Eerste civiele lijnvlucht tussen Batavia en Soerabaja mislukt jammerlijk. Vliegenier Hussni wordt gehuldigd.
Onder de titel ´Een vreselijk vliegongeluk´ meldde de Indische Courant op 8 juli 1922:
“Vanmorgen tegen zevenen steeg de vliegenier Hussni op ’t vliegterrein te Antjol op, om de eerste luchtreis Batavia Soerabaja voor de Nederlandsch-Indische Luchtvaart Onderneming (N.I.L.O.) te maken. Zoals gisteren was aangekondigd zou het vertrek een feestelijk karakter dragen. Want bij het welslagen van deze eerste reis, zou spoedig een geregelde luchtvaartdienst Batavia-Soerabaja worden ingesteld.
Nadat een glas champagne geledigd was op de goede reis vloog de machine, onder hartelijk gewuif van achterblijvenden, in oostelijke richting omhoog. De inzittenden waren de heren D. Hussni, de vliegenier, Van Huut, administrateur van Aneta, C. Borst, redacteur van de Javabode en C.A. Gerritsen, redacteur van De Indische Courant.
Vóór het opstijgen, bij het innemen van enige bagage en verfrissingen voor tijdens de reis, zou één der achterblijvenden nog gewaarschuwd hebben: Pas op! Ze wordt overbelast! Doch in de algemene, feestelijke opgewondenheid sloeg men er geen acht op.
Nauwelijks was de machine boven de spoorbaan gekomen, op ongeveer honderd meter hoogte, toen ze plotseling als ’t ware een schok kreeg. ’t Was als kwam er een deuk in. Loodrecht viel het vliegtuig enige tientallen meters, bleef toen als in de lucht hangen, als was ’t een dood, bladderen herfstblad. Plots ´n pijlsnelle storting….
Ogenblikkelijk ijlden de op het vliegterrein aanwezigen in de richting, waar de machine scheen neergestort. Een kali en draadversperringen moesten worden overgetrokken. Toen stond men, midden in de Antjolse woestenij, voor een vreselijk wrak. De machine was geheel versplinterd. Onze redacteur, de heer C. A. Gerritsen, lag dood tussen de overblijfselen. Op slag, dóór de slag, vermorzeld. De heer C. Borst van de Javabode leefde nog. Hussni, de bestuurder, eveneens. Beiden waren echter zwaar uit en inwendig gekwetst. De heer Van Huut, de enige die, nog niet vastgebonden, in het vliegtuig had gezeten, was er bij de val uitgeslingerd, kwam op den grond, liep nog enige passen, viel toen neer: inwendig gekneusd. Dadelijk werd met het bevrijdingswerk een aanvang gemaakt. Het lichaam van de heer Gerritsen werd bevrijd en enige passen terzijde gelegd. De heer Borst werd op een, inmiddels van de gezondheidsdienst per ziekenauto gekregen brancard gelegd, en naar den auto vervoerd die bij de kalikant wachtte. Het transport, dwars door de kali heen, was aller moeilijkst. De heren Hussni en Van Huut volgden enigen tijd later, op brancards.”
Borst en Hussni overleden enkele uren later in het Tjikini Ziekenhuis. Over Hussni schreef de Indische Courant: “Hij was van Turkse nationaliteit, zes, zeven en twintig jaar, ongehuwd. Zijn brevet behaalde hij bij de Luftfahrt Gesellschaft te Berlijn. Niet alleen was hij invlieger, maar ook oorlogsvlieger. Onlangs had NILO het neergestorte vliegtuig te Soerabaia gekocht. Hussni was geëngageerd om de eerste tocht te maken. Zijn laatste.”
Alle drie slachtoffers werden in Batavia begraven. Gerritsen en Borst op de Europese begraafplaats Laanhof te Weltevreden, Hussni op de islamitische begraafplaats Karet.
Korte tijd later ontstonden reeds initiatieven om de overledenen te herdenken door de plaatsing van monumenten. Voor Gerritsen en Borst werd in mei 1923 een groot grafmonument onthuld op Laanhof.
