegrafische vraag: “wat heeft U nog nodig om op oorlogsterkte te zijn?” Nu is een onderzeeboot in principe altijd gereed voor alle eventualiteiten, maar we misten een bepaalde categorie schepeling. Aan boord van de Doorman meldde er zich een als vrijwilliger. Hoewel het berichtenverkeer met ‘Den Haag’ zodanig hoog was geclassificeerd dat alleen officieren de seintjes mochten ontcijferen, bevroedde hij dat er enkele schepen naar Nederlands Nieuw Guinea (NNG) zouden worden gezonden. “Daar zal eerder de Doorman dan de onderzeeboten bij zijn”, gokte hij verkeerd – om deze gok verder gedurende acht maanden te betreuren. De Doorman arriveerde medio april in Nederland.
In zes uur tijd zijn de twee jagers en twee onderzeeboten ‘opgetopt’ voor operaties aan de andere kant van de wereld – een proeve van operationeel kunnen die mij nog met trots en bewondering vervult. ‘Marineschepen voor vlagvertoon naar San Diego’, kopte De Telegraaf de volgende ochtend in Nederland. “Oh je, daar gaat onze verloving in april”, verzuchtte Petra terecht – voortijdig geconfronteerd met de ongewisheden van het Marineleven. Een confrontatie die zij later nog vele malen dapper heeft moeten doorstaan…
Voor de jongere officieren en de schepelingen kwam de opdracht om naar NNG te gaan als een volslagen verrassing. Alleen de commandant en oudere officieren waren voor vertrek uit Den Helder van deze mogelijkheid op de hoogte. Beide jagers gingen inderdaad in eerste instantie naar San Diego; de twee onderzeeboten echter naar Manzanillo, gelegen aan de zuidwestkust van Mexico.
Serieus op pad
Bij het doorvaren van het Panamakanaal, op 17 maart, hadden we een met UZI-geweer bewapende schepeling verscholen op de brug geposteerd. Het sturen van Nederlandse marineschepen naar NNG was streng geheim gehouden, omdat ‘Den Haag’ wist dat aan Indonesië gelieerde naties – waaronder mogelijk Panama – daar aanstoot aan konden nemen. En hoewel wij van Panama toestemming hadden het kanaal te gebruiken, kon je nooit uitsluiten dat vanaf de wal een of andere fanatiekeling op ons zou schieten.
“Manzanillo bestaat uit 3 kerken, 6 bordelen en 12 kroegen”, seinde Ab mij opgewekt per lamp gedurende een achtermiddag-wacht naast elkaar varend op weg naar die, kennelijk interessante, plaats. Een opvarende van de ZLW was toevallig, tijdens een vakantiereis, dat stadje gepasseerd en had er deze oppervlakkige herinnering aan overgehouden. Zij bleek na aankomst in de haven ongeveer te kloppen – ons verblijf was te kort om alle gelegenheden op aanwezigheid en doelstelling te controleren.
Na afmeren op de boei, op 24 maart, heeft de lokale gouverneur vergezeld van vijf tot de tanden toe bewapende lijfwachten onze boot gedurende korte tijd bezet. Pas na vele borrels in de longroom – en een langdurig verblijf op het ‘officierspotje’ (WC) waarin Playboy’s ‘Miss June’ van 1961 in al haar pracht was ten tooi gespreid – aanvaardde dat heerschap dat ons bezoek van louter vriendschappelijke aard was.
Naast elkaar liggend bereidden beide boten zich voor op de komende oversteek.
Toen op 27 maart het bericht uit Den Haag kwam om uit te varen, spoedde Ab, als voedingsofficier van de ZLW, zich naar de lokale markt om (alle) verse waren in te slaan. Zijn tegenvoeter op de DLF, Erik van Es, arriveerde daar een half uur later – met de enig beschikbare truck. “Zullen we maar delen, dan rijden we samen terug”, suggereerde Erik – hetgeen geschiedde. Zelf zal ik nooit de teleurgestelde gezichten van de nonnen vergeten toen mijn matroos-wasbaas en ik al ons door hen zo zorgzaam over lijnen te drogen gespreid schoon wasgoed, ruw wegritsten.
