En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.’
Mattheus 28:18-20
Tijdens het Engelse tussenbestuur (1811—1825) begaven de eerste zendelingen zich naar het Batak-land in Midden-Sumatra. Mogelijk was het de Britse zendeling Burton die als eerste een poging waagde in de richting van het Toba-meer te reizen. Na in Sibolga een weinig Bataks te hebben geleerd, begaf hij zich in 1824 naar de hoogvlakte van Silindoeng om daar de verzamelde hoofden toe te spreken. Het verhaal gaat dat hij zich nogal onhandig uitdrukte. Terwijl hij wilde zeggen: „De mens verhovaardige zich niet, doch verootmoedige zich”, zei hij dat de Bataks klein gemaakt zouden worden, – natuurlijk geen goed begin voor een eerste kennismaking. De Bataks namen dan ook een dreigende houding aan, en Burton vluchtte terug naar de kust.
Misschien herinnerden de Bataks zich vijf jaar later zijn boodschap nog. Een naburig moslimvolk, de Padri´s, trok tussen 1828-1830 Batakland binnen en liet er een spoor van verwoesting achter. Was dít misschien waar de blanke man op had gewezen?
De volgenden die een poging waagden waren Henry Lyman en Samuel Munson, twee jonge Amerikaanse zendelingen van de Baptistengemeente in Boston. Ze waren diepgelovig, en vastberaden de heidenen de leer van Christus te verkondigen.
Op 10 juni 1833 scheepten ze zich samen met hun echtgenotes in op het zeilschip Duncan.
Verblijf in Batavia
Na een reis van drie maanden, via Kaap Hoorn, kwam Java in zicht. Op de kust zagen de zendelingen de eerste heidenen, die het schip begroetten door hun hand op de borst te leggen. “Hét antwoord op mijn gebeden van de laatste tien jaar”, schreef Munson in zijn dagboek.
De beide echtparen bleven ruim een half jaar in Batavia. Terwijl de dames thee dronken, bereidden de mannen zich voor op hun missie. Ze maakten zich de beginselen eigen van het Maleis en Chinees, deelden bijbels uit, en hielpen een lokale geestelijke bij zijn werkzaamheden. In februari 1834 beviel mevrouw Munson van een zoon, – mogelijk de eerste geboorte van een Amerikaans kind op ‘Indonesische’ bodem.
Het verblijf in Batavia was tevens een noodzakelijk oponthoud om zich in samenspraak met het gouvernement een beeld te kunnen vormen van de plaatsen waar de zendelingen aan de slag zouden kunnen gaan. Volgens gouverneur Van den Bosch zouden de mannen het best kunnen afreizen naar Nias of de binnenlanden van Sumatra waar de Bataks woonden. Een brief naar het thuisfront, in Boston, werd beantwoord met de boodschap dat zij dan maar eerst naar Nias moesten reizen, daarna naar Batakland, en tenslotte naar Borneo. Dit alles om plaatsen uit te kiezen waar het christendom het beste zou kunnen worden verspreid, opdat later vanuit de Verenigde Staten meer zendelingen zouden kunnen worden gezonden. Lyman en Munson opereerden dus als ontdekkingsreizigers en kwartiermakers.
Na lang wachten op de noodzakelijke aanwijzingen en vergunningen kon eindelijk worden afgereisd. Omdat het in de bedoeling lag terug te keren naar Batavia, werd het beter geoordeeld de dames achter te laten. Mevrouw Munson zou sowieso niet kunnen reizen door de geboorte van haar zoon, die op de dag van het afscheid nog werd gedoopt. Bij het verlaten van de kapel vertelde Munson zijn vrouw dat hij niet wist of hij haar nog terug zou zien ‘aan de tafel van Christus’. Hij had sterk het gevoel dat het een laatste afscheid zou zijn. Toch was hij niet geroerd, want zijn opdracht was van hoger orde.
Op 7 april 1834 werd het zeil gehesen aan boord van de ‘Diedericka’, op weg naar Padang.
Sumatra´s Westkust
Na enkele tussenstops werd Padang tenslotte bereikt. Ook hier werd druk onderhandeld, en werd uiteindelijk een boot gekocht om verder te reizen. Uit de dagboeken van Lyman en Munson blijkt dat zij iedereen die zij ontmoetten indeelden in degenen die wél de boodschap van Christus hadden ontvangen, en degenen die daarvan nog vreemd waren. De mannen beseften dat al het voorgaande voorbij was. Nú kwam het er op aan.
