Ondanks het feit dat het nationaal onderzoek naar de periode 1945-1950 in Indonesië al halverwege is, is nog steeds sprake van kritiek op de uitgangspunten. Een bijeenkomst tussen onderzoekers en activisten lijkt de kou niet uit de lucht te hebben genomen.
Door Bert Immerzeel
Nederlanders, zo stelt het Sociaal Cultureel Planbureau, hebben het gevoel dat de polarisatie toeneemt. Volgens velen staan bevolkingsgroepen steeds sterker tegenover elkaar. De nuance gaat verloren, ofwel, we roepen maar wat zonder na te denken.
Vooral de nieuwe media krijgen de schuld. Terwijl vroeger alleen werd nagedacht door politici en dominees, wordt tegenwoordig aan iedereen overal een mening over gevraagd. En vinden we dus van alles van alles, ook al hebben we er niet over nagedacht. En noemen we het indelen van de wereld in likes en dislikes een nieuwe vorm democratie.
Dislikes
Dit proces treft ook onze geschiedenis, en dus ook de geschiedenis van ‘ons Indië’. Zo hebben we de afgelopen jaren al heel wat publieke discussies voorbij zien komen. Eerst was er de kwestie van het Van Heutszmonument, daarna die van het Coenmonument en -tunnel. Vervolgens de Zwarte Piet-affaire, ergernis over de gouden koets, en de koloniale omschrijvingen en mogelijke teruggave van kunstwerken in nationale musea. De laatste maanden kwam hier ook nog bij – overgewaaid uit de VS – het protest tegen het gebruik van de blackface in de kunst. Dit allemaal nog los van de discussies rond het onderzoek van NIOD, KITLV en NIMH naar de periode 1945-1950. Het debat werd vooral bepaald door veel veel dislikes: actievoerders haalden veelvuldig de media, en bepaalden het debat.
Een leugentje om bestwil?
Van kritiek was ook sprake tijdens een discussie eind januari in het gebouw van het NIOD, waarbij aanwezig vertegenwoordigers van de actiegroepen De Grauwe Eeuw, Histori Bersama en de KUKB van Jeffrey Pondaag. Na veel mailwisselingen werden deze groepen eindelijk uitgenodigd om een keer hun ideeën over het nationale onderzoek te uiten. De wat ongemakkelijke discussie leidde niet tot een betere verstandhouding. Op enig moment vroeg één van de deelnemers aan de voorzitter en directeur van het NIOD, Frank van Vree, waarom Pondaag niet was uitgenodigd bij de eerste onderzoeksbijeenkomsten. Even viel een stilte, omdat iedereen het antwoord wel wist. Net zoals iedereen donders goed weet waarom Ome Henk of tante Jannie bij sommige familiefeestjes niet worden uitgenodigd. Gewoon omdat ze altijd alle aandacht naar zich toetrekken, dronken worden of erger. Maar niemand ze het recht in het gezicht durft te zeggen.
Van Vree liet de gelegenheid voorbijgaan: “Omdat alleen vertegenwoordigende mantelorganisaties werden uitgenodigd.” Hij had eerlijker kunnen zijn, en – ook gemompeld door een andere aanwezige – gewoon kunnen zeggen dat dat kwam omdat Pondaag c.s. worden gezien als actievoerders. En het natuurlijk geen pas geeft actievoerders uit te nodigen omdat deze een onafhankelijke opzet in de weg kunnen staan.
Impliciet werd deze gedachte nog een keer bevestigd bij de afronding van de bijeenkomst. Na het slotwoord van de voorzitter wilde Pondaag nog een keer het állerlaatste woord. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie moest worden buitengesloten, aldus de actievoerder.
Afijn, de onderzoekers gaan weer verder met hun werk, en de actievoerders blijven actie voeren voor een meer antikoloniale, anti-raciale en genderneutrale aanpak, en voor een belangrijker bijdrage van Indonesiërs.
Toko De Zon
Persoonlijk vraag ik me af of ‘Indonesië’ wel zo geïnteresseerd is als de Nederlandse actievoerders denken. En of het land niet veel andere uitdagingen kent, uitdagingen van een andere, veel grotere orde.
Wie een bezoek brengt aan Bandung, en een wandeling maakt over de Jalan Asia Afrika, voorheen de Grote Postweg Oost, ziet op nummer 39 het restant van wat eens een mooi pand in art-decostijl moet zijn geweest: de gevel van Toko De Zon N.V.. Veel is er niet van over. Slechts de gevel aan straatzijde staat er nog, met aan de achterzijde een gapende bouwput. Volgens een recente bezoeker zijn de gaten van de voorkant afgeplakt met golfplaat en alweer ingescheurde reclamedoeken.
Het feit dat de gevel er nog staat geeft aan dat de Indonesiërs waarde hechten aan iets wat hier in Nederland te boek staat als ‘koloniale architectuur’, maar nu ook weer niet genoeg waarde om het pand op te knappen of in ieder geval om de gevel te stutten en te behoeden voor verder verval.
Toekomst?
Heeft de gevel nog een toekomst? Geen idee. De laatste jaren kwam Indonesië vooral in het nieuws door een hele serie vulkanische uitbarstingen en overstromingen waarbij tienduizenden inwoners het leven lieten. Is in een land met 270 miljoen inwoners waarvan 42% onder de 25 jaar en met een bbp van $ 12.000 per inwoner (ter vergelijking: in Nederland is 28% van de bevolking onder de 25 jaar, en heeft een bbp van $ 52.000 per inwoner) de koloniale geschiedenis nog wel een issue om lang bij stil te staan? Ik betwijfel het.
Toeval of niet, de laatste maand zag ik op de social media meerdere keren foto´s voorbijkomen van de grootste vuilnisbelt van Zuid-Oost Azië, die van Jakarta. De stad zélf zakt langzaam in zee, en het afval van de inwoners, een onafzienbare berg van stront en plastic, heeft het nabijgelegen Bekasi geheel overvleugeld. Honderden Indonesiërs wonen (letterlijk) op de berg om te verzamelen wat nog enige waarde heeft.
Heeft Toko De Zon een toekomst? Ik betwijfel het.