Door Rob van de Ven Renardel de Lavalette
Wie kent ze niet in zijn familie, de verhalen die zich in het oude Indië afspelen. Als kind luisterde ik ademloos naar de verhalen van mijn grootouders en ouders: de jacht op krokodillen of tjelengs, de wreedheid van de Japanse bezetter, de motortochten over Java of de venduties van overgrootvader Meijer. Vaak leken het wel sterke verhalen uit een andere wereld. Sommige verhalen werden steeds weer verteld en kregen een enigszins mythische lading. Maar de ervaring leert dat mythes vaak een kern van waarheid bevatten.
Een van die mythes betrof mijn overgrootvader, Leendert Albert van de Ven Renardel de Lavalette, waarover niet zoveel bekend is. Geboren in Probolinggo in 1872, studeerde hij tussen 1890 en 1894 aan de landbouwschool in Wageningen en specialiseerde zich daarna in de tropische bosbouw. Hij werd houtvester, later opperhoutvester, in diverse houtvesterijen in Oost-Java: Kediri, Bloeloek, Rembang en Blitar. Zo was hij rond de eeuwwisseling houtvester in het gebied rond Paree.
Op een goede dag reed hij met zijn bendy op inspectie in de uitgestrekte djatiwouden rond Paree en botste hij met de wielen van zijn bendy op een hinderlijk uit de grond stekend stuk rots of steen. Dit irriteerde hem op een gegeven moment dusdanig, dat hij de steen wilde laten verwijderen. Bij het uitgraven echter, bleek deze rots een in steen uitgehouwen olifant te zijn, een overblijfsel uit het tijdperk van het rijk Majapahit (1292-1527). Mijn vader (1932) hoorde dit verhaal weer in zijn jeugd vertellen en hij heeft eens, als kind bij een bezoek aan Paree, dit beeld gezien en toen het verhaal van de ontdekking door zijn grootvader vernomen. Later vertelde hij dit verhaal uit het oude Indië weer aan zijn kinderen. Die vonden het wel een leuk verhaal. Maar waar?
Nostalgiatour
In 1998, tijdens een nostalgiatour door Oost-Java waarbij wij huizen, graven en scholen uit ons familieverleden wilden bezoeken, bezocht ik met mijn vader in Paree de Candi Tegowangi. Na bezichtiging van de resten van deze tempel zouden we op weg gaan naar het oudheidkundig museum in Trowulan, Kediri, om er wat resten van bouwsels uit de periode van het rijk van Majapahit te bezichtigen.
Na afloop stelde ik, tegen beter weten in, enkele aanwezig die vlakbij de Candi woonden, de vraag of ze weleens hadden gehoord van een grote stenen olifant midden in het bos. Misschien was die vroeger overgebracht naar Trowulan? Ze wisten meteen wat er bedoeld werd, de olifant stond volgens hen nog steeds in Paree! Of ze konden zeggen waar dan precies?
Na veel via-via en terug rijden naar Paree, was een inwoner aldaar genegen ons verder te leiden. Hij wist het ook niet precies, maar elke inwoner die hij daarna de weg vroeg, leek ervan gehoord te hebben. Met veel vragen links en rechts kwamen we uiteindelijk in een kleine desa, Watugedeh, terecht en vandaar ging de omgeving geleidelijk over in djatibossen, waar eens mijn overgrootvader houtvester was geweest.
Links en rechts in de bossen waren sprokkelende bewoners te zien, waarvan er een op onze vraag of hij wist van een stenen olifant, prompt zijn lading van de fiets gooide en ons in ons hobbelende autobusje, op zijn fiets vooruit ging.
Een sensatie!
Na verloop van tijd verscheen ineens, op een open, verdiepte en eenzame plek ergens in het bos, onder een bladerdak, een groot stuk steen, bij nader inzien een beeld, van een grof uitgehakte olifant, met daarnaast uit dezelfde steen gehouwen, een olifantenjong en aan de andere zijde een vrouw of kind, ook uit dezelfde steen gehouwen.
Wat een sensatie om zo onverwachts het onderwerp van een jeugdverhaal daadwerkelijk te ontmoeten! Mijn vader mompelde bij dit weerzien: ‘Hij is het inderdaad’. Te zien aan de offeranden aan de voet van het beeld, werd deze nu door de bevolking aanbeden. Een familie-mythe was hiermee bevestigd. In gedachten probeerde ik me voor te stellen hoe zo’n honderd jaar geleden mijn overgrootvader als jonge houtvester dit beeld ontdekt moest hebben. Zou het verhaal over de ontdekking waar zijn geweest?
Toen ik het beeld betastte en beklom was er even een moment waarop we het gewoon hadden over ‘onze olifant’!
Mijn overgrootvader zou eind 1946 als gepensioneerd opperhoutvester vermist raken in Blitar. Het is niet bekend is wat hem aldaar (kamp Tlogo) is overkomen.
x
x
Dit verhaal verscheen eerder in Moesson, 1 juni 1998.
Gearchiveerd onder:9. Java Post