“Toen de bestuurder de auto aan de voet van het hotel tot stilstand bracht, aanschouwden wij voor het eerst het meer van Sarangan. Veel hebben wij gereisd: door China en Japan, door Amerika, door de Europese Alpen, genietende van de schitterendste natuurtaferelen. Van dít oord kunnen wij echter verklaren dat het door zijn schoonheid, zijn liefelijkheid, zó’n wondere indruk op ons maakte dat we onszelf beloofden, hier onze vakantie eens door te zullen brengen. [….] Sarangan, met zijn meer, zijn eilandje, zijn omringende heuvelen en bossen, is voor ons een openbaring geweest.”
Aldus het verslag van een zekere ‘S.’ in het Soerabaiasch Handelsblad van 8 juli 1930. Het heeft vrij lang geduurd voor Sarangan, gelegen op de helling van de vulkaan Lawoe, werd ontdekt door het grote publiek. De toegangsweg vanuit Magetan was tot laat in de jaren ’20 onbegaanbaar voor auto´s, de laatste kilometers moesten per paard worden afgelegd. Vanuit het westen, de Solo-kant, zou eerst in 1937 sprake zijn van ontsluiting.
Ook aan overnachtingsmogelijkheden schortte het nogal. In 1922 meldde de Sumatra Post: “De pasanggrahan is uitermate ongezellig en vochtig, ik hoor dat de nieuwe controleur van Magetan van plan is het gebouwtje te verbeteren, hetgeen inderdaad hoog nodig is. Wanneer het hotel vol is – en dit komt dikwijls voor – is men thans nog teveel aangewezen op het huren van gemeubileerde huisjes, waaronder, naast een paar goede, ook enkele abominabele krotten behoren, die tegen hoge prijs worden verhuurd door de elders wonende eigenaars. Als het hotel is uitgebreid, de pasanggrahan verbeterd, en zijn door particulieren nog wat pondoks gebouwd, dan zal in ruimer mate van deze schitterende streek kunnen worden geprofiteerd dan thans het geval is.”
Het enige particuliere hotel op dat moment was het hotelletje ‘Sarangan’, van de Duitse eigenaar W. Vick. Deze Vick was als jonge matroos tijdens de Eerste Wereldoorlog op Java geland en had – ontheemd als hij was – besloten een ander beroep te kiezen. In 1916 bouwde hij een pension in Sarangan, en breidde dit jaarlijks uit.
Een frisse duik
Sarangan werd alom geprezen, niet alleen vanwege de mooie ligging aan het kratermeertje en de vele mogelijkheden tot wandelingen in de omgeving, maar ook, en misschien vooral, vanwege zijn koele bergklimaat. Het dorp, gelegen op een hoogte van ongeveer 1500 meter, werd vooral bezocht door Soerabajanen die even de hitte van hun stad wilden ontvluchten. Het water van het meertje was fris, maar warm genoeg om te kunnen zwemmen. Omdat niet iedereen die kunst voldoende machtig was, waren er helaas regelmatig verdrinkingsgevallen.
Sarangan werd nu niet alleen ontdekt door de beter gesitueerde Europese stedelingen, maar ook door de adel. Zo bracht in 1930 zelfs de soesoehoenan van Solo met zijn uitgebreid gevolg een bezoek aan het dorp.
Met de groei van de populariteit van het dorp verschenen er steeds meer hotels: onder andere Huize Hansje (1926), Arendsnest (1928), Bergzicht (1929), Lawoe (1930), Bergmeer (1931) Suisse (1936) en Beau Site (1941). De bedrijfsvoering van een nieuw regentschapshotel, ter vervanging van de oude pasanggrahan, leidde tot kritiek. Naast ambtenaren konden ook gewone burgers hier overnachten, tegen sterk gereduceerd tarief. Na klachten van andere hoteleigenaren over concurrentievervalsing werden de tarieven aangepast. Door de wedijver tussen hoteleigenaren bleef echter sprake van onderlinge spanning, die eerst zou worden weggenomen in februari 1940, toen de Algemene Bond van Hoteleigenaren in Nederlands-Indië (A.B.H.I.N.I) in Sarangan congresseerde.
