Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Oma vertelt

$
0
0

Op 20 mei 1947 stapte de vijfentwintigjarige Jet Prins op de boot naar Indonesië. Daar zou zij een bestaan proberen op te bouwen met haar echtgenoot Jaap, die zeven maanden eerder was vertrokken. Jet verruilde de vertrouwde polders van de Beemster voor de onbekende tropische weelderigheid van Soerabaja, Bandjermasin en Medan. Hier woonde ze in roerige tijden. Meer dan 68 jaar later schrijft haar kleindochter haar levensverhaal, aan de hand van gesprekken die zij voerden. Hieronder een deel uit de serie ‘Oma vertelt’.

Door  Marijn Heemskerk

Toen oma als vijfentwintigjarige op de boot naar Indonesië stapte, was ze nog nooit buiten Nederland geweest. Hoe was het om op die boot te stappen?

Het zelfportret dat Jet Prins in de winter van 1946 aan haar verloofde in Nederlands-Indië stuurde. Niet veel later trouwden ze met de handschoen. Een half jaar daarna zouden zij elkaar in Jakarta weerzien.

Het zelfportret dat Jet Prins in de winter van 1946 aan haar verloofde in Nederlands-Indië stuurde. Niet veel later trouwden ze met de handschoen. Een half jaar daarna zouden zij elkaar in Jakarta weerzien.

Oma’s ogen twinkelen, ze steekt een duim op. “Nou, het was zó op die boot!” Ze lacht. “Leuke kapitein. En leuke eerste stuurman.”

Haar hele familie bracht haar op een lentedag in 1947 weg. “We gingen met de auto van oom Janus. Rotterdam was een mooie grote haven, daar was van alles te zien. M’n familie vond het een leuk uitstapje. En ze vonden het heel interessant wat ik ging doen. Ze waren allemaal wat minder avontuurlijk dan ik. Oom Gert ging met tante Janie in de Purmer wonen. En tante Maak woonde met oom Adri in Schermerhorn. Maar ik wilde op avontuur, weg uit de polder.”  

Als voorbereiding op dat avontuur was ze een paar weken eerder getrouwd. Op afstand, want haar echtgenoot woonde al in Indonesië. Met de handschoen trouwen, heette dat. En ze was niet de enige. “Er zaten bijna alleen maar vrouwen aan boord, onderweg naar hun man. Een paar van die vrouwen waren, net als ik, met de handschoen getrouwd. Maar dan zonder dat ze hun man persoonlijk hadden ontmoet. Dan moet je wel lef hebben, dat zou ik nooit gedurfd hebben. Andere vrouwen gingen voor het Rode Kruis naar Indië toe. Als verpleegster. Of als administratief medewerkster.”

Het Beemster meissie op de boot

Het was een gezellige boel op de boot. Er werd gedanst, gebridged, gesjoeld. En gesjanst. “Ik deelde een kajuit met een andere vrouw. Meestal dan, want er werd wat afgescharreld op die boot. De bemanning had de tijd van z’n leven. Die lui wisten een gesprek aan tafel zó te voeren. Want ze deden niet anders, en ze beleefden wat. Ze hadden natuurlijk ook allemaal van die indrukwekkende uniformen aan, met sterren en strepen. En dan al die vrouwen die alleen naar Indië gingen…”

Ze deden 21 dagen over de reis naar Jakarta. “Ik vond het heel spannend. Onderweg legde je wel eens aan. Soms gingen we van boord. Maar in Port Said, dat ligt vlakbij Caïro, moesten we op het schip blijven van de kapitein. We mopperden allemaal, maar het was zeer verstandig van hem. Want zo’n vrouwenschip, met al die Egyptenaren, dat werd natuurlijk niks. Daar hing ik op de railing, en ik keek naar wat er allemaal gebeurde op de kade. Ik vond het zo boeiend.”

Er waren ook minder positieve indrukken bij. “Van Jakarta gingen we verder naar Soerabaja met de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij. Wat onderweg veel indruk op me maakte, was de armoede van de Indonesische mensen. Vanaf het schip werden er geldstukjes op de kade gegooid. Nou, en als er dan zo’n kluwen mensen op afsprong, dat vond ik verschrikkelijk.”

“Het was een wonderbaarlijke reis. Ik kwam op plekken waar ik als Beemster meissie anders nooit gekomen zou zijn. Ik zette al mijn poriën open. En wat erin viel, dat verwerkte ik.” Oma kijkt me aan, reflecteert. “Best mooi gezegd, al zeg ik het zelf.”

