Aangekondigde claims op basis van Birmaregeling laten lang op zich wachten.
In mei 2014 publiceerde Griselda Molemans haar boek ‘Opgevangen in andijvielucht’, waarin een tiental claims met betrekking tot ‘openstaande schulden’ van de Nederlandse staat jegens de Indische gemeenschap. Een jaar geleden kondigde de hieruit voortgekomen Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR) aan gevolg te zullen geven aan één van deze claims, en wel die met betrekking tot de zogenaamde Birma-regeling. Wat is de stand van zaken?
De toon was – zacht uitgedrukt – nogal oorlogszuchtig. De Nederlandse overheid had zo ongeveer álles met betrekking tot de Indische gemeenschap laten liggen, en zou daarvoor zeer binnenkort ter verantwoording worden geroepen. Om te beginnen op het punt van de Birma-gelden. Waar ging het bij deze regeling ook al weer om?
Honderdduizend Britse ponden
Uit de verkoop van de spoorlijn kregen de Geallieerden van de Thaise overheid enkele miljoenen. Hiervan werd in 1954 honderdduizend Britse ponden voor de Nederlandse overheid gereserveerd om de mannen die de lijn hadden aangelegd, te compenseren. Volgens de Stichting TFIR zou deze overheid onvoldoende inspanning hebben geleverd om alle ca. 17 à 18 duizend Nederlandse Birma-dwangarbeiders over deze regeling te informeren.
Deze ‘Birma-regeling’ was de eerste van een drietal regelingen waarbij de Nederlandse overheid als doorgeefluik fungeerde bij de verdeling van een lump sum. De andere twee, beide uit 1956, waren een uitkering bestemd voor álle krijgsgevangenen op basis van het vredesverdrag met Japan, en een uitkering bestemd voor burgergeïnterneerden op basis van het zogenaamde Yoshida-Stikkerprotocol.
Honderdduizend Britse ponden betekende volgens de toenmalige wisselkoers 1.062.000 Nederlandse guldens. Minister Beyen van Buitenlandse Zaken, en Luns, minister zonder Portefeuille, beloofden op 14 juli 1954 aan de Tweede Kamer dit bedrag te verdelen over de daarvoor in aanmerking komende krijgsgevangenen. De individuele uitkering werd vastgesteld op fl. 61,73. Er was zo ruimte gemaakt voor 17.200 betalingen. Dezelfde maand verschenen oproepen in Nederlandse en Nederlandstalige Indonesische dagbladen, en werden radiopraatjes gehouden. De reacties van de dwangarbeiders waren positief. Zowel in Nederland als in Nederlands-Indië ontstonden initiatieven om het geld af te staan aan een speciaal fonds voor de meest behoeftigen.
Een zachte dood
Helaas weten we niet precies hoeveel dwangarbeiders een beroep op de regeling hebben gedaan, evenmin hoe velen hun uitkering hebben afgestaan. De archieven zijn verloren gegaan. Het enige dat bewaard is gebleven, is een verslagje van rond 1967 ter grootte van een a4-tje, en een algemene lijst van alle Nederlandse krijgsgevangenen, waarop is aangetekend of werd uitgekeerd.
In 1967 werd vastgesteld dat nog slechts sporadisch aanvragen binnenkwamen; op dat moment was nog geld in kas “voor een dozijn aanvragen”. In hetzelfde jaar werd de uitvoering van de drie regelingen overgedragen van Buitenlandse- naar Binnenlandse Zaken. Deze uitvoering, thans in handen van de Stichting Administratie Indische Pensioenen (SAIP) in Heerlen, werd voortgezet op kosten van ´s Rijks kas. Tientallen jaren lang betrof het slechts een voetnoot in de jaarverslagen; nieuwe aanvragen kwamen zelden voor. Een zachtere dood kon een regeling niet sterven, zo leek het…
Andijvielucht
… tot mevrouw Molemans met de publicatie van haar boek Opgevangen in andijvielucht het stof oprakelde. Met betrekking tot de Birma-regeling stelde zij dat de overheid bewust te weinig publiciteit aan de regeling had geschonken, en dat duizenden ‘rechthebbenden’ van de regeling geen weet hebben gehad. Degenen die zich nu alsnog aanmelden zouden een geïndexeerde uitkering moeten krijgen, “met rente-op-rente”. Om een juridische claim in te dienen werd contact gezocht met advocate Liesbeth Zegveld.
