Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Sporen van de Oost (II)

$
0
0

In zijn inleiding tot deze week in het Rijksmuseum geopende tentoonstelling  Azië in Amsterdam. Luxe in de Gouden Eeuw  schrijft directeur Pijbes: “Toen de eerste schepen van de Vereenigde Oostindische Compagnie de haven binnenvoeren, volgeladen met porseleinen kommen, schalen en borden, met dozen van lak en ivoor, met meters zijden stoffen en met parels en robijnen wisten de Amsterdammers niet wat ze zagen. Sensatie. Een hype. Een rage.”
Sterk overdreven, vindt Peter Schumacher. Om de werkelijke invloed van de VOC te kunnen duiden dwaalde hij nog een keer door de geschiedenis van Amsterdam. Vandaag het tweede en laatste deel van zijn indrukken.

Hollandse schepen op een kalme zee. Willem van de Velde, ca. 1665. Rijksmuseum.

Hollandse schepen op een kalme zee. Willem van de Velde, ca. 1665.
Rijksmuseum.

Door Peter Schumacher

Wat betreft die nieuwe producten waar Nederlandse handelaren in Oost-indië op zoek waren, ging het aanvankelijk vooral om verschillende soorten specerijen en kruiden.  De Portugezen waren daar in de 16e eeuw al mee begonnen en veilden die producten ondermeer in Antwerpen. In Europa heerste een expansiedrift om nieuwe markten te exploiteren.  De successen die de Portugezen, en in mindere mate de Spanjaarden, daarmee boekten, wekten de afgunst op van de Nederlandse reders en handelaren.

In 1594 vertrokken de eerste Nederlandse handelsschepen naar Oost-Azië. De rederij die deze onderneming in gang zette was de in Middelburg gevestigde Compagnie van Verre.  Het algemeen commando werd gevoerd door Cornelis de Houtman.  Het was geen groot succes en een tweede, hopelijk succesvoller reis, eindigde in een ramp. Cornelis de Houtman werd op Atjeh gedood en zijn broer gevangen gezet. Kortom, het roer moest om.  De concurrerende Portugezen moesten veel serieuzer worden verdreven.  

Oprichting VOC

Na een jaar van stevig onderhandelen kwam in 1602 de Vereenigde  Oostindische Compagnie tot stand. Een samenwerkingsverband tussen bijna alle vanuit Nederland internationaal opererende rederijen en handelsfirma’s. De VOC kreeg verregaande bevoegdheden om namens de Heren Zeventien naar bewind van zaken te handelen. Het starkapitaal van 15 miljoen gulden was bij elkaar gebracht door het uitgeven van aandelen en obligaties, waarover natuurlijk regelmatig dividend moest worden uitgekeerd. Een unicum voor die tijd. Een van de belangrijke speerpunten van de VOC-strategie was de handel in specerijen die voor een belangrijk deel werden verbouwd op de Molukse Eilanden, maar ook in Atjeh op Sumatra.

`Itinerario´ van Van Lintschoten

`Itinerario´ van Van Lintschoten

Hoe de Portugezen in Azië te werk gingen was bekend door de verslagen van de Nederlandse koopman en ontdekkingsreiziger  Jan Huygen van Lintschoten (1563-1611), die jarenlang  voor de Portugezen in Azië had gewerkt.  Voor de mensen in Nederland die de handel met Oost-Azië met verve wilden aanpakken was vooral Van Lintschoten boek Itinerario van groot belang. Hij signaleerde bijvoorbeeld dat tijdens de Portugese expedities in Azië corruptie en nepotisme een veel voorkomend verschijnsel was.  Ondanks deze waarschuwing en de harde sancties die golden voor vals spel zou de VOC daarvan niet gevrijwaard blijven.

Nieuwe markten voor kruiden en specerijen

Maar waarom dan juist specerijen en kruiden? Bestond er aan het eind van de 16e en begin van de 17e eeuw dan zo veel behoefte aan al die geurige waren in Europa of waar ook? Die behoefte werd, zoals ook nu met allerlei nieuwe middelen die op de markt worden gebracht, door kooplieden en handelaren gecreëerd. Het gaat nu, maar ook toen al, om de koopman op zoek naar een markt voor zijn nieuwe waren. Dus het scheppen van behoeften. Dat er zo’n potentiële markt bestond hadden in ieder geval de Portugezen al bewezen door hun exotische waren voor zeer goed geld in ondermeer in Antwerpen te veilen voor kopers in heel Europa.

