Het sociale werk van Anna Cornelia de Jonge barones van Wassenaer
“Als op een schitterende najaarsdag de grote bus van Zutphen naar Voorst ons afzet, staan wij voor een prachtige beukenlaan in goudgele najaarstooi. Het is al goud en geel en rood en groen waar de zonnestralen doorspelen. In de strakblauwe lucht zeilen witte wolkengevaarten boven uitgestrekte bossen en velden, omzoomd door laag hakhout. Ter weerszijden biedt de laan uitzicht op bouw- en weiland. Hier en daar wat grazend vee, en op de achtergrond het fijne silhouet van een grijs kerkje. Dat is Holland, dat is Holland op zijn mooist.
Genietend langzaam lopen wij de schier eindeloze oprijlaan door tot aan een hoge massieve met klimop begroeide poort, die toegang geeft tot de bloementuin, die het grote witte huis omringt. Wij zijn aangekomen bij De Beele, het buiten waar onze vorige gouverneur-generaal en mevrouw De Jonge na hun terugkeer in het vaderland wonen.”
Aldus begint Amy Groskamp-ten Have (kent u haar nog? Van: ‘Hoe hoort het eigenlijk’?) haar artikel in het Amersfoortsch Dagblad van 7 december 1937 over mevrouw Anna Cornelia barones van Wassenaer (1883-1959), echtgenote van jonkheer B.C. de Jonge, de voormalige gouverneur van Nederlands-Indië. Het echtpaar De Jonge-van Wassenaer had van 1931 tot augustus 1936 op het paleis in Buitenzorg gewoond, en daarna dus domicilie gevonden in de Gelderse gemeente Voorst.
De aanhef van het artikel verraadt meteen al de toon van het interview. Met zó veel prachtige kleuren, en zó veel schitterende vergezichten, moeten wij wel ingenomen zijn met de gastvrouw waar het in het artikel om draait. Nog voor de eerste vraag is gesteld houden we al een beetje van haar. Groskamp-ten Have stelt ons niet teleur. Mevrouw De Jonge is “een vrouw uit één stuk, wars van alle pose, een vrouw met een groot diep voelend hart, dat warm klopt voor al wat lijdt, een vrouw van uiterst beminnelijke verrassende eenvoud en grote bescheidenheid.”
Gouden kooi
De kern van het verhaal wordt gevormd door het sociale werk dat mevrouw De Jonge in Indië heeft verricht. Na een beginperiode waarin zij zich ‘opgesloten’ voelde in een ‘gouden kooi’, besefte zij, dat zij iets moest ondernemen. Vooral het dierenleed trof haar, en dan met name de mishandeling van de paarden. Misschien was hieraan wel mede debet haar vorige woonplaats. Vóór het paar naar Indië trok, woonde het negen jaar in paardenlievend Engeland. Al snel organiseerde mevrouw De Jonge bijeenkomsten en zamelde zij geld in om drinkplaatsen en paardenklinieken te laten verrijzen in enkele grote steden op Java. Korte tijd later werd zij beschermvrouwe van het zogeheten Paardenfonds.
In de woorden van Groskamp-ten Have: “Hoe goed heeft zij aangevoeld dat de Inlander zijn paard of karbouw niet met opzet mishandelt, uit wreedheid, doch dat bijna steeds het elementaire begrip van dierenverzorging en dierenbescherming iets is, waar hij nog nooit van gehoord heeft en dat hem als zodanig vreemd en onnodig en lastig voorkomt.
Verlichting voor het dier, zijn behoeften en zijn rechten op een draaglijke behandeling, belangstelling en medelijden met het dier en bovenal begrip voor het eigenbelang van goed verzorgde trek- en lastdieren, dat is waarnaar de gewezen landsvrouwe met hart en ziel heeft gestreefd in de jaren, dat zij krachtens haar hoge positie in staat was zich in Indië op sociaal gebied te bewegen.”
Niet alleen het redeloze dier
Maar, mevrouw De Jonge bewoog zich ook op het terrein van steun aan arme inlanders. Groskamp: “Niet alleen maar het redeloze dier, ook naar de lijdende verdrukte mensheid ging het warme medevoelen van mevrouw De Jonge uit.
De grote verdienste van deze energieke vrouw is, dat zij, opmerkzaam gemaakt op de ontzettende armoede van de dessa-bevolking, niet is afgegaan op loze berichten en courantenartikelen, doch dat zij niet geschroomd heeft zelf op onderzoek uit te gaan en zich met eigen ogen te overtuigen van de waarheid van hetgeen men haar vertelde.
En toen zij eenmaal wist, toen bleef het niet bij ijdel beklag en een geldelijke gave, doch toen begon voor deze bijzondere vrouw het eigenlijke werk, toen werd het initiatief genomen tot een daad, een daad van schone opofferende mensenliefde: de stichting van de A.S.I.B. (Algemeen Steunfonds voor Inheemse Behoeftigen).”
