De gehele wereld werd deze week opgeschrikt door de aanval van enkele terroristen op de redactie van een tijdschrift in Parijs. Motief voor de aanval? Het blad zou de profeet Mohammed hebben bespot. Ook in Nederlands-Indië vonden soortgelijke religieuze aanslagen plaats. Als voorbeeld hier een bericht uit 1940.
Uit het Bataviaasch Nieuwsblad, 17 juni 1940:
“Een Europese brigadier en een Ambonese soldaat zijn zondag het slachtoffer geworden van een overval op de wachtpost bij het radiostation Radio-Holland te Priok, gepleegd door vier Inlanders, twee afkomstig uit Batavia en twee uit de omgeving van Serang, gewapend met lange kapmessen. Naar gebleken is, moet deze overval toe te schrijven zijn aan godsdienstwaanzin. De vier mannen droegen witte doeken om hun hoofden en waren in het bezit van djimats. Twee van hen werden doodgeschoten, twee anderen werden zwaar gewond. Ook hebben zij nog een Inheems posthuiscommandant te Priok zwaar verwond.
De overval geschiedde in de morgen van zondag omstreeks negen uur. De vier mannen zijn, naar het onderzoek heeft uitgewezen, als eerzame burgers tussen ander publiek de Zuiderboordweg afgegaan en hebben onverhoeds de schildwacht overvallen. Deze man is door de vier kerels van achteren besprongen. Toen zij hem hadden neergeslagen, rukten zij zijn geweer uit de handen.
De commandant van de wacht, brigadier Grootveld, die waarschijnlijk een ronde maakte over het erf schijnt iets verdachts te hebben opgemerkt, althans hij liep in de richting van de plaats waar de schildwacht moest staan. In plaats van de wacht zag hij de vier mannen, die, toen hij naderde, plotseling ook hém aanvielen en met hun messen neersloegen. Na aldus deze laffe en moorddadige aanslag te hebben volbracht en zich met de karabijn van een der gesneuvelde slachtoffers te hebben bewapend, trok het viertal zich terug en mengde zich opnieuw onder het publiek.
De scherpschutter
Bij Radio Holland had men het ook gezien. Daar belde men ijlings de politie-sectie op. Bovendien was er nog iemand, die het had gezien, doch die niets kon ondernemen, omdat hij ongewapend was. Dat was een rechercheur van politie, die bij de polikliniek stond om obat te halen. Hij kon even later de wachtcommandant van politie de daders aanwijzen, die rustig voortliepen in de richting van de derde binnenhaven.
Omdat het aanwijzen van bepaalde personen tussen het publiek vanzelfsprekend bezwaren opleverde en dus tijdverlies betekende, nam de rechercheur een karabijn over en schoot twee van de vier moordenaars neer, een staaltje van koelbloedige scherpschutterskunst. Een van hen bleek toen men op die plaats aankwam reeds te zijn overleden. De beide anderen zagen echter kans te ontkomen.
Inmiddels arriveerde een militaire patrouille, daar ook de hoofdwacht was gewaarschuwd. De rechercheur wees daarop de plaats aan waar de beide vluchtelingen in de kampong waren verdwenen, en zo kon het gebeuren dat de patrouille voor een der brede kamponggangen kwam, rechts van de Zuiderboordweg en daarmede parallel lopend, voordat zij gelegenheid hadden in de kampong een goed heenkomen te zoeken en deze gang te verlaten.
Eén van de twee bevond zich midden op het smalle weggetje van Gang II toen de soldaten hem in het zicht kregen. En dit was ook het laatste ogenblik van zijn bestaan. Met een goed gericht schot werd een eind aan zijn leven gemaakt. Ook in Gang II maakte zich uiteraard een grote schrik van de bewoners meester en iedereen zocht onmiddellijk zijn heil in de vlucht, de huizen in. De laatste nog levende moordenaar had zich intussen verscholen op een stukje grond, behorende bij een op de hoek van Gang II en een zijgangetje daarvan gelegen woning. Door een deurtje in den pagar was hij daar binnengekomen. Hiermede had hij evenwel zijn laatste kans op ontsnapping verspeeld. De achtervolgende militairen hadden hem al gauw ontdekt en van zeer nabij, dwars door dan pagar heen, werd hij met enkele schoten onschadelijk gemaakt.