Conclusies van het onderzoek
Een week later berichtte De Indische Courant over de uitkomsten van een onderzoek naar de oorzaken van de ramp:
“Nu dezer dagen de onthulling van het monument op de graven der op 8 Juli vorig jaar zo droevig om het leven gekomen journalisten heeft plaats gehad en het ongeluk, dat hun het leven kostte daardoor weer helder voor de geest komt, menen wij onzen lezers enige nadere bijzonderheden omtrent het onderzoek naar de oorzaken dezer ramp niet te mogen onthouden.(…) De commissie van onderzoek naar de vliegramp op Antjol, die, op verzoek van de hoofdcommissaris van politie van Batavia, zich constitueerde op de dag van dit droevige voorval, bestond uit de volgende deskundigen: officier-machinist 1 kl. Steensma, luitenant ter zee 1e kl. Nieuwenhuis, kapitein-vliegenier Stom en reserve 1e luitenant-vliegenier Drost. (…)
De commissie, die enige uren na het ongeluk het verongelukte vliegtuig in ogenschouw had genomen (waarbij zij o.m. constateerde, dat geen snelheidsmeter aanwezig was), kwam door de verklaringen van getuigen tot de conclusie, dat:
1e. het vliegtuig de maximum-belasting had, welken volgens de gegevens voor Midden-Europa is toegelaten, en dus in een tropisch klimaat als hier te lande enigszins overbelast was, zodat ook een kleine fout noodlottig moest worden;
2e. bij het maken van de bocht, kort na de start, onvoldoende helling aan het vliegtuig gegeven is, waardoor het toestel naar de buitenzijde van de bocht slipte en aan voorwaartse snelheid inboette, zodat het naar beneden stortte, daar het vliegtuig door de zware belasting weinig of niets aan snelheid ´over´ had en de geringe hoogte ´opvangen´ niet mogelijk maakte;
3e. het vliegtuig bij de proefvlucht, op 1 Juli 1922 (den dag te voren) niet vol belast was, de heer Hussni in geen 3 jaren een toestel van dit type (L.V.G.P. 1) had gevlogen en bij die proefvlucht een dergelijke besturingsfout is begaan, welke, door de lichtere belasting, geen noodlottige gevolgen had;
4e. niet vaststaat, dat de heer Hussni, al bezat hij de nodige certificaten, ook omstreeks de tijd van het ongeluk nog beschikte over de nodige eigenschappen, iets wat voor vliegeniers kan worden vastgesteld door periodieke keuringen, als waaraan b.v. de militaire vliegeniers zich hebben te onderwerpen. In het door de commissie uitgebracht rapport is geen aanleiding gezien voor het instellen van een strafvervolging.”
Deze laatste conclusies pleitten Hussni niet vrij van schuld, ze lieten echter ook ruimte voor een andere interpretatie. Daar zullen sommige bestuurders blij mee geweest zijn, want enkele huldigingen stonden al in de grondverf, of méér.
Een monument in Soerabaja
De Preanger Bode in november 1922: “Naar vernomen heeft de architect Wolffers van het Nederlandsch-Indische Architecten- en Aannemersbureau te Soerabaja- een ontwerp gereed gemaakt voor een monument ter nagedachtenis van de vlieger Hussni. Dit gedenkteken, omgeven door een zitbank en bloembakken, belooft groots te worden. Het portret van Hussni zal in een koperen plaat door een Oostenrijkse specialist worden vereeuwigd.” Het moge duidelijk zijn: het monument was al klaar toen de commissie zijn conclusies openbaarde.
Op 10 juni 1923, een maand na de onthulling van het grafmonument van Gerritsen en Borst in Batavia, kreeg dus ook Hussni zijn monument, en wel in, bijzonder genoeg, zijn vorige woonplaats Soerabaja. Het lijkt erop dat deze stad wedijverde met Batavia en nog grootser wilde uitpakken. Kritiek op Hussni werd weggewuifd; de mislukte vlucht werd gezien als een belangrijk economisch initiatief.
