Politiek correct denken heeft soms ook zijn negatieve kanten. Bert Immerzeel, gezeten op een terras aan de Amsterdamse waterkant, vraagt zich af of mijmeren over tempo doeloe nog wel mág.
Door Bert Immerzeel
Het zal je maar gebeuren. Denk je net een dagje naar Amsterdam te gaan om daar een bezoek te brengen aan plaatsen met bijzonder koloniaal erfgoed, heb je de eerste schrik al te pakken. Een bezoek aan het VOC-café, op een steenworp van het Centraal Station, bedoeld om eerst een koffie te nemen en de planning van de dag nog een keer door te nemen, loopt meteen al uit op een teleurstelling. Het VOC-café bestaat niet meer, het is omgedoopt tot Café De Schreierstoren. De reden daarvoor werd in verschillende media toegelicht door de eigenaars: sinds enige tijd ontving het café bedreigingen uit de hoek van de ‘linkse basisdemocratische organisatie tegen kapitalisme, patriarchaat en racisme’ Doorbraak. De naam VOC zou verwijzen naar een ‘gewelddadige en oorlogszuchtige’ onderneming die zich verrijkte met slavenhandel, en mocht niet worden gebruikt voor commerciële doeleinden. ‘Geef de slachtoffers van de VOC geen trap na!’ schreef een activist op de Facebook-pagina van het café. En even later schreef iemand daar zelfs: ‘Burn the place down’.
De naamswijziging past in een algemene discussie die de laatste jaren wordt gevoerd over het kolonialisme. In Amsterdam veranderde de J.P. Coenschool zijn naam in Indische Buurt School. Eerder werden al verschillende Maarten Harpertszoon Trompscholen hernoemd. In Den Haag staat het Mauritshuis onder druk om zijn naam te wijzigen. Op de Twitter-site van Doorbraak wordt nu triomfantelijk gemeld: ‘Another one bites the dust’. Helden.
Blokkades
Nu valt er over de VOC natuurlijk veel te zeggen. Zowel in positieve als in negatieve zin. We weten inmiddels dat het begrip ‘VOC-mentaliteit’ misschien beter niet gebruikt kan worden, omdat de één er een voortvarende handelsgeest mee bedoelt, en de ander een organisatie die ging over lijken. Maar we moeten ons wel bedenken dat de VOC een enorm stempel op onze geschiedenis heeft gedrukt en dat daarom alleen al de naam niet kan worden weggegomd. En ja, het was een organisatie die inmiddels al weer meer dan twee eeuwen failliet is, en nu nog veronderstellen dat een cafénaam pijn zou kunnen doen aan slachtoffers uit die tijd, lijkt me zacht uitgedrukt overdreven. Persoonlijk had ik graag gezien dat alle Amsterdamse historici één keer een gezamenlijk plan hadden ontwikkeld om het VOC-café te steunen. Desnoods een zitdemonstratie, een cordon rondom de toren, met blokkades op de Prins Hendrikkade, de Oude Zijds Kolk en de Gelderse Kade. Kijk, dát zou pas een echte doorbraak zijn geweest.
´Wat naïef´
De naamswijziging kwam ook aan bod in de landelijke media. Bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis Remco Raben liet in De Volkskrant optekenen dat hij het ‘wel wat naïef’ vindt om een café in de huidige tijd naar de VOC te vernoemen, en vergelijkt dit met de mogelijkheid dat in Italië bijvoorbeeld het Mussolinicafé zou bestaan. Dát nu lijkt mij nu weer het vergelijken van appels met peren. En van het bewind van Mussolini zijn slachtoffers nog wél in leven.
Raben neemt overigens geen blad voor de mond waar hij een koloniale houding bespeurt. In de Nederlandse Boekengids bekritiseerde hij het recent uitgebrachte boek van Kester Freriks Tempo Doeloe, een omhelzing zó sterk dat zijn recensie leek op een rituele steniging. Dat iemand als Freriks (Djakarta, 1954) iets positiefs kon schrijven over de vooroorlogse tijd in Indië, was ongehoord. Het kolonialisme moest met wortel en tak worden bestreden.
Relativeren
Het lijkt me goed af en toe te relativeren. Dank zij een stroom aan nieuwe historische studies weten we nu veel meer, en beter, over de zwarte bladzijden van onze geschiedenis in Indië. Helemaal nieuw zijn deze nu ook weer niet, want eerder lazen we bijvoorbeeld al Het Nederlands/Indonesisch Conflict, ontsporing van geweld, van J.A.A. van Doorn en W.J.Hendrix (1985), of Koelies, Planters en Koloniale Politiek. Het arbeidsregime op de grootlandbouwondernemingen aan Sumatra’s Oostkust in het begin van de twintigste eeuw, van Jan Breman (1987). Er mag echter ook ruimte zijn voor een andere, misschien minder negatieve, benadering, zoals die van Freriks.
De naamswijziging van het VOC-café heeft me nogal afgeleid. Mijn voornemen om in Amsterdam naar koloniaal erfgoed te speuren is abrupt afgebroken. Terwijl ik op het terras van De Schreierstoren in mijn koffie zit te roeren, vraag ik me af of de activisten van Doorbraak eigenlijk wel die geweldige en relativerende biografie van Jan Pieterszoon Coen (Amsterdam, 2015) van Utrechts historicus Jur van Goor hebben gelezen. Ik denk het niet. Waarschijnlijk te dik, wel 575 bladzijden.
x