Quantcast
Channel: Java Post
Viewing all articles
Browse latest Browse all 529

Bekijk het koloniale verleden eindelijk eens van de andere kant

$
0
0

De geschiedschrijving van het Nederlandse koloniale verleden was tot nog toe te beperkt in haar perspectief, schrijft Anne-Lot Hoek.

Indonesië eerde zijn nationale held I Gusti Ngurah Rai door hem in 1975 op het 50.000 roepia-biljet te plaatsen.

Door Anne-Lot Hoek

De beeldenstorm die recent in Nederland dreigde, deed ook de discussie over J.P. Coen weer oplaaien. Die gaat nog vooral over Nederland, terwijl de optekening van het koloniale verleden moet worden verruimd naar de nasleep van de imperiale inmenging wereldwijd.

De Indonesische kunstenaar Iswanto Hartono ontstak drie jaar geleden de lont in een langzaam opbrandend, van een uit kaarsvet gehouwen beeld van VOC-man Jan Pieterszoon Coen in de Oude Kerk in Amsterdam. In 2020, het jaar waarin Indonesië op 17 augustus haar 75-jarige onafhankelijkheid viert, wankelt zijn standbeeld in Hoorn op zijn grondvesten. Coen liet in 1621 ongeveer 15.000 mensen op de Molukse Banda-eilanden doden. Na een lange geschiedenis van discussie rond het standbeeld bleek het ‘kritische’ bordje dat er in 2012 naast was geplaatst om de geschiedenis van twee kanten te belichten, onlangs niet meer afdoende voor de luid klinkende stemmen van de nazaten van het koloniale verleden. In juni was slechts een cordon van ME’ers in staat te voorkomen dat de oprukkende demonstranten het beeld ont-sokkelden, zoals dat in andere landen met koloniale hoofdrolspelers veelvuldig gebeurde. Naar goed Hollands gebruik werd er een toezegging gedaan om over de toekomst van het beeld door te gaan polderen.

Wat opvalt is dat de maatschappelijke discussies over koloniale helden en schurken veelal rond de provinciale dorpspomp blijven hangen. De gesprekken over hoe de Nederlandse inmenging in de wereld die wereld, en ook onszelf, veranderde komen moeizaam op gang. Zo weet de Leidse emeritus-hoogleraar Piet Emmer de bijna-beeldenstorm in Trouw aan „beroerd” geschiedenisonderwijs: kolonialisme wordt niet in zijn tijd begrepen. Een VN-rapporteur wees er aan de andere kant juist op dat er in het onderwijs meer begrip voor het racisme moet worden gekweekt, vanuit de ongelijkheid die is voortgekomen uit dat kolonialisme. Dat gebrek is niet los te zien van de optekening van het koloniale verleden dat er onvoldoende in slaagde om de blik te verruimen naar de beleving aan de andere kant van de oceaan.

Minder eurocentrisch

Al sinds de jaren dertig zijn er vooruitstrevende historici en andere academici die een kritischer en minder eurocentrisch beeld van de Nederlandse geschiedenis neerzetten. De recente toevoeging van de Surinaamse schrijver Anton de Kom aan de Canon is er mede een gevolg van. Toch is het stempel op het nationale narratief vooral gedrukt door historici die niet veel op hebben met niet-geschreven bronnen en postkoloniale kritiek, die zeggen geen morele uitspraken over het verleden te willen doen omdat alles in zijn tijd moet worden bezien.

Zo bekeek de Leidse hoogleraar H.L. Wesseling het imperialisme in structurele zin: het ging om de wetmatigheid van het historische verloop, de moraliteit was irrelevant. Maar onder het mantra van niet willen ‘moraliseren’ zat wel degelijk een moraal: de nadruk ligt op het inleven in de machtsvestiging door Nederland en het belang voor Nederland en de bijbehorende tijdsomstandigheden, terwijl de beleving in voormalige koloniën onderbelicht blijft.