Wij vertrokken eerder omdat de ZLW nog moest wachten op flessen freon voor de air-conditioning. Dit kwam ons goed uit, want de voormalige Amerikaanse (‘Guppy’) onderzeeboot ZLW, kon met haar vier diesels bovenwater aanmerkelijk sneller varen dan onze Nederlandse (‘drie-cylinder’) onderzeeboot met twee diesels. Na zo’n vijf dagen kon onze commandant zijn nieuwsgierigheid naar de positie van de ZLW niet bedwingen: “My position is…..what is yours”, seinde hij (uiteraard geclassificeerd) ongeveer. Toen het antwoord binnen kwam, brak bij ons een hilarisch gelach uit: die stomme Zeeleeuw had kennelijk geen goede nota genomen van het gestelde in de Admiralty Ocean Passages for the World betreffende heersende stromingen. Daarop gewezen, kwam van onze zusterboot het antwoord: “Attendeer U op VVKM 13 para..”. VVKM 13? – dat voorschrift ging toch over financiele zaken, wat had dat hiermee te maken? Het bleek dat in dit voorschrift een nog uit de Koreaanse oorlog stammend besluit stond dat, als een schip in dit gebied zich ten noorden van de Kreeftskeerkring bevond, de extra gevarentoelage-regeling van toepassing was. Einde gelach, althans bij ons…
Op 17 april al een tijd op een loods wachtend voor de dicht beboste – en daardoor moeilijk te onderscheiden – kust van Guam, kwam majoor-machinist Warlich op de brug om een luchtje te scheppen. “Ik ben in de oorlog in Guam geweest”, zei hij, bedachtzaam een strootje rollend – “maar dit is niet Guam”. Onze arme navigatie-officier die het, zoals alle jongere officieren aan boord, niet zo gemakkelijk had – ging bijna door de knieen. Gelukkig verscheen kort daarop toch de juiste loodsboot.
Ten zuiden van Guam kwamen we in een heuse tyfoon terecht – de enige keer dat ik echt heb gevreesd dat een boot zou kunnen omslaan. Een Amerikaanse vliegtuig dat eerst nog informatie gaf over de bewegingen van het oog van Georgia, staakte daarmee na twee dagen vanwege: “No shipping in this area”. Wij mochten hem niet van onze aanwezigheid op de hoogte stellen vanwege radiostilte.
Op weg naar Hollandia zijn zig-zag koersen gevolgd tegen het mogelijk gevaar van Indonesische onderzeeboten. Dit was enigszins overdreven, zoals ons na aankomst aldaar (op 22 april) is gebriefd, maar: ‘better safe than sorry’ – en Schout-bij-Nacht Reeser, de voortreffelijke Commandant der Strijdkrachten in NNG (COSTRING), was onder de indruk van onze operationele instelling. De ZLW bleek ons in Hollandia toch drie dagen voor te zijn geweest – over VVKM 13 hebben we het met onze collegae maar niet meer gehad.
Oorlogspatrouilles rond Nederlands-Nieuw Guinea
Na een onderhoudsperiode in onze thuishaven op het eiland Biak en oefeningen met onderzeebootjagers in mei waarbij ook de mooie havenstad Manokwari (thuishaven van de ZLW) is bezocht, vertrok de DLF op 9 juni voor haar eerste verkenningspatrouille onder oorlogsomstandigheden zuidwest van NNG. Deze was in eerste instantie gericht tegen infiltratie vooral van Indonesische motortorpedoboten (MTB’s). Deze MTB’s zouden, volgens onze uitstekende marine-inlichtingendienst (MARID), vanuit Ceram of zuidoostelijker gelegen eilanden, trachten een compagnie troepen op het eiland Misool, ten zuidwesten in NNG, aan land te zetten.