De lucht van saté
De plaatselijke middenstand zag naast de bouw van hotels en pensions nog meer mogelijkheden tot groei, en kwam tot de oprichting van de Vereniging Opbloei Sarangan en Omgeving (V.O.S.O.). Dankzij de vereniging kreeg het dorp straatverlichting en straatreiniging. Het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indië schreef in augustus 1934:
“Tóch komt het ons voor, dat er nog verschillende (andere) punten zijn aan te wijzen, waarin de V. O. S. O. verbetering zou kunnen aanbrengen. Wij denken bijvoorbeeld aan het onzalige plan om aan de toegangsweg naar het meer, het punt, dat elke toerist dagelijks meermalen passeert, een onooglijke pasar neer te zetten. Verder schijnt men voornemens te zijn, aan het meer een toko te bouwen. Wij voorzien dat als dit éne schaap over de brug zal zijn, er meer zullen volgen en het is volslagen onbegrijpelijk, hoe gecommitteerden van den Regentschapsraad van Magetan de grote perspectieven van deze toeristenplaats zodanig uit het oog kunnen verliezen, dat het bovenstaande mogelijk is. Waarom houdt men de oevers van het meer niet intact?”
Weer drie jaar later, in 1937, las men in het Soerabajasch Handelsblad dat het afgelopen was met de rust: “Sarangan had dit jaar met Pasen weer een grote toeloop. Alles was vol, maar er dreigt voor zulke dagen dezelfde reactie als voor Scheveningen in de zomer als het er vol dagjesmensen is. Rond het meer leek het er de eersten Paasdag al sterk op door excursies van Chinezen en inlandse verenigingen en kamperende padvinders. De lucht van saté, waarin drukke nering was, liet zich kwalijk verenigen met de stemming, welke de natuurschone omgeving van meer en bergen in de dromende beschouwer wekt.”
De naderende oorlog moet de handel schade hebben berokkend. In de nieuwsberichten uit 1940 lezen we nog een opmerkelijk bericht over geïnterneerde Duitse vrouwen in Sarangan. Enige licht beschonken hotelgasten van Huize Hansje hadden een bezoek gebracht aan de op boerderij Rozenhof verblijvende vrouwen, met de bedoeling hen te vertellen “dat dit stukje Nederland nog altijd van Nederland was.” De dames voelden zich bedreigd en belden de politie. Een maand later kwam de zaak voor bij de landrechter. Na uitleg van beide zijden bleek het hele geval weinig om het lijf te hebben. De mannen werden vrijgesproken.
Deze vrouwen en kinderen werden door de Japanse bezetters ongemoeid gelaten. Zij leidden hier de gehele oorlogsperiode een wat afgezonderd bestaan, zich in leven houdend door wat handel en landbouwactiviteiten. De bezetters stonden het toe dat er een Duits schooltje kwam, op voorwaarde dat daar ook Japans werd onderwezen.
Het nieuwe Sarangan
Van de na-oorlogse situatie berichten ons enkele Sarangan-bezoekers in het blad Moesson. In 1982 stelde hier een lezer de vraag hoe het toch kwam dat van het vooroorlogse Sarangan helemaal niets meer te zien is. Een jaar later schreef Niels Wiedenhof, in een verslag van zijn vakantiereis: “In een van de vorige nummers van Moesson vroeg een lezer zich af waarom alle huizen ‘van vroeger’ in het bergdorp Sarangan weg waren. Ik heb uitvoerig met de bevolking daarover gepraat tijdens de week dat die we er doorbrachten. ‘Waarom is hier nu alles weg?’, vroegen we onder meer aan onze hotelbediende Kamiran. Hij legde het ons haarfijn uit. ‘We hebben een uiterst beroerde tijd gehad, ik ben blij dat ik het er levend van af heb gebracht. Eerst de politionele acties in 1947, en toen weer begin 1949. Veel is toen in brand gestoken. Het oude hotel Lawu, hotel Beau Site, alle huizen hier. Toen in 1965 de broedermoord, de communistenopstand. Vele slachtoffers, veel vernielingen.’ Hij lacht, hij leeft nog. […] We hebben zijn verhaal over de vernielingen geverifieerd: het klopte allemaal.”
De foto´s van het huidige Sarangan doen niet meer denken aan die akelige tijd. Wél zien we dat de ‘glamour’ er een beetje van af is, en dat de vrees van het Soerabajasch Handelsblad uit 1934 bewaarheid is geworden: het dorp is tegenwoordig één grote toko. Misschien niet onaangenaam, maar wel érg met de geur van saté.
x
Gearchiveerd onder:1. Het vooroorlogse Nederlands-Indië Tagged: Lawoe, Lawu, Sarangan