Standbeelden en gedenktekens vertellen ons veel over de waarden in de vroegere samenlevingen. Nog meer bijzonder lijkt echter de geschiedenis van een standbeeld dat er nooit is gekomen, en waarbij de daarvoor verzamelde gelden een wel héél andere bestemming kregen…
Door Bert Immerzeel
Het was een bijzonder bericht. Op 2 september 1940, vier maanden na de Duitse bezetting van het vaderland, verscheen in het Bataviaasch Nieuwsblad een ingezonden brief van het Indonesische Volksraadlid Raden Ngabehi Sosrohadikoesoemo. Onder de titel ‘Waarom Suriname wel en Nederlandsch-Indië niet’ vroeg hij zich af of het niet goed zou zijn, juist in deze bijzondere omstandigheden, een tastbaar bewijs op te richten voor de ‘eensgezindheid der Indische volkeren in hun liefde, aanhankelijkheid en trouw voor H. M. de Koningin’.
In Suriname had in 1923 een soortgelijk initiatief geleid tot de oprichting van een standbeeld voor Koningin Wilhelmina. In Nederlands-Indië had de viering van de 60-ste verjaardag van de Koningin, enkele dagen eerder, getoond dat het volk ‘in zijn eenheid van vele schakeringen’ het ‘onomstotelijk bewijs’ had geleverd Hare Majesteit te zien als verpersoonlijking van ‘saamhorigheid, eensgezindheid en lotsverbondenheid’, waarvoor, ook hier, een standbeeld diende te worden opgericht:
“Suriname is reeds lang in het bezit van een standbeeld van H. M. Koningin Wilhelmina. Indisch Nederland, door de bezetting van het Moederland door de Hunnen thans het voornaamste en gewichtigste deel van het Koninkrijk geworden, zal de wereld hebben te tonen, dat de volkseenheid rondom het roemruchtig Huis van Oranje door deze bezetting in geen geval kan worden gestoord. De gezamenlijke viering van H. M’s. 6Oste verjaardag (…), moge der wereld voor de zoveelste maal het bewijs geven, hoe zegenrijk het koningschap voor het Nederlandse Rijk nog kan zijn. Indisch Nederland mag daarom bij Suriname niet achterblijven en moet het als een zeer aangename plicht beschouwen spoedigst in het bezit te kunnen zijn van een standbeeld van Haar, die gedurende haast een mensenleeftijd met wijsheid en rechtvaardigheid de regering over deze landen heeft gevoerd.”
Voor de locatie van het beeld had Raden Sosrokoesoemo het Koningsplein in Batavia in gedachten. Hij hoopte dat met zijn oproep een comité zou worden gevormd dat verder zorg zou dragen voor de uitvoering van het initiatief, en dat de kosten zouden worden gedragen door bijdragen van het gehele volk, ‘arm en rijk, jong en oud’.
Een dag later verscheen in het Soerabaijasch Handelsblad een redactioneel waarin het initiatief volmondig werd onderschreven. “Het is (…) een treffend denkbeeld, ter herinnering aan den zestigste verjaardag van onze Koningin hier te lande een monument, een standbeeld te willen oprichten. En dat dit initiatief werd genomen door een zoon van dit land treft ons daarbij tot in het diepst van onze ziel.” ‘Door een zoon van dit land’, nota bene.
Een Comité
Drie maanden later, in het Bataviaasch Nieuwsblad:
“Het Koningin Wilhelmina Standbeeld Comité heeft gisteravond in de vergaderzaal van de regentschapsraad van Batavia op Molenvliet West zijn reeds aangekondigde eerste vergadering gehouden. De vergadering, voorgezeten door Edeleer R. A. A. Soejono, werd bijgewoond door een tweetal leden van het ere-comité, t.w. de heren mr. H. J. Spit en Zijne Excellentie C.E.L. Helfrich, en een 26- tal leden van het algemeen Comité, o.m. door Z. H. den Sultan van Pontianak en de Gouverneur van Oost-Java, de heer Van der Plas.
De voorzitter opende de bijeenkomst met een korte toespraak, waarbij hij de aanwezigen hartelijk welkom heette, in het bijzonder de leden van het erecomité en ook Z. Hr. den Sultan van Pontianak en Gouverneur Van der Plas. Spreker bracht eerbiedigen dank aan Zijne Exc. de Gouverneur-Generaal voor Haar bereidheid het beschermheerschap te aanvaarden en sprak namens het gehele comité zijn grote waardering uit aan het adres van den heer Sosrohadikoesoemo voor diens initiatief om juist in deze voor het Koninkrijk der Nederlanden zo rampspoedige jaren H. M. de Koningin een hulde aan te bieden in de vorm van een te Batavia op te richten standbeeld der Hoge Landsvrouwe.