In de ochtend van 17 juni onderschepten onze telegrafisten een vijandsmelding van een Neptune aan COSTRING. Dit marine-patrouillevliegtuig had op haar radar een groot doel gedetecteerd dat langs de noordkust van Ceram in oostelijke richting voer. De positie van het schip was ongeveer 50 mijl ten westen van de DLF, zodat het een kwestie van afwachten was. En inderdaad, na enige tijd pikte onze sonar het geruis op van zware dieselmotoren, dat allengs sterker werd. Onze commandant herkende door de periscoop het schip als het hoofdkwartier – tevens troepentransportschip – Multatuli. Een ‘flash’ vijandsmelding werd verzonden en het schip kust-inwaarts gevolgd. Niets vermoedend ging dit, in camouflagekleuren geschilderd, schip op de rede van Wahai (noordkust Ceram) ten anker. Aan dek waren militairen druk in de weer en vanaf steigers aan de wal voeren sloepen af en aan. Van deze bezigheden zijn tot 1000 yards afstand periscoop-foto’s gemaakt, waarna weer veilige afstand is gemaakt.
Het was de droom van elke onderzeebootcommandant: een belangrijk ‘vijandelijk’ doel dat bovendien stil lag! Het werd onze commandant dan ook te machtig en de radiomast ging weer op, ditmaal om een urgent verzoek aan COSTRING te zenden om de Multatuli te mogen aanvallen. Nu bestond er een klein probleem: formeel had de DLF niet binnen de territoriale grens van 12 mijl vanaf de kust van Ceram mogen komen. Zelden is er zo snel een antwoord ontvangen: driemaal ‘Negative’. Tot ons aller opluchting kreeg de commandant echter geen uitbrander voor zijn evident overschrijden van de zuidelijke patrouillegrens. Een groot nadeel bij deze en volgende baai-verkenningen was, dat onze dunne aanvalsperiscoop defect was en daarom, noodgedwongen, de dikkere – en dus meer zichtbare – navigatieperiscoop moest worden gebruikt.
De volgende dag kreeg de DLF opdracht om de ZLW af te lossen, die een patrouille uitvoerde boven de Aroe-eilanden, zo’n 200 mijl ten zuidoosten van Ceram. Over de onderwater-telefoon is op de afgesproken plaats contact gemaakt, waarna beide boten bovenwater kwamen. Commandant ZLW kwam per rubberboot langszij om bijzonderheden over te geven. Ab Dijkstra en ik konden vanaf de brug naar elkaar zwaaien. De ZLW had een vrij eentonige patrouille gehad m.u.v. een grote schrik: rustig op 250 voet diepte varend stootte de boot met haar 2 meter onder het schip uit stekende sonar-transducer op een rif die er volgens de kaart (van 1928 !) niet lag – althans toen niet. Water spoot door de sonarbun de boegbuiskamer in, en de boot werd pijlsnel naar periscoopdiepte gebracht voor het uitvoeren van provisorische afdichtingen.
De ZLW voer na ons rendez-vous terug naar haar basis Manokwari, alwaar haar aflosser, Hr.Ms. Walrus (WLR) op 12 juli arriveerde. De dag daarop aanvaardde ZLW de thuisreis via Madagaskar, Lagos en Dakar. Het aandoen van deze Afrikaanse havens was om ‘goodwill’ te kweken in de VN, alwaar veel kritiek bestond op het Nederlandse beleid t.a.v. NNG. Met het ‘ronden’ van dit continent vestigde zij het record van de geografisch langste reis om de wereld van een Nederlandse onderzeeboot.