Dromen versus werkelijkheid

De droom, het fantaseren en denken over, is vaak mooier dan de realiteit. Veiliger ook. Ik kijk oma aan. Gold dat ook voor haar tijd in Indonesië?

“Ik zat op school naast An Slot. Zij had een oom die werkte bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij. In Nederlands-Indië. Op een dag kwam hij naar Holland. An kwam met allerlei spannende verhalen over die oom. Daardoor werd ik mij bewust van Indonesië. En in mijn schoolboek stond een heel mooi silhouetje. Met zwarte figuurtjes uit oostindische inkt. Het waren palmbomen en zo’n vrouwtje in een sarong. Dat vond ik zo mooi. En dan ging ik in het gras liggen, bij ons achter de boerderij. Ik was een meisje van een jaar of tien. Ik keek naar de wolken en dacht: ‘Dat is precies Borneo. En dat is precies… dat zou Java kunnen zijn.’ Ja, ik wilde altijd al naar Indië.”

Het eerste huis van opa en oma stond in Soerabaja. “Het was een paviljoentje dat hoorde bij een groot huis. Het land kwam net onder de Jappen vandaan. Die hadden Indonesië leeggeroofd. Er waren bijna geen huizen te huur. Niks was 100%, alles was in de war.”

Het echtpaar Prins in Soerabaja

Het echtpaar Prins in Soerabaja

“Later verhuisden we naar Bandjermasin. Toen maakte de Amsterdamse directeur van opa’s firma, meneer Bomhoff, een reis rond de Indonesische kantoren. Ik was in verwachting. Het was heel onrustig. Wij woonden op de Herengracht.” Oma rolt met haar ogen, lacht. “Het was helemaal geen Herengracht, natuurlijk. Maar ja, zo noemden ze dat. Ze moesten een naam verzinnen.” Ze vervolgt: “Daar stond een waterreservoir. En daar ketsten de kogels vanaf, van de Nederlandse militairen. En de Indonesiërs. Dat ging tegen elkaar in. Daar zat ik tussen. Ik was helemaal niet bang, maar die Hollandse directeur kon niet in zijn hotel blijven. Want het personeel staakte en hij kon niet eten en niet wassen. Dus toen was het: ‘Ga maar naar de familie Prins.’ Kon ik het oplossen, met m’n dikke trommeltje. Die man wist niet hoe hij het had.”

Een moeilijke tijd

“De eerste maanden in Indië heb ik het moeilijk gehad. Mijn vader in Nederland overleed, hij kreeg een ongeluk met paard en wagen. Mijn familie was zo ver weg. Er waren bijna geen transporten over en weer; brieven deden er heel lang over. We hadden geen telefoon. Ik wilde niets liever dan bij mijn familie zijn, maar dat kon niet. Ik had het gevoel dat ik vast zat.” Oma lacht. “En dat is heel lastig voor iemand met een karakter zoals ik.”

Dan, de ogen treurig: “Ik wilde niet meer opstaan. Ik lag alleen maar op bed te suffen. Te denken aan thuis. Heimwee is het ergste wat er is. Mijn ergste vijand wens ik het niet toe. Dat is ontzettend, je kunt net zo goed dood zijn. En dat zei ik ook. Tegen mijn nieuwbakken echtgenoot. Hij heeft het geduld gehad om met mij om te gaan. Het wonderlijke is, dat ik van het ene op het andere moment geestelijk genezen was, dat ik weer zin had om op te staan. Ik heb nooit kunnen verklaren hoe dat kwam. Ik ging diep ongelukkig naar bed, en werd met een opgeklaard humeur weer wakker. Daarna heb ik nooit meer last van mezelf gehad. En toen ik uiteindelijk met m’n koffers klaar stond om terug te gaan naar Nederland, stond ik te huilen met m’n kokkie.”

“Nee, ik zou mijn periode in Indië voor geen goud hebben willen missen.”

 

Nawoord
De schrijfster van bovenstaand verhaal, Marijn Heemskerk, is journaliste. Zij heeft een grote interesse voor levensverhalen, in Nederlands-Indië of elders. Wilt u ook uw levensverhaal, of dat van één van uw familieleden, vastleggen? Zij helpt u daar graag bij. Voor meer informatie kunt u kijken op: www.marijnheemskerk.nl.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529