Dat werd ook duidelijk bij het verschijnen van de biografie van J.P. Coen in 2015, van Jur van Goor. Tijdens een uitzending van het geschiedenisprogramma OVT op Radio 1 werd de biografie besproken met de auteur zelf en met historicus Wim Manuhutu en schrijver Ewald Vanvugt. Gevraagd naar de controverses rondom Coen liet Van Goor blijken diens misdaden vooral als een bedrijfsongeval te zien: het kwam op de Banda-eilanden tot „een clash” die door beide partijen „niet bedoeld” was. Coen dacht immers een akkoord te hebben bereikt, maar er ontstond steeds weer gedoe. Ook historicus Gert Oostindie had het optreden eerder besproken in het licht van Coen die „zo min mogelijk collateral damage” wilde maken op de route naar succes.

Controverse over Coen ook in Indonesië

Ansichtkaart van het Coen-standbeeld in Hoorn, 1906.

Maar door inleving in Coen en een accent op zijn doelstellingen wordt de beleving aan de andere kant op een achterstand gezet. Vanvught vond juist dat de beeldvorming over Coen breder getrokken moest worden: hij was niet alleen verantwoordelijk voor de moorden op Banda, maar ook voor de slavenhandel en mensenroof in Azië. Manuhutu legde de link naar Indonesië zelf en vertelde dat Coen vanuit het Indonesisch nationalisme bezien een verpersoonlijking van het kolonialisme was en dat het standbeeld van Coen in Jakarta in 1942 door de Japanners omver was gehaald. De controverse rondom Coen speelde zich niet alleen in Nederland af, aldus Manuhutu, maar ook in voormalig Nederlands-Indië en in Indonesië.

Dat was een belangrijke opmerking. Wat ‘Coen’ en zijn nasleep betekenden in andere delen van de wereld, en hoe er dáár op is gereflecteerd en gereageerd, is in Nederland maar weinig bekend geraakt. Dat bleek ook toen verschillende opiniemakers recent stelden dat Nederland geen last heeft van institutioneel racisme, omdat racisme hier nooit in de wet is verankerd zoals in Zuid-Afrika. Maar in Nederlands-Indië was er racistische wetgeving, onderscheid tussen bevolkingsgroepen was in de wet opgenomen. Het laat zien hoe de imperiale inmenging in de wereld zelfs wordt vergeten of als iets wordt gezien dat losstond van Nederland.

De Indonesische nationalist Soetan Sjahrir schreef in 1934 Indonesische overpeinzingen, een intellectuele aanklacht tegen de koloniale staat en een pleidooi voor een betere maatschappij. Sjahrir legde de Nederlandse dubbele moraal ten aanzien van de koloniën feilloos bloot. Hij las in ballingschap In de schaduwen van morgen van de historicus Johan Huizinga, die een inktzwart Europa schetste waar het totalitarisme tot het morele verval van de westerse beschaving leidde. De in 1933 aan de macht gekomen Hitler bouwde kampen zoals Dachau om politieke opponenten op te sluiten, maar Huizinga liet de opsluiting of verbanning van vele nationalisten, waaronder ook Soekarno in concentratiekampen zoals Boven-Digoel in Nieuw-Guinea achterwege. Huizinga was eenzijdig in het neerzetten van zijn tijd: hij had kritiek op Duitsland, maar accepteerde volgens Sjahrir wel „de gummiknuppel, de rotanstok, de zweep, concentratiekamp, interneringen” ter verdediging van zijn eigen rechtsorde, en zag de rechtspositie van miljoenen Indonesiërs over het hoofd. Ten onrechte belandde Sjahrir in de Nederlandse geschiedschrijving in de vergetelheid en kreeg zijn boek nooit de status die het verdient.

Indonesische beleving onderbelicht

Ook de Indonesische beleving van de onafhankelijkheidsoorlog van 1945-1949 in dat land is sterk onderbelicht in Nederland. Hier staat deze oorlog vooral in het teken van de discussie rond het Nederlands militaire optreden, wat gezien het gruwelijke karakter van die oorlog een belangrijk onderwerp is. Maar veel minder aandacht is er besteed aan de beleving van die oorlog door Indonesiërs zelf, het verzet dat er is gepleegd, de ervaringen van slachtoffers en ook de onderlinge strijd die er heeft plaatsgevonden. Het viel me tijdens mijn onderzoek op het eiland Bali op dat Nederland maar een geringe rol van betekenis heeft in de jaarlijkse herdenking van de zogenaamde Puputan Margarana, een slag tussen de Balinese strijdtroepen en het Nederlandse leger waarbij verzetsheld I Gusti Ngurah Rai gedood werd. De strijd die is geleverd staat voor hen centraal.