Aanvankelijk werden die uit de Oost aangevoerde specerijen bijna uitsluitend aangewend als geneesmiddel.  Wat nog veel beter werkte was het verspreiden van reclamepraatjes via standwerkers op de markt of door chirurgijnen die beweerden dat het gebruik van kruiden en specerijen de gezondheid op allerlei manieren  bevorderden. Er werden pillen van gedraaid die op recept waren samengesteld.

De apotheker, van Frans van Mieris, 1714.

De apotheker, van Frans van Mieris, 1714.

De volgende kruiden werden met (vermeend) succes aangeraden en aangewend tegen de volgende ziektes of pijnen: Kaneel, zo poneerden de toenmalige apothekers, kruideniers en chirurgijnen, hielp uitstekend tegen infectie van de luchtwegen en wekte de eetlust op. Nootmuskaat en foelie zouden zeer genezend zijn voor kwalen in de maag en ingewanden. Kruidnagel werd frequent aangewend tegen zeeziekte en kiespijn (nu nog!). Peper was uitstekend geschikt om te niezen (wisten we al) en dat was heel gezond want al niezend werden ‘de hersens gezuiverd’. Trouwens, peper bevorderde volgens de toenmalige reclame ook de erectie en verbeterde de kwaliteit van het manlijk zaad. Wat altijd tegen alles hielp was het zogeheten triakel, een complete mix, waarin meer dan zestig verschillende kruiden zaten verwerkt, waaronder ook opium. Alle kruiden waren ook los in de handel, en waar anders dan bij de kruidenier, of in winkels die deden in ‘koloniale waren’, maar dat was pas ver in de 19e en 20e eeuw.

Van lieverlee  werden in de 17e eeuw bij ons het dagelijkse eten steeds smakelijker. Dat wil zeggen, alleen in betere kringen en bij de nieuwe Amsterdammers die vanuit Zuid-Europa  naar deze vrije stad waren gekomen (Portugese joden en Hugenoten) en wier voedsel traditioneel sterker gekruid was. Het overgrote deel van de mensen in de Nederlanden , het is al eerder gezegd,  was erg arm en leed vaak honger. Dus konden zij zich nauwelijks de luxe permitteren geld uit te geven aan kruiden en specerijen. In het verlengde van de ‘medische werking’ voegde de mensen ook wel bepaalde kruiden toe aan bier en later aan jenever en niet te vergeten aan dat typisch Nederlandse product: speculaas.

Overigens werd het grootste deel van de aangevoerde specerijen opgeslagen in grote magazijnen in Amsterdam en elders en doorverkocht aan kopers uit heel Europa en soms al eerder in Azië zelf. In Amsterdam bestaan trouwens nog een aantal voormalige VOC-pakhuizen aan de Prins Hendrikkade (schuin tegenover het Centraal Station) , met daar achter ook nog de Peperstraat en de Foeliestraat.

De reukbol

Behalve als geneesmiddel werden kruiden ook aangewend om onaangename lichaamsgeuren te onderdrukken dan wel te verdrijven. Dit gebeurde met behulp van zo genaamde `reukbollen´. Vroeger, toen de door de VOC aangevoerde kruiden in vrije grote hoeveelheden Nederland op de markt waren gekomen,  was het, zowel voor mannen als vrouwen, niet ongebruikelijk om zo’n reukbolletje aan een ceintuur om je middel te dragen. Als daar alleen amber in zat heette dat een pormander. Zulke reuk­bollen werden ook gedragen als mooie sieraden. In een fraai bewerkt doosje of zilveren bol zaten, verdeeld over een aantal van elkaar gescheiden vakjes, balletjes fijngewreven kaneel, kruidnagel, nootmuskaat, foelie of rozemarijn. De drager kon dan zelf bepalen welk luchtje hij of zij die dag wilde ‘voeren’. In de hedendaagse parfums zitten ook dit soort kruiden verwerkt.

Het was vaak méér dan parfum. Soms droeg men zo’n doosje bij wijze van amulet om boze geesten te verdrijven en natuurlijk werd aan deze kruidenluchten  ook geneeskrachtige eigenschappen toegedicht. Volgens de medische opvat­tingen van die tijd was bedorven lucht de belangrijkste oorzaak  van besmettelijke  ziekten. Vreselijke koortsen, dysenterie, vlek- en buiktyfus zouden in het menselijk lichaam rottingsprocessen veroorzaken, die op hun beurt weer luchten zouden verspreiden waar je ziek van werd. De reden om onaangename en ziekmakende luchtjes te verdrijven of te onderdrukken met aangename en ‘gezond makende’ kruiden vond onder Europese dames in de tropen ook veel ingang. Zo’n vaak prachtig uitgevoerde bol, vaak in de vorm van een doosje,  werd dan dikwijls gedragen door een begeleidende Indonesische slavin.