‘Reeser’s Rust’ en verkenningen van baaien op jacht naar MTB’s
Na een week van vruchteloos patrouilleren, wilde COSTRING de bemanning van DLF twee dagen rust gunnen in Kaimana, aan de zuidkust van NNG. Zeventien dagen oorlogswacht van zes-uur-op-zes-uur-af gaat je niet in de koude kleren zitten – zeker niet bij een gemiddelde temperatuur van 32 graden en enkel eten-uit-blik. Deze rust bleek evenwel van kortere duur, te weten zes uren. De MARID had vastgesteld dat er acuut infiltraties dreigden – dit keer vanaf de Kei-eilanden, ongeveer 150 mijl west van ons laatste patrouilleterrein. De DLF werd daarom na dit, door de bemanning als ‘Reeser’s rust’ betiteld, havenbezoek, weer op pad gestuurd om als vooruitgeschoven uitkijk te fungeren. Gelukkig was er in Kaimana nog wel verse voeding ingeslagen.
De zuidelijke grens van ons patrouillegebied lag formeel 12 mijl ten noorden van de Kei-eilanden, hetgeen onze commandant echter niet belemmerde om, op eigen initiatief, op 27 juni op 100 meter diepte langs de westkust van Groot Kei zuidwaarts te varen, alwaar halverwege het Indonesische marine-steunpunt Elat lag. Wat je onze daadkrachtige commandant ook mocht verwijten, gebrek aan durf en daadkracht horen daar zeker niet bij!
Navigerend op een fotokopie van een zeekaart uit 1928, in een gebied vol met riffen en ondiepten, is op periscoopdiepte de baai van Elat binnen gevaren. Spiegelgladde zee en een groot aantal vissende prauwen vergden hierbij uiterste behoedzaamheid bij het opsteken van de periscoop. Van nauwelijks 2 mijl afstand zijn foto’s gemaakt van de ten anker liggende grote marinetanker Bunju, de kleinere MTB-tender Karang Raya – en van de langszij deze schepen afgemeerde vier MTB’s. Aan de pier lag nog een klein escortevaartuig. Vlak voor het verlaten van de baai keek een verschrikte visser op zo’n 100 yards afstand in het net boven het wateroppervlak verschijnende periscoop-oog: “Periscoop neer!..”.
Op veilige afstand van de wal is het resultaat van de verkenning aan COSTRING gerapporteerd, waarna de patrouille ten noorden van de eilanden werd hervat. De volgende dag moest tijdens snuiveren (op periscoop-diepte ‘snorkelend’ op de dieselmotoren) drie maal worden weggedoken voor Indonesische vliegtuigen. Intussen kreeg de MARID steeds meer aanwijzingen dat een infiltratie vanuit Elat inderdaad op handen was. Reden voor COSTRING om de DLF ditmaal opdracht te geven opnieuw de baai van Elat te verkennen. Dit gebeurde op 30 juni onder gunstiger omstandigheden: ruwe zee die de navigatieperiscoop maskeerde, en veel minder prauwen. De situatie in de baai bleek ongewijzigd, hetgeen – natuurlijk weer op veilige afstand – aan ‘de wal’ is gerapporteerd.
‘s Avonds, weer teruggekeerd op onze patrouillelijn ten noorden van de eilanden en bovenwater varend, meldde onze radaroperateur vier contacten komend vanaf Elat en op een noordelijke koers – dus onze richting uit. Na ‘drie claxons’ om te duiken, en ‘aanvalsploeg op post’, ging de zoveelste vijandmelding eruit. Veel meer zou de DLF niet kunnen doen, want tegen de – inmiddels door de sonar als zodanig geclassificeerde – MTB’s, begin je met torpedo’s niet veel. Maar aan de wal en op de ten noorden van ons patrouillerende jagers en marine-patrouillevliegtuigen, was men gealarmeerd – en dat was onze voornaamste opdracht. In dit geval bleek het slechte weer reden te zijn voor de MTB’s om hun infiltratiepoging op te geven: de sonar meldde dat de boten waren omgedraaid: “geruis wordt zwakker, peiling hetzelfde”.
Op 2 juli kreeg de DLF nogmaals opdracht om de baai van Elat te verkennen. Op weg daarheen meldde de sonar geruis, waarna op de radar vier echo’s zijn waargenomen die met hoge vaart richting Ceram wegvoeren – ’onze’ MTB’s, ongetwijfeld.