Hier hadden enkele vragen over de politiek van haar echtgenoot niet misstaan. Van gouverneur-generaal B.C. de Jonge is bekend dat hij lak had aan alle vormen van ethische politiek. Van hem is de uitspraak bekend dat de Nederlanders Indië driehonderd jaar hadden geregeerd en dat daar op zijn minst nog driehonderd jaren moesten bijkomen. De nationalistische leiders Soekarno, Hatta en Shahrir liet hij interneren in het kamp Boven-Digoel op Nieuw-Guinea.
Het Algemeen Steunfonds deed tegelijkertijd wat het kon door voedsel en kleding uit te delen aan armlastigen. Mevrouw De Jonge reisde van bijeenkomst naar bijeenkomst, en hielp daar waar mogelijk met lokale initiatieven en fondsenwerving.
In 1936 werd haar echtgenoot opgevolgd door jhr. Tjarda van Starckenborgh Stachouwer. Begin augustus van dat jaar nam het paar afscheid van Buitenzorg: “Terwijl de muziek plechtig het Wilhelmus inzette, bestegen de Landvoogd en mevrouw De Jonge het salonrijtuig, dat aan de trein vastgekoppeld was. De Gouverneur-Generaal en zijn echtgenote bleven, toen even over 10 de trein zich langzaam in beweging zette, op het bordes om het afscheid van de Buitenzorgers in ontvangst te nemen. Na aankomst aan het station Weltevreden heeft de Landvoogdelijke familie het Paleis Koningsplein betrokken.” Een maand later reisde het paar per boot naar Nederland.
‘ In het bijzonder het misdeelde Indische paard’
Om het afscheid te markeren, en misschien ook wel om nog wat aandacht te vragen voor de goede zaken waarvoor mevrouw De Jonge zich had ingezet, werd door de afdeling Soerakarta van de Dierenbescherming aan deze stad een monument aangeboden ter herinnering aan het werk van de vrouw van de landvoogd. Op 14 augustus werd in het Villapark een fontein onthuld, in aanwezigheid van meerdere hoogwaardigheidsbekleders en twee kinderen van de baronesse. De voorzitter van de lokale Dierenbescherming:
“Mijnheer de Gouverneur van Soerakarta, Hoogheid Pangeran Adipati Mangkoenegoro VII, Heren Vertegenwoordigers van Z.V.H. de Soesoehoenan, Freule en Jonkheer de Jonge, Dames en Heren. Het is mij een grote eer U allen, die door Uwe aanwezigheid blijk wensen te geven van Uw belangstelling voor hetgeen hier straks zal gebeuren, namens de Nederlands-Indische Vereniging tot bescherming van Dieren welkom te mogen heten. Wij hebben uitdrukking willen geven van onze dank en erkentelijkheid voor alles, wat mevrouw De Jonge, geboren Baronesse van Wassenaer, de echtgenote van Zijne Excellentie de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, heeft gedaan in het belang der Dierenbescherming en in het bijzonder voor het zo zeer misdeelde Indische paard, zowel daadwerkelijk als moreel. De gedachte is gerezen, om te komen tot de oprichting van een blijvend gedenkteken, hetwelk wij nu hier voor ons zien en dat tot stand is gekomen door de welwillende medewerking van de Gouverneur van Soerakarta, beschermheer onzer Vereniging, Z.V. Hoogheid de Soesoehoenan, Zijne Hoogheid Pangeran Adipati Mangkoenegoro VII en vele ingezetenen van Soerakarta, waardoor de Nederlands-Indische Vereniging tot bescherming van Dieren in staat werd gesteld om dit monument heden in gebruik te stellen en over te dragen aan de goede zorgen van het Mangkoenegaransche Rijk. Helaas is de plaquette, die op het monument zal worden aangebracht niet op tijd gereed gekomen. Het opschrift, dat deze draagt, luidt: ‘Dit monument is opgericht uit erkenning en tot blijvende herinnering aan de arbeid en het streven van mevrouw A. C. de Jonge, geboren Baronesse van Wassenaer, in het belang van de Dierenbescherming. Augustus 1936.’”
De daadwerkelijke onthulling werd overgelaten aan de dochter van betrokkene: “Freule De Jonge trad naar de met oranje-papier versierde kraan en draaide deze open, waarop de fontein begon te spuiten. Tegelijkertijd werden enkele bommen afgestoken en zette de muziek een vrolijke mars in. Door vier schijnwerpers werd de spuitende fontein belicht, doch daar het nog te licht was, ging dit effect helaas verloren.”
De baronesse had het mogelijk te vermoeiend gevonden om hiervoor helemaal naar Soerakarta te treinen. Misschien was het ook allemaal te veel en vooral te emotioneel voor haar. Gelukkig zou ze later op het landgoed De Beele haar rust hervinden. Echter ook hier zou ze zich nog inzetten voor de Inheemse behoeftigen en geldinzamelingacties organiseren.
Groskamp-ten Have eindigde haar artikel met een wens: “Moge het mevrouw De Jonge gelukken ten bate van het A.S.I.B. de harten (en beurzen) van tallozen te openen!”
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post