Het onderzoek
Dit alles had zich binnen een kwartier afgespeeld. De politie in Batavia werd gealarmeerd. De resident, de hoofdcommissaris, de chef van de recherche en de chef van den Politieke Inlichtingen Dienst waren spoedig ter plaatse. De meest uitgebreide maatregelen werden genomen. Men wist toen nog niet wat er precies gaande was. Zo werden onmiddellijk overal de wachten versterkt. Radio-Holland werd geheel door militairen met getrokken klewang en gestreken karabijn omringd. Op de weg stonden politie-agenten met getrokken klewang het verkeer te regelen.
Eerst later kreeg men een inzicht in de drijfveer van de vier mannen. Na een ingesteld onderzoek kreeg men aanwijzingen die duidden op godsdienstwaanzin, zoals de Indische geschiedenis die meer kent. Toen deed men echter ook nog een andere ontdekking: een deleman-koetsier was door een kogel in het been getroffen. Hij is naar het C.B.Z. getransporteerd waar de wond werd verbonden. Op het ogenblik staat nog niet vast, of de koetsier door een kogel uit de door de rechercheur afgeschoten karabijn, dan wel uit de karabijn die de overvallers handen buitgemaakt werd getroffen. Tegen de avond is een der beide gewonde amokmakers nog overleden. De andere gewonden verkeerden nog steeds in levensgevaar. Brigadier Grootveld zal heden, evenals de Ambonese soldaat, met militaire honneurs worden begraven.”
Enkele weken later berichtte het Soerabaijasch Handelsblad, onder de kop ‘Godsdienstige beweging in Bantam’:
“De oorsprong van de hele historie ligt in een godsdienstige beweging afkomstig uit het regentschap Pandeglang van de residentie Bantam. Pandeglang is in 1926 het brandpunt geweest van de opstandbeweging, welke – hoewel in de kern communistisch – aldaar steun vond in een verhoogd en fanatiek opgezweept godsdienstig leven.
Het spreekt derhalve vanzelf, dat sindsdien het geestelijk leven speciaal in Bantam zeer nauwkeurig wordt gadegeslagen, opdat de overheid niet meer verrast wordt door dergelijke gevolgen van een enting van de opstandige communistische leer op een Mohammedaanse beweging. Twee jaar geleden heeft de regent van Serang reeds gewaarschuwd, dat in het onderdistrict Mantjak aan Straat Soenda, zich een Hadji Mohammad vestigde uit Pandeglang, aanhanger van de sectarische beweging van een zekere Hadji Mentarei.
Deze Mentarei-beweging had echter weinig om het lijf. de aanhangers hadden een aparte opvatting van de ‘Saladh’, het slaan op de ‘bedoeg’ (de moskeetrom) enz. Hun aantal was niet groot, het waren zogenaamde ‘wahabi’ (wahabieten) volgens de Koran, en in hun opvattingen was niets gevaarlijks.
Enfin, het Inheems Bestuur had gewaarschuwd, toen de Pandeglanger Hadji Mohammad in het onderdistrict Mantjak zich kwam vestigen. Want hij richtte meteen een eigen gebedshuis op, en maakte propaganda voor de Mentarei-beweging. Men houdt hierbij in het oog, dat het onderdistrict Mantjak in 1926 ook besmet was door de opstand-beweging, en dat daar toen enige arrestaties waren gemaakt. Maar Hadji Mohammad hield zich echter rustig, er was geen enkele aanleiding tegen hem op te treden.
Deze Hadji Mohammad blijkt nu echter de eigenlijke geestelijke leider te zijn van de verzetsbeweging, die resulteerde in de aanslag te Tandjong-Priok. Hij is gearresteerd, en zal zeker wel als een der hoofdbeklaagden terechtstaan, hoewel hij niet behoorde tot de vier lieden die de aanslag pleegden. Van deze vier zijn twee neergeschoten door de kranige rechercheur, en een derde overleed aan de gevolgen van de schotwonden, welke hij en zijn metgezel van de militaire patrouille bekwamen. Er is slechts één aanslagpleger in leven gebleven, een zekere Iskak. Deze verstrekte aan de politie inlichtingen, welke leidden tot de arrestatie van hun geestelijken leider en nog enkele andere personen.