Thee, koffie & sits

Een andere tropisch product dat lang bijna magische geneeskrachtige eigenschappen is toegedicht is thee.   Het werd dikwijls door artsen voorgeschreven en er ontstond een theecultuur, met, voor wie het zich kon permitteren, de fraaiste Chinese en Japanse theeserviezen.  Eveneens aangevoerd door VOC-schepen. Een kopje thee heeft nog steeds de reputatie stimulerend, genezend en soms ook geestverruimend te zijn. In ieder Amsterdams thee- of koffiehuis is heden ten dage een brede keus te maken uit de meest uiteenlopende soorten thee. Laten we eerlijk zijn, het simpele feit dat ik al meer dan 40 jaar iedere ochtend (`bloedzuiverende´) brandnetelthee drink, heeft het ongetwijfeld mede mogelijk gemaakt dat ik dit nog kan tikken in mijn 83ste levensjaar.

Zilveren koffiepot, Amsterdam, 1685

Zilveren koffiepot, Amsterdam, 1685

Naast thee en kruidige toverdranken kwam in de 17e eeuw ook koffie als stimulerende drank in zwang. Aan het eind van de 17e eeuw waren er in Amsterdam al 24 koffiehuizen. Weinig van die nieuwe koffiegenieters zullen zich op dat moment de zogeheten koffiesergeant voor de geest hebben gehaald. Dat was de man die er op Java op toe moest zien dat de inheemse koffietelers de aan hun opgelegde quota op tijd zouden voldoen. In 1726, als het aantal koffiehuizen in Amsterdam ongetwijfeld verder is gegroeid,  schreef  François Valentijn:  ‘De meijden en naeisters nu ‘s morgens hare coffi moeten hebben, of de draad wil door het oog van de naald niet’. Een goede kans dat die koffielustige naaisters uit de Oost aangevoerde sits bewerkten.

Sits is een handbeschilderde, katoenen stof die vanaf het begin van de 17e eeuw  werd geïmporteerd uit Voor-Indië,  nu India.  In Nederland was het vooral populair om er rokken en jasjes van te maken. Een groot voordeel was dat gekleurde sits, zonder angst voor verkleuring, gewassen konden worden. Op een gegeven moment voldeed de aanvoer uit de Oost niet meer aan de snel toenemende vraag. Het gevolg was dat men de druktechniek overnam en hier sitsdrukkerijen begon. Toen, in de 18e eeuw, kon iedereen tegen een redelijk prijs inheemse gedrukte sits kopen. De goedkopere varianten werden al gauw ‘kantoentjes’ genoemd. In de traditionele klederdrachten is sits altijd populair geweest en als men in Bunschoten of Spakenburg ter kerke gaat zijn ook nu nog de japonnen of jackjes van de vrouwen vaak in sitsmotieven geschilderd.

Handel op de Oostzee

Natuurlijk heeft de handel van de VOC bijgedragen aan de welvaart van Nederland. Alleen de nieuwe werf die de VOC in Amsterdam bouwde in Oostenburg verschafte al honderden, misschien wel duizenden mensen werk. Het enige wat daar van is overgebleven is het voormalige VOC-gebouw aan de Oostenburgergracht, waar tot 2011 nog het Werkspoor Museum in heeft gezeten. Behalve het prachtige gebouw aan de Oostenburgergracht is het enige dat er nu nog te zien is een afbeelding plus plaquette die verband houdt met de aanwezigheid van Czaar Peter de Grote als leerling scheepsbouwer op de VOC-werf. Aan dit korte verblijf van de Russische prins in Amsterdam hebben we nog steeds de nabijgelegen Czaar Peterstraat te danken.  De aanwezigheid van de VOC-scheepswerf zien we nog aan de namen van een aantal straten op Oostenburg, zoals de Compagniesstraat, de Admiraliteitsstraat en Touwbaan.

Hoe belangrijk ook, de VOC heeft veel minder bijgedragen om van de 17e  eeuw een `gouden´ eeuw te maken dan vaak wordt verondersteld. De handel op de Oostzee was door zijn omvang veel winstgevender. In feite was dít de belangrijkste negotie.

