In april 1815 vond de krachtigste door de mens gemeten vulkanische explosie plaats, een ramp van een dusdanige omvang dat nu, 200 jaar later, onderzoekers nog steeds moeite hebben om de gevolgen ervan te begrijpen. Het leidde tot ijskoud weer, ineenstorting van de landbouw, en wereldwijde pandemieën. En zelfs tot populaire monsters.
Door William J. Broad
Op de weelderige eilanden van Nederlands-Indië – het hedendaagse Indonesië – stierven door de uitbarsting van de vulkaan Tambora tienduizenden mensen. Ze werden levend verbrand of gedood door rondvliegende stenen, of ze stierven later van de honger, omdat de zware as hun gewassen smoorde.
x
Meer bijzonder nog, is dat een gigantische wolk van minuscule stofdeeltjes zich over de hele wereld verspreidde, het zonlicht blokkeerde en drie jaar een planetaire afkoeling veroorzaakte. En dat bijvoorbeeld in juni 1816 een sneeuwstorm de staat New York teisterde, in juli en augustus strenge vorst in New England de oogst deed mislukken, en tenslotte dat Londen de hele zomer van dat jaar werd geplaagd door hagelbuien.
Een recente beschrijving van de ramp, ‘Tambora: De vulkaanuitbarsting die de wereld veranderde’ van Gillen D’Arcy Wood, maakt duidelijk dat de wereldwijde gevolgen dusdanig extreem waren dat veel landen en samenlevingen langdurig last hadden van hongersnood, ziekte, maatschappelijke onrust en economische achteruitgang. Wereldwijd vergingen oogsten.
‘Het jaar zonder zomer’, zoals 1816 later bekend werd, gaf niet alleen geboorte aan schilderijen van vurige zonsondergangen en stormachtige luchten, maar ook aan twee genres van gotische fictie. Deze grillige nakomelingen waren Frankenstein en de menselijke vampier, die beiden sindsdien lange tijd een duistere rol hebben gespeeld in de kunst en de literatuur. “Hun papieren spoor”, aldus Wood, hoogleraar Engels aan de Universiteit van Illinois, “loopt steeds terug naar de Tambora.”
De gigantische explosie – honderd keer groter dan die van Mount St. Helens -, en de daaruit voortvloeiende wereldwijde duisternis, zijn voor wetenschappers sinds lang onderwerp van onderzoek, niet alleen om het klimatologische verleden te kunnen duiden, maar ook, en vooral, om de waarschijnlijkheid en gevolgen van soortgelijke rampen in de toekomst te kunnen voorspellen.
Clive Oppenheimer, een vulkanoloog aan de universiteit van Cambridge die de Tamboraramp heeft bestudeerd, ziet de kans op een soortgelijke explosie in de komende halve eeuw als relatief laag – misschien minder dan 10 procent. Maar de gevolgen, voegde hij eraan toe, zouden buitengewoon belangrijk zijn. “De moderne wereld”, aldus Oppenheimer, “is verre van immuun voor de gevolgen van dit soort potentiële natuurrampen.”
Soembawa is er nooit meer bovenop gekomen
Voor hij ontplofte was Tambora, op het tropische eiland Soembawa, de hoogste piek in de omgeving. Meer dan 4000 meter hoog. Lang sluimerend, werd de berg beschouwd als een tempel van de lokale goden. Op zijn hellingen lagen vele dorpen bezaaid; de boeren verbouwden er rijst, koffie en peper. Op de avond van 5 april 1815, volgens ooggetuigenverslagen, schoten er opeens vlammen uit de krater en begon de aarde de grommen. De vulkaan viel daarna stil.
Vijf dagen later ontplofte de piek met een explosie van vuur, rotsen en kokende as die tot op honderden kilometers afstand hoorbaar was. Brandende rivieren van gesmolten gesteente rolden de hellingen af, alles op hun weg vernielende. Dagen later, nog steeds werkende maar minder sterk, stortte de vulkaan opeens in, en verloor anderhalve kilometer van zijn hoogte. Naar schatting vielen 100.000 slachtoffers. Soembawa is er nooit meer bovenop gekomen.
