In een eerder artikel beschreef een Malangse medewerker van het Indisch Dagblad in 1932 het Indische achtererf. Enkele weken later verscheen deze reactie van ´Mamma Tjiang´.
Door Mamma Tjang
“Mijnheer ´de medewerker van Malang´, Tjang heeft jouw artikel over het Indische achtererf met plezier gelezen en er ook hartelijk om gelachen.
Tjang schrijf maar gewoon: jouw artikel in plaats van uw – maar mag wel, ja ? Tjang is al zoon ouwe Oma – al overgrootmoeder en jij ben zeker nog een jonge man: Daarom durf Tjang ook wel tegen jou te zeggen, dat jij soms wel een beetje overdrijf, als jij vertel van huizen met een gang der naas, der achter of waar ook. Tjang heeft al in veel huizen gewoon, hier in Indië, maar gelukkig nog nooit in een met zoon gang der naas of der achter.
En gelukkig ook nog nooit met een warong zoo dicht der bij, dat je der las van heb. Juis andersom, veel gemak der van. Kijk, als der bijvoobeeld opeens morgenbezoek kom, die wil mee ontbijten en der is geen brood genoeg en de bakker woon ver af of heef geen brood meer, nou, dan laat je maar voor een dubbeltje of vijftien cent rijst in de warong kopen en je maak er gauw nassie goreng van. Heb je geen resjes vlees of ham, warm dan de rijs op met boter en fijngesneden uitjes en geef er tjeploh bij met sardientjes of corned beef.
Als je een beetje een goeie huisvrouw ben, dan heb je toch wel altijd een of ander blikje in huis en eieren. Anders maar laten halen in warong of toko Tjina. Ook voor de andere dingen is zoon warong in de buurt erg gemakkelijk, zooals voor pisang en kates voor de apen en de vogels ; of voor jezelf ; voor boontjes en terong, tempé, klapper, lombok — voor alles wat er noodig is voor de rijsttafel, als je niet lederen dag de kokkie naar de passar wil sturen.
En wil je iets voor de Europese tafel, nou, boontjes zijn der meestal, dan terong, die je als asperges kan eten met botersaus en hard gekookte eieren. Als je der aardappelen bij eet, heb je gauw genoeg en ’t is erg goedkoop. Dan kan je er meestal ook wel jonge djagong krijgen, om te panggang. Daar houwen kinderen veel van; maar dan moet je ze in de schil laten panggang, dat is lekkerder. Je kan ze ook gekookt eten, maar dan ook met de schil er om laten koken, anders gaat de smaak er af. Eers koken en dan de korrels er af snijden met geraspte klapper en suiker eten is ook voedzaam en lekker. Dan kan je ook fricadel djagong van maken bij de rijstafel.
Zo zie je, waarvoor een warong in de buurt goed is. Natuurlijk niet vlak bij je huis, maar een vijf tot tien minuten der af.
Is dat niet iets voor werklozen, meneer de medewerker, om in Hollandse buurten, waar geen gangen of warongs zijn, zo´n nette warong te openen met al die gewone dingen en ook zeep, zout, suiker, goela djawa, agar-agar, blikkenmelk, ijs en al die kruierijen, die je nodig heb bij ’t eten. Als je maar een paar bedienden heb en er zijn eens één of twee dervan sakit panas of masok angin, dan kan je desnoods zelf naar zoon Hollandse warong gaan.
Maar Tjang vergeet jouw achterste…. niet lachen dan, Tjang bedoel natuurlijk ’t achterste gedeelte van jouw erf. Jij zoek ook overal wat! Tjang vin dan, collega, dat je niet erg netjes ben, als op jouw achtererf zoon rommel is. En misschien ben jij nog wel een totok en jouw vrouw – of ben je maar alleen ? – misschien ook ? Dan is ’t foetoel te erg, als jouw achter erf zo rommelig is, dan doen jullie je naam van ’t zindelijkste volk ter wereld hm! hm! geen eer aan. Tjang wil jou wel vertellen, dat Tjang ´maar´ een Indische vrouw is en dat haar grootmoeder een gewone Inlandse of – nee – Tjang moet zeggen Indonesische vrouw – was, maar dat Tjang van haar geleer heef, om ook je achtererf goed schoon te houden. Schillen van vruchten laten rondslingeren, overal in de tuin neer gooien ? Geen kwestie van! Deden wij ’t toch, dan mochten wij de eerste keer één dag geen vruchten eten; de tweede keer twee dagen en zo door, tot wij het afgeleer waren. Want dat was een verschrikkelijke straf voor ons, om geen ramboetan of doekoe of djeroeks te mogen eten. En dan geen mangga golek of aroemanis!
En als de toedienden het deden, moesten ze de boel opruimen, als ze klaar stonden, om naar huis te gaan. Dat was voor hun ook een goede straf. Deed een bediende ‘t, die op ’t erf sliep, dan kreeg die geen petroleum voor zijn lampje. Had niemand ’t gedaan, dan kregen ze allemaal straf. Dat was hard – maar zo leerden wij netheid en – ons achtererf was altijd schoon. Natuurlijk hadden wij ook rommelhoekjes, waar grote en kleine stukken bamboe bewaard werden en allerlei lege blikken, flessen en stenen, dakpannen en lege bloempotten en zo, maar dat werd zo netjes mogelijk gehouden en van tijd tot tijd opgeruimd. Al die dingen komen zoo dikwijls te pas ; zoon Indisch huishouden is zoo heel anders dan een Hollands. En Indisch huishouden met een paar kinderen, die nu eens een stuk bamboe nodig hebben voor pijlen en boog; dan weer voor een paggertje in hun tuintje of voor een vogelkooitje moet altijd een paar bamboes in voorraad hebben, ook voor het geval moeder een parra parra laat maken voor een clematis of kamperfoelie of vader een nieuw nachthok voor zijn kippen nodig heeft. Lege blikken en blikjes hebben de kinderen nodig om de visjes in te doen, die ze gaan vangen of om stekjes in te planten. Bloempotjes gaan zo gauw stuk en zijn er niet altijd. Lege flessen, daar worden stekken in gedaan en water, en als er wortels genoeg uitgegroeid zijn, worden de flessen stuk geslagen en de stekken geplant.
Dakpannen zijn er telkens nodig, vooral bij ’t begin van de regentijd of in de kentering, als ze van ’t dak afwaaien. Rode stenen, om vloertjes te metselen in ’t tuinhuisje of konijnenhok; of om een zwembak te maken voor de aap of een vijver voor de visjes.
Je ziet, meneertje, dat al deze rommel nodig is in een Indisch huishouden, maar toch te samen geen onmogelijke bende hoeven te vormen.”
Mamma Tjang
x
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Het Indisch Dagblad, 1932