De kinderen en kleinkinderen van de generatie die Nederlands-Indië moest verlaten erfden hun woede, verdriet én gemis. Maar ook iets van de taaiheid om er in stormachtige tijden iets van te maken, schrijft Ellen Deckwitz.
Door Ellen Deckwitz
Op 20 april 1946 voeren mijn grootouders met het ms Sloterdijk van Java naar Holland. Beiden waren geboren en getogen in Indië, beiden waren halverwege de twintig, beiden hadden de oorlog in diverse jappenkampen doorgebracht. Het schip liet geestwitte golven achter zich, als een groot rouwkleed voor wat de opvarenden achterlieten: ouders, broers, geliefden, en vooral: een thuis.
Onrustig stond mijn grootmoeder op het dek. De verlangens die gedurende de oorlog in haar sluimerden, naar familie, voedsel, veiligheid en vrijheid, zaten nog steeds in haar, alsof ze hun eigen leven waren gaan leiden. De bevrediging van die verlangens zou niets meer uitmaken, ze was gewend geraakt aan het ontberen. Het grootste verlangen moest echter nog komen: dat naar Indië, het land waarvan ze wegvoer maar waar haar hart achterbleef.
Mijn grootmoeder heeft altijd benadrukt dat Nederland voor haar geen thuisland was. Ze foeterde op de kou, de dichtbevolktheid, de benepen moraal, de volgens haar platte cultuur. Nee, dan Indië, waar je achtertuin zo groot was als een bos, waar de natuur tot de hemel kwam, waar de warmte niet afkomstig was van een gietijzeren radiator.
Ze woonde naast ons en zo werd mijn jeugd doorspekt met Indische sprookjes, spectaculaire gadogado en de nodige Maleise scheldwoorden wanneer we de bal over de schutting schoten. Maar wat ik vooral van haar overnam was een gemis. Ze bleef benadrukken dat er elders een ander land was, een beter land. Haar kinderen en kleinkinderen werden grootgebracht met het idee dat de plek waar ze werden geboren en opgroeiden, verbleekte bij het paradijs waar zijzelf vandaan kwam.
In de loop der jaren sprak ik met talloze mensen wier wortels ook in voormalig Nederlands-Indië liggen. Met de eerste generatie, waarmee ik degenen bedoel die Indië na de oorlog verlieten, maar ook met de tweede en derde generatie, de kinderen en kleinkinderen van de vertrekkers. Wat me bij deze laatste twee generaties opvalt is dat zij door de gedwongen migratie van de eerste generatie niet alleen woede en verdriet meekregen, maar ook heimwee naar een plek waar ze niet opgroeiden, naar een land dat ze aanvankelijk alleen mondeling overgeleverd kregen. De tweede en derde generatie kent, om met Rudy Kousbroek te spreken, de weg in een huis dat niet meer bestaat. En dat schrijnt, inmiddels 74 jaar na het einde van de Japanse bezetting, nog steeds.
Secundair gemis
Mijn eigen reis naar Indonesië vorig jaar was verwarrend. Ik herkende de geuren, de taal, de gebruiken, de gebaren, de sfeer. Het land omvatte me, koesterde me en tegelijkertijd ervoer ik een enorme vervreemding. Wanneer je op reis gaat, bestaan er twee versies van je bestemming. Allereerst de versie die je overneemt uit reisgidsen, films en verhalen, een versie die een samenballing is van stereotypen, vermoedens en andermans ervaringen. Ten tweede het land zoals het werkelijk is. Normaal gesproken schuiven verwachting en ervaring tijdens het bezoek in elkaar. Maar tijdens mijn reis bleek er geen synthese mogelijk tussen het land uit de verhalen en het land uit de ervaring. Ik verloor mijn hart aan Indonesië, maar bleef tegelijkertijd ook verlangen om het land van mijn grootmoeder, Indië, te zien. Om zelf te bepalen wat ik ervan zou vinden, wat het met me zou doen.