Bij de onthulling hield burgemeester Dijkerman de volgende rede:
“Het monument, dat we zo aanstonds zullen onthullen, brengt onze gedachten terug naar het zo droeve ongeluk, dat nu ongeveer elf maanden geleden op het vliegterrein bij Antjol plaats had.
Niet alleen Batavia en Soerabaja, geheel Java, ja geheel Nederlands-Indië had met spanning tegemoetgezien, die grote gebeurtenis, die daar stond plaats te hebben: de eerste tocht van een vliegtuig der Nederlandsch Indische Luchtvaart Onderneming, die voortaan de luchtverbinding tussen Soerabaja en Batavia zou onderhouden. Welk een durf, welk een ondernemingsgeest waren nodig geweest om dit voor te bereiden, het daarvoor benodigd kapitaal bijeen te brengen, welk een enthousiasme om dat alles tot stand te brengen! Zou dat werk beloond worden met een schitterend succes ?
Aan die verwachtingen werd daar plotseling de bodem ingeslagen toen de treurige mare verbreid werd, dat reeds kort na de opstijging het vliegtuig in een bocht was geslipt en naar beneden gekomen, twee van de drie passagiers en de bestuurder, Achmad Djiwad Hussni, ten grave slepende. Voor de beide omgekomen passagiers, de journalisten Gerritsen en Borst, die ook wij hier eerbiedig willen gedenken is te Batavia onlangs een monument opgericht; in onze stad, die, waar Hussni zo langen tijd had gewoond, staat thans een gedenkteken te worden onthuld, dat de aandacht zal vragen voor de ongelukkig omgekomen bestuurder.
Kort na het ongeval werden geruchten vernomen als zou het vliegtuig waarmede de noodlottige tocht werd ondernomen, onvoldoende in orde zijn geweest, als was de belasting tijdens de vlucht meer geweest dan toelaatbaar, ja zelfs als was Hussni een niet bevoegd vliegenier! Dat laatste is wel afdoende weersproken. De getuigschriften behaald door de moedige Turkse oorlogsvlieger zijn van dien aard, dat aan zijne bevoegdheid om te vliegen niet kan worden getwijfeld. lets anders is, of, waar Hussni zelf kort voor zijn dood, meermalen schijnt te hebben gesproken over zijne verwachting, bij het vliegen door een ongeluk de dood te zullen vinden, aan een dergelijk vlieger nog de leiding van een toestel had mogen zijn opgedragen. We zullen ons daar niet verder in verdiepen. Slechts zij herinnerd aan een uittreksel uit een der vele getuigschriften: ´Herr Hussni ist ein unerschrockener und waghalsiger Flieger, der bei jedem Wetter starte, unverbrauchte Nerven hat und über ganz besondere fliegerische Eigenschaften verfugt.´ Waren die ´Nerven´ nog wel zo ´unverbraucht´? Wie zal het zeggen? Wat we weten is, dat deze eerste vlucht door de Nederlandsch-Indische Luchtvaartonderneming ondernomen de laatste werd voor twee passagiers en voor de ´Unerschrockenen waghalsiger Flieger´ die Hussni was. Hij, de Turkse oorlogsvlieger met de bekenden Turkse ontembare moed, zij het dat die wellicht door het Islamitisch fatalisme en de gevolgen van de groten oorlog iets te véél ´waghalsig´ was geworden, hij heeft hier, in de dienst van Nederlandse ondernemingszin, de dood gevonden, ver, zeer ver van zijn landgenoten, vrienden en magen, en alleen als zodanig al mogen we hem een extra gedachte wijden.