Drie mijl voor de ingang van de baai passeerde het uitvarende escortevaartuig ons op korte afstand, waarna de marinetanker volgde. In de baai bleek geen enkel schip meer te bekennen. Het infiltratieplan was kennelijk afgelast vanwege slecht weer en mogelijk ook vanwege de onderkende verhoogde Nederlandse waakzaamheid in de regio. De DLF kreeg opdracht om de Warubaai op de NO-kust van Ceram te verkennen, om te zien of de Karang Raya en de MTB’s zich daarin bevonden, zoals de MARID vermoedde. Bij verkenning aldaar op 4 juli, bleek dat niet het geval te zijn. Een zware deining maakte het ankeren voor deze schepen ook onmogelijk. Daarop volgde de opdracht: “verken zo spoedig mogelijk de Wahaibaai en de Selemanbaai”. Aan de oppervlakte varend op weg naar deze westelijker op Ceram gelegen baaien, is de boot ‘s nachts twee maal onderwater gedwongen door een eigen Neptune marine-patrouillevliegtuig dat ons met lichtfakkels verlichtte. Na een nijdig bericht aan de Neptune, is de opmars snuiverend vervolgd, teneinde deze bevriende ‘kist’ geen aanstoot meer te geven. Beide baaien bleken vrij van vijandelijke schepen.
Op 7 juli is in Biak afgemeerd na een patrouille van 29 dagen; de langste en operationeel meest succesvolle patrouille door een Nederlandse onderzeeboot bij NNG.
Afgeblazen acties tegen de dreigende Indonesische invasie
Op 27 juli vertrok de DLF richting noordoostkust van Halmahera, ten westen van NNG. Onze opdracht was om ‘op order’ vijandelijke onderzeeboten en bovenwater-schepen te onderscheppen die deelnamen aan de invasie van NNG. De WLR patrouilleerde toen al voor de zuidoostkust van dat eiland. Zo zouden twee verwachte Indonesische opmarsroutes naar NNG bewaakt worden. Nauwelijks in ons patrouillegebied, kreeg de DLF opdracht om zich naar Ambon (zuidwestkust Ceram) te spoeden, teneinde daar troepentransportschepen met parachutisten aan boord aan te vallen. Op 2 augustus, toen de boot via de Molukkenzee, west van Halmahera, al een heel eind op weg was, is deze opdracht geannuleerd: het verzoek van COSTRING aan ‘Den Haag’ om te mogen aanvallen, was afgewezen. Na nog een week patrouilleren voor de noordoostkust van Halmahera, is op 17 augustus bericht ontvangen over de bereikte wapenstilstand, met de opdracht terug te keren naar Biak. Op 20 augustus is onze, toen weer veilige, haven bereikt.
Ook de WLR heeft de aanvankelijke opdracht om de twee troepentransportschepen aan te vallen niet mogen uitvoeren. Zij patrouilleerde al bezuiden Ambon toen zij op 2 augustus de opdracht kreeg terug te keren naar haar patrouillegebied zuidoost van Halmahera. Daar heeft zij tot 14 augustus gepatrouilleerd zonder Indonesische schepen of vliegtuigen waar te nemen.
Het einde van Nederlands Nieuw Guinea en terugreis
Op 15 augustus is in New York de overeenkomst over ‘West Nieuw Guinea’ en Indonesie gesloten, waarbij het bestuur aan een voorlopig ingestelde VN-instantie werd overgedragen. De doelstelling van onze regering, om de soevereiniteit over NNG te handhaven totdat de Papoea’s in staat zouden zijn om het zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen, is – helaas vooral voor de Papoea’s – niet bereikt. Aan de inzet van de KM-eenheden en van de sinds ’60 aangevoerde KL- en KLU-versterkingen, heeft dit niet gelegen.