Het viel ter vergadering bijzonder op, dat juist van Indonesische zijde, een warm betoog werd gehouden om, waar het hier betreft het huldigen van de Persoon van H. de Koningin, een monument op te richten dat werkelijk groots en imposant moet wezen. Ook werd de suggestie naar voren gebracht om rekening houdende met eventuele plaatselijke visie en wensen, behalve het te Batavia op te richten standbeeld, ook aan verschillende bevolkingscentra een eenvoudig gedenkteken te, geven. De vergadering maakte tegen deze suggestie geen bezwaar, mits men maar het oorspronkelijk denkbeeld als primair in gedachte wilde houden.
Waar het niet mogelijk werd geacht om, staande de vergadering, zelf maar bij benadering het nodig geachte kapitaal vast te stellen, werd besloten dit bedrag niet eerst te fixeren. in verband hiermede, werd het denkbeeld van de heer Sosrohadikoesoemo om de grootte der bijdragen aan een maximum, t.w. ƒ 60.—, te binden, losgelaten. De vergadering aanvaardde het denkbeeld om de totstandkoming van het richten gedenkteken zoveel mogelijk een daad van de gehele bevolking te doen zijn en besloot in verband hiermede uitsluitend persoonlijke bijdragen in te zamelen, en daarvoor zo spoedig mogelijk gewestelijke en plaatselijke comité’s op te richten.
Staande de vergadering werd een uitvoeringscomité opgericht, waarin, behalve de voorzitter, secretaris en penningmeester, ook zitting hebben, de heren Alatas, mr. dr. G. G. van Buttingha Wichers, Loa Sek Hie, de regent van Batavia, jhr. mr. C. H. de Villeneuve en ir. E.A. Voorneman. Aan dit comité werd o.m. opgedragen voor de uitschrijving van een prijsvraag het nodige te verrichten.”
Aldus het Nieuwsblad. De inzameling kon beginnen. Alhoewel we de details van deze inzameling niet kennen, weten we dat in ieder geval, naast Java, op Sumatra en Celebes soortgelijke comité´s aan de slag gingen en dat ook hier op lokaal niveau werd gecollecteerd. In september 1941 had de Javasche Bank voor het monument het bedrag van fl. 34.000 ontvangen.
Een ander doel
Het mocht niet zo zijn. Toen voldoende geld was opgehaald om een ontwerp te laten maken, was Nederlands-Indië in verhoogde staat van paraatheid. De burgerdienstplicht was ingevoerd, en het leger deed wat het nog kon doen om Java en alles wat als Nederlands werd beschouwd te kunnen beschermen tegen de verwachte aanval van de Japanners. Deze kwam er, eerder dan verwacht, na de aanval op Pearl Harbor. Het was meteen alle hens aan dek, en verheven woorden over het belang van het Huis van Oranje hielpen daarbij niet meer. Laat staan de oprichting van een monument.
Vijf, zes jaar later, toen de rook enigszins was opgetrokken, hoefde het allemaal niet meer. Van de eerdere bestuursleden van het Comité weten we dat H.J. Spit tijdens de oorlog geïnterneerd was geweest en kort daarna naar Nederland was vertrokken. Admiraal Helfrich was uitgeweken naar Ceylon en van daaruit de strijd gevoerd. Na de oorlog werd hij bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten in het Verre Oosten, tot hij in 1948 met pensioen ging. Dit laatste gold in 1948 ook voor de gouverneur van Oost-Java Ch.O. van der Plas, die tijdens de oorlog in Australië had gewerkt.
Het enig overgebleven bestuurslid van het Comité, en tevens initiatiefnemer, Raden Ngabehi Sosrohadikoesoemo, besloot het Comité te ontbinden en het verzamelde geld aan te wenden voor goede doelen. Op zaterdag 5 maart 1949 mocht hij aanwezig zijn bij een vergadering van de Koningin Wilhelmina Stichting, alwaar hij, in zijn hoedanigheid als secretaris en enig overgebleven bestuurslid van het Koningin Wilhelmina Standbeeld Comité, het kassaldo van het Comité, zijnde f 43.320.24, overdroeg aan voornoemde stichting. Het geld zou worden aangewend voor de malariabestrijding in Indonesië.
Nawoord
Wat deze kleine geschiedenis (nogmaals) benadrukt, is de snelheid waarmee het Nederlandse gezag was afgebrokkeld. Waar in 1941 nog volop werd geschreven over de verheven waarden van het Huis van Oranje en de lotsverbondenheid van de archipel met het moederland, werden in 1945 en 1946 tientallen gedenktekens die deze waarden uitdroegen en deze lotsverbondenheid benadrukten, door de republikeinen vernietigd. Een terugkeer naar vooroorlogse tijden was uitgesloten. Daar waar het standbeeld van Koningin Wilhelmina had moeten verrijzen, op het Koningsplein, werd in 1961 het nationale Merdeka Monument opgericht.
x