De Oost in het straatbeeld…

Naast de economie was daar natuurlijk het straatbeeld. Enkele ‘Oosterlingen’ die het Nederlandse en Amsterdamse leven wat kleur gaven waren een aantal tot christen bekeerde Molukkers die hier een predikantenopleiding kregen.  Erg veel bruiner kon de Nederlandse samenleving toen echter nog niet worden, omdat de VOC in de 17e eeuw – om precies te zijn in 1639 –  had bepaald dat VOC-ers die in Indië met een lokale vrouw een gezin hadden gesticht niet met dat gezin naar Nederland mochten reizen. En het meenemen van Indonesische slaven naar Nederland werd al helemaal aan banden gelegd.  Het gebeurde namelijk veel te vaak dat die mensen hier door hun baas op straat werden gezet alsof het een oude stoel betrof. Die arme sloebers klopten dan aan bij de VOC om ondersteund of teruggebracht te worden. Afhankelijk van de status van een VOC-er mocht men wel één of meerdere slaven meenemen naar Nederland als tevoren als garantie de terugreis was betaald.  Tussen slaven en Indonesische familie en nageslacht maakte de VOC niet veel onderscheid. Overkomst naar Nederland was niet gewenst. Wat een enkele keer gebeurde was dat een zoon uit een welvarend Indisch gezin voor zijn studie naar Nederland werd gezonden. Of die verplicht moesten terugkeren is niet duidelijk, maar erg veel ‘Indische jongens’,  zoals ze eeuwen later werden genoemd,  kunnen het niet geweest zijn. Dochters uit dergelijke gezinnen waren voorbestemd om in Indië met een zo wit mogelijk,  rijke Hollandse heer te trouwen.

….en de cultuur

Willem IJsbrantz Bontekoe

Willem IJsbrantz Bontekoe

Ook waren er talloze reisverhalen in omloop, waarbij iedereen natuurlijk Willem IJsbrantszoon Bontekoe kent, die zijn avonturen op zee en in de Oost in de 17e eeuw uitgebreid had opgeschreven en uitgegeven. Zijn prachtige verslag werd als snel inspirator tot de verschijning van talloze pamfletachtige scheepsavonturenboekjes. Zo’n drie eeuwen later, in 1924, schreef Johan Fabricius op grond van dit kleurrijke journaal De Scheepsjongen van Bontekoe en in 2007 werd dit boek verfilmd met Peter Tuinman in de hoofdrol. Vaak waren die populaire 17e eeuwse boekjes voor enkele stuivers te koop, waardoor een breed publiek zich iets van de gevaarlijke reizen en van de Oosterse wereld kon voorstellen. Allemaal zwaar geromantiseerd, maar  toch moeten die boekjes vrij veel invloed hebben gehad en zeer veel later hebben ze bijgedragen aan de bekende uitspraak in de Tweede Kamer over de teloorgang van de VOC-mentaliteit door toenmalig  premier Jan-Peter Balkenende.

Helaas bestaan over de steeds toenemende Indische cultuur van gemengdbloedigen weinig gedetailleerde beschrijvingen. En al helemaal niet in Nederland. Het enige wat ik daarover heb gevonden is dat in gegoede gerepatrieerde VOC-gezinnen aan het eind van de 17e eeuw al gekruide Indische maaltijden op tafel verschenen. Ver voor dat deze in restaurants in de grote steden in Nederland in de loop van de 20e eeuw konden worden besteld en genuttigd. En wéér een stuk later, anno 2015, kunnen in tal van Amsterdamse café’s ‘Indisch eten’, ’sateetje kip’ of ‘boontjes pedis met friet’ worden besteld, als teken van volledige integratie van de Indische keuken.

Sporen van de compagnie

De eerder genoemde historici Van Gelder en Wagenaar komen in hun boek Sporen van de Compagnie tot de conclusie dat:  “Dank zij de VOC niet alleen de materiële cultuur van de Republiek verrijkt werd, verlevendigd en kleurrijker geworden is, maar ook het denken werd beïnvloed. De contacten met de Oost hebben nieuwsgierigheid gewekt, een zeker cultuurrelativisme teweeg gebracht en een mentaal kosmopolitisme moge­lijk gemaakt, dat zonder de Compagnie ondenkbaar was ge­weest”.

In hoeverre dat alles aan de VOC is te danken, is nog maar de vraag. Na het failliet van de VOC, eind 18e eeuw, en na een korte periode van Brits tussenbestuur, sloeg Nederland in Indië pas serieus aan het koloniseren. Maar da´s weer een ander verhaal.


Gearchiveerd onder:9. Java Post

Viewing all articles
Browse latest Browse all 529