Persoonlijk denk ik dat Nederland (en wij krijgers ter plaatse), bij dit conflict door de oog van de naald zijn gekropen – er dreigde een massale gecoördineerde invasie door de lucht en over zee, die wij niet hadden kunnen weerstaan. Met name tegen de hoogvliegende en ook met anti-schipraketten bewapende, Tupolev bommenwerpers, hadden wij geen verweer.
Intrigerend bleef lange tijd de vraag of er ook Sovjet-onderzeeboten aan Indonesische zijde zijn ingezet. Dit was in 1999 in nationale krantenpublicaties bericht. In recente artikelen heeft marineofficier en historicus W. M. Ooms geconstateerd dat er daadwerkelijk zes Sovjet-onderzeeboten op weg waren naar NNG, en dat er tien Tupolev bommenwerpers waren bemand door Russische bemanningen. Heeft Nederland bijna de dubieuze eer gehad om, naast Indonesie, ook met de Sovjet-Unie slaags te raken?
En in hoeverre waren onze politieke en militaire leiders in Den Haag en Hollandia daarvan toen werkelijk op de hoogte? Voer niet alleen voor historici, maar ook voor huidige politici, lijkt mij.
Later is gebleken dat Sukarno, tegen de zin van zijn militaire top, had geëist dat de hele Nieuw-Guinea-affaire voor 17 augustus – de Indonesische Onafhankelijkheidsdag – ‘hoe dan ook’ achter de rug moest zijn. Oud-zeeofficier en -minister van Defensie Dr. P.B.R. de Geus concludeerde in zijn boek ‘De Nieuw Guinea Kwestie’: Het is uitgesloten, dat de Indonesiers een verrassingsaanval hadden kunnen uitvoeren en ongetwijfeld zouden zij zware verliezen hebben geleden alvorens zij hun doel zouden hebben bereikt. Maar dat zij hun doel zouden hebben bereikt en dat er van Nederlandse zijde (burgers en militairen) ook zware verliezen zouden zijn geleden, lijkt mij onbetwistbaar.
Op 1 oktober vertrokken de Groningen, Evertsen en DLF uit Biak voor de thuisreis. Bij het verlaten van de kade is de aanvalsperiscoop opgestoken met de (verboden) ‘Papoea Barat’- onafhankelijkheidsvlag in top. Vooral de uitwuivende Papoea’s waren hierover wild enthousiast. Dit in tegenstelling met ‘politiek Den Haag’, waar Kamervragen over dit ‘vlagincident’ later leidden tot een – niet zo strenge – reprimande voor onze commandant door de Commandant Zeemacht in Nederland.
De WLR – die iets later later vertrok dan wij – keerde terug via het Suez-kanaal, dezelfde route als op haar uitreis. Onze reis verliep via Singapore, Karachi, Aden, het Suez-kanaal en Napels.
Op 22 november, tijdens een vliegende sneeuwstorm, meerde de DLF af aan de Onderzeedienstkade in Den Helder, alwaar mijn – door inschrijving bij het Bilthovens gemeentehuis – inmiddels al ‘verloofde’ Petra, gelukkig toch nog op mij wachtte. De bemanning kreeg vier dagen extra winterverlof..
Het Nieuw Guinea kruis-met-gesp, bewaar ik, naast mijn Vierdaagse kruis, als zwaarst ‘bevochten’ lintje. Commandant Just Roele is, (uiteraard) heel terecht, ook ‘Koninklijk’ onderscheiden.
Bronnen
R.E. van Holst Pelikaan, I.C. de Regt, J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s, de Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962 (deel 2) (Amsterdam 1990)
P.B.R. de Geus, De Nieuw-Guinea kwestie, aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984)
Peter Giesen, Rusland stond op het punt Nederland aan te vallen in Nieuw-Guineaconflict (de Volkskrant, 15 augustus 2012)
LTZ 2 OC W.M. Ooms, Geheime Sovjetsteun in Nieuw-Guinea (Marineblad 5, augustus 2012) (http://www.kvmo.nl/2012)
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op het blog van de schrijver `Periscoop Op´, 2 september 2006.