In mei en begin juni van 1934 bezochten ze de eilanden voor de kust boven Padang. De Batoe-Eilanden waren zeer geschikt voor een zendingspost, zo werd geoordeeld. De bevolking was er leergierig en stond open voor andersdenkenden. Hoe anders echter de situatie op Nias! Door zijn meer strategische ligging was de oorspronkelijke bevolking al geconfronteerd met invallen van Atjehers en Maleiers. Deze laatsten hadden meerdere dorpen in handen. De Niassers zélf bleken weinig geschikt voor de heilige boodschap. Ze waren ziekelijk, corrupt en verafgoodden demonen. Wanneer in een dorpsgemeenschap een conflict rees, werd dit meestal ‘opgelost’ door de zwakste te verkopen aan voorbijvarende slavenhandelaars. Ook de Nederlanders bleken zich schuldig te maken aan deze praktijk, reden waarom zij werden gevreesd. “Zendelingen”, aldus Munson, “doen er goed aan zich steeds te presenteren als Amerikanen.”
Op 17 juni 1834 arriveerden de mannen in Tapanoeli (het tegenwoordige Sibolga). Het was hier waar zij hun laatste brieven schreven.
Een tragisch bericht
Twee weken later berichtte de Nederlandse posthouder aan zijn superieuren: “Tot mijn grote leedwezen ben ik genoodzaakt u het volgende te berichten: Op 17 juni arriveerde hier aan boord van de prauw Tanjah, onder commando van Malim Soctan, de eerwaarde heren Lyman en Munson, Amerikaanse zendelingen, die mij vertelden dat zij de binnenlanden van Batak wilden bezoeken. Zij verzochten mijn hulp bij het aanstellen van de benodigde gidsen, tolken en koelies voor hun bagage. Ik heb hierop 14 personen aangesteld, maar niet voordat ik, samen met de militaire commandant alhier, en de kapitein van de Nederlandse schoener Argo, hun reis ten strengste had ontraden.
De 23e juni vertrokken zij van hier, en de 30e kwamen dertien mannen terug. Deze mannen vertelden mij dat zij na hun vertrek de eerste nacht hadden doorgebracht in Si Boenga-Boenga, de tweede nacht in Rapet, de derde nacht in Pageran Sambong, en vervolgens in Goeting. De plaatselijke radjah´s ontvingen hen steeds gastvrij, maar ontraadden hen echter ook verder te reizen in de richting van het Toba-meer, omdat het daar te gevaarlijk zou zijn. De heren Lyman en Munson antwoordden achter steeds dat zij niet als vijanden maar als vrienden kwamen, en dat zij daarom geen reden hadden bang te zijn.
Op de 28e juni vertrokken zij uit Goeting, in de richting van Sukka. Toen zij ongeveer halverwege waren, ontmoetten zij vijf Batakmannen die hen vertelden niet verder te gaan omdat zij anders gevaar liepen. De heren Lyman en Munson sloegen echter opnieuw geen acht op deze raadgeving, en stuurden de mannen, voorzien van enig tabak, terug naar hun radjah. Enkele uren later, rond 4 uur in de namiddag, werden zij opeens omsingeld en ontwapend door ongeveer 200 bewapende Bataks. De heren Lyman en Munson werden, evenals één van hun bedienden, op wrede wijze vermoord. De overige mannen werd de kans geboden te ontsnappen.”
Aldus het verslag van de posthouder, hier overgenomen uit de vijf jaar na het gebeurde verschenen Engelstalige ‘Memoirs’ van de zendelingen. De tekst is enigszins gekuist, want daar waar andere bronnen spreken van het feit dat de Bataks hun slachtoffers hadden opgegeten, wordt dit hier in het Engels afgedaan met made away with, weggewerkt.
Aan het verslag voegde de posthouder nog minzaam toe dat “de lezer daarvan met genoegen kon vaststellen” dat, hoe tragisch de gebeurtenis ook, een en ander geheel te wijten was aan de onvoorzichtigheid van beide zendelingen. Hadden ze maar beter moeten luisteren.
Drie maanden later meldde de Javasche Courant, dat de weduwen Lyman en Munson, de laatste met een baby, met het Amerikaanse schip ‘Samarang’ naar Amsterdam waren vertrokken. Zouden de lezers van dit blad hebben geweten wie de dames Lyman en Munson waren? En welk drama achter dit bericht school?
Pandortoek
Dat het met de dood van Lyman en Munson niet was gedaan met de zending, moge duidelijk zijn. De verspreiding van het Christendom op Sumatra had niet alleen een religieus, maar ook een politiek doel. De zending en missie werden hier gezien als wegbereiders voor het Nederlandse gezag, en gesteund door de overheid.
