Het nationaal onderzoek naar de gebeurtenissen in de jaren ’40 is inmiddels halverwege. Omdat we nog een jaar of twee moeten wachten voor we een antwoord krijgen op onze vele prangende vragen, alvast (nogmaals) enkele gedachten over het aantal bersiapslachtoffers.
Door Bert Immerzeel
Stel, dat een historicus nu opeens concludeert dat het bombardement op Rotterdam in 1943 geen 500 maar 5 duizend doden heeft gekost, of dat de Watersnoodramp in 1953 geen 2 duizend maar 20 duizend slachtoffers telde, dan zouden we ze toch voor gek verklaren? Waar zijn al die slachtoffers dan gebleven? Toch was dít wat gebeurde met betrekking tot het aantal bersiapslachtoffers, en (bijna) niemand zei er iets van.
Voor degenen die de discussie hebben gemist: tot een jaar of tien geleden werd steeds aangenomen dat deze bersiap tot een 3500 slachtoffers aan Indo-Europese zijde had geleid. Het was dr. Lou de Jong die in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog tot deze conclusie was gekomen, waarbij hij zich baseerde op de sterftecijfers zoals in de jaren ´40 bekend bij de Opsporingsdienst Oorlogsgraven (ODO). De Jong voegde hieraan toe dat het definitieve aantal mogelijk iets hoger lag, omdat geen sterftecijfers bekend waren van (met name) Indo-Europese vrouwen die, woonachtig in het binnenland, gehuwd waren met Indonesiërs.
Ophoging
In 2005 deed historicus Herman Bussemaker er opeens een flinke schep bovenop. In zijn boek Bersiap! Opstand in het paradijs komt hij tot een schatting van 20 duizend slachtoffers, uitgaande van de officiële cijfers van het ODO, een ‘oversterfte’ in de bersiapkampen, en een aantal van 14 duizend ´vermoorden en vermisten´. Ook na hem werden door William H. Frederick (2012) veel hogere cijfers genoemd. Het woord ‘genocide’ viel zelfs.
Deze enorme ophoging leidde in historische kring misschien tot wenkbrauwfronsen, er werd weinig tegenwicht geboden. Waarschijnlijk wilde men de vakgenoten niet te veel afvallen. Een bevriende historicus schreef mij eens: ‘Frederick wilde academische furore maken door 10% van de Indo´s uit te laten roeien, en Bussemaker c.s. wilden aandacht voor de belangen van de Indo-groep bij de Nederlandse overheid. (…) Die 20 duizend extra slachtoffers liggen (zeker) in een enorm massagraf waar niemand de locatie van kent. Naamlozen, waarvan de nabestaanden ook nog eens niet de door een schandalige overheid achtergehouden uitkeringen hebben ontvangen!’
Een hard, maar naar mijn mening terecht oordeel. Het leek er wel héél erg op dat de cijfers om politieke redenen waren opgehoogd. Door de Indische gemeenschap in Nederland werden de hoge inschattingen dan ook omarmd, als waren zij een bewijs van de omvang van het geleden leed.
Over de methodiek van Bussemaker en Frederick schreef ik reeds eerder. Zonder afbreuk te doen aan hun enorme bijdrage aan de geschiedschrijving van Nederlands-Indië: hier sloegen zij de plank behoorlijk mis. Bussemaker gaf overigens volmondig toe dat hij meer afging op zijn gevoel dan op harde cijfers. Frederick reageerde niet toen ik hem confronteerde met een weerlegging van zijn gedachtengang.
Extrapolatie
Wat schortte aan hun benadering? Beiden hanteerden de methode van extrapolatie: als op een bepaalde locatie zó veel vermisten zijn, of zó veel doden vallen, zullen die op een andere locatie ook zijn gevallen. Frederick baseert zich vooral op de gebeurtenissen in de Simpanggevangenis in Soerabaja, Bussemaker onder meer op een lijst van vermissingen in Batavia. Over de Simpanggevangenis, daarover kunnen we kort zijn: gruwelijk en mensonterend, maar niet representatief voor heel Java. Over de vermissingen in Batavia en elders: een vermissing is niet hetzelfde als een moord.
Op 3 april 1946 meldde Het Dagblad ‘dat in een officieel rapport over de zich op Java bevindende geïnterneerden de volgende cijfers (worden) genoemd betreffende de Europeesche en ons vriendschappelijk gezinde Indonesische kampbewoners gedurende het tijdvak van 15 September 1945 t/m 31 December 1945: Bandoeng: 72 vermoord, 5 gewond, 860 vermist. Batavia: 4 gedood, 6 gewond, 14 vermist. Semarang: 42 gedood, 51 gewond, 86 vermist. Buitenzorg: 2 gewond. Ambarawa/Banjoebiroe: 21 vermoord, 54 gewond.’
Wat opvalt is het aantal vermisten in Bandoeng. Van deze stad weten we echter dat de chaos compleet was. Half Java kwam hier terecht in deze maanden, en iedereen was iedereen kwijt – hetgeen natuurlijk leidde tot de vele geregistreerde vermissingen. De meesten van deze vermisten – óók in Bandoeng – keerden echter terug. Deze terugkeer – al was het alleen al door de gebrekkige overdracht van de gegevens door de Britten aan de Nederlanders – werd níet of zeer gebrekkig bijgehouden. En zo leek het er tot ver in 1946 nog op dat nog honderden, zo niet duizenden zoek waren. Niemand, en ook Bussemaker of Frederick niet, kon echter de namen noemen van degenen die in dat enorme naamloze massagraf terecht waren gekomen. Waarom niet? Heel simpel: omdat dat graf niet bestaat.
Brand
In november 2018 hoorden we van een enorme bosbrand in Californië. In de omgeving van het stadje Paradise werd alles in de as gelegd, en tientallen bewoners lieten het leven. Aanvankelijk was sprake van tientallen, later honderden, en uiteindelijk zelfs 1200 vermisten. Een maand later – vooral dank zij het internet en de social media – was bijna iedereen getraceerd. Gelukkig maar.
Hadden we in 1946 óók maar internet en social media gehad, dan zouden we nu niet hoeven te speculeren over het aantal slachtoffers. Hopelijk wordt met het eindrapport van het nationaal onderzoek een nieuw ijkpunt gelegd, een ijkpunt, niet gebaseerd op gevoel, maar op verifieerbare gegevens.
x