Zoeven zei ik reeds, dat Hussni voor zijn dood een geruime tijd te Soerabaja woonachtig is geweest. Hij heeft daar vele vrienden verworven en dat bleek wel het beste toen de inzameling werd gehouden van de gelden nodig voor de oprichting van het straks te onthullen monument. Maar voor het grote publiek heeft dit gedenkteken nog een andere betekenis, één van opwekking. Het staat daar als een beeld van de overtuiging, dat het werk van de dappere Turk niet tevergeefs kan zijn geweest: voor wie tevergeefs streden en vielen worden geen gedenktekens opgericht: Het geeft ons de overtuiging, dat deze pionier in het tot stand brengen der handelsluchtverbinding Batavia-Soerabaja, de eerste in Nederlands-Indië, opvolgers zal krijgen. Wanneer? Dat is een vraag, die wij nog niet kunnen beantwoorden. De schrik over het voorgekomen ongeval leed over de daarbij gevallen doden, de schok gegeven aan de ondernemingsgeest, hebben het tot stand komen tot nu toe doen uitstellen. Maar al die bezwaren zullen overwonnen worden, Nederlandsch-Indië moet en zal zijne luchtverbindingen krijgen.
En als dan straks ons eerste handelsvliegtuig de tocht gelukkig zal hebben volbracht, dan zullen we ons even in de gedachten terugroepen de slachtoffers van die eerste, zo goed bedoelde poging, de beide journalisten Gerritsen en Borst en de vliegtuigbestuurder Achmad Djiwad Hussni. In dat vertrouwen en in naam van die herinnering ga ik thans over tot de onthulling van het gedenkteken. Ik heb gezegd.”
´Een schreeuwend schandaal´
Een teken van ondernemingsgeest: dát was het. Niet meer en niet minder. De boodschap van burgemeester Dijkerman werd echter niet door iedereen begrepen. De chroniquer van Soerabajaasch stadsgeschiedenis G.H. von Faber schreef in zijn Nieuw-Soerabaja (1931):
“Het Hussni-monument op het Darmoplein. Het opschrift op de marmeren plaat luidt: ´Ter nagedachtenis aan Achmad Dschewad Husni, geboren Constantinopel 5 september 1897, overleden Batavia den 8en Juni 1922 ten gevolge van een vliegongeval boven Antjol bij den aanvang van de eerste civiele stedenvlucht Batavia-Soerabaja´.
Is het eigenlijk niet een schreeuwend schandaal, dat het mooiste plekje van de gehele stad werd afgestaan voor de oprichting van een monument ter nagedachtenis van een Turk, die hier slechts korten tijd heeft gewoond, hoegenaamd niets in het belang van de stad of haar inwoners heeft gedaan en ergens anders is overleden! Tientallen oud-Soerabajanen hadden en hebben meer recht om vereeuwigd te worden. Men vergelijke met dit artistieke Hussni-monument eens de armzalige Van Goor-fontein op Perak, opgericht ter nagedachtenis van de ontwerper onzer haven. Wat een verschil in waardering spreekt daaruit. Het Hussni-monument is een voortdurende felle aanklacht-in-steen tegen de publieke mentaliteit!”
Von Faber moet mogelijk de gevoelens van een deel van de burgerij hebben verwoord, toen hij fulmineerde tegen een monument voor ´een (24-jarige!)Turk die ook nog eens ergens anders was overleden´. Tja… Burgemeester Dijkerman zal het niet met Von Faber eens zijn geweest, maar hij kon zijn standpunt niet meer verdedigen. Hij was zélf inmiddels heengegaan, en ook op zíjn graf stond inmiddels een monument. We zouden nu echter alsnog namens Dijkerman willen uitroepen: “Wat een bekrompen commentaar!”
Weer anderen hadden het gelukkig wél begrepen. Op initiatief van de islamitische gemeenschap werd op de begraafplaats Karet te Batavia, op 2 september 1923, nog een tweede monument voor Hussni geplaatst. Het ontwerp was van Alachim Alatas, de uitvoering van de marmerfirma Luciano.
Zo kreeg deze dappere jonge Turk én een monument in de openbare ruimte in Soerabaja, én een grafmonument in Batavia.
Bronnen
Preanger Bode, 5 mei 1922
Sumatra Post, 14 juli 1922
De Indische Courant, 14 mei 1923
G.H. von Faber, Nieuw-Soerabaja, 1931
Gearchiveerd onder:9. Java Post