Misschien wel mede ingegeven door de dood van Lyman en Munson, werd het noodzakelijk geacht de taalstudie te bevorderen. De nederlandse taalgeleerde Herman van der Tuuk (in het Indonesisch: Pandortoek, 1824-1894) kreeg in 1849 van het Nederlandsch Bijbelgenootschap de opdracht om naar de Bataklanden te reizen en daar een woordenboek samen te stellen en bijbelboeken te vertalen. In tegenstelling tot de zendelingen gelukte het Van der Tuuk wél om het Tobameer te bereiken. Hij woonde er meerdere jaren onder de Bataks, en werd zo wegbereider voor de zending.
Zijn publicaties werden in Europa opgepikt door een Duits zendinggenootschap, dat vervolgens in 1861 Ludwig Ingwer Nommensen (1834-1914) naar de Bataklanden zond. Nommensen wordt wel beschouwd als de man die de zending groot maakte op Sumatra. Dankzij zijn inzet groeide de christelijke gemeenschap hier snel. In de jaren ’30 van de 20e eeuw had deze gemeenschap in de Bataklanden meer dan 300.000 volgelingen.
Monumenten
In een reisbeschrijving uit 1936 lezen we:
“Een half uur nadat ge Taroetoeng verlaten hebt, vindt ge gelegenheid tot een korte verpozing, en tevens om u te herinneren, dat een tocht door deze landen niet altijd even gevaarloos geweest is als thans. De aanwijzing van een kleine handwijzer volgende, kunt ge langs een smal voetpad, ten halve door hoog opgaand struikgewas reeds overgroeid, doordringen tot een plek, waar een kleine granieten steen met marmeren kruis ertegen aangebracht, onder enkele bomen tussen hoog rijzend gras verscholen ligt. Hier staat ge voor de plek waar nu een eeuw geleden twee mannen het slachtoffer zijn geworden van hun roeping en hun toegewijden arbeid met de dood hebben bekocht. Het waren twee Amerikaanse missionarissen, Munson en Lyman, die, gelijk de eenvoudige inscriptie op de gedenksteen u vertelt, onder de handen van de toen nog woeste en door geen beschavingsarbeid tot zachter zeden bekeerde bevolking zijn gesneuveld. “Erschlagen … im Jahre 1834” staat er. Het valt u op, dat er tussen de woorden ‘erschlagen’ en ‘im’ een ruimte is en een vlek op het gesteente doet u vermoeden, dat hier iets weggebeiteld kan zijn. Inderdaad is dit, naar ons uit betrouwbare bron is medegedeeld, geschied. (…) Weet ge, hoe de oorspronkelijke tekst geluid heeft? “Erschlagen und aufgegessen im Jahre 1834.”
Bij het monument werd in 1934 een dienst gehouden, waarbij werd herdacht wat hier 100 jaar tevoren had plaatsgevonden. De Sumatra Post berichtte: “Welk een verandering: Destijds een primitieve wilde schare van mannen, die met juichkreten de dood der zendelingen begroetten; thans de kleinkinderen dezer mannen beschaafd en keurig gekleed op de plaats bijeen, om God te danken voor hetgeen het Christendom aan hun volk had geschonken. Een wonder Gods!”
Helaas hebben hebben we geen afbeelding van dit eerste monument. Waarschijnlijk is het reeds lang geleden vergaan. Op de zelfde plaats werd later een enorm reliëf aangebracht met de tekst ‘Memorial martir Henry Lyman dan Samuel Munson’. Het beeldverhaal moet van links naar rechts moet worden gelezen: de aankomst per schip; de waarschuwingen van lokale radjah’s; de omsingeling van twee biddende en in zwart pak geklede zendelingen; en tenslotte de bloeiende christengemeente. Dit alles onder het toeziend oog van de Verlosser.
Het reliëf toont ons niet de moord zélf (één van beiden zou zijn gedood door een geweerschot, de ander doorboord door een speer), en evenmin het feit dat de mannen werden opgegeten.
Monumenten zijn ook niet bedoeld om de werkelijkheid te verbeelden. Het gaat om de boodschap, en die is hier duidelijk: de christengemeente in de Bataklanden is bloeiende, en Lyman en Munson zijn haar martelaren.
x
Bronnen:
W. Thompson, Memoirs of the reverend Samuel Munson and the reverend Henry Lyman, late missionaries to the Indian Archipelago, with the journal of their exploring tour. Appleton & Co., New York, 1839.
Indische Courant, 29 april 1936
Sumatra Post, 4 juli 1934
Sumatra Post, 8 oktober 1936
Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: Batak, Lyman, missie, monument, Munson, Zending