De gevolgen waren wereldomvattend, maar niemand besefte op dat moment dat allerlei uitingen van dood en chaos waren toe te schrijven aan de Tambora. Wat ontstond was regionale folklore. New England noemde 1816 ‘achttienhonderd en doodgevroren’. Duitsers noemden 1817 het jaar van de bedelaar. Deze en vele andere lokale anekdotes bleven lang onbekend of werden onderling niet met elkaar in verband gebracht.
Het waren wetenschappers die recentelijk pas de verbanden legden, vooral die tussen vulkaanuitbarstingen en klimaatsveranderingen. Gezamenlijk doel was hierbij de natuurlijke klimaatschommelingen te onderscheiden van de menselijke invloed. In steeds meer studies werd gewezen op New England en de vrieskoude zomer van 1816.
Professor Wood verbreedde de scope van het onderzoek voor zijn boek, dat volgende maand als paperback verschijnt. Gebaseerd op honderden wetenschappelijke artikelen en Wood’s eigen kennis van de 19e-eeuwse literatuur, legt het verbanden tussen drie jaar wereldomvattende chaos en de oorsprong van fictieve demonen.
“Ik wilde een wereldwijd fenomeen kunnen begrijpen”, aldus Wood in een interview, “en dat betekende grondig speurwerk in tal van onbekende archieven.” Vijf onderzoeksjaren brachten hem naar China, Europa en India. Het bracht hem ook naar de Tambora, waar hij bloedzuigers en vlijmscherpe bladeren trotseerde om de 6 kilometer brede kratermonding te kunnen bekijken.
De exploderende berg, vertelt het boek, braakte zo’n 25 kubieke kilometer materie uit tot een hoogte van zo’n 40 kilometer. Terwijl de grove deeltjes door de regen snel daalden, verspreidde het fijnere stof zich door de harde wind tot een enorme wolk. “Deze passeerde”, schrijft Wood, “zowel de Zuid- als de Noordpool, zodat daar anderhalve eeuw later door paleoklimatologen sulfaatresten in het ijs werden ontdekt.”
De wereldwijde sluier, hoog boven de regenwolken, weerkaatste veel van het zonlicht terug de ruimte in zodat de Aarde afkoelde. Dit lijkkleed, aldus Wood, veroorzaakte ook zware stormen.
Gevolgen in de kunst
In zijn boek staat een reproductie van een olieverfschilderij uit 1816 van Weymouth Bay, een beschutte baai aan de zuidkust van Engeland, van John Constable. De afgebeelde hemel is vol kolkende donkere wolken. “Overal”, zegt Wood, “waaiden de vulkanische winden hard.” Zowel de historische bronnen als de computermodellen spreken van hevige stormen.
De stofdeeltjes hoog in de atmosfeer produceerden ook spectaculaire zonsondergangen, zoals te zien in de beroemde schilderijen van J.M.W. Turner, de Engelse landschapspionier. Zijn levendige rode luchten, aldus Wood, “lijken een advertentie voor de toekomst van de kunst.”
Het verhaal komt ook tot leven in de lokale drama’s, niet alleen belangrijk voor de literaire geschiedenis, maar ook voor de geboorte van het monster van Frankenstein en de menselijke vampier. Dit gebeurde op het Meer van Genève in Zwitserland, waar enkele van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Engelse dichtkunst op vakantie waren gegaan.
In 1816 begon ook het inlandse en bebergde Zwitserland de gevolgen te ondervinden van het slechte weer en misoogsten. Uitgehongerde menigten bestormden de bakkerijen na prijsstijgingen van het brood. Het boek citeert de noodkreet van een priester: “Het is beangstigend om te zien dat deze lopende skeletten het meest weerzinwekkende voedsel met gretigheid verslinden.”
In juni van dat jaar joeg het koude en stormachtige weer de Engelse toeristen naar binnen, om zich daar, in een villa aan de rand van het meer, te warmen aan het vuur van de open haard en de uitwisseling van spookverhalen.