Aanval met oorlogsklewangs
Onmiddellijk werden ook huiszoekingen verricht ten huize van de leider en alle aanhangers van de Mentarei-beweging in Mantjak. Deze leverden echter niets bijzonders op: enige djimats (talismans) en twee goloks, d.w.z. doodgewone huis-, tuin-, of keuken-goloks. Dus geen slagwapens voor den krijg zoals in 1923 werden gebruikt, en waarvan de aanvallers te Tandjoeng Priok zich ook hadden bediend.
Hieruit bleek derhalve dadelijk dat het complot niet van uitgebreide omvang kon zijn. Dit werd bevestigd door hetgeen aan het licht kwam bij het verhoren van de gearresteerde leider en de gewonde volgeling. Het schijnt vrijwel vast te staan, dat Hadji Mohammad met slechts zijn zoon en de vier aanvallers in de samenzwering betrokken waren. Op een dag had hij de vier lieden bij zich in Mantjak verenigd: twee mannen uit het regentschap Serang (onder wie Iskak die in leven is gebleven), en twee uit het regentschap Pandeglang, onder wie een gepensioneerde boswachter. Een der andere aanslagpleger, een zekere Sentarip uit Pandeglang, was een beruchte moordenaar. Hij heeft destijds een veroordeling ondergaan tot 10 jaren gevangenisstraf, wegens moord op een politieagent. Natuurlijk was dit sujet voor dezen aanslag te Tandjong-Priok uitgekozen als ‘djago’.
Hadji Mohammad dan had aan de vier lieden verklaard, dat de dag was gekomen dat zij moesten werken voor de radja van Mataram, of dergelijke woorden, en dat zij naar Tandjoeng Priok moesten gaan.
„Gaat nu het gras snijden!”
Woensdag 12 Juni jl., dus enkele dagen vóór de aanslag, begaven Hadji Mohammad, diens zoon en de vier lieden zich naar Batavia. Ze namen hun intrek ergens in de buurt van Pasar Ikan. De dag vóór de aanslag, had Hadji Mohammad aan de vier lieden gezegd: „Morgen is ‘t de tijd gekomen om het gras te snijden en te oogsten. Gaat naar Priok. Sentiko (de ex-boswachter) zal jullie nadere bevelen geven.”
Op de morgen van het drama zijn ze per autolette naar Priok getogen. Sentiko was degene die de aanval opende en de schildwacht neersloeg. Maar ze hebben ervaren, dat ze met hun vieren bij elkaar niet zo goed konden ‘oogsten’ als één Inheemse rechercheur, die in de paniek zijn zinnen de baas bleef.
Er is nog een kwestie welke nader moet worden belicht. Men heeft terecht in wijde kring zich afgevraagd, hoe het mogelijk was, dat vier ketels met witte hoofddoeken op (het teken van ten dode gewijde Mohammedaanse krijgers in de heilige oorlog tegen ‘ongelovigen’) zich op klaarlichte dag onopgemerkt door de politie op straat hebben kunnen begeven van Pasar Ikan naar Tandjong Priok. Wij kunnen echter melden, dat slechts één der aanvallers, namelijk de leider Sentiko, een witte hoofddoek op had, en dat hij deze bovendien nog had verborgen onder een witten helmhoed.
Politie is waakzaam
De Bataviase politie is anders waakzaam genoeg tegen de witte hoofddoeken. Een paar jaren geleden beklaagden enkele Badoei’s zich bij het bestuur in Bantam erover, dat zij- door de politie van Batavia waren aangehouden, omdat zij witte hoofddoeken droegen. Deze dracht heeft echter een heel andere betekenis.
Er moet nog worden gemeld, dat dit moorddadige clubje nog het voornemen heeft gehad amok te maken op Pasar Senen. Zij zijn de avond vóór de aanslag te Priok des avonds geweest naar Pasar Senen (naast de bioscoop), met het voornemen aldaar amok te maken. Op advies van de zoon van Hadji Mohammad is dit echter niet doorgegaan.”
Als de strekking van dit verslag juist is, dan betrof het hier dus een combinatie van sociaal-politieke en religieuze factoren. In augustus 1940, twee maanden na het gebeurde, werd door de Temporaire Krijgsraad recht gesproken. Tegen de auctor intellectualis, Hadji Mohammad, werd de doodstraf uitgesproken, en tegen de enige overlevende van de bende, Iskak, vijftien jaar gevangenisstraf.
Gearchiveerd onder:9. Java Post