Toch was de nasleep van de koloniale geschiedenis aanzienlijk. Zo bezocht ik een dorp waar tijdens de onafhankelijkheidsoorlog veel Chinezen woonden, ze hadden destijds Nederlandse militaire bescherming gezocht voor de aanvallen door vrijheidsstrijders. De Chinezen werden net als Indische Nederlanders en veel Indonesische ambtenaren en adel gezien als onderdeel van het koloniale systeem. In 1965, toen er naar schatting een miljoen Indonesiërs op verdenking van communisme werden vermoord onder het regime van president Soeharto, was het dorp opnieuw doelwit. De stigmatisering van Chinezen, die zijn oorsprong in het koloniale systeem vindt, speelde daarbij een rol, en is nog altijd actueel in Indonesië.

Koloniale tijd werkt door

De VOC-genoten van Coen streken ook elders in de wereld neer: in zuidelijk Afrika bijvoorbeeld. Voor het optreden van de VOC daar is maar weinig oog in het Nederlandse debat, terwijl dat daar heel anders is. Zo werd mij als student-stagiair in Namibië – dat tot 1990 werd gekoloniseerd door buurland Zuid-Afrika – door het zwarte gastgezin waarin ik verbleef gevraagd of ik wel wist wie Jan van Riebeeck was, VOC-man en de stichter van De Kaap. Ik kende de naam Van Riebeeck wel, maar moest mij toch beroepen op de Lonely Planet. De gastheer, die als guerrillastrijder aan de grens met Angola tegen het Zuid-Afrikaanse leger had gevochten, nam me mee naar de erebegraafplaats voor vrijheidsstrijders in de hoofdstad Windhoek. Voor hem was het belangrijk om mij als Nederlander deelgenoot te maken van een geschiedenis die ik als student geschiedenis in Nederland niet meekreeg. In een post-apartheid land werd ik stevig met de vestiging van ideeën over Europese superioriteit en de nasleep daarvan in andere delen van de wereld geconfronteerd.

Deze ideeën hadden ook een weerslag op de Nederlandse maatschappij, zoals hoogleraar Gloria Wekker dat al langer verkondigt. Het zijn vooral de meer traditionele historici die deze ‘doorwerking’ als postkoloniaal geneuzel zien, beaamde slavernijhistoricus Leo Balai desgevraagd. „Dat is geweest, zo denken ze, maar het werkt door.” Balai ervaart dat nog vrijwel dagelijks. „Door de slavernijgeschiedenis behoor je tot een volk waarop andere mensen in eerste instantie neerkijken.” De weerstand tegen postkoloniale kritiek wordt vaak onderbouwd met een gebrek aan wetenschappelijk bewijs, maar er worden ook niet wetenschappelijke argumenten opgevoerd om die doorwerking te ontkrachten. Zo beweerde Piet Emmer een paar jaar geleden in De Telegraaf, en het werd herhaald op tv, dat een jonge generatie met een Caribische achtergrond naar een slavernijverleden wees als men in werkelijkheid „lui” was of „te weinig opleiding” had.

Iswanto Hartono benadrukte met zijn beeld van Coen dat Nederland ten aanzien van het koloniale verleden op het eigen culturele perspectief focust, en voorbijgaat aan de ervaring van de ander. Zo is vaak betoogd dat de afschaffing van de slavernij werd ingeluid door Europeanen, maar historicus Karwan Fatah-Black liet in zijn Keti Koti-lezing vorige maand zien hoe zeer het tijdperk van de afschaffingen onder invloed stond van het zwarte verzet tegen de slavernij zelf. Alleen door het verleggen van het perspectief kunnen we tot een verruiming van de koloniale geschiedenis komen.

 

Dit artikel verscheen eerder in het NRC, 8 augustus 2020.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 529