Mary Shelley, toen 18, was onderdeel van een literaire coterie die werd beschreven door Percy Shelley, haar latere echtgenoot, evenals door Lord Byron. Wijn stroomde, evenals laudanum, een vorm van opium. Kaarsen flikkerden.
In deze sfeervolle ambiance vertelde Mary Shelley de lugubere geschiedenis van Frankenstein, een verhaal dat ze twee jaar later zou publiceren. En Lord Byron schetste een vampierverhaal, later door een landgenoot gepubliceerd als ‘The Vampyre.’ Het grillige weer inspireerde ook Byron’s apocalyptische gedicht ‘Darkness.’
Het geweld van de regen
Wood’s boek documenteert veel andere gevolgen van de globale kou, waaronder een cholera-pandemie in 1817, die, begonnen in India, wereldwijd tientallen miljoenen mensen doodde. Professor Wood schrijft, in navolging van bestaande theorieën, de oorzaak toe aan een dodelijke combinatie van veranderende moessonwinden en zware regenval. De pandemie verspreidde zich en bereikte uiteindelijk ook Nederlands-Indië. Op Java alleen al kwamen naar schatting 125.000 mensen om het leven. “Meer”, merkt Wood op, “dan door de vulkaanuitbarsting zelf.”
Hij wijst ook op de winterse kou in de provincie Yunnan in het zuiden van China, een land van bergen en jungles waar tijgers en olifanten leefden. Rijstoogsten gingen er verloren, en jarenlang heerste er de hongersnood. In juli 1816, aldus Wood, was in deze provincie sprake van nooit eerder voorgekomen sneeuwbuien.
De dichter Li Yuyang, die 32 jaar oud was toen de Tambora uitbarstte, schreef in ‘Een zucht voor de herfstregen’ over koude stortbuien en hevige overstromingen:
Het water dat van de dakrand valt verdooft me.
Duizenden mensen ontvluchtten hun instortende huizen,
En tienduizenden voor het geweld van de regen.
Het is erger dan diefstal. Bakstenen barsten. Muren vallen.
In een oogwenk, is het huis verdwenen.
Wood sluit af met een portret van de oostelijke Verenigde Staten in 1816, met de nadruk op de staat New York. Op een dag in juni, liepen vier jonge klasgenoten naar school, de meesten op blote voeten. Toen sloeg een sneeuwstorm toe. De kinderen werden naar huis gestuurd. Ze renden voor hun leven. Toen ze thuis kwamen was de sneeuw tot hun knieën gestegen.
Voor Thomas Jefferson duurde de pijn langer. De gepensioneerde derde president van de Verenigde Staten, werd in 1816 op zijn landgoed in Virginia geconfronteerd met een rampzalige zomer als gevolg van het opmerkelijk korte groeiseizoen. Het volgende jaar was net zo slecht. In een brief uitte hij zijn bezorgdheid over de mogelijke ondergang van zijn Monticello boerderij “als de seizoenen, tegen de koers van de natuur in, zich zo vijandig blijven gedragen jegens ons bedrijf.”
De talloze slachtoffers en enkele bevoordeelden van Tambora’s woede waren zich niet bewust van de vulkanische oorsprong van hun omstandigheden, aldus Wood. Deze studie was daarom een enorme uitdaging en vereiste soms ‘enige lenigheid van geest’.
Meer in het algemeen, zegt hij, leidt de openbaring van de over de hele wereld verspreide vulkanische resten – een portret van 200 jaar in de maak – tot een soort meditatieve reflectie op de moeilijkheid van het blootleggen van de subtiele effecten van de klimaatverandering, of deze nu zijn oorsprong vindt in de woede van de natuur of als onzichtbare bijproduct van de menselijke beschaving.
“Het is”, zoals Wood opmerkt, “moeilijk te zien en niet minder moeilijk voor te stellen.”
Dit artikel verscheen eerder in de New York Times, 24 augustus 2015.
Verder lezen:
Philip Dröge, De schaduw van Tambora. Unieboek Uitgeverij. 2015. ISBN 9789000343607
Gearchiveerd onder:9. Java Post