Sindsdien werd het echter stil rond deze claim, zij het dat de berichtgeving nog af en toe opflikkert. Op 15 augustus 2015 schreef het NRC Handelsblad, op basis van informatie van de Stichting TFIR, dat zich op dat moment bijna 1300 personen bij de Stichting hadden aangemeld, waaronder 33 overlevenden van de aanleg van de spoorweg zélf.
Enkele weken geleden plaatste de Stichting op haar Facebook-pagina met groot succes een verwijzing naar een namenlijst van Birma/Thailandkrijgsgevangenen. Het aantal pagina-’likes’ verdubbelde in een week, en het aantal aanmeldingen ter verkrijging van de gehoopte uitkering steeg navenant. Volgens de website van de Stichting hebben zich thans “ruim 2.000 rechthebbenden (onder wie 29 hoogbejaarde ex-krijgsgevangenen) van over de hele wereld aangemeld.”
‘Rechthebbenden?’
De Stichting spreekt steeds van ‘rechthebbenden’, en gaat er dus vanuit dat ál die kinderen en kleinkinderen die zich nu meldden uiteindelijk ook een uitkering zullen krijgen. Niets is echter minder waar. Gealarmeerd door de publiciteit, heeft zich ook een aantal ex-krijgsgevangenen en nabestaanden rechtstreeks bij de SAIP gemeld. Wat blijkt? De SAIP heeft het afgelopen jaar meer dan honderd afwijzingen moeten versturen. In alle deze gevallen bleek dat in een ver verleden al was uitbetaald. De kans is dan ook levensgroot dat straks die meer dan 2000 aanvragers van de Stichting TFIR, ook (bijna) allen te horen krijgen dat al eerder werd uitbetaald. En dus dat het niet-gebruik van de regeling in de verste verte niet zo groot is als door de Stichting wordt verondersteld.
Waarom wachten?
Waar wacht de Stichting nu eigenlijk nog op? Waarom worden die 2000 aanvragen niet meteen doorgezonden naar de SAIP ter toetsing van de vraag of sprake is van mogelijke uitkeringen? Het antwoord lijkt voor de hand liggend: even zo vele afwijzingen zouden alle lucht uit de TFIR-ballon doen lopen, en alle ‘claims’ met betrekking tot het veronderstelde niet-gebruik van de regeling overbodig maken. Om nog maar niet te spreken van de eis van ‘rente op rente’.
Mevrouw Zegveld had het dossier in februari 2015 nog niet bestudeerd. Thans laat ze ons desgevraagd weten “over deze zaak niet te kunnen berichten.” Nu kunnen we het mis hebben, maar dit lijkt in de verste verte niet op ‘een zaak’. Zo lang de Stichting haar geen formele opdracht verstrekt, blijft het dossier natuurlijk op de plank liggen.
Pijnlijk wordt dit alles als we bedenken dat enkele tientallen hoogbejaarde ex-krijgsgevangenen in het onzekere worden gelaten (NB: het zijn er nu al weer minder dan een half jaar geleden), en dat duizenden kinderen en kleinkinderen van krijgsgevangenen verkeerd worden voorgelicht over hun kansen om alsnog – in naam van – aanspraak te maken op een zekere vorm van eerherstel.
Een oplossing?
In plaats van lijsten te publiceren van (bijna) alle krijgsgevangenen uit Birma en Thailand, en iedereen te vragen daarop te reageren, doet de Stichting er beter aan bij de overheid aan te dringen op een onderzoek naar bestaande lijsten van krijgsgevangenen met daarop voorkomende vermelding van reeds toegekende en betaalde uitkeringen. Alleen zó kan een lijst worden aangelegd van personen op wiens naam nog niet is uitgekeerd, en alleen dán heeft een algemene publieksoproep enig nut. Dat die lijst mogelijk een stuk kleiner zal zijn dan verondersteld, moet de Stichting dan maar voor lief nemen.
x
Gearchiveerd onder:9. Java Post