Dat land bestond natuurlijk allang niet meer, maar het schokte me hoezeer een heimwee, ontstaan door de talloze verhalen van mijn grootmoeder, nog in mij doorzong. Hoe ik bleef hunkeren naar iets dat allang verdwenen was nog voor ik werd geboren. Mijn oma gaf een verlangen aan me door. Naar haar broer die niet meer terugkeerde van de spoorlijn. Naar haar moeder die wegzakte in de aarde. Naar een gezin dat uiteenviel. Je hoort wanneer er over oorlog wordt gesproken vaak genoeg de term ‘secundair trauma’ vallen, wat verwijst naar overgeleverde angst en verdriet. Er bestaat echter ook secundair gemis, wat als je niet uitkijkt generaties lang kan doorwerken en schrijnen.
In de gesprekken die ik voerde met de tweede en derde generatie viel het me op dat velen last hadden van dit doorgegeven gemis. En dat het ook een bepaalde dynamiek tussen de generaties veroorzaakte. Een deel van de kinderen en kleinkinderen van de Indiëgangers heeft het gevoel gehad dat ze hun ouders en grootouders moesten troosten: om het gedwongen vertrek, de kille ontvangst in een nat land, om een verdwenen thuisland. Maar wat we ook deden, het hielp uiteindelijk niet. We konden het verleden niet ongedaan maken, de gedwongen migratie, het verlies van vrienden, van huizen, van een klimaat, van een cultuur. De tweede en derde generatie bestaan deels uit mensen wier ruggen krom als vraagtekens zijn. Van het raden naar hoe ze de eerste generatie gelukkig konden maken. Naar hoe ze iets konden doen om het verlies te compenseren.
Maar sommige dingen zijn onomkeerbaar. Oorlog werkt door. In veel families met Indische wortels, inclusief de mijne, zie ik hoe de heimwee van de eerste generatie gevoelens van machteloosheid veroorzaakt bij de tweede en de derde. En ook al praat je er met elkaar over, het verlangen blijft, evenals de gevolgen ervan. Sommige zaken zijn niet uit te wissen. We kunnen verlies leren torsen, maar dat maakt het verlies niet ongedaan. Het gedwongen vertrek uit een moederland veroorzaakt, net zoals bij een verdwenen ledemaat, fantoompijn. Iets is verdwenen, maar je voelt er nog wél mee. Het brandt na, generatie na generatie, en er bestaat geen remedie tegen.
Intergenerationele dynamiek
Een oorlog is na het laatste geweersalvo, na het hijsen van de witte vlag, nog lang niet voorbij. Wij weten hoe hij doorwerkt. Dat ze donkere dingen veroorzaakt. Maar ook lichte. Want het zijn niet alleen verdriet en gemis die werden overgeleverd. De eerste generatie heeft zich niet laten kisten. Zij hebben er iets van gemaakt. Zij hebben een taaiheid aan de dag gelegd die ons kan inspireren om flexibel te kunnen blijven in stormachtige tijden. Voorbeelden die we, nu we ons in een tijdsgewricht bevinden waarin polarisatie en vreemdelingenvrees toenemen, goed kunnen gebruiken, en op onze beurt weer doorgeven. Om het met de grote schrijver Tjalie Robinson te zeggen: „Vaak zonder dat we het weten, voltrekt zich een omwenteling in het leven, die genadeloos afrekent met het leven van onze ouders, en straks afrekent met het onze.” Het is aan ons om van die omwenteling bewust te zijn en de intergenerationele dynamiek die ze veroorzaakt. En het is onze verantwoordelijkheid te kijken naar de wereld waarin we nú leven en daar met behulp van deze kennis een thuis van te maken, voor iedereen.
Ellen Deckwitz is dichter en schrijver. Dit is de tekst die zij 15 augustus 2019 uitsprak in Den Haag bij het Indië-monument tijdens de nationale herdenking van de capitulatie van Japan, waarmee de Tweede Wereldoorlog ook in Nederlands-Indië eindigde.